INHOUD 
MIJN BRIL
INHOUD HANS MANDERS
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
AUDIO

Print Pagina

 

 

Nederlaag

Mijn zoon en ik zijn de enige mannen in huis. We zijn in de minderheid, dus moeten we ons extra laten gelden. Dat doen we onder andere door met grote regelmaat aan het ontbijt over voetballen te praten. Nagenoeg iedere dag is er wel een aanleiding: een al dan niet terecht afgekeurde goal, een uitspraak van een zelfingenomen trainer, een transfergerucht. Volgens de huisgenoten van de andere sekse is het geen praten wat we doen, maar ruziën. En inderdaad, onze gesprekken gaan gepaard met stemverheffingen en wederzijdse stompen. Dat dit gewoon bij het spel hoort, hebben de vrouwen niet door. En wij vinden het leuk ze onwetend te houden.

Een andere manier om onze mannelijkheid te bewijzen is overal een wedstrijd van maken. Mannen houden van competitie en mannen willen winnen. (Voor vrouwen is het behalen van een overwinning hoogstens van secundair belang. Voor hen moet een wedstrijd in de eerste plaats gezellig zijn en sportief verlopen.) Mannen willen niet alleen winnen van leeftijdgenoten, maar liefst van alle andere mannen. Daarom willen vaders ook zo lang mogelijk winnen van hun zonen en zonen natuurlijk zo snel mogelijk van hun vaders.

Lange tijd heb ik de illusie gehad dat het nog heel lang zou duren voordat mijn zoon een wedstrijd met mij als winnaar zou afsluiten. Natuurlijk liet ik hem wel eens winnen, bij een potje handdrukken of zo, maar dat was om hem het zoet van de overwinning te laten proeven en de moed niet te laten verliezen. Maar echte overwinningen lieten tot voor kort op zich wachten. En ik zou er alles aan doen die wachttijd te verlengen.

Zo’n half jaar geleden was daar plots de eerste echte nederlaag. We waren in de Ardennen en zouden onder andere de Col du Rosier, een van de hellingen uit de klassieker Luik-Bastenaken-Luik, beklimmen. Op geen enkele manier zag ik het aankomen. Integendeel, ik was zeker van de overwinning. Al was het lang geleden dat ik verschillende Alpencols uit de Tour de France beklommen had, die ervaring moest nog ergens in mijn beenspieren zitten. Ik nam me voor mijn zoon op sleeptouw te nemen en honderd meter voor de top weg te demarreren. Het liep anders. Al na honderd meter klimmen kon ik zijn wiel niet meer volgen. Na een uiterste krachtsinspanning wist ik nog wel aan te pikken, maar het was uitstel van executie. Hij was minstens twee minuten eerder boven dan ik. Pijnlijk, pijnlijk.

De dagen erna was het zoeken naar excuses. Slecht geslapen, kou gevat, fietsband niet goed opgepompt. En dat allemaal omdat ik de echte reden niet onder ogen wilde zien. “Je wordt ouder, papa.” Al hoorde ik het Peter Koelewijn ergens in mijn hoofd zingen, ik deed net of ik doof was.

Bij een volgende fietstocht wist ik nog één keer mijn zoon te verslaan. Hij stapte af bij de derde klim van een tochtje, terwijl ik met een ultieme krachtsinspanning de top wist te bereiken. Daarna was het afgelopen met de overwinningen, althans bij het fietsen. In andere disciplines wist ik af en toe nog een succesje te behalen.

Onlangs verloor ik voor het eerst een wedstrijdje hardlopen van hem. Het feit dat ik jaren geleden, toen ik zijn leeftijd had, bij een atletiekclub zat, kon me niet langer helpen. Ik heb voorgoed de vader-zoon-strijd verloren.