Van
Avondmaal tot Windselen - Alleen Tekst-versie
Op de eerste dag van
het ongedesemde brood kwamen de leerlingen Jezus vragen: Waar wilt gij
dat wij het paasmaal voor u gereed maken?
1
Toen de avond gevallen was, lag
hij met de twaalf leerlingen aan tafel aan.
Het oudste mij bekende fragment van de
tafel van het Laatste Avondmaal wordt genoemd in een charter van de
abdij van Prüm, opgemaakt in 1033. Het reliek zou in 853 aan de abdij
geschonken zijn. Resten van de tafel bevonden zich ook in Sankt-Gallen,
Exeter, Durham, Kärnten, Florence, Kopenhagen, en Roskilde.
Onder de maaltijd nam Jezus brood,
sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn leerlingen...
Het laatste avondmaal staat model voor
de eucharistieviering. Resten van het brood zijn daardoor een zeer
geliefd reliek geworden. Pelgrims konden die kruimels aanschouwen in
Oviedo (vanaf de elfde eeuw), en later in Constantinopel, Sens, de abdij
van Roncevaux, en in Noyon.
Het mes dat bij het avondmaal gebruikt
zou zijn, bevond zich in Venetië; het tafellaken werd door Granson
(Zwitserland) gedeeld met de kathedraal van Le-Puy-en-Velay.
Daarna nam hij de beker en na het
spreken van het dankgebed reikte hij hun die toe...
De beker wordt al in de zesde eeuw door
pelgrims gesignaleerd in de kerk van het Heilig Graf in Jeruzalem. Hij
heeft de vorm van een kelk.
2
Daarna deed hij [Jezus] water in
de kom en begon de voeten van de apostelen te wassen en ze met de
handdoek, waarmee hij omgord was, af te drogen.
De doek waarvan hier sprake is, werd al
in de tiende eeuw bewaard in de kathedraal van Limburg-aan-de-Lahn, en
in de Mariakerk van Aparan (Armenië). Andere plaatsen waar de doek
vanaf die tijd gesignaleerd is: Clairvaux - waar hij was ondergebracht
in een schrijn met honderdzevenenveertig andere relieken - Parijs (Sainte-Chapelle),
kathedraal van Toledo, Vézelay, Clermont-Ferrand, Chartres, Saint-Denis,
en de San Marco. Constantinopel bezat aan het eind van de elfde eeuw
zowel een stukje doek als een deel van de kom, welke ook in Arras te
zien was. In Kornelismunster werd de gehele doek om de zeven jaar aan de
pelgrims getoond.
3
Hij ging nu naar buiten en begaf
zich volgens zijn gewoonte naar de Olijfberg.
We zijn nu aan de "overkant van de
winterstroom", in de Hof van Olijven, ook wel Olijfberg, en
Getsemani genoemd naar het daar gelegen dorpje waar een olijfpers stond.
Deze hof was een van de vele heilige plaatsen die door pelgrims bezocht
werden. Souvenirs, zo niet relieken, zijn op dergelijke openbare
plaatsen gemakkelijk te verwerven. Naast het zand van de berg, waren
steen (Schönthal in Zwitserland; Freiburg; meerdere in Noyon; Monte
Amiata; Rome), en hout (Exeter, Arras, Moskou, Kremlin) geliefde
relieken.
4
Aan doodsangst ten prooi bad hij
met nog meer aandrang. Zijn zweet werd tot dikke druppels bloed, die
op de grond neervielen.
Middeleeuwse christenen hebben de
poëzie van de evangelist Lukas over de doodsangst van Jezus wel heel
letterlijk genomen. In Freiburg was een steen te zien uit de hof, met
daarop afdrukken van zowel het zweet als het bloed.
Toen verscheen er een engel uit de
hemel die hem sterkte.
De engel zou op een steen hebben
gestaan. In de vijftiende eeuw behoorde een deel van die steen tot de
reliekenschat van het klooster der minderbroeders in Kopenhagen.
5
Hij [Judas] ging recht op Jezus af
en zei: Rabbi! En hij kuste hem.
Een van de dertig zilverlingen die
Judas met zijn verraad verdiende wordt nog steeds bewaard in Le Puy (Auvergne).
Roncevaux had slechts een deeltje. De bijbel wil echter dat het geld,
nadat Judas het teruggegeven had, door de hogepriesters werd gebruikt om
het veld van een pottenbakker te kopen om daar "vreemden" te
begraven. Dit veld werd sindsdien "het Bloedveld" genoemd. De
boom waaraan Judas zich uit wroeging verhing, was eeuwenlang een
bijzondere attractie.
6
Maar Simon Petrus had een zwaard
bij zich. Hij trok het en verwondde daarmee de knecht van de
hogepriester door hem het rechteroor af te slaan. De naam van die
knecht was Malchus.
Het afgeslagen oor van Malchus is
klassiek geworden. Bewaarplaatsen van het zwaard heb ik niet gevonden:
Jezus zette het meteen weer aan.
7
En Petrus herinnerde zich het
woord (...) "Voordat er een haan kraait, zult gij mij driemaal
verloochenen." En hij ging naar buiten en weende bitter.
In de kerk van St.
Laurentius-in-Palisperna, toonde men een steen met vele kleine gaatjes.
Deze waren veroorzaakt door de tranen die Petrus erop gestort had nadat
hij zijn heer verraden had.
8
Toen liet Pilatus Jezus geselen.
De zuil, of kolom, waaraan Jezus werd
vastgebonden om gegeseld te worden, werd eveneens bewaard. In 1223 werd
hij naar Rome getransporteerd door kardinaal Giovanni Colonna. Hij is
van grijs marmer dat een paarsachtige gloed heeft. Vroeger stond in de
San Marco blijkbaar een complete zuil met een ijzeren ring waaraan de te
flagelleren personen werden vastgebonden. De schatkamer toont nu nog
slechts een ongeveer dertig centimeter hoge sokkel als reliekhouder met
daarop een vuistgroot stuk van de zuil. Het betreft hier een zogenaamde
"sprekende reliekhouder": aan de zuil is een Jezusfiguur
vastgebonden, terzijde staan twee beulen met opgeheven handen. De
karwatsen ontbreken. Een reliekenkruis in het Rijksmuseum Twenthe bevat
naast andere relieken ook deeltjes van de zuil. In tijden waarin
meerdere steden, onder andere Jeruzalem, een complete zuil etaleerden,
bedacht Johannes Chrysostomos de volgende verklaring: Jezus werd
tweemaal gegeseld, eerst bij Pilatus, later bij de hogepriester Kajafas.
Fragmenten kwamen voor in: Nola, Sankt-Gallen, Münschmünster,
Grandmont, Brussel, Moskou, Kopenhagen, Monza, Fulda, en Maastricht.
De gesel werd onder meer bewaard door
de benedictijnen van de Sacro Speco bij Subiaco in Italië, in Bern, en
in Durham.
9
Toen namen de soldaten van de
landvoogd Jezus mee in het pretorium [...] Zij trokken hem zijn kleren
uit en hingen hem een rode mantel om. Ook vlochten ze een kroon van
doornentakken, zetten die op zijn hoofd en gaven hem een rietstok in
de rechterhand.
De ontkleding van Jezus heeft
aanleiding gegeven tot een grote verspreiding van kledingrelieken. Heel
veel schedula (bijschriften) of notities in inventarislijsten van
schatkamers kunnen echter niet meer duidelijk maken welke kleding het
betreft. Er bestond echter een duidelijk onderscheid tussen jeugdkleding
en de kleding die hij tijdens zijn lijdensweg droeg. De aanduidingen
zijn "hemd", "tuniek", "mantel" of
"pallium". Wellicht dat de laatste twee betrekking hebben op
de purperrode mantel. In Granson luidde de aanduiding "kledingstuk
dat Herodus aan Christus gegeven heeft", een idee dat niet door de
evangelisten bevestigd wordt. Dat interpretatie van de evangeliën lang
een graadmeter voor het aanvaarden van relieken geweest is, blijkt uit
het bestaan van fragmenten van zowel de sandalen als de gordelriem. In
Aken bevindt zich een lederen gordel. De uiteinden zijn aan elkaar
gesmeed met het zegel van Constantijn de Grote. Daarnaast in Siegburg,
Bamberg, en Clairvaux. De sandalen werden in 975 teruggevonden in Gabaon
door een zekere Jean Tzimiscès. Ze bevinden zich momenteel in de abdij
van Prüm. Van de rode of purperen mantel telde ik een twintigtal
fragmenten, waaronder Halberstadt, Venetië, Toledo, Vézelay, Chartres,
Sienna, Florence, Moskou en Rhodos. In inventarislijsten wordt het
gewaad soms "Chlamydes" genoemd, zoals op de Berg Athos en in
Clairvaux. Het lijkt erop dat de purperen mantel pas na het eerste
millennium als reliek populair is geworden.
10
Vanuit Jeruzalem via Constantinopel
werd de rietstok verspreid over het gehele roomse rijk. Vrijwel alle
kerken die de purperen mantel bezitten, hebben ook een deel van de
rietstengel.
11
Nadat zij hun spel met hem
gedreven hadden, ontdeden zij hem van het purperen kleed, trokken hem
zijn eigen kleren weer aan en voerden hem weg om hem te kruisigen.
De karthuizer monniken van Keulen
hebben lange tijd beweerd dat zij het kleed bezaten dat Jezus na zijn
marteling droeg, getuige het bloed op het kleed. De hooggeleerde
Reiskius (1641-1701) meldt dat Keulse vrouwen die gekweld werden door
baarmoederlijke bloedingen, wijn naar de monniken brachten, een deel van
het kleed in die wijn lieten dompelen, en dat "mengsel"
vervolgens dronken om de bloedingen tegen te gaan.
12
...en hij [Pilatus] ging op een
rechterstoel zitten op een plaats die het stenen plaveisel genoemd
wordt.
De plaats waar het vonnis werd
voorgelezen, had een geplaveide vloer. Slechts weinig plaatsen hadden er
relieken van, soms aangeduid met "lithostroton" (plaveisel):
Lateranenkerk, en Nola in Campanië.
13
Toen de soldaten Jezus gekruisigd
hadden, namen ze zijn kleren en deelden ze in vieren [...] Ze namen
ook de lijfrok, die echter zonder naad was, aan één stuk geweven van
bovenaf.
Heel veel reliekschatten melden een
tunica; ik geef hier slechts die plaatsen die ook duidelijk naar dit
bijzondere kledingstuk verwijzen: Constantinopel, Château-Ponsac,
Florence, Bamberg, en Clairvaux. Van de volgende steden weten we zeker
dat ze het gehele kleed claimen. Argenteuil, Treviso, Rome - zelfs twee
kerken - Moskou. De cultus rond de kleding van Christus staat in verband
met het idee dat hij naakt werd gekruisigd en dat de soldaten die hem
terechtstelden alle kleding die hij nog droeg na de marteling, hebben
verdeeld. De controverse rond de twee bekendste onderkleden (de
lijfrok), die van Treviso en Argenteuil, is in balans gebracht door de
stelling dat Treviso het onderkleed bezat, en Argenteuil het bovenkleed,
aangezien bijbelpassages doen vermoeden dat in Jezus' tijd twee kleden
verplicht waren. Het kleed van Argenteuil was een geschenk van keizerin
Irene, die het verpakte in een koffer met op het deksel een reliëf dat
Maria voorstelde terwijl zij het kleed vervaardigt. De koffer is tijdens
de revolutie geroofd; het kleed bestaat nog. Gregorius van Tours (*De
Gloria Martyrum) schrijft dat er in de kerk van de Aartsengelen in de
nabijheid van Constant een kleed bewaard werd in "een zeer diepe
grot." Ook in Bremen werd een kleed van jezus bewaard. Het zou uit
de hemel naar die stad gebracht zijn. Nadere details zijn niet bekend,
want toen de bisschop van de stad in 1217 verbannen werd, nam hij het
kleed mee. Verder worden als bewaarplaatsen genoemd Etchmiadzin in
Armenië en Mtsketha in Georgië. De koningen van Georgië droegen een
afbeelding van het kleed in hun wapenschild. Ook het Spaanse San
Salvador zou een tunica gehad hebben.
De mystica Maria van Agreda verzette
zich tegen het idee van de naaktheid aan het kruis. In haar omstreden
visioenen (Révélations sur la vie de la très sainte Vierge Marie
Mère de Dieu) schrijft zij:
"Men kleedde onze aanbiddelijke
Heiland tijdens zijn lijden viermaal uit. De eerste maal om hem te
geselen... de tweede maal om hem de purperen mantel om te hangen en te
bespotten; ten derden male toen men hem die [mantel] uitdeed om hem de
tunica aan te doen; ten vierde op Calvarië waarna men hem zo liet...
Een van zijn grote kwellingen was dat hij naakt zou zijn ten
aanschouwe van zijn zeer heilige moeder... Door zijn goddelijke macht
behield hij slechts de broek die zijn moeder hem in Egypte had
aangedaan en die zijn beulen hem niet konden uittrekken, toen zij hem
geselden niet, noch toen zij hem kruisigden, en dus droeg hij hem ook
toen hij in het graf werd gelegd; en dat heeft hij mij meerdere malen
gezegd [in haar visioenen]. Het is waar dat de Heiland graag gestorven
zou zijn in de grootste armoede, naakt en zonder zijn onderbroek...
maar zijn zeer heilige moeder vroeg hem niet toe te staan dat men hem
uittrok; en de Heer stond haar die wens toe..."
14
Toen zij op de plaats kwamen die
Schedel heet [Golgotha], sloegen zij hem daar aan het kruis...
Van de talloze verblijfplaatsen van splinters en
fragmenten van het kruis vermeld ik hier alleen enige plaatsen in de Nederlanden en
enige opmerkelijke anekdotes. KLIK HIER
voor een tekst, speciaal over kruishoutrelieken.
Waubach: parochiekerk van de heilige Jozef. In het
centrum van een rijk reliekkruis is achter glas een redelijk groot deel
van het kruishout te zien, vastgehouden door twee engelen.
Maastricht: Onze-Lieve-Vrouwekapittel. Bezat lange tijd
het grootst bekende stuk kruishout ter wereld. In 1837 kwam het in bezit
van paus Gregorius XVI en sindsdien wordt het in Rome bewaard. In de
schatkamer van de Sint Servaas-kerk wordt nog steeds een zogenaamde
tafelreliekhouder bewaard uit het einde van de dertiende eeuw. Daarin
zijn verzameld: kruishout, een fragmentje van de geselkolom, relieken
van drie heiligen - waaronder een tand van Blasius - en "olie uit
het lichaam van de heilige Catharina".
Tongeren: een lang stuk hout, ondergebracht in een
prachtige houder in kruisvorm uit het begin van de vijftiende eeuw. Het
reliek is zichtbaar achter bergkristal. Dezelfde kerk (O.L.-Vrouw
Geboorte) heeft nog een tweede reliquair (een beeld van de Verlosser)
dat in de rug een klein kruisdeel bevat.
Veurne: een stukje dat door keizerin Helena zelf
geschonken zou zijn.
Doornik: in een relikwiehouder in de vorm van een kruis,
die in de zesde of zevende eeuw vanuit Constantinopel naar Henegouwen
gebracht zou zijn.
Gent (bisschoppelijke kapel): waarschijnlijk het
grootste deel aan één stuk dat nu nog bekend is.
Brussel (kerk van St. Gudula): een fragment waartegen
een hostie geplakt is ter verbeelding van het lichaam van Jezus.
Delen van de spijkers kwamen via de
abdijen van Saint-Denis en Saint-Germain-des-Prés in de Notre-Dame van
Parijs terecht. De toenmalige aartsbisschop van Parijs stelde vast dat
het delen van echte kruisnagels waren: hij had immers kruishout bij de
hand en bemerkte dat aan een van de nageldelen nog een minuscuul stukje
hout zat dat precies op dat van het kruis zelf geleek. In Draguignan
bezit men een bijzondere en zelfs wonderbaarlijke spijker die wellicht
kan verklaren waarom Jezus niet met vier maar met drie spijkers
gekruisigd werd. In Draguignan wil men dat de spijker brak en dus niet
meer gebruikt kon worden. Waarna Jezus de voeten over elkaar moest
leggen. Een vrijwel onbekend specimen wordt bewaard in het Italiaanse
Colle. Circa 1200 zou de paus deze kruisnagel aan een Franse kardinaal
gegeven hebben. Onderweg naar Frankrijk werd de kardinaal ziek en hij
overleed in Viterbo. Een priester uit Bibbiano, die hem vergezelde, nam
de spijker mee en bewaarde die in een rietstengel. Toen ook hij zijn
einde voelde naderen, nam hij zijn moeder in vertrouwen en stelde haar
het volgende plan voor. De reliek zou ten geschenke worden gegeven aan
de bevolking van Colle of die van Cimignano. Het nieuws zou in beide
plaatsen tegelijkertijd bekend worden gemaakt en de bevolkingsgroep die
zich het eerst in Bibbiano meldde, zou de eigenaar van de nagel worden.
Die uit Colle arriveerden het eerst. De relikwie werd vervolgens opnieuw
in de rietstengel verpakt, en in een verguld houten kastje in een
bronzen tabernakel achter slot en grendel geborgen. De kathedraal van
Colle opent dit tabernakel eens in de drie jaar.
In Carpentras bewaart men het complete bit van
Constantijns paard in de kathedraal van Saint-Siffrein. De heilige
Siffrein zou het bit van Constantijn zelf gekregen hebben. Men is er
trots op dat de spijker bewezen heeft niet te kunnen roesten terwijl die
van Parijs reeds behoorlijk aangetast is. Bovendien heeft de nagel van
Carpentras een verleden als genezer, en die van Parijs niet. De pest en
de cholera werden door het bit op afstand gehouden. De reputatie was zo
algemeen positief dat de edelsmeden van Carpentras goede zaken deden met
het aanmaken van mini-bitten van goud die tegen het echte bit gehouden
waren. "Na de laatste pestepidemie," schrijft de abbé Terris
in Le Saint-Mors de Carpentras (1874), "konden de edelsmeden er
niet genoeg van gemaakt krijgen." Nog steeds worden de kerkgangers
tweemaal per jaar met het Heilig Bit gezegend, op Goede Vrijdag en op 27
november.
15
Het kledingdeel dat in Chartres bewaard
wordt, heeft als bijschrift "Subligaculum", lendedoek. Ook
Aken en Kopenhagen zouden (een deel van) de lendedoek bezitten.
16
Pilatus had ook een opschrift
laten maken en op het kruis doen aanbrengen. Het luidde: Jezus de
Nazareeër, de koning van de joden [....] Het stond er in het
Hebreeuws, het Latijn en het Grieks.
"Het is een buitengewoon geluk
voor de Christenen," schreef Rohault de Fleury over de titel van
Rome, "dat wij nog heden een opschrift kunnen lezen, dat als het
ware het zegel is van onze gewijde geschiedenis." Op dit zegel
staat te lezen: "Jezus de Nazarener Koning der Joden".
Hoppenot geeft in Het Kruisbeeld een beschrijving: "hol uitgesneden
en met rood geverfde letters"; boven de Hebreeuwse tekst, in het
midden de Griekse, onder de Latijnse.
Ook in Toulouse bewaart men een
kruisbord, maar daarover is de officiële opvatting streng: het is een
imitatio. Veel speurzin was daarvoor niet nodig. De tekst - die op het
vermoede origineel in het Latijn, Grieks, en Hebreeuws voorkomt - staat
op dat van Toulouse ook in het Frans.
17
Er stond daar een kruik vol zure
wijn. Ze [de soldaten] doopten een spons daarin, staken die op een
hysopstengel en brachten die aan zijn [Jezus'] mond."
De spons wordt in Rome in de
Lateranenkerk bewaard. Zij heeft "een rode of bloederige
kleur". Le Puy claimt een deel ervan te bezitten, net als Padua,
Keulen, en bijna dertig andere plaatsen.
Medici zijn ervan overtuigd dat de
drank een pijnstillend middel was. Constantinopel, en later Clairvaux,
toonden de beker waaruit het middel, ook wel posca, een azijndrank of
wijnazijn geduid - gedronken werd.
18
Maar een van de soldaten stak met
een speer in zijn zijde; terstond kwam er bloed en water uit.
De lans werd tegelijk teruggevonden met
het kruis, en werd oorspronkelijk in Jeruzalem bewaard. Uit vrees voor
de Saracenen werd de lans later in Antiochië begraven. Daar werd hij in
1098 teruggevonden en via Jeruzalem naar Constantinopel gebracht, echter
zonder punt. Die werd door Boudewijn II naar de republiek Venetië
gezonden als onderpand voor een lening. De heilige Lodewijk IX, na Karel
de Grote de grootste weldoener van Europa voor wat betreft de
reliekenschat, kocht de lanspunt van de Venetianen en bracht hem naar
Parijs waar hij in de schatkamer van de Sainte-Chapelle werd bewaard. De
rest van de lans werd in 1492 door een ambassadeur van sultan Bajazet
naar paus Clemens VIII gezonden. Clemens liet zijn lans tekenen en
vervolgens ook de lanspunt van Lodewijk IX; de twee tekeningen pasten
precies bij elkaar. De lans ging tijdens de Franse revolutie verloren,
ondanks dat minstens drie Franse plaatsen er een claimden: Parijs,
Montdieu, Selve.
De observatie dat er "bloed en
water" uit de zijwonde stroomde heeft in het begin van deze eeuw
nog geleid tot een academische discussie waarbij de anti-roomse partij
veronderstelde daarin het bewijs te mogen vinden dat Jezus niet aan het
kruis gestorven is. Als een lichaam nog bloed afscheidt, is het
slachtoffer immers niet dood. De tegenpartij stelde zich op het
standpunt dat de tekst van de evangelist Johannes symbolisch bedoeld is.
het water is het gevolg van een "pleuresie", het bloed van
bloeduitstortingen die het gevolg zijn van de geseling, eerder op de
vrijdag. Toch leek de voorstanders van een overlevende Christus een
doodstrijd van slechts drie uur wat kort. De sekte van de Essenen zouden
Jezus beschermd hebben. Zij wisten dat hij niet dood was,, verhinderden
het (traditionele) breken van de beenderen van de gekruisigde, en
simuleerden een begrafenis.
19
Het bloed komt veelvuldig als reliek
voor. Ik vond slechts één verwijzing naar het water: Moskou,
kathedraal van Maria Boodschap. De aartsbisschop van Suzdal, Denis, zou
dit reliek en de andere *strasti christovi, "passierelieken van
Christus", in 1382 hebben gekregen van patriarch Nil van
Constantinopel.
20
Vervolgens legde hij [Jozef van
Arimatea] hem in een graf, dat in steen was uitgehouwen...
Gesteente van het graf is een van de
meest courante relieken geweest. Net als hout en aarde of stof kon het
gemakkelijk door pelgrims bemachtigd worden. Toch werd een dergelijk
brokstukje soms aanzienlijk genoeg geacht om er na thuiskomst een kerk
en een klooster voor te bouwen, zoals de heilige Adérald dat in 993
deed nabij de stad Troyes.
De plaats van het graf is bij tijd en
wijle onderwerp van heftige discussie geweest. In 1848 en 1861 stelden
respectievelijk James Ferguson en Victor Langlois dat pelgrims al
eeuwenlang de verkeerde plaats bezoeken, namelijk de kerk van het heilig
Graf, onderaan de Schedelberg. Het ware graf zou volgens hen gelegen
hebben op de (ontoegankelijke) plaats waar in jeruzalem de moskee van
Omar lag, opgericht op de plaats van de tempel van Salomon. De
islam-voorstanders kregen steun van Ernest Renan, de Amerikaan Edward
Robinson en de Zwitser Titus Tobler. Vóór de kerk van het Heilig Graf
waren onder anderen Melchior de Vogüé, de archeoloog de Saulcy, en
Edmond de Barrère, in hun tijd zeer gerespecteerde academici.
21
[Jozef van Arimatea] kocht een
lijnwaad, nam hem af van het kruis en wikkelde hem in het lijnwaad.
Het evangelie spreekt zowel van deze
complete lijkwade als van "zwachtels". Aken heeft het op een
doek gehouden en toonde die op hoogtijdagen aan de pelgrims.
22
Nadat hij een grote steen voor het
graf gerold had, ging hij heen. Zij gingen heen en verzekerden de
veiligheid van het graf door de steen te verzegelen.
Moskou (Kremlin) is de enige plaats
waar ik uitdrukkelijk (een deel van?) dit zegel vermeld zag.
23
Hij [Simon Petrus] zag dat de
zwachtels er lagen, maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt,
niet bij de zwachtels lag, maar ergens afzonderlijk opgerold op een
andere plek.
Het graf is een ware schatkamer aan
relieken. De steen die onder Jezus' hoofd gelegen zou hebben - een vrije
interpretatie - verhuisde naar de kathedraal van Durham. Een
wierookkorrel (de enige die ik ken) naar Keulen.
De zwachtels (of delen van het
lijnwaad) waren zeer populair - Oviedo, Constantinopel, Halberstadt,
Clairvaux, Rome, Venetië - maar de zweetdoek komt behalve in die
plaatsen nog in tientallen andere reliekverzamelingen voor.
24
Zij [Jozef van Arimatea en
Nikodemus] namen het lichaam van Jezus en wikkelden het met de
welriekende kruiden in zwachtels, zoals bij een joodse begrafenis
gebruikelijk is.
Het bewaren van hoofdhaar van Jezus als
reliek heeft niet, zoals een aantal anti-roomse auteurs verondersteld
heeft, te maken met haaruitval, maar werd verantwoord met de balseming.
De jezuïet Johannes Ferrandus wijst met een citaat uit Baronius de
achterliggende gedachte aan in zijn *Disquisitio reliquiaria
("Onderzoek naar relieken") dat in 1647 in Leiden verscheen.
In Judea worden mannen door mannen en vrouwen door vrouwen als volgt
gebalsemd: "de ogen worden dichtgedrukt, de mond wordt gesloten, en
de huid van het gezicht wordt strakgetrokken; de haren geknipt, het
lichaam gewassen en met reukwaren gebalsemd..." De gedachte dat de
haren zouden zijn afgeknipt bij het opbaren en balsemen wordt bevestigd
door het gegeven dat de haren altijd in schrijnen zijn opgenomen
temidden van andere lijdensrelieken en de windselen. Dat is het geval in
de abdij van Siegburg, Clairvaux, Château-Ponsac, Berg Athos, en
Kortrijk.
25
Toen de sabbat voorbij was,
kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salome
welriekende kruiden om hem te gaan balsemen. Maar ze zeiden tot
elkaar: wie zal de steen van de ingang van het graf voor ons
wegrollen?
Op dat moment verschijnt een engel om
de vrouwen te helpen. Naast het "gewone" gesteente van de
grafrots treffen we dus ook gesteente aan dat expliciet wordt aangeduid
als afkomstig van de rollende steen: de abdij van Pairis en die van
Sankt-Gallen, Monte Amiata, Oviedo, Rome, Roskilde.
De vrouwen komen tevergeefs. Het is
immers de derde dag, de dag waarop Christus verrezen is. De ijzeren
logica van vroegere christenen veronderstelde derhalve dat deze
reukwerken overgebleven zouden zijn. De hier bedoelde balsem was
terechtgekomen in de stad die uitblonk in bijzondere relieken: Moskou.
Daar ook had men resten van de balsem die Nikodemus en Jozef van
Arimatea al gebruikt hadden toen ze Jezus opbaarden.
EEN ZALIG PAASFEEST
TERUG
NAAR BEGIN PAGINA