In mijn vorige column heb ik de waarheid geweld aangedaan. Niet bewust,
maar toch. Mijn geliefde wees me erop. Ze las de column toen hij al
geplaatst was. “Leuk”, zei ze. Dat zegt ze (bijna) altijd. “Maar
één ding klopt niet.” “Wat dan?” reageerde ik gestoken. “Het was
geen schoen waarmee je die muis doodde, maar een slof,” zei ze op zo’n
toon van ‘probeer er maar eens een speld tussen te krijgen’.
“Nietes,” wilde ik zeggen. Maar ik wist meteen dat ze gelijk had. (Ze
heeft bijna altijd gelijk.) “Het was een grijze slof,” wreef ze de
waarheid er nog verder in. “Met ribbels.” Ook dat detail klopte.
Verdomme!
Nogmaals, ik heb het niet expres gedaan. Het zoveelste schoenincident deed
me nu eenmaal plotseling denken aan mijn voltreffer bij de muis. Ik wist
het gewoon zeker: ik had die muis destijds geschoend. Dat beeld drong zich
zo sterk aan mijn geestesoog op, dat ik het niet aan de waarheid getoetst
heb. Althans niet volledig. Ik ging achter mijn laptop zitten en begon te
schrijven. En daarmee manipuleerde ik de werkelijkheid. Daarvoor bied ik
u, lezer, mijn nederige excuses aan.
Dit hele gebeuren leidde weer eens tot filosofische bespiegelingen over de
waarheid. Over dat dé waarheid niet bestaat en zo. Dat ieder zijn eigen
privéversie van de waarheid voor waarheid houdt. Deze bespiegelingen
werden nog eens gevoed door mijn zoon. Hij is, in tegenstelling tot de
meeste van zijn leeftijdsgenoten, een behoorlijke lezer. Na alle Harry
Potters een keer of zes gelezen te hebben, is hij zo’n anderhalf jaar
geleden het paradijs van de volwassenenliteratuur binnengewandeld. En
warempel, hij is zijn leesplezier er niet door kwijtgeraakt. Regelmatig
vraagt hij mij om tips. Vorige week adviseerde ik hem een van mijn
lievelingsboeken: Hermans’ Donkere kamer. Dat had ik hem al eens eerder
aangeraden, maar hij vond het boek, een door mij gekoesterd
rommelmarktexemplaar uit 1963 (6e herziene druk) er toen niet
aantrekkelijk genoeg uitzien. Deze keer liet hij zich daar gelukkig niet
door weerhouden.
Meer dan bij andere boeken hield hij mij op de hoogte van zijn
leeservaringen. Hij vond het maar een vreemd boek. Hij kon er maar niet
achterkomen waar de schrijver naartoe wilde. Dat begreep hij nog steeds
niet toen hij het boek uit had. Door vragen te stellen probeerde ik hem op
het spoor van Hermans’ thematiek te zetten. “Bestaat Dorbeck?” vroeg
ik een beetje wijsneuzerig. En: “Hoe komt het dat je zo moeilijk grip op
de gebeurtenissen in het verhaal krijgt? Zou de schrijver dat misschien
bewust gedaan hebben?” Mijn zoon keek me enigszins glazig aan. Toen ik
vertelde dat volgens Hermans dé waarheid niet bestaat en dat ieder zijn
eigen werkelijk schept, werd de blik niet veel helderder. “Wat denk jij
eigenlijk?” vroeg hij. “Bestaat Dorbeck volgens jou?” Tja.
De gedachten over de beperktheid van het begrip waarheid werden vervolgens
ook weer gevoed door de krant, die spreekwoordelijk de ‘leugen in het
land’ brengt. Dat weet iedereen die wel eens een artikel heeft gelezen
over iets waarin hij zelf een rol heeft gespeeld. Dat komt zelden volledig
overeen met dé werkelijkheid (met jouw werkelijkheid). Maar de krant kan
nog op andere manieren vragen over de waarheid oproepen. Dat had ik zelf
weer eens bij het lezen van de artikelen over de nieuwe cd van U2 en de
vermeende belastingontduiking via de Herengracht. Wie hebben er het meest
gelijk, de boze Ieren of wereldverbeteraar Bono en zijn muzikale vrienden?
Enfin, de waarheid. Die bestaat niet. Al onthoudt mijn vrouw beter wat er
gebeurd is, ook uit haar mond hoor ik vaker verhalen waarin de
werkelijkheid geweld aangedaan wordt.