INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 


Jan de Jong:

Tussen moord en daad

 

Aflevering 11: Hoofdstuk 5 [2]

 

Zondagavonden waren niet het ergste dat Jorna kon overkomen. Maandagochtenden daarentegen wel. En omdat Liesbeth ’s maandags ook liever helemaal niet, dan langzaam op gang kwam, was de etage in het herenhuis in de Professor Dondersstraat meestal tot ver na het middaguur in doodse stilte gehuld. Maar niet vandaag. Liesbeth had al een paar keer bezorgd over de rand van de dekens heen gekeken naar haar Eddy die met enige regelmaat vanuit zijn werkkamer de keuken opzocht. De ene keer om koffie te zetten. Dan weer om iets kouds uit de koelkast te halen. En iedere keer was het haar gelukt om weer vrij snel het gewone maandagochtendritme te hervatten en rustig door te slapen. Maar toen hij aangekleed en wel naast het bed stond en haar meedeelde dat hij erg dringend de stad in moest, had ze op haar horloge gekeken en gevraagd of het wel allemaal goed ging met hem. Het was tenslotte pas half twaalf.

‘Schat van mijn hart,’ riep Jorna, net iets te luid. ‘De dag waarop jij je over mij zorgen moet maken ligt nog ver van ons. Ik betwijfel zelfs of je hem ooit zult beleven, gezien het wetenschappelijk vaststaande feit dat ik tenminste honderd wordt in goede gezondheid. Terwijl jij hoogstwaarschijnlijk bij een armetierige tweeënnegentig zult blijven steken. Daarom, goede vriendin, vreest niet. En draai je nog maar eens lekker om.’ En na een lichte buiging verliet hij de kamer.

Met Liesbeths rust was het gedaan. Ze bleef nog even nerveus wakker liggen. Waarna ze maar ging douchen.

 

Buiten zette Jorna meteen koers naar de Korte Heuvel, waar de meeste kroegen natuurlijk nog niet open waren, maar waar op maandagochtend volop geveegd, gestoft en gepoetst werd. Vervelend werk waarvan de gemiddelde kroegbaas zich maar al te graag even liet afleiden door een praatje te maken met een toevallige passant. Bij twee cafés waren ze bezig het terras op orde te krijgen, want hoewel het pas april was, was het gisteren in de zon en uit de wind alleszins aangenaam geweest. Heel onverwacht na die buien van zaterdag. Jorna stapte op een beetje dikkige man af die hem vaag bekend voorkwam. Behalve bij Weemoed had hij op de Korte Heuvel meestal niet genoeg te zoeken, om er de kasteleins allemaal te kennen. Maar het was meteen raak. En waarom ook niet, dacht Jorna.

'Heb je Joris Berg ook gekend?' vroeg hij zo terloops mogelijk na een paar inleidende schermutselingen.

'Joris Berg? Die komt hier regelmatig, ja. Leuke gast. Een beetje een gangmaker. Zo eentje die er de stemming wel inhoudt,' antwoordde de man. 'Maar als u hem moet hebben, kan ik u niet helpen, want hij is al een paar dagen niet geweest. En ik heb geen flauw idee waar ie woont.'

'Woonde,' zei Jorna nog maar eens in de hoop dat de verleden tijd deze keer wel op zou vallen. Maar de man was nog minder snugger dan hij leek.

'O,' reageerde hij langzaam, ongetwijfeld in een vertwijfelde poging om enig nadenken te suggereren. 'Is ie verhuisd dan?'

'Hij is kleiner gaan wonen,' haalde Jorna nog maar eens een ontzettend ouwe grap van stal. De kastelein keek hem niet begrijpend aan.

'Hij is dood, m'n beste,' verklaarde Jorna daarom.

'Goh, is Joris dood?' zei de kastelein, terwijl hij het terrasmeubilair weer begon te herschikken. Behalve een goede gangmaker, was er in de optiek van deze kroegbaas blijkbaar niet bijzonder veel aan Joris Berg verloren gegaan. Al liet hij er nog wel een kort door hoofdschudden begeleid 'Het is wat' op volgen.

'Wanneer is hij voor het laatst hier geweest?' probeerde Jorna de informatiestroom een beetje op gang te houden. Maar de man haalde zijn schouders op.

'Al zeker een week niet meer,' zei hij.

'Weet je of ie een vriendin had?' vroeg Jorna – maar hij bedoelde: geef me naam, adres, en telefoonnummer van ene Ingrid.

'Ach, dan die en dan die. Er was een meisje bij hem in huis. Daar vertelde hij wel eens over als ie tegen het eind van de avond wat inzakte. Ene Sanne. Was ie smoorverliefd op, volgens mij. Maar ja, die zag hem niet staan. Zo gaan die dingen, nietwaar.'

'Ongetwijfeld,' vond Jorna. 'Maar met wie was ie de laatste tijd? Qua meisje, bedoel ik.'

'Ik weet niet precies hoe ze heet,' deed de kastelein zijn best. 'Sandra nog wat… Wacht even.' En hij richtte zich roepend tot een collega van drie deuren verder.  'Jaap, hoe heet die griet ook weer? Die ene magere die de laatste tijd wat met Joris Berg had! Sandra toch?'

'Ingrid,' verbeterde Jaap zijn buurman. 'Maar ik weet niet hoe ze van achteren heet.'

'Ingrid, dat was het,' zei de kastelein en hij lachte tevreden.

'Is die nog wel geweest van de week?'

'O ja, gisteren nog,' sprak de man op een toon alsof dat de gewoonste zaak van de wereld was als je net een dierbare hebt verloren. En misschien was het dat ook wel. En was Jorna met al zijn boekenwijsheid gewoon een maatschappelijke en sociale onbenul. Hij dacht even na. Hij een onbenul? Uitgesloten. Ergo bleef er niets anders over dan dat die Ingrid een bijzonder vreemd meisje was.

'Komt ze hier vaak?'

'Vrijwel iedere avond, mijnheer.' En op een toon alsof hem ineens iets heel schokkends te binnen schoot, voegde hij er aan toe: 'Maar vanavond niet. 's Maandags en dinsdags werkt ze in de schouwburg. Koffie schenken in de foyer. Of  jassen ophangen in de garderobe. Dat soort werk. Tja, ze is natuurlijk wel student, hè. Die moeten nou eenmaal wat bijverdienen.'

Jorna knikte. En terwijl hij nog twee zinnen aan een beetje fatsoenlijk afscheid spendeerde, vroeg hij zich af wat er die avond in de schouwburg zou spelen.

 

 

³³³

 

 

Toen Tiest Mohrmann de woonkamer binnenkwam, zat zijn vrouw naast de haard te huilen. Hij zuchtte.

‘Wat is er?’ vroeg hij toen. Maar Maaike schudde haar hoofd en zei niets. Waarop Mohrmann zich geërgerd omdraaide en de kamer weer verliet. Het was altijd wat met die wijven!

 

Maar Maaike wist zeker dat Sylvie dood was. Haar lieve, lastige Sylvie. Een kind waarnaar ze soms al heimwee had, als ze gewoon naar school was. Altijd dat ongeruste gevoel. Altijd zou er iets met haar kleine meisje gebeuren. Hoe vaak had ze haar kindje niet zien liggen langs de kant van de weg? Overreden door een vrachtwagen. Gegrepen door een lustmoordenaar. Of zomaar neergestoken voor de paar tientjes die ze in haar portemonnee had. Altijd dacht Maaike aan Sylvie. En steeds werd zij dan overmand door zorgen en verdriet.

Maar nu was het anders. Je moest dat andere gevoel kennen, om het verschil te merken. Dit was de absolute zekerheid dat er iets mis was. Geen vraag. Geen twijfel. Maar zekerheid. Ze zou Sylvie nooit meer levend terugzien. O God, wat had ze zich toch altijd belachelijk gedragen. Gekweld door angsten die altijd weer gelogenstraft werden. Nee, nu, hier, dit was het echte. Dit was geen angst, maar gewoon verdriet om wat er gebeurd is. Wat dat ook mocht zijn.

 

 

³³³

 

 

’s Middags besloot Boendale om naar Middelburg te gaan. Gewoon om wat door de stad te slenteren. Bij de Drvkkery wat tussen de boeken te neuzen, om uiteindelijk een paar cd’s en wat kranten te kopen. Bij de Huifkar een paar glazen tripel te drinken. En tenslotte op de binnenplaats van de abdij in alle rust zijn kranten lezen. En veel na te denken. Want hij dacht het beste, als hij tripel dronk of de krant las. Hoe dat kwam wist hij ook niet; het was een ervaringsgegeven.

En na te denken viel er heel wat. Natuurlijk over Marijke de Heer en de moord op Wouter Hamers, die – Boendale twijfelde er in het geheel niet meer aan – de schoonvader van haar zus was geweest. En Marijke was niet voor niets meteen driftig gaan telefoneren, toen hij liet merken dat hij haar doorhad. En ze zou straks ongetwijfeld gevlogen zijn als hij weer terug was in Domburg. Maar wat had hij dan moeten doen? Goedentijds consigne was duidelijk geweest. Hij had zich nergens mee te bemoeien. Vooral niet met die Loonse moord. En wat doe je dan? Het was eigenlijk heel eenvoudig. Je gaat achter de rug van de commissaris om toch aan het werk.

En hij besloot om de hotelier vanavond om de rekening te vragen, zodat hij morgen nog voor het ontbijt terug kon naar Tilburg. Vakantie? Zonde van je tijd.

Maar ook scherpe geesten kunnen zich vergissen. Want toen hij tegen vijven weer in het hotel terugkwam, bleek Marijke haar koffers helemaal niet gepakt te hebben. In plaats daarvan kwam ze naar hem toen en bood ze haar verontschuldigingen aan.

‘Kan ik het nog goedmaken? Laten we gaan eten. Op mijn kosten. Ik weet een heel leuk visrestaurantje in Westkapelle.’

Boendale vroeg zich af welk spel zij speelde. Waarschijnlijk had haar opdrachtgever haar bevolen toch maar bij hem in de buurt te blijven. Dat etentje van vanavond zou ze wel bij hem kunnen declareren. Maar wie was hij? Boendale dacht na. En meer uit nieuwsgierigheid dan uit wat anders, stemde hij toe.
 

<< vorige aflevering                                                                          volgende aflevering >>