INHOUD 
MIJN BRIL
INHOUD HANS MANDERS
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
AUDIO

Print Pagina


 

 

Heup

“Wat is het toch weer snel gegaan.” “Ja, en als je ouder wordt, lijken de jaren nog veel sneller te gaan.” Het zijn altijd weer deze clichés die je aan het eind van een jaar overal leest en hoort. “Het nieuwe millennium lijkt nog maar net begonnen en nou zitten we alweer in 2008.” “Ons leven is toch ook niet meer dan een zucht van de tijd. Het is slechts een zandkorrel in het licht van de eeuwigheid.”

Ze zijn allemaal waar, deze clichés, maar ik heb geen enkele zin me er wat van aan te trekken. Ik wil het leven blijven zien als een oneindige reeks nieuwe mogelijkheden. Ik wil de lengte van de dagen rekken door te ‘leven in de breedte’, zoals mijn favoriete schrijver A.F.Th. van der Heijden het noemde in zijn fenomenale romanreeks ‘De tandeloze tijd’. En als je dat wilt, dan lukt dat ook regelmatig.

Het is zo’n relatief begrip, tijd. En je eigen tijdsbeleving trekt zich van het chronologisch tikken van de seconden dan ook weinig aan. Zo leken de minuten een van de nachten tussen kerst en oudjaar de minuten voor mij juist erg traag te verstrijken. Ik kon de slaap maar niet vatten, omdat ik bleef denken aan mijn vader die die dag was opgenomen in het ziekenhuis. Hij was bij het posten van een late kerstkaart van zijn fiets gevallen en had zijn heup gebroken. Hij was inmiddels geopereerd en kreeg tijdens bezoektijd te horen dat hij de komende zes weken op zijn rug zou moeten slapen. “Maar ik kan helemaal niet op mijn rug slapen, zuster,” zei hij tegen de verpleegkundige die deze boodschap kwam brengen. Maar ze was onverbiddelijk en zei dat ze een kussen tussen zijn benen zou leggen om te voorkomen dat hij zich midden in de nacht zou omdraaien.

Uit solidariteit met mijn 84-jarige vader was ik ook op mijn rug gaan liggen en net als bij hem wilde de slaap niet komen. Dat kwam ook omdat ik me gruwelijk lag te ergeren aan vuurwerkgeluiden. Waarschijnlijk had hetzelfde groepje jongeren dat al een paar dagen de aangrenzende wijk terroriseerde met rotjes, besloten dat het nog leuker was om dit midden in de nacht te doen en mensen uit hun slaap te houden. Terwijl het toch al zeker later dan twee uur was, klonk elke paar minuten een harde knal, waardoor iedere poging tot slapen uit elkaar spatte.

De adrenaline gierde door mijn lijf. Hele primitieve gedachten kwamen bij me boven en ik moest daarbij voortdurend ook denken aan mijn schoonvader. Eind jaren zeventig, tijdens de verkeringstijd met zijn knapste dochter, hadden we regelmatig discussies over de Russen, die hij zag als het grootste gevaar voor de wereldvrede. Iedere poging van mij dat gevaar te bagatelliseren leidde tot een nog fellere aanval op dit in zijn ogen niet te vertrouwen volk. Eén ding van de Russen kon hij evenwel wel waarderen en dat was hun wijze van straffen. “Ze moesten ze naar Siberië sturen,” was dan ook vaker zijn remedie als hij beelden zag of berichten hoorden over ontspoorde of vandalistische jongeren. Iets vergelijkbaars dacht ik toen het knallen maar bleef aanhouden. Hebben die kinderen geen ouders, dacht ik ook, of hebben die niks meer over hen te zeggen?

Aan vuurwerk heb ik altijd een hekel gehad, sinds ik als jochie van een jaar of tien na mijn allereerste rotje door een agent in de kraag gegrepen werd. Gelukkig duurt het weer een jaar voordat ik me opnieuw hieraan hoef te ergeren. Een jaar dat ik zoveel mogelijk in de breedte zal proberen te rekken. Ik hoop dat mijn vader dat ook weer kan als hij met een nieuwe heup uit het ziekenhuis komt.