|
|
Johan
Hoewel ik hem ruim vijfendertig jaar niet gezien had, weet ik zeker dat
hij het was. Johan, bedoel ik, mijn oude klasgenoot op de Petrusschool.
Het is met hem gegaan zoals met de meeste oud-klasgenoten: hij heeft
gedurende een aantal jaren een flink aantal uren per dag in dezelfde
ruimte gezeten en naar dezelfde meesters geluisterd, maar na de laatste
lesdag op de basisschool heb ik hem nooit meer gezien. Tot afgelopen
vrijdag. Ineens liep hij dwars door mijn blikveld. Het was tijdens een
openluchtconcert van Rowwen Hèze. Om precies te zijn tijdens het
voorprogramma. Terwijl Johnny Rebel en zijn Hotstuds met hun schitterende
vertolkingen van oude Beatlesnummers en andere hits uit de zestiger en
zeventiger jaren nostalgische gevoelens door mijn lichaam joegen, ging
Johan voor hem en de zijnen bier halen.
“Hé Johan,” wilde een deel van mij roepen. Maar een ander deel,
waarin zoals altijd weer de gêne regeerde, duwde mijn kaken tegen elkaar.
Wie zei dat hij mij zou herkennen? Het feit dat ik hem onmiddellijk
herkend had, betekende niet dat in zijn geheugen ook een vage herinnering
aan mij lag opgeslagen. Maar was dat wel zo, wie garandeerde mij dan dat
hij het prettig vond door mij aangesproken te worden? En als hij dat wel
prettig vond en op me afkwam, waar zouden we het dan in godsnaam over
moeten hebben?
Anders gezegd: ik liet Johan gewoon doorlopen. Ik liet me verder meevoeren
door het aanstekelijke voorprogramma en daarna zeker ook door de
feestmakers uit het Limburgse. Aan het eind van de avond was ik Johan weer
bijna vergeten. Bijna, maar niet helemaal. Nu,
een halve week later, heb ik zijn beeltenis nog op mijn netvlies. Ik zie
hoe de jaren hem grijs gemaakt hebben en kalend rondom de kruin. Hij is
behoorlijk gezet en loopt zelfs al een beetje krom, alsof hij een zware
last te torsen heeft of heeft gehad.
Terugdenkend aan die kortstondige ‘ontmoeting’, merk ik dat ik er een
zekere troost uit put. Ik bekijk mezelf nog eens in de spiegel en stel
vast dat de tijd voor mij iets genadiger is geweest. Al rukken de grijze
haartjes langzaam op, de hoofdkleur is nog steeds donkerblond. Mijn kruin
is nog geheel bedekt en zelfs als ik er aan trek, laten de haren daar niet
los. Helemaal strak is mijn buik niet meer, maar ik ben toch bepaald niet,
net als Johan, permanent zwanger van een vaatje bier. En uiteraard loop ik
nog fier rechtop.
Morgen word ik negenenveertig. Het is verdomme alweer negen jaar geleden
dat ik een tuinfeest gaf, waarbij de gasten uitgenodigd waren op skeelers
te komen. Midden in de nacht hebben we met een paar gekken nog een
wedstrijdje gedaan in de wijk. Volgend jaar word ik vijftig. Voor mijn
kinderen hoop ik dat ik iets enthousiaster zal reageren op de Abraham voor
de deur dan destijds mijn eigen vader deed. Van hem moesten we dit symbool
van de verstrijkende tijd meteen daar weghalen. En dat ik een aardje naar
mijn vaartje heb, hebben mijn huisgenoten en ik al vaker ontdekt.
Nu
ik er goed over nadenk, viel het me aan Johan niet alleen op dat hij oud
geworden was. Nee, het was ook de stand van zijn mond die mijn aandacht
trok. Zijn lippen waren geplooid in een soort permanente fluitstand. Alsof
het hem geen bal kan schelen dat hij ouder wordt.
|
|