Van
alles vond men steeds in de historie-boeken
den
oorsprong of 't begin. Maar éen ding is er toch
waarvan
men tevergeefs den oorsprong van bleef zoeken
en
dat geheimvol was tot voor tien weken nog.
Zo
staat beschreven hoe de zon, de maan, de sterren
en
't ganse wereld-rond uit 't niets verrezen is.
En
waar van mens en dier, ja duivel's Luciferre ,
men
d'oorsprong zoeken moet in de geschiedenis.
Zo
leest men wie het eerst een huis en stad liet bouwen,
en
hoe het mensdom toen, verenigd tot een Staat,
van
lieverlede steeds van alles liet aanschouwen,
en
voortging in de kunst, meest goed maar soms ook kwaad.
Zo
werd van tijd tot tijd van alles uitgevonden
en
't kleinste voorval gaf den oorsprong soms aan 't groot.
Het
kleinste zaadje werd soms zwaar tot honderd ponden
en
't nietigste voorheen strekt nu tot hulp en troost.
Zo
voer men vroeger steeds met kuip en boom door 't water
maar
thans doorklieft een schip met duizend man de zee.
Zo
stoomt een ganse vloot met donderend geklater
waarvan
toch d'oorsprong ligt in 't koken van de thee!
Zo
wordt de boekdrukkunst door Coster zeer onwetend
in
't vouwen van papier met boomschors uitgedacht.
Zo
werd het grootst geheim uit de natuur ontketend
en
later vervolmaakt door 's mensen geest en macht.
't
geheim dat ik bedoel was d' oorsprong van de toon
die
't Orgel, in de kerk zowel als dat op straat,
door
't luchtruim henen galmt tot lust des muyers zonen
en
elk geluid weergeeft met hulp van wind en draad.
Nu
vrienden: dat geheim is t'Alphen laatst gevonden
op
't raadhuis der gemeent, bij 't schonen van 't archief,
waaronder
men in 't stof door een papier omwonden
in
enen hoek bevond een perkamenten brief.
een
vieze grap verhaalt, vies maar waarachtig waar,
die
duidelijk bewijst hoe eens een laarzenmaker
de
ware vinder was van 't orgelspel aldaar.
De
man, nog pas getrouwd met een zeer opgeblazen
gezonde
dikke vrouw, hield haar voor gans volmaakt
behalve
éen gebrek dat dag en nacht bleef razen
en
hem niet rusten deed, hoe ook vermoeid geraakt.
Dat
donderdagse wijf deed niets dan blazen, schijten,
en
wat de man ook deed, het baatte haar geen zier.
Hij
hield raad metten docteur en zou 't hem eeuwig wijten
als
hij geen middel vond, al was het nog zo dier.
De
docter, zeer geraakt door 't innig mededogen,
doorzoekt
zijn apotheek en mengt een zoete drank,
die
't wijf zeer gaarne dronk,ja blij en opgetogen,
temeer
om 't groot gebrek te weeren met de stank.
Maar
ach,het hielp haar niets, noch poeders noch ook pillen
en
d'arme schoenlap moest al kwijnend en bedroefd
dat
donderse geschijt dat stoel en bank deed rillen
ontwaren
van zijn vrouw, tot 't uiterste beproefd.
De
docter, die altijd nog mijmerend bleef zoeken
naar
''t middel om de wind, die twist van ''t jeugdig paar,
te
keeren, zonder vrees doorzocht alle de boeken,
doorzocht
haast zonder eind, werd hij die kunst gewaar.
Hij
spoedt zich naar het huis , waar de bedroefde lieden
wanhopend
naar hem zien als waren beiden gek.
Hij
zegt: Nu weet ik iets wat moet en zal geschieden
Maak
zelf- gij kunt dat toch- een groot stuk leer met pek.
De
man bedacht zich niet, de vrouw liet zich geworden
en
na een tel, twéé,drie, lag pek en pleister vast
voor
't wijf heur fondament, hetwelk nu niet meer knorde:
het
blazen was gedaan, de wind er in gelast.
De
winderige vrouw begint 't benauwd te krijgen
Toen
eindelijk toch haar man, begaan door 't weegeklaag
en
akelig gekerm, een zeer klein gaatje stak
in
't hol, van pek bespat. (ta ta ta tu ta taag)
Nu
baant zich dra de wind, zoo vast ineen genepen,
zich
door dat gaatje heen, met een verdoofd gepiep
waarvan
de schoenbaas schrikt, en moeder gans bewogen
ta
tu ta ta ta ta, om groote lossing riep.
De
man loopt naar zijn bank en haalt daarvan een elske
en
steekt een tweede gat, en denkt: voorzeker nu
is
er opening zat in t pekkerig leren pelske,
waardoor
de wind thans speelt: pie pu pie pu pie pu.
Het
hielp nog niet genoeg, de vrouw bleef bijna smoren,
en
niet te minder was haar akelig geroep.
Toen
boort de man een gat, veel groter dan tevoren,
nu
ging het razend schoon pi pu poe pi pu poe
Jan
werd nu met zijn vrouw van stonde af meer maatjes
om
't muzikaal geblaas en wonderschoon geruis.
Hij
zette beurtelings de vingers op de gaatjes,
en
zie nu ging het al pi pu poe pi poe puis.
Juist
op dat ogenblik, toen jan zo lieflijk speelde
Trad
daar de docter in, nieuwgierig of zijn raad
gevolgd
was, en of 't wijf die kuren niet verveelde.
Verrukt
van 't schoon muziek begon hij na te peinzen
of
niet een instrument kon worden uitgedacht
dat niet zoveel afgrijzen
maar
tevens meer toon voortbracht.
Hij
liet niet lang daarna de schoenbaas zelve maken
een
grote leren zak, vol gaatjes en vol wind,
en
heeft het groot geluk daarmee zó ver te raken
dat
hij uit deze grap het schone orgel vindt.
Mij
dunkt: er zijn er nog die dit verhaal niet g'loven
maar
't is de waarheid toch. Of zeg wie 't orgel dán
eerst
uitgevonden heeft. Wij zullen hem graag loven
en
steeds bezingen hem als een vernuftig man.