CuBra

In Memoriam Jo van Tilborg
 

Ed Schilders

Afgelopen zaterdag is hij gecremeerd: de Tilburgse dialectschrijver Jo van Tilborg. Hij overleed onverwachts tijdens een vakantie in Ierland. Hij is 77 jaar geworden.

Jo van Tilborg is zijn echte naam. Ik zeg dat omdat je makkelijk zou kunnen denken dat het zijn schrijversnaam is – zoals Jan Horsten zijn Tilburgse arbeidersroman ‘De Vier Winden’ in 1952 publiceerde onder het pseudoniem J. van Tilburg. Jo deed het anders. Als schrijver noemde hij zich Lodewijk van den Bredevoort. Ik vroeg hem ooit hoe hij aan die schuilnaam was gekomen. Dat was heel eenvoudig: uit het telefoonboek. Onder die naam publiceerde hij in 2006 zijn boek met jeugdherinneringen: ‘Kosset d’n brèùne eigelek wel trèkke?’ Paul Spapens schreef daarover in het Brabants Dagblad indertijd enthousiast, en voor Jo was het succes van het boek aanleiding om ook het vervolg te publiceren over zijn jongelingsjaren na de oorlog.

Beide boeken zijn sinds kort beschikbaar op website CuBra, want Jo wilde met zijn herinneringen liefst heel Tilburg een plezier doen. En dat doet hij, ook na afgelopen zaterdag. De twee boeken vormen samen het beste egodocument over het leven in een doorsnee Tilburgs gezin tussen 1934 en 1960 – een groot gezin uit de Lange Nieuwstraat waar Onzelieveheer en Jan Steen om voorrang vochten. Ze zijn oprecht geschreven, onomwonden, met een onderkoelde humor, waarin we, zeker als het om het katholicisme gaat, enig cynisme mogen vaststellen. Zoals in het hoofdstuk waarin de jonge Jo zijn opa gaat begraven op een strenge winterse dag: ‘De misdienèèrs moese meej blôote haande de misbelle laote rinkele. De pestoor ha handschoenen aon, die jungskes nie.’

Jo van Tilborg schreef over zulke dingen eerlijk en zonder rancune. Zijn leven was geweest zoals het was, en hij kon erom lachen met een heel beminnelijke glimlach. Het is het leven van tienduizenden Tilburgers. Toen de fabrikanten en de pastoors nog de dienst uitmaakten en uiteindelijk wild om zich heen begonnen te slaan om de leegloop van kerk en fabriek tegen te gaan. Het heeft niet geholpen, en Lodewijk is daar nooit rouwig om geweest.

Maar het mooist in zijn boeken is toch wel de onderkoelde humor. Hij laat ons nu zachtjes lachen om de harde werkelijkheid van toen. Als hij als kind bij zijn zuinige vader protesteert tegen het magere broodbeleg: ‘Gij moest ’s un kiep maoke, die halve aajer kan leggen.’ Of als hij moet meelopen in de Heilig Hartstoet: ‘meej op onze kop un sôort lampekap’. Zijn herinnering aan het landskampioenschap van Willem II, toen alle spelers beloond werden met ‘un kamgaore pak en un nuuw fiets’.

In zijn arbeidzame leven was Jo van Tilborg onder andere zetter en corrector in de drukkerijen van de Nieuwe Tilburgse Courant en het Brabants Dagblad. Die eerstgenoemde krant komt ook voor in zijn prille jeugd als het wc-papier van de eenvoudige Tilburger: ‘de gatservetjes, stukskes kraant, in nette vierkantjes geknipt. Ge mocht er ôk nie te royaol mee omspringen. Wij waren per slot van zaoke mar geabonneerd op ééne kraant en die waar toen nog nie zô dik, as naa.’