|
|
Luisteraar
Ik weet dat het een
simplificatie is, maar soms is het o zo prettig de mensheid in te delen in
soorten. Hoe minder soorten, hoe overzichtelijker het wordt. “Je hebt
mensen en potloden,” zei een docent van mijn lagere school vroeger.
Kijk, dat is een indeling waar ik iets mee kan. Nog altijd kom ik ze
dagelijks tegen, de potloden. Meestal herken ik ze op een afstand en loop
ik er met een grote boog omheen. Soms echter staan ze plotseling voor je
neus. Dan is het zaak je snel maar onopvallend uit de voeten te maken.
Zeker als het om een agressief exemplaar van deze soort gaat.
Een andere tweedeling waar ik regelmatig mee geconfronteerd word, is die
van praters versus luisteraars. Hoewel ook hier de werkelijkheid
pluriformer is, zullen velen deze indeling herkennen. Dat zal overigens
met name voor de luisteraars gelden. De praters staan er vaak niet bij
stil dat ze praters zijn. Ze hebben geen tijd om ergens bij stil te staan.
Ze moeten immers praten, praten en nog eens praten. In welk gezelschap ze
ook verkeren.
Het overkomt me regelmatig. Op feestjes, in een café, soms zelfs in de
trein of de bus. Ik realiseer het me soms pas als ik weer thuis kom: dat
ik me weer een groot deel van de avond (rit) in de luisterhouding heb
laten dwingen. Mijn oren toeteren nog een hele tijd na van de schier
eindeloze woordenbrij die erin is uitgestort. Niet dat er veel van is
blijven hangen. Een luisteraar heeft immers een ingebouwd
afweermechanisme. Dat beschermt zijn hersenen tegen een overdaad aan
andermans woorden. Een luisteraar kan ook doen alsof hij luistert.
Overigens zonder dat de prater het in de gaten heeft. Af en toe huh huh
zeggen, of o ja, is genoeg om hem door te laten ratelen.
Soms kan ik er plotseling niet meer tegen. Dan wil ik, als is het
maar voor een half uurtje, de rollen omdraaien. Dan wil ik dat mijn
gesprekspartner zich in de luisterhouding zet en luistert naar wat ik te
vertellen heb. Maar ik weet hoe dat kan aflopen. Nadat ik eens op een
hotelkamer in Rome twee uur lang naar een monoloog van een bevriende
collega had liggen luisteren, wilde ik zelf ook wel eens wat zeggen. (Net
als boer Koekoek in de tijd dat hij nog kamerlid was.) Ik wilde hem
deelgenoot maken van mijn zielenroerselen. Maar ik was nog maar net aan
het woord, of ik hoorde dat de bewuste collega lag te snurken.
Als
je door de praters eenmaal als luisteraar herkend bent, ben je gedoemd het
te blijven. Je kunt slechts hopen op af en toe een avond met
gelijkgestemden. Onlangs waren mijn vrouw en ik op het eten uitgenodigd
bij vrienden. Vanaf het moment dat we hun huiskamer binnenstapten tot de
afscheidskus bij de voordeur is er gepraat. Er is geen stilte van langer
dan drie seconden gevallen. Nu eens was de een aan het woord, dan weer de
ander. We toonden oprecht interesse in elkaars verhalen. Zo kan het dus
ook, dacht ik, toen ik met een voldaan gevoel in bed kroop. En toch, als
een of ander computertje ieders aandeel in het gesprek had bijgehouden,
was ik waarschijnlijk niet ver boven de tien procent uitgekomen. Ach, de
hand van een luisteraar is gauw gevuld.
|
|