INHOUD 
MIJN BRIL
INHOUD HANS MANDERS
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
AUDIO

Print Pagina

 

 

Wolkers

Jan Wolkers is dood. In de vroege ochtend van 19 oktober is de dood hem in zijn slaap komen halen. “Kom maar Jan,” zei hij. En Jan ging mee. Hij was te moe om tegen te stribbelen. Bovendien had hij de dood nooit als een vijand gezien.

Een lichte paniek overvalt de columnist als hij die avond het bericht hoort. Natuurlijk wil hij een stukje over deze grote schrijver, kunstenaar en levensgenieter schrijven, maar dat moet anders zijn dan de talloze andere stukjes die over hem geschreven zullen worden. Het moet natuurlijk ook een persoonlijke herinnering bevatten, maar heeft hij wel een persoonlijke herinnering? Als hij die al heeft, heeft de tijd er veel lagen over gestort, want hoe hij ook graaft, er komt niets boven.

De volgende dag wordt hij zwetend wakker. In alle kranten die hij openslaat, staan de necrologieën. De ene columnist weet Wolkers nog raker te typeren dan de ander. Allemaal hebben ze wel een lievelingsboek, waar ze in meer of mindere mate door gevormd zijn. En allemaal weten ze er een persoonlijke herinnering aan te verbinden. De paniek grijpt de columnist nu echt bij de keel. Al zijn collega’s hadden hun herinnering kennelijk gebruiksklaar liggen, alsof ze al jaren hadden zitten wachten om die nu eindelijk te kunnen vertellen. En bij hem komt er nog altijd niets.

Om rustig te worden gaat hij voor zijn boekenkast staan en laat zijn ogen gaan over de titels van de overleden schrijver. ‘Turks fruit’, ‘Kort Amerikaans’, ‘Terug naar Oegstgeest’, al die bekende titels roepen niks persoonlijks in hem wakker, behalve dat hij die boeken ooit met plezier gelezen heeft.

Dan echter valt zijn oog op ‘Gesponnen suiker’, een wat minder bekende titel van een van Wolkers’ verhalenbundels. En in een flits is daar de persoonlijke herinnering. En meteen begrijpt hij ook waarom deze nu pas bovenkomt. Het is een herinnering die met schaamte omgeven is en die hij derhalve diep in de ladekast van zijn geheugen had weggestopt. Maar nu ze is opgediept, kan hij er opnieuw kwaad om worden.

Hoe oud was hij destijds geweest? Veertien? Vijftien? Waarom hij juist dit boek uit de plaatselijke bieb gehaald had, wist hij niet meer. Maar wel dat hij het niet had kunnen uitlezen. Nadat hij er een paar avonden voor het slapen in gelezen had, had zijn moeder het onder zijn bed ontdekt. De scène die dat had opgeleverd, kwam fragmentarisch bovendrijven. Dat zijn ouders hem aan de ontbijttafel vroegen hoe hij het in zijn hoofd haalde een boek van ‘zo’n smerige vent’ te gaan lezen. Dat ze zijn verweer, dat hij het boek moest lezen van zijn leraar Nederlands, niet geloofden. Dat ze hem sommeerden het boek die dag nog terug te brengen naar de bibliotheek en dat hij dat nog gedaan had ook.

Even overweegt hij zijn ouders te bellen en alsnog verhaal te halen. Maar snel beseft hij dat hij daarmee het gebeurde niet ongedaan kan maken. Waarom zou hij deze oude mensen, beiden nog een paar jaar ouder dan Wolkers, hiermee nu nog lastig gaan vallen?

Bovendien realiseert hij zich dat deze opvoedkundig bedoelde actie ook veel positiefs teweeg heeft gebracht. Mede hierdoor is hij later een groot deel van Wolkers’ boeken gaan lezen, wat hem een levenslange liefde voor literatuur heeft opgeleverd. Wat je kinderen verbiedt, maak je voor hen immers extra aantrekkelijk.