Gedurende
een aantal jaren bezaten Reg en Ini een huisje op Anglesey, Yr Ynys
Môn, in het uiterste noordwesten van Wales. Zij gaven zich daar uit
voor Friezen om te voorkomen dat hun onderkomen in vlammen zou opgaan,
want de leus ‘Welse huizen voor Welse mensen’ is op Anglesey
jarenlang met vuur verdedigd. Míjn eerste kennismaking met Anglesey
vond plaats in juli 1982 toen ik fietsend op weg was naar Ierland. Het
eiland beviel mij meteen uitstekend.
De
eerste twee weken van die lange fietsvakantie had het dagelijks
geregend, soms de hele dag lang, maar eenmaal in Wales klaarde het
steeds meer op en later in Ierland zou ik nog een hittegolf beleven.
In Llansannan, centraal in Noord-Wales, maakte ik voor het eerst
kennis met het echte, Welstalige Wales. Ik kampeerde er twee nachten
in de achtertuin van een tweetalige familie die mij haast letterlijk
adopteerde en waarmee ik een vriendschap voor het leven sloot. Van
daaruit fietste ik door motregen en wind naar Capel Curig, waar
onderaan de Llanberis Pass een camping lag met schapen die steeds weer
probeerden mijn groene tentje te begrazen. De volgende dag was het
mooi weer en in de ochtend fietste ik in één ruk de pasweg op naar
Pen-y-pas, het hoogste punt dat over de weg aan de noordkant van Mount
Snowdon (Yr Eryri) is te bereiken. Dat ik zonder afstappen de top
haalde gaf een aangenaam gevoel van trots dat nog eens werd versterkt
toen een hele groep boy scouts hun verbazing kwam uitspreken dat mij
dat op de fiets was gelukt.
Tot
Caernarfon hoefde ik vervolgens nauwelijks nog te trappen. Onderweg
stapte ik nog enkele keren af en natuurlijk bezocht ik ook het immense
kasteel van Caernarfon, om daarna nog door te fietsen naar Bangor. De
camping die daar moest zijn, bleek echter onvindbaar. Wel vond ik aan
de rand van de stad en nog juist voor sluitingstijd een fietsenmaker
die mij aan nieuwe remblokjes kon helpen. Dat was hard nodig, want de
oude waren inmiddels totaal op. Later vond ik ook nog een mooi
kampeerplekje. De volgende ochtend bekeek ik Bangor, waar ik in een
antiquariaat de Elementary Welsh Grammar van sir John
Morris-Jones vond, niet zijn magnum opus, maar toch een nuttige
aanwinst en een mooi begin voor een nu inmiddels goedgevulde
boekenkast met werken op het gebied van de Keltische taal- en
letterkunde.
Na
de lunch fietste ik naar de kust om de beroemde Menai Bridge over te
steken. Die brug, gebouwd door Telford, dateert al uit 1826 en is een
erg indrukwekkende constructie. Reg en Ini zullen hem vaak hebben
gepasseerd. Daarna passeerde ik al snel Llanfair PG (ofwel
Llanfairpwllgwyngyllgogerychwrndrobwllllantysiliogogogoch) waar
afgezien van het station met de beroemde, maar uiterst kunstmatige
plaatsnaam niets valt te beleven. Anglesey zelf beviel mij echter
vanaf de eerste kilometers uitstekend. Dat het een stuk vlakker is dan
het vasteland van Noord-Wales speelde daarbij beslist een rol, evenals
het mooie weer, maar landschappelijk is Anglesey ook erg mooi en voor
de liefhebber van oudheden is er veel te zien.
Na
een bezoek aan de neolithische grafheuvel (met grafkamer en ‘prehistorische
kunst’) koerste ik naar Aberffraw, een plaats die ik kende uit de
middeleeuwse verhalen die als groep bekend staan onder de naam
Mabinogion. Een vrouw aan wie ik onderweg vroeg of ik op de goede weg
was, stak spontaan een lang verhaal in het Wels tegen mij af.
Plotseling keek ze mij verbaasd aan: ‘Oh, you’re not Welsh, are
you?’ Vervolgens kreeg ik de aanwijzingen nog een keer in het
Engels. Pas veel later werd mij duidelijk dat ik dit over mij had
afgeroepen door mijn correcte (Welse) uitspraak van de plaatsnaam
Aberffraw, iets wat de mensen van een Engelsman niet gewend zijn.
Zonder het zelf te beseffen, was ik toegetreden tot de clwb Cymraeg,
de nogal gesloten ‘club’ van het Welstalige Wales.
Ooit
huisvestte Aberffraw een hof van de vorsten van Gwynedd (Noordwest-Wales),
maar nu is het vooral een doodsaai gehucht. Toen ik het dorpspleintje
opreed en mijn fiets tegen het winkeltje annex postkantoor zette om
inkopen te doen, trof ik daar de verzamelde dorpsjeugd in totale
verveling. Aan de ene kant van de straat zaten op een muurtje de
meisjes, aan de overkant hingen de jongens tegen de muur van enkele
huizen. Langzaam raapten zij hun moed bij elkaar, de meisjes als
eersten, en kwamen zij in een kring om mij heen staan. De vragen en
opmerkingen die ik kreeg, waren nogal smalend van toon, maar toch
konden zij niet verhullen dat mijn moed om de wijde wereld in te
trekken ook bewondering wekte. Het was een beetje alsof ik was
gearriveerd bij een stam primitieve negertjes die hun eerste blanke
begroeten. De ontmoeting staat in mijn geheugen gegrift. Jaren later
ondertitelde ik een Welse televisiefilm (die vervolgens nooit in
Nederland is uitgezonden) die in Aberffraw was opgenomen en beleefde
ik het weer helemaal opnieuw. Nog weer later bracht ik een tweede
bezoek aan Aberffraw. Er was weinig veranderd, al is er nu een klein
museum dat de lokale geschiedenis belicht. Wel zijn er nu overal in de
omgeving fietsroutes en kunnen er op Anglesey fietsen worden gehuurd.
Zou ik een voorbeeld hebben gegeven?
Bij
het strandje van Aberffraw bezocht ik nog een grote neolithische
grafheuvel met kamer waarna ik via Four Mile Bridge overstak naar Holy
Island. Hier ligt het havenplaatsje Caergybi dat zijn naam dank aan de
vroegmiddeleeuwse ‘heilige’ Cybu die hier een kleine
kloostergemeenschap had. In het Engels heet de plaats Holyhead en van
hieruit vertrekken de veren naar Dublin en Dún Loaghaire
(uitgesproken als ‘doen leerie’). Vlakbij de zuidpunt van dit
kleine Holy Island vond ik een mooie camping. De eigenaar was druk
bezig het muurwerk bij de poort te herstellen, een bezigheid die
regelmatig terugkwam omdat auto’s met caravans en campers er steeds
weer in slaagden het muurtje omver te rijden. Blijkbaar hield de man
wel van metselen. Zijn vrouw ontving mij met thee en een praatje en
vertelde me wat ik in Dublin vooral niet mocht missen: de nickerbocker
glory, een coup roomijs met vers fruit en slagroom die inderdaad
niet te versmaden bleek. Ik heb er inmiddels op die zo groot waren dat
ik erbij moest gaan staan om het onderste uit de coup te kunnen
lepelen. Dublin, voor velen de stad van James Joyce, is voor mij de
stad van het ijsjes eten.
Mijn
laatste avond in Wales bracht ik door in The White Eagle Inn in
Rhoscolyn, een pub met grote ramen op het oosten en een overweldigend
uitzicht op de bergen van Snowdonia die door de ondergaande zon
prachtig rozerood kleurden. Terug op de camping werd ik opnieuw
opgewacht met thee en voelde ik me helemaal eregast op de camping. De
volgende ochtend hing ik nog wat rond in Caergybi, wachtend op de
veerboot die mij naar Ierland zou brengen.
Een
jaar later bracht ik nog een kort bezoek aan Angelsey. Deze keer kwam
ik – opnieuw fietsend – vanuit Aberystwyth aan de westkust van
Wales en nam ik de pasweg langs de zuidkant van Mount Snowdon, van
Porthmadog via Beddgelert naar Caernarfon, opnieuw een bijzonder mooie
route. Doel op Anglesey was ditmaal Llangefni, waar in augustus 1983
de Nationale Eisteddfod plaatsvond. Het was mijn eerste bezoek aan dit
grote Welse cultuurfestival, waar ik mij twee dagen in onderdompelde.
Dat was niet altijd eenvoudig, zoals het ook niet eenvoudig is uit te
leggen wat een Eisteddfod is aan iemand die het fenomeen nooit
meemaakte. De Nationale Eisteddfod was in die tijd nog strikt
ééntalig (nu zijn er vaak vertaalfaciliteiten) en Anglesey is een
bolwerk van Wels nationalisme waar voor deze gelegenheid alle Engelse
vlaggen van monumenten en openbare gebouwen waren gestolen en
opgestookt. Voortdurend hoorde ik achter mij fluisteren ‘ma Saes yma’,
waarop ik mij dan omdraaide om te verklaren Nederlander te zijn en
geen Engelsman. Voor Fries heb ik mij nooit uitgegeven, maar Friesland
kwam in dit soort situaties wel vaak ter sprake.
Hoogtepunt
van elke Eisteddfod is de (letterlijke) intronisatie van de bard (Wels:
bardd) die het beste gedicht schreef op een opgegeven thema. De
tweede prijs, ook voor een gedicht, is een kroon. Het gaat daarbij
bepaald niet om sinterklaasrijmen en wie op de Nationale Eisteddfod
een troon of kroon wint, is in Wales voor het leven beroemd. Het thema
voor het prijsgedicht wordt lang van tevoren vastgesteld en het was
toeval dat in 1983 – het jaar na de oorlog om de Falklands – de
keuze op ‘eiland’ was gevallen. Uiteraard deed dat wenkbrauwen
fronsen, vooral Engelse wenkbrauwen. Spannend werd het echter pas toen
bekend werd dat de kroon was gewonnen door Eluned Phillips (het was
haar tweede).
Haar
gedicht Clymau (‘knopen, banden’) had de oorlog op de Falklands
tot onderwerp. In het gedicht, waarin de eilandengroep Malvinas wordt
genoemd, beschrijft zij onder meer hoe in de strijd soldaten van Welse
afkomst tegenover elkaar stonden en hoe dit Welse vrouwen tot wanhoop
dreef. Zonder dat er goede vertalingen kwamen en zonder dat iemand de
moeite nam om de achtergronden na te gaan, vormde deze Eisteddfod
hiermee aanleiding voor een breed uitgemeten rel in de Britse pers.
Heel Engeland greep de kans om het Welse Wales (Cymru Cymraeg) te
beschuldigen van anti-patriottisch gedrag. En dat terwijl werkelijk
iedereen in Wales wel iemand kende die als soldaat op de Falklands
vocht, gewond raakte of sneuvelde en er al sinds 1865 een Welse
kolonie bestaat in Patagonië, een gebied waar nog steeds Wels wordt
gesproken en waardoor dus niet alleen veel mensen in Wales een relatie
hebben met Argentinië, maar ook Welse Patagoniërs in het Argentijnse
leger moesten dienen.
Het
gedicht waarmee de al vaak gelauwerde Einion Evans de troon van
Llangefni won, verwoordt het leed en de eenzaamheid die de dichter
voelt na het overlijden van zijn dochter Ennis, die zelf inmiddels ook
als auteur van een roman en korte verhalen naam had gemaakt en die op
negenentwintigjarige leeftijd overleed. De biografie van Einion Evans
zelf is kenmerkend voor het culturele ‘milieu’ in Wales. Hij werd
geboren in 1926 in Flintshire in het uiterste noordoosten van Wales,
trad in de voetsporen van zijn vader als mijnwerker en werkte zich
later op tot bibliothecaris. Als dichter won hij tal van prijzen en
werd hij vooral ook bekend vanwege zijn bijtende satires. Zijn broer
Tudor Wilson Evans volgde een vergelijkbaar pad en is sinds de jaren
1960 een bekend romanschrijver. Ook hij won tijdens de Nationale
Eisteddfod in 1983 een prijs, de medaille voor een novelle (Y Pabi
Coch, ofwel ‘De rode klaproos’). Uiteraard allemaal in het
Wels en daarmee ook bewust uitsluitend voor de leden van de ‘clwb
Cymraeg’. Het is in Llansannan en op Anglesey dat ik voor het eerst
toegang kreeg tot deze fascinerende wereld.
Reg
en Ini hebben deze wereld ook leren kennen. Op een andere manier en
vanuit een andere achtergrond dan ik, maar als ik hun verhalen
beluisterde wel met een vergelijkbare liefde voor dit mooie land en
met een vergelijkbaar gevoel te zijn opgenomen in de gemeenschap. Dat
warme gevoel voor Wales is één van de dingen die we delen.
Cofion
cynes ohonaf ichwi Reg a Ini,
gyda
Lauran Toorians
|