De
tekst is geheel conform de indeling en de spelling van het
handschrift van P.H. Offermans.
Het
glazen oog
In
oud Schiedam, gij kent die stad,
Waar
uit het graan zo menig vat
Jenever
wordt geboren
Daar
leefde een oud, voortreffelijk man,
Maar
dat elk gebeuren kan
Hij
had een oog verloren.
Maar
hoor hoe hij het publiek bedroog
Hij
kocht, heel slim, een glazen ook,
En
plaatste dat naast het goede,
En
als den tijd van slapen was
Lag
hij het kunstoog in een glas
Gevuld
met regenwater;
Eens
’s nachts kreeg hij fameuse dorst
Op
zuurkool en op varkensworst,
Maar
nu maakt hij een flater,
Want
ziet hij neemt hetzelfde glas
Waarin
het oog gelegen was
En
slokt het meê naar binnen
Terstond
werd hij het abuis gewaar
Hij
wendt van schrik zich hier en daar
En
roept, waar zijn mijn zinnen!
Hij
was er deerlijk meê gefopt,
De
doortocht was totaal verstopt
Hij
kon niet meer purgeeren
Het
hielp niet og hij al pruimen at
Het
glazen oog zat voor zijn gat
Hij
kon niet meer laxeeren.
In
het eind wil hij zich een klisteer
Daar
was geen ander middel meer
Dan
een lavement te zetten
De
Chirurgijn verschijnt, vat post en mikt
Maar
denkt eens vrienden hoe hij verschrikt
Als
hij de bus wil zetten
Hij
ziet voorwaar een glinstrend oog
Dat
hem, waar hij zich ook wenden moog,
Gestadig
blijft begluren
Dat
heb ik nog nooit beleefd
Dat
iemand van achter kijkers heeft
Om
op mijn werk te turen.
De
man verschrikt door ’t misverstand
Rolt
lachend door ’t ledekant,
En
drukt door het lachen, dat het oog
En
nog iets door de opening vloog
En
toen was hij genezen.
|