|
|
Zwart gat
Hij heette Wijnhoven en aangezien hij dood is niets dan goeds over hem.
Maar toch. Ik zat in de tweede klas van het Kruisherencollege en hij, een
Kruisheer, was mijn leraar natuurkunde. Ik zat in de middelste rij vooraan
en was een klein, over het algemeen braaf en soms wat klierderig jochie.
Wat ik die ene les gezegd of gedaan heb, heeft mijn geheugen niet
opgeslagen. Wel echter dat hij op een gegeven moment achter zijn brede
lessenaar vandaan kwam, mij op scherpe toon vroeg of ik het antwoord wist
en me vervolgens, nadat ik mijn schouders opgehaald had, met een
vingerknokkel tegen mijn rechterslaap sloeg, terwijl hij op nog scherpere
toon “dan valt er ook niks te lachen” zei. Ik was zo verbouwereerd
over deze actie dat ik vergat te huilen. Pas jaren later besefte ik dat
hij met deze klap mijn op de basisschool nog aanwezige passie voor
natuurkunde voorgoed uit mij geslagen heeft.
Ik herinner me nog een andere les van deze pater. Achter diezelfde
lessenaar was hij druk doende met de voorbereidingen van een of andere
proef. Dat die niet helemaal liepen zoals hij wilde, was te zien aan de
zweetdruppels die vanonder zijn vettige grijze haren over zijn gegroefde
gezicht stroomden. Na nog een onduidelijke handeling ging het mis. Er
klonk een knal en Wijnhoven trok zijn hand terug, waar zojuist
waarschijnlijk 220 volt doorheen was gegaan. “Godverdomme, het gaat
helemaal fout,” riep hij. En om die woorden te onderstrepen ontwikkelde
zich in no time een dikke, enigszins groene rook om hem heen. Verstijfd
van schrik zat ik toe te kijken en als hij niet “jongens, allemaal het
lokaal uit” had geschreeuwd, had ik er nu nog gezeten.
Deze
herinneringen raasden jarenlang ongemerkt rond in de herinneringenzee in
mijn hoofd, tot ze zich na het lezen van de berichten over de
superdeeltjesversneller LHC weer aan de oppervlakte meldden. Ik denk dat
het mede hierdoor komt dat ik nooit zo veel opgehad heb met natuurkundige
proeven. Toen ik die zaal vol opgewonden natuurkundigen in Genčve zag,
die volledig uit hun bol gingen toen de protonen hun allereerste rondje in
de Large Hadron Collider hadden afgelegd, sloeg er dan ook geen enkel
vonkje op mij over. Ik moest alleen wat lachen en voelde enig mededogen
met degenen die deze proef als hun levensvervulling zagen.
Net als de proef van mijn natuurkundeleraar is het experiment met de
rondrazende deeltjes in de
27 kilometer
lange supergeleidende versneller niet zonder gevaar. Al is de kans volgens
de natuurkundigen “oneindig klein”, er kan een zwart gat ontstaan, dat
vervolgens de aarde opslokt. Klinkt eng, maar het idee dat we met z’n
allen tegelijk verdwijnen, heeft ook wel iets aanlokkelijks.
Tot het zover is, heeft de term ‘zwart gat’ ook een andere betekenis,
die dezer dagen weer regelmatig in de media opduikt. Het gaat dan om het
gat waar topsporters in duikelen als ze hun schoenen, hun fiets of hun
stick aan de wilgen gehangen hebben. De eerste dag was het nog een
gerucht, de volgende dag vertelde hij het al op zijn eigen weblog: Lance
Armstrong, 37 inmiddels, gaat volgend jaar de Tour weer rijden (winnen,
bedoelt hij). Hij is uit het zwarte gat omhoog geklauterd, omdat hij heeft
gemerkt, dat hij de adrenaline die topsport geeft niet kan missen.
Sindsdien vernemen we dagelijks dat ook andere voormalige topsporters een
comeback overwegen, omdat het zwarte gat hen anders dreigt op te slokken.
Onze Michael Boogerd is een van hen. Zou hij dan toch nog ooit
Luik-Bastenaken-Luik gaan winnen? Het lijkt natuurkundig onmogelijk.
|
|