Willie
Bierman
Nagelaten doen
Bedachtzaam
Je waagt eens wat,
verwacht nog iets van dagen
En van nachten,
voorbij ’t voldongen feit.
Je vindt een antwoord
op versleten vragen
En laat je gaan in een
ontstane bezigheid.
De dagen hebben met
geduld verdragen
Hoe jij je overgaf aan
menig stommiteit
En naast het dan
geleidelijk vervagen
Van de droom, groeit
de bedachtzaamheid.
Ik zie de dingen meer
en meer gelaten
En met de jaren werd
mijn oordeel milder:
Ik versta nu mensen
die ik diep misprees.
Ik weeg nog, maar met
onbestemder maten.
Intenser wordt het
zwijgen en verstilder
Het verzet in reeds
verstervend vlees.
Heilig
“Ik zal het doen” heb
ik vaak toegezegd.
’k Heb mij tot menig
god laten bekeren.
’k Heb veel verwacht
van hoeren en van heren
En mij bij weinig
dingen neergelegd.
‘k Was woedend over
leed en over onrecht,
Ik heb huichelaars
mores zullen leren,
De goeden en de groten
willen eren,
Lang onderscheiden
tussen goed en slecht.
Maar tussen goede daad
en goed gevoel
Bleek mij stil aan
maar weinig echt verband:
‘k Kreeg meer en
minder dan’t verdiende loon.
Mijn streven naar het
groot en nobel doel
Is menigmaal in
voornemens gestrand.
Wat heilig was werd
vaker doodgewoon.
Moeder
Ook als ik mijn moeder
eens bezoek,
en zij probeert, met
allerhande zaken,
om het mij maar naar
de zin te maken,
dan nog blijf ik, wat
bladerend in een boek,
naar het enig juiste
woord op zoek
om mijn laatste vers
te vervolmaken
al doende pogend
onsterfelijk te geraken
tot in de verste
literaire uithoek.
Als zij zucht, terwijl
ze lakens vouwt
en zonder ook maar
enige pretentie
de kwaliteit van
kapucijners wikt,
kijk ik even op: omdat
ik zoveel houd
van deze vrouw, die
massa’s pillen slikt
en dagelijks tobt met
haar incontinentie.
Nagelaten doen
“Wat ga je daar toch zitten,
ga toch iets doen.”
Dagelijks klonk er zorg
uit moeders spreken.
Ze had al schuin naar hem
gekeken
hoe hij met zijn schoen
in het zand schraapte
en in de lucht tuurde
moe van het spel.
“Hij is een beetje zwaar op de
hand”.
Een vermoeid kind
zat achter het huis
en schraapte in het zand.
In het dagelijkse denken
hebben moeders gedachten
over doen als over daden.
Hij dacht aan doodgaan
als aan niet-doodgaan.
“Als ik doodga dan
neem ik een buisje dat
reikt tot boven de grond
om te ademen.”
Een moment.
Een gedachte
achter het huis
turend in de lucht.
Dit doen
dat geen handelen was
hield hij als herinnering vast.
Het nagelaten doen zal blijven
wenken.
Pelgrim
De godin in meisjesogen
besprenkelt die belast zijn
en vermoeid met hysop.
Eén woord, éen lach,
gesproken of gedroomd
maakt weer gezond en jong.
De engel die mij zocht
heb ik gekust,
teer en terughoudend;
aarde werd heilige grond:
Elysisch pelgrimsoord.
Maar een oogwenk van licht
voorkomt niet het aanbreken
van dag, daad
of gedachten.
Eerbiedig en huiverend
heb ik
dit kostbaar ogenblik
een altaar opgericht
maar het geloof verloren
omdat ik meer en meer
mijn eigen offer werd.
Lemma
Ik sta niet in de encyclopedie
met mijn verlangen en mijn wens.
Daden overheersen en zo zie
je nooit het mooiste van een
mens.
Het leven imponeerde nergens
méér,
was nergens nobeler of groter
dan
in wat ik mij voornam, voorneem
keer op keer,
maar niet tot daden maken kan.
Ik waag mij, waaghals, weer aan
een daad
aan niet te onderschatten kansen
rijk:
ik dicht ... en heb al weer
geschaad
wat ik dacht, nu ik over het
blad heen kijk.
Herfstdag
Een herfstdag viel
over het gesprek
waarin we zochten,
naar wat restte van
de dagen samen: toen
het beste van
ons beiden boven kwam,
er geen gebrek
en geen tekort bestond
en elke plek
een wereld werd. Een
laatste geste van
genegenheid. Ten
langen leste kan
ik alleen berusten in
haar vertrek.
De kamer waar we ons
bevinden ademt
moedeloos in ieder
meubelstuk.
De televisie toont ons
een ballet.
De zon verdwijnt zo
langzaam aan en dempt
het licht. Ik schik
een takje in een bloemstuk.
Een meisje draait een
laatste pirouette.
Vergeten buurt
Gewoon maar zeggen
waar je vandaan komt
is al poëzie
als je geboren werd
nabij een dromerige steppe
die geurt naar Alfagras,
of als je speelde aan de oever
van een onstuimige en oneindige
rivier,
wanneer je opgroeide
met verhalen van trotse
voorvaderen,
met heilige bomen en vuren.
Maar,
hoe zal ík spreken
van mijn verwondering
over de grootsheid van het
ontwaken
in een vergeten buurt;
van de weemoed naar een zucht
uit een zo klein verleden;
of over het nog steeds maar
niet verstilde verlangen
naar dat mooiste meisje uit
mijn jeugd:
nooit bezongen
omdat haar schoonheid
al aan het einde van de straat
verbleekte.
Mijn Zus
Ik stond gedrukt met hand en
hoofd tegen de muur
op zolder, in het donker, op
mijn zus te wachten;
met kloppend hart en ingehouden
adem.
Riep boe. Ze schrok, zó hevig.
Vreemde krachten
brachten ons beiden overstuur.
Nu sta ik weer met hand en
hoofd tegen de muur
op mijn helder verlichte
zolder; mijn zus zou zo komen.
Ik adem rustig.
Ik roep niet. Ik schrik wel wat
bij de gedachte
dat ze zo nooit weer komt, op
dit later uur.
Vochtig najaar
In het zoekend spoor
van opgehouden tractoren
die opgelaten oogsten
in het natte land
onder scherp, maar
milde hemelsilhouetten
waar statig wolken
trekken,
daar zette ik even
mijn snel voertuig aan de kant.
De wolken hebben mij
toen in zich opgerold
en depten mild mijn
jagerszweet.
In dit vertrouwd decor
van ondoorgrondelijke levenswetten
mocht ik het
troostende vermogen herontdekken
dat ik, tot dan, al
jaren voor voorbij versleet.
Vader
Mijn vader had een
veldkijker gekocht
waar hij lang voor had
gespaard
Hij heeft dan een der
duursten uitgezocht
en hem steeds
zorgvuldig opgeborgen en bewaard.
Als kastelein is hij
in zijn café versleten;
had zo graag van ’t
leven wat gemaakt.
Hij reikte ook wel
hoger en heeft steeds geweten:
“er is meer”, maar dan
geleidelijk zijn verzet gestaakt.
Vader is nu overleden
en ik kreeg de kijker
die hij de jaren door
zo zorgvuldig had bewaard.
Een goede vriend die
van mijn vaders trots niets wist
verzweeg mij niet:
“dat ding is echt zijn geld niet waard”.
Continenten
Onder een oude cipres
ver van 't eigen erf
vond ik even rust
op een overwoekerd
kalkstenen muurtje.
Ik zocht herkenbaars
in de binnenzak van een
allang niet meer gedragen jas
De zon glimlachte vertederd
en de bomen verschilden
’s avonds van mening
over mijn bestaan,
maar allemaal bemerkten zij
de schalkse aandacht
van passerende meisjes.
Gebrek
Wanneer ik dan aan je denk ?
Zeg maar, als ik spreek
en als ik zwijg.
Als ik alleen ben
of onder de mensen.
Bij vertrek en onderweg
of als ik aankom
en als er iets is.
Of als iets aanstaande is
of voorbij.
Zeg maar,
dat jij mij ontbreekt.
bij alles wat gebeurt en
bestaat.
Liefdes uur
(Naar P.C. Boutens
Liefdes Uur)
Als ik, wanneer de dag
daagt
over bedauwde
weiden,
in alle
vroegte ontmoetingen beraam
op plaatsen
waar je nooit komt.
Als ik, wanneer de dag
baadt
in het volle
licht van doen en daad
bemerk hoezeer
jij mij ontbreekt
in alles wat
gebeurt en bestaat.
Als ik, wanneer de
avond daalt,
mij in
wellustige momenten
niet ook maar
de geringste
onedele
gedachte toesta, over jou
Mijn liefste.
Dan weet jij
wel hoe laat het is,
Weekend
Een goede vriend belde
mij daarnet
Hij was een weekend
naar Parijs geweest
Hij had veel gezien
maar het meest
beviel hem toch ’t
museum van Monet.
Hij bezocht het Musée
d’Orsay.
Werd in het rijke
Louvre zeer bedeesd.
In’t nachtelijk uur
ontwaakt’ in hem het beest
dat stil werd in ’t
Collège de Beauvais.
Ik sliep die
vrijdagnacht bij Juliet.
Zaterdag heb ik
Annette ontmoet.
Zondagavond was voor
Studio Sport.
Zondagnacht ging ik
met Maud naar bed
die niets aan
culturele dingen doet.
Toch kwam ik thuis dit
weekend niets te kort.
*)
Om te voorkomen dat er aangaande mijn levenswandel een verkeerde
indruk zou achterblijven; dit gedicht berust slechts zeer ten dele
op waarheid: in werkelijkheid kijk ik namelijk niet naar Studio
Sport.
Manager
Zo af en toe, te midden van de
strijd,
wordt hij stil: staat door het
raam te staren;
plotseling afwezig; vermoeide
ogen nu ontwaren
meer besef en beter raad: hij
neemt de tijd.
Achteloze vingers gaan over
beslagen ramen
en tekenen schijnbaar doelloos
op een ruit.
Een werkster wist, wat later,
vlijtig uit
waarvoor zijn wereld vraagt om
zich te schamen.
Het is de grens naar een
geheimnisvolle verte
die ook een manager heel even
overschrijdt
als hij in wasem, door geen
concurrent benijd,
een krabbel zet onder een
gunstige offerte.
Constanten
De weinige constanten
in mijn leven:
het verlangen naar een
nieuwe eerste kus,
de angst het al te
jong al te begeven
en de reclamefolders
in de brievenbus.
Vandaag door jou
Ik besteed mij uit
aan’t hoogste bod
een welbestede dag
een verstaanbaar woord
een gezamenlijk
gezochte plek
een droom van een
lichaam.
Vandaag door jou
vrees ik de dag
dat het woord onze
plek en ons lichaam
niet meer zegt.
Water
uit haar mond
Al toen hij teder haar
gezicht betastte
En zij wat komen zou
maar liet ontstaan
Wist hij dat wat
ontstond voorbij zou gaan.
Zij haalde naakt wat
water van de kraan
En gaf het uit haar
mond. Hij zag haar aan.
Het zwaar verkeer
rammelde in de kasten.
Zoals het komen moest,
zo zou het gaan.
Hij rookte veel te
vroeg een sigaret.
Ze stonden zwijgend op
van het lage bed.
Hij zei haar naam nog
als een oud gebed.
Dorre blaadjes
kruimelden op het parket.
De deur valt dicht.
Het is gedaan.
Voordat je ging
Voordat je ging
genoten we van mooie dagen.
We leefden weken lang
elkaars bestaan.
We lieten ons in woord
en daden gaan
en ontweken vele
hinderlagen.
Al kregen we nogal wat
tegenslagen,
we zouden alles samen
wel doorstaan.
Maar blijkbaar is ons
toen toch iets ontgaan,
iets wezenlijks, dat
wij overzagen.
Na je vertrek is alles
snel gegaan.
Al de tweede nacht gaf
je de wens
gehoor om aan een
ander te behagen.
Je kwam een vreemde
van je reis vandaan
en al hervond jij je
voorbij de grens,
we waren onherstelbaar
aangeslagen.
Nooit eerder
Nooit eerder heb ik
van een vrouw zoveel verdragen:
Beledigingen, afgunst,
onverschilligheid.
Haar kwaaltjes en het
bijbehorend klagen.
Nooit eerder beleefde
ik meer hoogtijdagen,
Of was ik meer tot
offeren bereid
Nooit eerder
bagatelliseerde ik meer tegenslagen.
Mijn huis, mijn bed,
mijn geest was haar domein.
Zij trok een spoor
door mijn bestaan:
Een haar, een woord,
het kattenvoer, haar fiets.
Ik leerde denken wat
zij dacht en wat in mijn
Vermogen lag, heb ik
voor haar gedaan;
Maar waar ze steeds
iets achter liet, bleef niets.
Afscheid
Ik heb vanmorgen nog
teruggedacht
aan hoe wij innig door
de lanen gingen
aan ons gezamenlijke
psalmen zingen
aan hoe het toeval ons
te samen bracht.
Ik heb vanmorgen nog
eens overdacht
hoe waardevol vele
gewone dingen
hoe kostbaar ook alle
herinneringen
Hoeveel ik voor ons
beiden heb verwacht.
Vaders verzet kon jij
niet langer aan
‘k zal niet meer
wachten op jouw trein
je niet meer treffen
op de Mookerhei
Wat in mijn macht lag
dat heb ik gedaan
En ach, het zal
misschien zo moeten zijn
misschien ook niet; ’t
is hoe dan ook voorbij.
Formaat
De zon kent mijn
formaat
het gewicht van mijn
hart
en de strekking van
mijn woorden,
maar ze houdt die
dingen voor zich
om mij niet in
verlegenheid te brengen.
Eind december
Eind december
geen koude, geen
sneeuw,
echt eind december
Wel nevel
op bril en op sjaal
en nat over een boer
zonder kerst op het
land
in blauw en beneveld
en met groene pet
waaronder een
versleten
witte kerstgedachte
maar vooreerst
god, god, god
wat
was het nat
tussen de boerenkool
en goedkope preien
en die paar
voorbijgangers
eind december.
Ik kwam met dríe
verzen thuis.
Lucht
Onbevangen nam ik voor het
eerst de lucht
waar; later zocht ik daarvoor
woorden
maar zo jong kwam ik niet
verder dan een zucht
van verwondering over zo
mysterievolle oorden.
En nu, jaren later, bevraag ik
nog elke dag
de lucht om dit verlokkende
vergezicht
en mijn adem om de schoonheid
die daarin lag
zonder klank, zonder woord. Een
beeld verplicht.
Reiger
Water.
Ik was aan het water.
Krachtig en standvastig
water vol energie.
Water verfrist oud verdriet.
Lucht.
Lucht is meegaand
en belofte
als je het zien wilt.
Aarde.
Alleen aarde is
doodstil.
Hardlopers komen hier
op hun meervoudig onverzadigbare
vlucht. Waarom,
als je niet dorst naar water
of als de lucht
je dag niet maakt
of breekt,
als aarde maar oneffen is
en stappen zet ?
Wat dreigt voorbij?
Hier staat een reiger.
Een reiger rent niet
noch verlengt
en toch
heb ik de indruk
gaat aan een reiger niets
voorbij.
Einde
Och, ik schrijf wel
eens
van vergezichten,
grote liefdes, natte dromen.
Ik rijm en lach en
maak mijn punt
en klink en klank om
te behagen.
Maar als ik ernstig
word
zoek ik naar woorden
in het kalme bloed van
de bedaarde,
of in het verlangen,
onder dorre huid
van veel voorkomende
berusting
en schrijf dán van de
dagen
zoals ze onopgemerkt
voorbijgaan
naar het einde.
Stem
In woorden die ik
schrijf
en opwaarts stromen op
mijn stem -
de dagen die ik ben
de nachten die ik
onderga
in mensen die ik ken -
schrijf ik mij op
en neer.
De woorden die ik
schrijf
vallen met alles samen
de dagen die ik
onderga
de gedachten die ik
ben.
In mensen die ik ken
loop ik steeds weer
dromen op.
De woorden stromen
over
op de hand die ik u
reik
de dagen dat ik u
ontwijk
na een nacht nabij de
dood.
In mensen die ik ken
sta ik keer op keer
ten leven op.
Najaar
Tussen de
onverschillige blikjes energie-drank
In de lege flesjes
bier
Ligt de zwaarte van
het najaar
In de bermen van de
dijk.
Inkeer
Er is geen inkeer
als je binnen bent.
Buiten zag ik verbaasd
hoeveel zonder mij.
Ik vond een vaag spoor
in regels en tekens.
Buiten trof ik de dood
in een zucht van
herkenning
als tussen moeders
van grote gezinnen.
Lichaam
Spieren als verdord elastiek
Stroom op je huid
Koolzuur in het opgeblazen
bloed
Een wielklem om het hart
Op gespannen voet met de tijd
Een lichaam als een zeepbel.
Kade
We liepen samen op de
kade.
Terwijl ik naar haar
gedachten raadde
sloeg ik enkele
meeuwen gade.
Als ik dan in
vervoering raak
zegt ze: “die meeuwen
zijn hier vaak”.
Hij
Hij ...
van top tot teen
hals over kop
vol vuur en tot over
z’n oren
veel te hard van
stapel.
Zet alle zeilen bij
en zal uit alle macht
totaal, met huid en
haar
alles tegelijk.
Zonder enige reserve.
Hij zal alles.
Hij...
Zij...
zij is minder
enthousiast.
Gerard Reve
De Matheuspassie
klonk:
‘ich
will Jesum selbst begraben’
en ik
wist
dat ik niet lang meer
moest dralen.
Ik moest,
voordat deze zou komen
te verscheiden,
schrijver Gerard Reve
berichten dat door
zijn tv-programma
over de maagd Maria
een SRV-winkelier uit
Tilburg,
tijdens een
nachtelijke wandeling
tot bekering was
gekomen.
En grootvorst Reve,
zou kennis nemen van
dit bericht,
het schrijven
wegleggen
en daarna bitter
wenen:
‘wir
setzen uns mit Tränen nieder’.
Winterlandschap
Zo, helemaal wit,
zal het in de hemel zijn,
alleen warmer denk ik
en met mijn vriendinnen
die mij ontbloot,
blootsvoets,
lachend en met uitgestrekte
armen
tegemoet snellen.
En natuurlijk met God
die me,
zo onnavolgbaar als Hij is,
goedkeurend toeknikt.
Klok
Ik heb
mij heden aan de klok vergrepen,
Het
dreigement kwaad van de muur gehaald,
Haar het
verlies van jaren terugbetaald
En haar
binnen luttele lettergrepen
stilgezet. Ze heeft maar slecht begrepen
Waarom ik
dacht ‘dat zet ik je betaald’,
En in
gedachten even afgedwaald
Greep ze
haar kans en sprak toen zeer geslepen:
“Ik heb
je toch van zoveel leed verlost,
al zoveel
narigheid laten vergeten.
Je hebt
me nu al zoveel tijd gekost
en zonder
mij had jij het niet gered.
Eigenlijk
zou je beter moeten weten.”
Nog
verder spreken heb ik haar belet.
Bij de viskraam
Bij de viskraam heb ik de
diepte van de zee gezien
in de ogen van een bot.
Voorbije eeuwen openbaarden
zich. Hier lag mijn wortel
onder ijs. Neerzien
op een zee van tijd bekort de
dagen op de aarde.
Waar zich gehaaste kopers niets
ontziend verdringen
past vooreerst waakzaamheid.
Een hongerige kooplust bedaren
is niet te doen. De grimmigheid
waarmee men naar de dingen
haakt maakt het moeilijk een
visioen te bewaren.
Alleen in gedachte, dat zal u
niet verbazen,
heb ik geschreeuwd en allen van
mij afgeslagen.
Voorbij aan’t razen, ging ik
door de rij van dwazen
héen en heb mijn visioen en vis
naar huis gedragen.
Te schrijven
Het is mij aangenaam
te schrijven:
laan,
schemering,
omsloten weide,
gelaten grazend vee.
Poëzie
Poëzie
is woorden
ontlokken
wat ze normaal
niet losmaken.
Aankomen
en resten zoeken
van wat achter bleef
maar slechts
schoorvoetend
namen noemen
omdat woorden
sprongsgewijs
gaan.
Poëzie is de
verticale horizon van
het
breekbare moment.
Het is staren over het
water
en dáaruit je dorst
lessen.
Uit genegenheid
voor de schemer
en het verstilde
alles door alles
laten stromen
en vertrouwelijk
blijven
met de dag
en de avond
en je bekoelde
vermoeden
naar meer.
Het woord
Het woord dat steeds
bij mij is
zal ik niet spreken of
schrijven;
kinderen zouden het
kunnen horen,
of kwetsbare zielen,
die het lachen is
vergaan,
in de leegte van een
rijk bestaan.
Het woord regeert
verborgen,
in de gekwelde stilte
van mijn hart.
Ik zal complete zinnen
zeggen;
verhalen en verzen
schrijven
maar het woord voor
mij houden.
Was het woord geluk of
liefde,
dan zou ik mij
verheffen op de toppen van de aarde
en prijzen: leven,
kunst en kennis,
in vrienden, goden,
geld.
Maar er is geen ander
woord zo machtig,
en alles bepalend.
Trek de velden in.
Daag barre hoogten uit.
Bevaar rivier of zee.
Bereis de wereld.
Het woord trekt en
drijft op alle wegen mee
naar later waar het
ongenodigd opduikt
en alle zwijgen over
neemt.
In den beginne was het
Woord,
maar werd al gauw: het
woord.
Gebed noch streling
komen onderhuids.
Zelfs in het laatste
wat ik zeg
zal ik het woord
verzwijgen als het graf.
Zolang de kracht
daartoe te leven valt.
Milieu
De heren storten zich
met
hart en ziel op het
milieu
en vervuilden het
daarmee ernstig.
Interview
Ik zou graag
een interview horen
of lezen met mijzelf.
Vanaf het moment
dat ik voor het eerst
iets van mij las
ben ik namelijk
zeer geïnteresseerd
in de schrijver.
Het is moeilijk
precies aan te geven
waarom, maar er was,
meteen vanaf het
begin,
iets dat me trof in
mijn werk.
Sindsdien lees ik
wat ik te pakken kan
krijgen;
als het maar dóór mij
of óver mij geschreven
is.
Ik boei me dermate
dat ik graag meer
over mijzelf zou
willen weten,
met name over wat ik
vind
van zaken als: geloof,
leven en dood, of over
hoe ik kom tot wat ik
schrijf?
Maar, ook naar wat ik
zou antwoorden
op vragen over
bijvoorbeeld
mijn opleiding
of dagelijkse
bezigheden
ben ik zeer benieuwd.
|