Heup
“Wat is het toch weer snel gegaan.” “Ja, en als je ouder wordt,
lijken de jaren nog veel sneller te gaan.” Het zijn altijd weer deze
clichés die je aan het eind van een jaar overal leest en hoort. “Het
nieuwe millennium lijkt nog maar net begonnen en nou zitten we alweer in
2008.”
“Ons leven is toch ook niet meer dan een zucht van de tijd. Het is
slechts een zandkorrel in het licht van de eeuwigheid.”
Ze zijn allemaal waar, deze clichés, maar ik heb geen enkele zin me er
wat van aan te trekken. Ik wil het leven blijven zien als een oneindige
reeks nieuwe mogelijkheden. Ik wil de lengte van de dagen rekken door te
‘leven in de breedte’, zoals mijn favoriete schrijver A.F.Th. van der
Heijden het noemde in zijn fenomenale romanreeks ‘De tandeloze tijd’.
En als je dat wilt, dan lukt dat ook regelmatig.
Het is zo’n relatief begrip, tijd. En je eigen tijdsbeleving trekt zich
van het chronologisch tikken van de seconden dan ook weinig aan. Zo leken
de minuten een van de nachten tussen kerst en oudjaar de minuten voor mij
juist erg traag te verstrijken. Ik kon de slaap maar niet vatten, omdat ik
bleef denken aan mijn vader die die dag was opgenomen in het ziekenhuis.
Hij was bij het posten van een late kerstkaart van zijn fiets gevallen en
had zijn heup gebroken. Hij was inmiddels geopereerd en kreeg tijdens
bezoektijd te horen dat hij de komende zes weken op zijn rug zou moeten
slapen. “Maar ik kan helemaal niet op mijn rug slapen, zuster,” zei
hij tegen de verpleegkundige die deze boodschap kwam brengen. Maar ze was
onverbiddelijk en zei dat ze een kussen tussen zijn benen zou leggen om te
voorkomen dat hij zich midden in de nacht zou omdraaien.
Uit solidariteit met mijn 84-jarige vader was ik ook op mijn rug gaan
liggen en net als bij hem wilde de slaap niet komen. Dat kwam ook omdat ik
me gruwelijk lag te ergeren aan vuurwerkgeluiden. Waarschijnlijk had
hetzelfde groepje jongeren dat al een paar dagen de aangrenzende wijk
terroriseerde met rotjes, besloten dat het nog leuker was om dit midden in
de nacht te doen en mensen uit hun slaap te houden. Terwijl het toch al
zeker later dan twee uur was, klonk elke paar minuten een harde knal,
waardoor iedere poging tot slapen uit elkaar spatte.
De adrenaline gierde door mijn lijf. Hele primitieve gedachten kwamen bij
me boven en ik moest daarbij voortdurend ook denken aan mijn schoonvader.
Eind jaren zeventig, tijdens de verkeringstijd met zijn knapste dochter,
hadden we regelmatig discussies over de Russen, die hij zag als het
grootste gevaar voor de wereldvrede. Iedere poging van mij dat gevaar te
bagatelliseren leidde tot een nog fellere aanval op dit in zijn ogen niet
te vertrouwen volk. Eén ding van de Russen kon hij evenwel wel waarderen
en dat was hun wijze van straffen. “Ze moesten ze naar Siberië
sturen,” was dan ook vaker zijn remedie als hij beelden zag of berichten
hoorden over ontspoorde of vandalistische jongeren. Iets vergelijkbaars
dacht ik toen het knallen maar bleef aanhouden. Hebben die kinderen geen
ouders, dacht ik ook, of hebben die niks meer over hen te zeggen?
Aan
vuurwerk heb ik altijd een hekel gehad, sinds ik als jochie van een jaar
of tien na mijn allereerste rotje door een agent in de kraag gegrepen
werd. Gelukkig duurt het weer een jaar voordat ik me opnieuw hieraan hoef
te ergeren. Een jaar dat ik zoveel mogelijk in de breedte zal proberen te
rekken. Ik hoop dat mijn vader dat ook weer kan als hij met een nieuwe
heup uit het ziekenhuis komt.
|