Het is vrijwel onmogelijk dezer dagen niet aangestoken te worden door de
euforie rondom de verkiezing van Barack Obama tot volgende president van
de Verenigde Staten. In Amerika, in Europa en in grote delen van de rest
van de wereld heerst sinds midden vorige week Obamaritis en dat blijkt
behoorlijk besmettelijk te zijn. Zelfs de columnisten wier bijdragen ik
sindsdien gelezen heb, hebben de ‘profeet van de hoop’ in de armen
gesloten. Ze waarschuwen weliswaar voor te veel optimisme, maar hun toon
is veel minder sceptisch dan bij de andere onderwerpen waar ze doorgaans
over schrijven. Daar waar ze normaliter hun pen in gal dopen, of in ieder
geval met de nodige reserve naar politieke en maatschappelijke
ontwikkelingen kijken, zetten ze die reserve nu grotendeels opzij.
Begrijpelijk is het natuurlijk allemaal wel. Na acht jaar Bush snakken
niet alleen de meeste Amerikanen maar massa’s wereldburgers naar iemand
anders. Iemand die heel wat slimmer lijkt, minder oorlogszuchtig is, beter
in staat lijkt de kredietcrisis bij de wortel aan te pakken, geschikter
lijkt verschillende etnische groepen samen te brengen. Als je hem
bovendien hoort speechen, kun je bijna niet anders dan onder de indruk
raken van zijn retorische talenten. Net als Martin Luther King veertig
jaar geleden heeft hij een droom, die hij met veel passie en heel
geloofwaardig weet over te brengen.
Maar zoveel toekomstverwachting laden op de schouders van één man brengt
natuurlijk veel risico’s met zich mee. Niemand kan de hoop van zovele
miljoenen torsen. Het gevaar te bezwijken onder zo’n zware last, of in
ieder geval regelmatig te struikelen, is natuurlijk levensgroot. Obama zou
de eerste profeet niet zijn die aanvankelijk bejubeld en de hemel in
geprezen werd, maar uiteindelijk bespot werd en verguisd. De geschiedenis
heeft het al vaak genoeg bewezen: een mens kan behoorlijk diep vallen als
hij eerst op voetstuk van bovenmenselijke afmetingen geplaatst wordt. En
één ding is zeker: Obama is een mens. Zonder twijfel een bijzonder mens,
maar toch: een mens. Het is de vraag hoeveel struikelpartijen zijn
aanhangers en anderen hem zullen gunnen voor het proces van verguizen
begint.
Al zal ik me niet laten inenten, voorlopig wil ik me nog niet volledig
laten besmetten door de wereldwijde jubelstemming. Wat mij betreft moeten
er nog heel wat katten uit de bomen gekeken worden en daar zitten ook heel
gevaarlijke katten bij. Toch begin ik ook bij mezelf de eerste symptomen
van Obamaritis te ontwaren. Dat heeft alles te maken met het reeds
genoemde redenaarstalent en vooral ook met het motto dat de rode draad
vormt in Obama’s redevoeringen: “Yes, we can!” Het is een zin als
een mantra, zo eenvoudig en tegelijkertijd zo pakkend, dat je er niet
omheen kunt. Hij is op zoveel situaties van toepassing, dat iedere
luisteraar er zijn of haar betekenis aan kan geven.
“Yes,
we can!” zal door velen dan ook opgevat worden als “Yes, I can!” Dat
merk ik in ieder geval al bij mezelf. Hoezo zou ik bepaalde dingen niet
kunnen of kunnen bereiken? Natuurlijk kan ik dat! Waar een wil is, is
immers een weg. Hoezo zou ik bijvoorbeeld geen column over een politiek
onderwerp kunnen schrijven? Omdat ik het tot dusver niet of nauwelijks
gedaan heb? Flauwekul! “Yes, I can!” zei ik anderhalf uur geleden
tegen mezelf. En dit is het resultaat.