Jongens waren we, aardige jongens. Ooit wilden we de hemel bestormen. We
wilden ‘groots en meeslepend leven’. En natuurlijk hadden we onze
dromen en idealen. Maar de passie van toen is geleidelijk wat verflauwd en
we gingen het leven leven zoals het ons overkwam. (We wilden immers niet,
net als Bavink in Nescio’s Titaantjes, ‘mal’ worden.) Daarbij is het
zicht op onze dromen en idealen van toen geleidelijk vervaagd. Maar in
ieders leven komt het moment dat je je afvraagt: welke idealen heb ik
waargemaakt? Welke van mijn toenmalige dromen heb ik, in meer of mindere
mate, verwezenlijkt?
Zelf was ik ook ooit zo’n aardige jongen, al wilde ik de hemel niet
stormenderhand veroveren. En ik ontdekte al snel dat het levensgeluk wel
eens bestendiger kon zijn als ik het niet zocht in groots en meeslepend,
maar in klein en wat minder meeslepend. Mijn idealen kwamen overeen met
die van veel jongeren die opgroeiden in de jaren zestig en zeventig van de
vorige eeuw. We zagen een betere wereld voor ons, met gelijkere kansen
voor iedereen. We droegen geitenwollen sokken, hingen een poster van
’Stop de neutronenbom’ op onze studentenkamer en stemden als
vanzelfsprekend links. Tot grote actiebereidheid heeft mijn enigszins
gratuite idealisme evenwel nooit geleid. Aan de oproep van generatiegenoot
Wijnand Duyvendak om me te verantwoorden voor vroeger gepleegde
subversieve acties, hoefde ik dan ook geen gehoor te geven.
Tot zover de idealen. Ik wilde het in dit stukje immers over jongensdromen
hebben. Die zijn meestal kleiner dan idealen en dus hanteerbaarder en
ontroerender. Dat wil niet zeggen dat ze realistischer zijn. Ik bedoel,
welke jongen met een passie voor voetbal wilde niet ooit profvoetballer
worden? Ik was er ook zo een. Vanaf de eerste keer dat ik als jochie van
een jaar of veertien het PSV-stadion bezocht, wilde ik Willy van der
Kuijlen worden. In mijn dromen zag ik me ooit voor volgepakte tribunes net
zo hard in de bovenhoek schieten als deze held uit mijn jongensjaren. Wat
zouden ze in Eindhoven voor me juichen en mijn naam scanderen. Helaas
bleek ik, net als de meeste anderen met zo’n droom, niet gezegend met
enig talent.
Er zijn evenwel ook jongensdromen die wel uitkomen, of althans deels
uitkomen. Een andere droom die ik als jochie had, was dat ik ooit op een
groot podium zou staan om mensen te vermaken en te laten lachen. Die
behoefte is altijd in mij aanwezig gebleven, soms sluimerend, dan weer wat
nadrukkelijker. Ik koos na mijn studie Nederlands voor een beroep als
leraar. Hoewel je daarbij ook op een soort podium staat en het een mooi en
dankbaar beroep is, beschouwen de leerlingen mij toch echt niet als een
entertainer.
Voor het vervullen van deze jongensdroom was ik dus aangewezen op de
hobbytijd. In die altijd weer te schaarse tijd is deze week opnieuw een
klein stukje van mijn droom verwezenlijkt. Sinds een paar dagen is op
internet immers de site online van Zaait Eendracht, een trio waarvan ik
deel uitmaak en waarvoor ik de teksten schrijf. (Zie: www.zaaiteendracht.nl
) We houden ons bezig met Nederlandstalige en Brabantse liedjes en met
lichte poëzie. Op een groot podium zullen we waarschijnlijk nooit meer
staan, maar met kleine podia in de regio zijn we ook heel tevreden. En we
zijn echt heel aardige jongens!