INHOUD 
MIJN BRIL
INHOUD HANS MANDERS
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
AUDIO

Print Pagina


 

 

 

 

 

 

 

Gêne

Wilt u weten dat de broer van mijn tandarts met zijn school naar New York is? En dat de tandarts zelf best jaloers is op haar broer? Trouwens, mijn tandarts heeft ook een nieuwe auto gekocht, een tweedehandse weliswaar, maar wel een hele mooie en snelle. Over een paar dagen mag ze hem in de garage gaan ophalen. Ze weet overigens nog niet wat ze in de meivakantie zal gaan doen. Maar dat ze dan naar het buitenland wil, staat vast. Met een aantal vrienden.

U vraagt zich af wat u met bovenstaande informatie moet. Precies, dat vroeg ik me ook af. Maar net als ik zojuist bij u gedaan heb, werd deze informatie afgelopen week ongevraagd over mij uitgestort. U denkt nu wellicht dat ik ongewild getuige ben geweest van een telefoongesprek. Dat maken we tegenwoordig immers allemaal bijna dagelijks mee: dat we – in een trein, in een wachtkamer, gewoon op straat – mee mogen (moeten) luisteren met allerlei voor ons oninteressante privégesprekken. Sinds de entree van het mobieltje lijken de mensen hun gêne om in het publieke domein privézaken te bespreken immers massaal te hebben afgelegd. Erger nog: het lijkt de bellers er vaak juist om te doen dat we meeluisteren. Zelfs intieme zaken worden op luide toon de treincoupé of een andere openbare ruimte in geslingerd.

Maar in dit geval ging het niet om een telefoongesprek. De gesprekspartner van de tandarts kon ik gewoon zien. Ze stond zelfs bijna tegen me aan en ik kon haar lichaamswarmte haast voelen. Met een stofzuigerslangetje zoog ze steeds het speeksel weg, dat vrijkwam omdat de tandarts in mijn mond een kies aan het vullen was. Boven mijn hoofd werden bovengenoemde ‘wetenswaardigheden’ uitgewisseld.

Uitgewisseld is trouwens niet het goede woord. Het was vooral de tandarts die de informatie uitzond, terwijl de assistente zich voornamelijk beperkte tot de rol van ontvanger. Ze zei wel wat terug, maar haar aandeel in de conversatie bleef grotendeels beperkt tot elliptische zinnetjes als ‘o ja’ en ‘leuk’. Ik vermoed dat ze enerzijds niet onbeleefd wilde zijn naar de tandarts, maar anderzijds ook een zekere gêne voelde jegens mij. Het was nog een jonge meid en ik ga ervan uit dat ze tijdens haar kortgeleden afgesloten tandartsassistenteopleiding geleerd heeft dat het geen pas geeft over het hoofd van de lijdende patiënt privézaken te gaan staan uitwisselen.     

De tandarts evenwel is ook nog een jonge meid. Ze werkt nog maar kort in de tandartspraktijk. En ze is niet onaantrekkelijk. Ik zou, bij wijze van spreken, in de meivakantie zo met haar mee willen in haar snelle auto naar een of ander ver buitenland. Maar ik wil eigenlijk niet meer bij haar in de stoel liggen. Hoeveel schrik ik er ook van heb, ik verlangde dit keer terug naar de bezoeken aan oudere, mannelijke tandartsen. Strenge heren in witte jassen die tegen je praten, terwijl jij niet in de positie bent iets terug te zeggen. En die tegen hun assistentes alleen maar op commandotoon zeggen welk martelwerktuig ze hen nu weer moeten aanreiken.

Aan het eind van de behandeling richtte de tandarts zich pas tot mij. Ze zei dat ik een paar oude amalgaamvullingen had die aan vervanging toe waren. Of ik bij de balie maar even een nieuwe afspraak wilde maken. Ik zei dat ik binnenkort wel van thuis uit zou bellen. Maar ik vrees dat ik dat voorlopig niet zal doen.