Ooit heb ik gezworen nooit een stropdas te dragen. Een stropdas dragen
stond voor mij gelijk aan je overgeven aan zinloze etiquetteregels, die
alleen maar bestonden om zichzelf in stand te houden. Ik ging me toch
zeker niet vrijwillig opknopen omdat anderen dat van me eisten. Als een
sollicitatiecommissie me een baan niet wilde geven omdat ik geweigerd had
tijdens het gesprek een stropdas aan te doen, nou dan bekeken ze het maar.
Dan gaven ze die baan maar aan een ander.
Ik heb tot dusver één keer tegen mijn eigen eed gezondigd. Dat was
tijdens het 40-jaar huwelijk van mijn schoonouders. Mijn schoonvader had
subtiel te kennen gegeven het op prijs te stellen als niet alleen zijn
zoons maar ook zijn zwagers die dag gestropdast zouden zijn. Toen ik
begreep dat de anderen, onder wie tenminste één andere stropdashater,
overstag zouden gaan, besloot ik in overleg met mijn vrouw solidair te
zijn. We kochten een blauwe das, die ik na de bewuste dag nooit meer
gedragen heb. Ook niet toen mijn schoonouders enkele maanden geleden hun
gouden huwelijksfeest vierden. Mijn schoonvader heeft er niks van gezegd.
Dat ik nooit een helm zou dragen heb ik nooit gezworen. Maar ik heb het
wel vaker gedacht. Zo wist ik destijds op de middelbare school zeker dat
ik nooit in dienst zou gaan. Ik was niet bang voor de Russen en ging toch
zeker niet vrijwillig anderhalf jaar oorlogje nabootsen. Ik zou er wel
voor zorgen dat ik afgekeurd werd, bijvoorbeeld door tijdens de keuring
pindakaas aan mijn anus te smeren en daarvan voor het oog van de
keuringsarts een likje te nemen. Of ik dit ook daadwerkelijk gedaan zou
hebben, tja, dat zullen we nooit weten. Ik heb immers, net als al mijn
jaargenoten van 1959, nooit een oproep gehad.
Een legerhelm heb ik dus nooit gedragen en ook geen bromfietshelm. Aan
brommers, scooters en motors heb ik altijd een hekel gehad. Ik kan me
herinneren één keer op een brommer gekropen te zijn. Dat was tijdens een
klassenfeest in de middelbareschooltijd. Een vriend en ik bestegen
halverwege de avond de brommers van twee klasgenoten. Ze hielpen ons met
starten, gaven kort wat instructies en feestten verder. Wij reden
behoorlijk hard naar het volgende dorp, waar we aanlegden bij de
plaatselijke snackbar. Na daar wat genuttigd te hebben, wisten we niet
meer hoe we ‘onze’ voertuigen aan de praat moesten krijgen. Gelukkig
waren andere snackbargasten bereid ons te helpen, zodat we terug naar het
feest konden rijden. Een belachelijk verhaal, als je er bijna 35 later op
terugkijkt. Gevaarlijk ook, zeker als je bedenkt dat we geen helmen
droegen. Maar ja, je was jong en je wilde wat.
Een fietshelm dan. Ik mag tijdens de mooie maanden van het jaar graag op
de racefiets stappen. In mijn goede jaren heb ik ook meerdere Tour de
France-bergen beklommen, onder andere Alpe d’Huez en de Mont Ventoux.
Een fietshelm heb ik daarbij nooit gedragen, ook niet tijdens de afdaling
van genoemde cols. Één keer is me dat bijna fataal geworden. Dat was in
de Vogezen, tijdens de afdaling van de Ballon d’Alsace. Ik moest
uitwijken voor steenslag en raakte daarbij van de weg af. Voor ik het wist
sloeg ik over de kop en lag ik in een greppel. Behalve schaafwonden en een
paar weken rugpijn was de schade beperkt. Ik was niet op mijn hoofd
gevallen en zag er geen aanleiding in een helm te gaan dragen.
Nu, ruim vijftien jaar later, ga ik dat
alsnog doen. Mijn zoon, met wie ik zojuist de eerste tocht van het seizoen
gefietst heb, vindt het dragen van een helm heel vanzelfsprekend. Ik ga
zijn goede voorbeeld volgen. Papa is eindelijk verstandig geworden.