Ik moest afgelopen weekend in een lagere versnelling. Buikgriep dwong mij
hiertoe. Zaterdag bracht ik grotendeels op bed door. Vanaf die plek
registreerde ik de geluiden van mijn huisgenoten, die wel in de normale
versnelling stonden. Weekendboodschappen, weekendbaantjes,
sportwedstrijden, huiswerk en afspraken met vrienden bepaalden het tempo.
Zelf had ik niet eens de fut om de krant te lezen. Ik viel steeds weer in
slaap. Wel had ik mijn vrouw gevraagd het slaapkamergordijn te openen. Zo
kon ik, als ik wakker was, een beetje naar buiten kijken. In een van de
eiken achter ons huis zat urenlang een duivenkoppel. Ze plukten af en toe
wat aan elkaar en zaten er verder verstild bij. Ze werden zo te zien niet
ongelukkig van een lagere versnelling. Daar putte ik enige troost uit.
´s Avonds kwam ik een uurtje uit bed om liggend op de bank de
eredivisiewedstrijden te aanschouwen. Ik keek met bewondering toe hoe de
aanstaande kampioen AZ na een achterstand bij rust in de tweede helft
overschakelde op een hogere versnelling en over Den Haag heen denderde.
Midden in de nacht ging mijn hart in een hogere versnelling toen ik wakker
schrok uit een droom en me realiseerde dat mijn zoon nog niet thuis was.
Pas na drie kwartier kon ik terugschakelen. Het was gezellig geweest, zei
hij.
Op zondag had ik nog steeds niet veel puf, maar wel genoeg om liggend op
de bank naar de jubileumuitzending van Studio Sport te kijken. Ik
beschouwde het als een klein geschenk dat ik deze geheel kon bekijken
zonder me bij mijn huisgenoten te hoeven verontschuldigen. Mijn vrouw vond
het dé dag om de tuin van zijn wintervacht te ontdoen. Urenlang ging zij
in hoog tempo tekeer met snoeimes, schoffel, hark en bezem. Mijn dochters
hadden het druk met eigen bezigheden. Mijn zoon vergezelde me het grootste
deel van de tijd. De uitgaansavond en de buikgriep van eerder die week
dwongen hem tot een trager tempo.
’s Morgens werden we geboeid door de Marathon van Rotterdam. Kijkend
naar de hollende groep Afrikanen ging ik in gedachten terug naar de editie
van 1989. Dat is de enige die ik live bijwoonde. We waren er met een
groepje om een vriend aan te moedigen die zijn eerste marathon liep. Met
bus en metro verplaatsten we ons door Rotterdam om hem zo vijf keer te
zien passeren. Na de finish was hij meer dood dan levend en zijn blauwe
lippen kerfden zich in mijn geheugen. Daarin ligt ook een gebeurtenis van
een uur na de finish opgeslagen. We zaten onder het genot van een Belgisch
biertje na te praten op een terras aan de Coolsingel. Op een gegeven
moment moest ik naar het toilet. Ik ging bij het betreffende etablissement
naar binnen, daalde een trapje af en opende argeloos de deur van de wc.
Mijn hart schakelde enige versnellingen hoger toen er een man bleek te
zitten met de broek op zijn knieën en ging naar de hoogste versnelling
toen ik in die man Thijs Libregts herkende. Terug op het terras werd ik
aanvankelijk niet geloofd, tot ook de anderen even later de toenmalige
bondscoach van het Nederlands elftal naar buiten zagen komen.
Liggend op de bank kreeg ik bij deze herinnering een glimlach op mijn
lippen. Inmiddels snelden de Afrikanen voort. Een parcoursrecord werd
steeds waarschijnlijker. De Keniaan Kwambai leek tot een meter voor de
finish degene die dat zou gaan vestigen. Maar met een laatste versnelling
ging zijn landgenoot Kibet over hem heen. Mijn hart en dat van mijn zoon
versnelden mee. Dat gebeurde ’s middags nog een keer, bij de versnelling
van Stijn Devolder op de Muur van Geraardsbergen. Zo viel er dit weekend
toch ook nog wat te schakelen.