Jan de Jong:
Tussen moord en daad
Aflevering 20: Hoofdstuk 9 [3]
Kort na half twaalf belde Boendale bij
Liesbeth aan, om zich van zijn vervelende taak te kwijten. Maar ze
nam het allemaal nogal rustig op. Te rustig, vond Boendale. Ze vroeg
of hij koffie wilde en hij zei ja.
‘Ze willen ons bang maken,’ zei ze
tamelijk monotoon. ‘Verder doen ze niks.’
Boendale knikte en roerde nadenkend in
zijn koffie zonder suiker.
‘Waar ben je mee bezig?’ vroeg hij en
hij wees naar een stapel papieren op de bank.
‘Het zoveelste kinderboek over pesten,’
zuchtte ze. ‘Als er geen ontzettend stakkerige hoofdfiguur in
voorkomt, is het tegenwoordig geen goed boek meer. Ik verlang wel
eens naar een nieuwe Annie M.G., maar die lijkt zich nog niet aan te
dienen.’
‘En jij? Je schrijft zelf toch ook?’
‘Ach,’ haalde ze bescheiden haar
schouders op. ‘Dat zijn gewoon van die plaatjesboeken voor een
kinderen van een jaar of drie, vier. Poesje in de gordijnen
heet mijn laatste, dus dan weet je het wel.’
‘Nou,’ probeerde Boendale oprecht te
klinken. ‘Daar begint het natuurlijk wel mee. Zonder boekjes als die
van jou kun je de volgende stappen op het pad der eruditie ook wel
vergeten.’
‘Dat zou Eddy precies zo gezegd hebben,’
lachte ze wrang en ze zuchtte even. Ze dronken hun koffie in stilte.
Daarna zuchtte ze weer. En toen hij voorstelde om op de bank te
blijven slapen, accepteerde ze het aanbod gelaten. Op voorwaarde dat
hij in Jorna’s werkkamer een plekje zou zoeken, zodat zij in alle
privacy van het brede matras in een hoek van de grote gezamenlijke
ruimte gebruik kon maken. En daarom zat Boendale even later redelijk
ongemakkelijk in een leunstoel met kapotte bekleding, die Jorna zijn
leesstoel noemde. Hij probeerde wat te slapen, maar begreep al snel
dat dat niet zou lukken. En toen hij even later Liesbeth vanuit de
grote kamer zachtjes hoorde huilen, besloot hij dat hij zijn tijd
maar beter kon besteden aan nadenken. Daarom knipte hij het licht
aan en ging achter Jorna’s bureau zitten.
Eén ding stond in ieder geval vast:
Jorna’s visie op de gebeurtenissen lag dichter bij de waarheid dan
de zijne. Sylvie Mohrmann was ontvoerd. En de daders deden er alles
aan om hem en zijn vrienden van hun naspeuringen af te brengen.
Omdat hij andermans computer niet durfde gebruiken, nam hij een blad
papier en een pen. En schreef een aantal dingen op, die hij graag
van Tiest Mohrmann zou willen weten. En die hij dan morgen nog even
aan Vos kon doorbellen. Daarna probeerde hij het mobiele nummer van
Margareth nog eens, maar haar toestel stond nog steeds
uitgeschakeld.
³³³
Toen Jorna de volgende morgen om kwart
voor acht gewekt werd, voelde hij zich heerlijk uitgerust. Hij had
in een uitstekend bed gelegen in een niet al te ruime kamer met een
wastafel – die hij één keer had moeten gebruiken om te plassen – een
tafel, een stoel en een televisie, waarop hij zelfs de BBC had
kunnen ontvangen. Het duurde dan ook even voordat hij zich de
penibele situatie bewust was, waar hij in verkeerde.
Het was hetzelfde meisje dat hem
gisteren in het bos gedwongen had mee te gaan. Hij schatte haar op
een jaar of vijfentwintig, maar hij kon er net zo goed vijf, zes
jaar naar elke kant naast zitten. Ze had een vriendelijk gezicht en
halflang, zwart, krullend haar. Ze droeg een spijkerbroek en een wit
T-shirt. En ze was op blote voeten. Weliswaar opwindend, maar minder
prettig detail: in haar rechterhand deinde een donkergrijs pistool
achteloos heen en weer. ‘Hebt u goed geslapen, mijnheer Jorna?’
vroeg ze.
‘Uitstekend, dank u,’ antwoordde hij
beleefd. ‘Hoe laat is het ontbijt?’
‘Ik ben bang dat er geen ontbijt is,’
zei het meisje.
‘Geen ontbijt?’ klonk Jorna onthutst.
‘Maar ik had me net zo op een eitje met toast verheugd.’
Het meisje wees naar de kraan. ‘Er is
alleen water voor u.’
‘Goh. En hoelang gaat dat duren?’
Het meisje haalde haar schouders op. ‘Zo
lang als nodig is.’
‘Zo lang?’ zei Jorna somber. ‘Mag ik dan
misschien wel even naar de wc?’
Weer die schouders. ‘Weet ik niet. Zou
ik eerst moeten vragen.’ Ze draaide zich om. Maar toen ze vlak bij
de deur was, scheen ze zich ineens iets te bedenken. ‘O ja, ik heb
een brief voor u. Daar kwam ik eigenlijk voor.’ Ze haalde een
opgefrommeld vodje uit de zak van haar spijkerbroek. Dat ze op de
wastafel naast de deur legde. Toen liep ze naar buiten en Jorna
hoorde haar de deur achter zich op slot draaien. ‘Vergeet niet dat
van de wc te vragen!’ riep hij nog, maar hij had geen idee of ze hem
nog hoorde.
Hij stond op van het bed en liep naar de
wastafel. Hij vouwde het briefje open en las het.
‘Hm,’ mompelde hij halfhard. ‘Dus dát is
het. Dat moet Boendale weten!’ Waarna hij zich meteen realiseerde
dat hij Boendale helemaal niks kon vertellen, omdat hij kennelijk in
staat van gevangenschap verkeerde. Tegen beter weten in trok zijn
hand naar zijn broekzak, maar wat hij eigenlijk wel wist, bleek
bewaarheid. Zijn telefoon was weg. Ja, natuurlijk was die weg. Wat
had hij dan gedacht? Dat hij door een paar imbecielen was ontvoerd?
Hij, Edgar Jorna! Het idee zeg. Nee, dit waren ongetwijfeld
vakbekwame criminelen. De gedachte dat uitgerekend zijn
kidnappers tot de marge van hun beroepsgroep zouden behoren, kwam
hem onbestaanbaar (en zelfs beledigend) voor.
³³³
Op hetzelfde moment stelde Liesbeth aan
Boendale dezelfde vraag: of hij goed geslapen had. Ze had de
inspecteur zojuist aangetroffen met zijn hoofd op Jorna’s bureau.
‘Goed wel,’ loog hij. ‘En jij?’
‘Ook wel goed, ja.’ Maar Boendale wist
dat zij geen oog had dichtgedaan. Net zo min als hijzelf. ‘Hoe laat
is het eigenlijk?’
‘Tegen achten, geloof ik.’
‘Dan moet ik meteen Vos even bellen.’
Hij pakte zijn gsm en toetste het nummer in. Intussen liep Liesbeth
terug naar de grote kamer, om aan het keukenblok een ontbijt voor
twee in elkaar te knutselen. Ze had weliswaar helemaal geen trek,
maar ze wilde zich niet tegenover Boendale niet laten kennen. En een
cracker met jam zou wel lukken. Hoewel ze eigenlijk meer trek had in
een kopje thee, schatte ze Boendale op een stevige pot koffie in,
dus die zou ze dan zelf ook maar nemen. Terwijl ze de schepjes
koffie stond te tellen, kwam Boendale de kamer in, telefoon aan zijn
oor. ‘Verdomme, zet die telefoon nou eens aan,’ mopperde hij.
‘Is de brigadier niet bereikbaar?’
informeerde Liesbeth monotoon.
‘Nee, Vos heb ik al gehad. Ik probeerde
Margareth te bellen.’ Maar ze heeft haar telefoon gewoon niet
aanstaan. Waarom heb je dan zo’n ding?’
‘Om zelf te bellen als het nodig is?’
Boendale bromde iets onverstaanbaars en
zei toen: ‘Je hoeft voor mij geen ontbijt te maken, hoor. Ik heb
echt geen trek.’
Liesbeth keek hem aan. ‘Koffie dan? Ik
ben al aan het zetten.’ Hij antwoordde iets dat op ‘Voor mijn part’
leek en ging zitten. ‘Heb jij Jorna’s nummer nog geprobeerd?’ vroeg
hij toen.
‘Nee,’ antwoordde ze. Eigenaardig genoeg
was het idee gewoon niet bij haar opgekomen. Jorna was ontvoerd, dus
onbereikbaar, had ze onbewust geredeneerd. ‘Zal ik…’ begon ze, maar
Boendale was al met zijn toestel in de weer.
‘Hij gaat over. Nee, ik krijg gewoon die
rare voicemail. Nou ja, het was… wacht!’ Hij zweeg en luisterde. En
fronste zijn wenkbrauwen. Liesbeth gebaarde wat er was, maar hij gaf
een teken dat ze even moest wachten. Zij was het liefst bij hem op
schoot gesprongen, om haar oor tegen de telefoon te drukken, maar
dankzij een uiterste oefening in zelfbeheersing bleef ze Boendale
aanstaren. Intussen had ze het gevoel dat haar hele lijf schudde van
de spanning.
‘Nou, dat moet dan maar. Akkoord’, zei
Boendale en verbrak de verbinding. Hij keek Liesbeth aan.
Wat? Wat? wilde ze roepen, maar ze
wachtte af.
‘Een vrouwenstem. Vriendelijk verzoek om
te stoppen met de zoektocht naar Sylvie Mohrmann. Anders zouden we
wel eens een heel andere Edgar Jorna terug kunnen zien, dan die we
kennen. Ik moest mijn antwoord inspreken na de piep.’ Boendale
scheen zijn eigen verslag haast niet kunnen te geloven. ‘Wat stelt
dit voor?’
‘Ze willen Eddy iets aandoen,’
fluisterde Liesbeth.
‘En ze hebben er geen idee van dat
Sylvie Mohrmann al lang gevonden is,’ stelde Boendale vast. ‘En over
de moord op Wouter Hamers hebben ze het al helemaal niet. Terwijl
die toch doodgeschoten is, toen ze Sylvie ontvoerden.’
‘Wat wil dat zeggen?’ vroeg Liesbeth.
Haar stem trilde.
‘Dat deze lieden helemaal niks met de
ontvoering van Sylvie te maken hebben. Denk ik. Ik begrijp er
langzamerhand helemaal niets meer van.’
‘Waarom hebben ze Eddy dan? En waarom
mag er van hen niet meer gezocht worden? En hoe wisten ze dat jullie
gisteravond bij dat café waren?’
‘Allemaal vragen,’ gaf Boendale toe. ‘En
ik weet er op niet één zelfs maar het begin van een antwoord.’
Hij wilde gaan, maar bedacht zich dat
hij op dit moment Liesbeth niet alleen achter kon laten. Hij pakte
haar jas van de kapstok. ‘Kom mee,’ zei hij.
‘Waar gaan we naar toe?’
Boendale zuchtte. ‘Naar de politie.’ Het
klonk niet van harte.
³³³
Jorna had inderdaad even naar de wc
gemogen. Daarvoor had het meisje hem wel geblinddoekt. Bovendien
mocht de deur van de wc niet op slot. Het was een kaal, karakterloos
toilet. Een lichte verkleuring aan een van de wanden, verried dat
daar iets gehangen had. Een schilderij, dacht hij. Maar het kon net
zo goed een ordinaire verjaardagskalender geweest zijn. Toen hij
klaar was, moest hij eigenhandig de blinddoek weer voor doen en op
de deur kloppen. Die werd daarop langzaam door het meisje geopend,
terwijl ze ongetwijfeld haar pistool in de aanslag hield. Op weg
naar zijn kamer hoorde hij gedempte stemmen, maar hij kon niet
vaststellen of die uit een andere kamer kwamen of misschien wel uit
het huis ernaast.
‘Oké, doe die doek maar af,’ zei het
meisje, toen ze weer op de kamer waren. Ze wees met het pistool dat
hij het ding op de wastafel moest leggen. Daarna pakte zij het en
wilde ze de kamer weer verlaten.
‘Wacht even,’ zei Jorna. En tot zijn
verrassing draaide ze zich om.
‘Ik heb honger,’ zei hij.
‘Sorry,’ antwoordde ze, terwijl ze hem
nerveus aankeek.
‘Mag ik weten waarom ik hier ben?’ vroeg
hij toen.
Het meisje schudde haar hoofd. ‘Ik mag
niks zeggen,’ zei ze.
‘Hoe heet je?’
Ze dacht even na. ‘Noem me maar Loes,’
zei ze toen.
‘Heb je niet iets te lezen voor me, Loes?
Een krant, een boek?’
Weer aarzelde ze. ‘Ik zal zien wat ik
kan doen.’ Ze sloot de deur heel zachtjes. Alsof ze bang was, dat ze
hem anders tot last zou zijn.
Jorna ging weer op het bed liggen en
dacht na. Eens zien, één ding was in ieder geval duidelijk: Loes
heette natuurlijk geen Loes. Ondanks het feit dat ze hem ontvoerd
had, voelde hij een zekere sympathie voor het meisje. Ze was erg
onzeker. Vast en zeker de zwakste schakel in die hele
ontvoeringsketting. Maar wie waren de anderen? Hij las het
verkreukelde briefje nog eens. Geen ondertekening. Hij wist niet
eens zeker dat het het handschrift van Loes niet was. Waren er wel
anderen? Er was natuurlijk die chauffeur geweest, met dat blonde
sikje. Maar verder? Het leek hem sterk dat Loes het brein achter de
organisatie was. Zij was gewoon degene die het vuile werk mocht
opknappen. De enige ook die hij straks zou kunnen identificeren.
Eigenlijk was ze nu al opgeofferd door de grote baas. Of bazin, wie
zou het zeggen?
Er werd weer aan de deur gemorreld en
even later kwam Loes binnen gewapend met haar pistool, maar ook met
een ontwapenende glimlach. ‘Ik heb de krant,’ glunderde ze terwijl
ze het Brabants Dagblad op de wastafel legde. ‘En ik heb ook
nog een boek van mezelf meegenomen. Ik hoop dat u het leuk vindt.’
‘Vast wel,’ stelde Jorna haar gerust.
Toen ze weg was liep hij naar de
wastafel om het leesvoer te pakken. Het boek viel hem niet tegen.
Het was De pianist van Wladyslaw Szpilman. ‘Nu verfilmd door
Roman Polanski,’ stond eronder. Gelukkig niet het schoolmeisjesboek
waar hij bang voor was geweest. ‘Het meisje heeft een smaakje,’
mompelde hij. Hij herinnerde zich dat hij een tijdje terug met
Liesbeth naar de film van Polanski had gewild, maar dat het er om
een of andere reden niet van gekomen was. Deadlines van Liesbeth,
waarschijnlijk. Maar het kon ook zijn dat hijzelf toen net aan een
artikel had zitten werken of zo. De gedachte aan Liesbeth verlamde
hem een ogenblik. Hij keek strak voor zich uit en probeerde te
bedenken hoe zij zich zou voelen. Net zelf een ontvoering achter de
rug en dan nu dit. Waarschijnlijk zou Boendale zich wel over haar
ontfermen, zijn vriend kennende. Maar dan nog. Met het boek nog
steeds in zijn handen stond hij op en liep naar het raam. De
gordijnen waren dichtgetrokken en hij wist inmiddels dat de ruiten
van buiten met donker plakplastic waren dichtgeplakt. Toch schoof
hij de gordijnen open en keek een tijdje naar het donkere plastic.
Waar was hij? In ieder geval niet in zo’n ouwe gribus waar ze
Liesbeth hadden achtergelaten. Waarschijnlijk was het huis niet
ouder dan een jaar of tien. Maar het kon natuurlijk ook tien jaar
geleden gerenoveerd zijn. En plotseling voelde hij – voor het eerst!
– enige onzekerheid over zijn eigen lot. Wat waren ze met hem van
plan? En waarom kreeg hij niets te eten? Was dat een pesterijtje, of
maakte het deel uit van een groot Jornaverwoestend plan? Met een
zucht liet hij zich weer op het bed zakken en keek zonder iets te
zien voor zich uit.
Na een minuut of tien legde hij het boek
opzij voor straks en begon aan de krant. Maar noch de wereldellende,
noch het stadsnieuws kon hem bijzonder boeien. Hij snoof misnoegd,
toen hij moest vaststellen dat zijn eigen ontvoering nog niet tot de
kolommen van Tilburg Plus was doorgedrongen. Moest hij het
straks toch eens met Appelboom over hebben. Dat de krant zo
langzamerhand al op de persen lag, toen hij hier geblinddoekt
aankwam, deed even niets terzake. Een dramatisch ‘Stop de persen!’
had hem alleszins redelijk geleken.
³³³
Om een paar minuten voor negen meldden
Boendale en Liesbeth zich bij het politiebureau aan de Ringbaan
West. Joyce Denissen, die achter de receptie zat, kreeg er een
beetje een dubbel gevoel van. Enerzijds kende haar bewondering voor
Boendale vrijwel geen grenzen en voelde ze zich altijd een tikje
vereerd als hij haar aansprak, maar van de andere kant wist ze
vanzelfsprekend ook dat de inspecteur hier op dit moment helemaal
niet hoorde te zijn.
‘Wij komen aangifte doen,’ probeerde
Boendale haar gerust te stellen. ‘Gewoon aangifte. Is Goedentijd er
al?’
Natuurlijk was die er al. De commissaris
had zich in de korte tijd dat hij in Tilburg werkte al faam
verworven vanwege het feit dat hij iedere morgen om klokslag acht
uur het bureau binnen wandelde. Boendale wist dat. En agent Denissen
wist dat Boendale dat wist. Vandaar dat ze hem wat zorgelijk
aankeek. Maar Boendale glimlachte bemoedigend.
‘Kom op, Joyce. Bel hem en noem mijn
naam. Ik weet zeker dat hij dan binnen twee minuten hier staat.’
Ietwat onzeker voldeed de agent aan het verzoek en toen ze de hoorn
neerlegde, zei ze opgelucht dat hij door mocht lopen.
‘Verdomd vervelende zaak, inspecteur. En
hij wordt hoe langer hoe ingewikkelder. In welke richting gaan jouw
gedachten?’ Boendale gaf Liesbeth een knipoog. Dit was alvast een
veel positievere reactie dan hij verwacht en gevreesd had. Hij
vermoedde dat de commissaris zich langzamerhand begon te ergeren aan
het gebrek aan resultaten van Delbées onderzoek. Alleen wist hijzelf
natuurlijk niet veel meer.
‘Ik heb geen flauw idee, mijnheer,’
antwoordde hij daarom eerlijk. ‘Ik denk alleen dat het niet
de ontvoerders, en moordenaars, van Sylvie Mohrmann zijn. Gezien de
nieuwe tekst op Jorna’s voicemail.
‘We kunnen proberen die telefoon te
lokaliseren,’ opperde Goedentijd.
‘Dat heb ik ook gedacht,’ gaf Boendalen
toe. ‘Maar als het een beetje professionele criminelen zijn, dan
hebben ze het apparaat natuurlijk meteen ergens gedumpt nadat ze die
boodschap hebben gewijzigd.’
‘Ik laat het niettemin proberen. Wat is
het nummer?’ besloot de commissaris. ‘En ik laat ook meteen
sporenonderzoek doen bij dat café. Het zou me niks verbazen als daar
vannacht een Volkswagenbus heeft rondgereden.’
Boendale knikte. ‘Dat denk ik ook,
mijnheer. Al zullen ze Jorna er niet mee naar de Bankastraat hebben
gebracht.’
‘Nee,’ zei Goedentijd. En hij stond op
om uit het raam te gaan kijken. Na een halve minuut draaide hij zich
om en Boendale en Liesbeth aan. ‘En dan is er nog iets.’
Boendale keek hem afwachtend aan.
‘Hoe lang duurt die vakantie van jou
nog?’
‘Nog ruim een week, mijnheer.’
‘Zou je niet wat eerder kunnen beginnen?
Het is momenteel nogal druk, zie je.’
Boendale lachte. ‘Wanneer had u
gedacht?’
‘Eh, nu, bijvoorbeeld? Als het je schikt
natuurlijk. Je zou dan een deel van de taken van inspecteur Delbée
kunnen overnemen. Als jij die ontvoeringen voor je rekening zou
willen nemen, dan kan Delbée zich concentreren op de moorden op
Wouter Hamers en Marijke de Heer. Voor die laatste zaak moet je je
natuurlijk wel als getuige beschikbaar houden.’
‘Dank u wel, mijnheer,’ sprak Boendale
plechtig. Hij aarzelde even. ‘Mag ik dan ook brigadier Vos weer
terug?’
‘Nee, da’s uitgesloten,’ zei Goedentijd.
‘Die zit helemaal in Delbées onderzoek. Haar daar weg halen zou een
onverantwoorde verspilling van energie en expertise zijn. Maar ik
heb wel een jonge, ambitieuze agent voor je. Jansen. Kan volgens mij
wel wat.’
Boendale dacht na. Hij wist dat er niet
te marchanderen viel. Maar een agent! Een jonkie nog wel. Wat moest
hij met zo’n ventje? De naam Jansen zei hem niets. Maar hij kende
dan ook weinig agenten bij naam.
³³³
‘Is dit wat wij wilden?’ vroeg Liesbeth,
toen ze even later op Boendales kamer op de eerste verdieping zaten.
‘Dit is uitstekend,’ reageerde Boendale.
‘Niet alleen kunnen we ons nu openlijk op de zaak werpen en hoeven
we niets meer in het geniep te doen, maar we kunnen nu ook gebruik
maken van alle faciliteiten van de politie. Bovendien houden we via
Vos ook nog een goed overzicht over het geheel. Ik weet alleen niet
wat ik met zo’n manneke Jansen aan moet. Misschien kan hij wat
bureauwerk doen. En ik hoop dat hij een rijbewijs heeft. Een goeie
chauffeur is ook nooit weg.’
Op dat moment werd er geklopt en kwam er
een jonge vrouw in uniform binnen. Toen ze zag dat de inspecteur
bezoek had, bleef ze aarzelend in de deuropening staan.
‘Soms is het wel zo netjes om op
antwoord te wachten als je ergens aanklopt, agent,’ zei Boendale
nors.
‘Het spijt me, inspecteur,’ sprak de
vrouw op formele toon. En wachtte.
‘Nou,’ wilde Boendale ongeduldig weten,
‘wat is er?’
‘Agent Jansen, inspecteur. Ik moest me
bij u melden.’
Liesbeth moest inwendig lachen. Het
ventje was een meisje. En nog een knap meisje ook, vond ze. Met kort
kastanjebruin haar en een smal maar vriendelijk gezicht. Ze was
trouwens sowieso nogal klein en tenger, maar ja, vergeleken bij
Liesbeth gold dat voor nogal veel vrouwen. Het uniform van agent
Jansen zorgde in ieder geval nog voor een beetje uitstraling.
Boendale was ook even verbaasd geweest,
maar had zich inmiddels hersteld. ‘Welkom bij de recherche, agent,’
zei hij. ‘Ik neem aan dat je ook nog wel ergens gewone mensenkleren
hebt?’
‘In mijn kastje, inspecteur,’ antwoordde
Jansen.
‘Hoe heet je verder?’
‘Ik heb het liefst dat u me gewoon
Jansen noemt, inspecteur.’
‘Nou, Jansen, ga je dan maar omkleden en
zorg dat je over tien minuten terug bent met drie koppen koffie. En,
o ja, eindig alsjeblieft niet iedere zin met “inspecteur”’.
‘Ik zal eraan denken, inspecteur,’ zei
Jansen. Ze draaide zich met een strakke beweging om en sloot de deur
achter zich.
Ondanks alles schoot Liesbeth in de lach
en ook Boendale kon een licht gegrinnik niet onderdrukken.
<< vorige aflevering
volgende
aflevering >> |