INHOUD 
MIJN BRIL
INHOUD HANS MANDERS
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
AUDIO

Print Pagina

 

 

Luisteraar

 

Ik weet dat het een simplificatie is, maar soms is het o zo prettig de mensheid in te delen in soorten. Hoe minder soorten, hoe overzichtelijker het wordt. “Je hebt mensen en potloden,” zei een docent van mijn lagere school vroeger. Kijk, dat is een indeling waar ik iets mee kan. Nog altijd kom ik ze dagelijks tegen, de potloden. Meestal herken ik ze op een afstand en loop ik er met een grote boog omheen. Soms echter staan ze plotseling voor je neus. Dan is het zaak je snel maar onopvallend uit de voeten te maken. Zeker als het om een agressief exemplaar van deze soort gaat.
Een andere tweedeling waar ik regelmatig mee geconfronteerd word, is die van praters versus luisteraars. Hoewel ook hier de werkelijkheid pluriformer is, zullen velen deze indeling herkennen. Dat zal overigens met name voor de luisteraars gelden. De praters staan er vaak niet bij stil dat ze praters zijn. Ze hebben geen tijd om ergens bij stil te staan. Ze moeten immers praten, praten en nog eens praten. In welk gezelschap ze ook verkeren.
Het overkomt me regelmatig. Op feestjes, in een café, soms zelfs in de trein of de bus. Ik realiseer het me soms pas als ik weer thuis kom: dat ik me weer een groot deel van de avond (rit) in de luisterhouding heb laten dwingen. Mijn oren toeteren nog een hele tijd na van de schier eindeloze woordenbrij die erin is uitgestort. Niet dat er veel van is blijven hangen. Een luisteraar heeft immers een ingebouwd afweermechanisme. Dat beschermt zijn hersenen tegen een overdaad aan andermans woorden. Een luisteraar kan ook doen alsof hij luistert. Overigens zonder dat de prater het in de gaten heeft. Af en toe huh huh zeggen, of o ja, is genoeg om hem door te laten ratelen.   Soms kan ik er plotseling niet meer tegen. Dan wil ik, als is het maar voor een half uurtje, de rollen omdraaien. Dan wil ik dat mijn gesprekspartner zich in de luisterhouding zet en luistert naar wat ik te vertellen heb. Maar ik weet hoe dat kan aflopen. Nadat ik eens op een hotelkamer in Rome twee uur lang naar een monoloog van een bevriende collega had liggen luisteren, wilde ik zelf ook wel eens wat zeggen. (Net als boer Koekoek in de tijd dat hij nog kamerlid was.) Ik wilde hem deelgenoot maken van mijn zielenroerselen. Maar ik was nog maar net aan het woord, of ik hoorde dat de bewuste collega lag te snurken. 
Als je door de praters eenmaal als luisteraar herkend bent, ben je gedoemd het te blijven. Je kunt slechts hopen op af en toe een avond met gelijkgestemden. Onlangs waren mijn vrouw en ik op het eten uitgenodigd bij vrienden. Vanaf het moment dat we hun huiskamer binnenstapten tot de afscheidskus bij de voordeur is er gepraat. Er is geen stilte van langer dan drie seconden gevallen. Nu eens was de een aan het woord, dan weer de ander. We toonden oprecht interesse in elkaars verhalen. Zo kan het dus ook, dacht ik, toen ik met een voldaan gevoel in bed kroop. En toch, als een of ander computertje ieders aandeel in het gesprek had bijgehouden, was ik waarschijnlijk niet ver boven de tien procent uitgekomen. Ach, de hand van een luisteraar is gauw gevuld.