INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 


Jan de Jong:

Tussen moord en daad

 

Aflevering 25: Hoofdstuk 12 [1]

 

And just one question

before I pack–

when you fuck it up later,

do I get my money back ?

                               [Aimee Mann: How am I different]

 

Terwijl Boendale Jorna naar huis bracht, ging Vos tegenover het meisje zitten voor een eerste verhoor. Jansen – die duidelijk te verstaan had gekregen dat ze haar mond moest houden – zat er bij. Die zou mooi even kunnen leren hoe een perfect verhoor in elkaar zat. Klein probleempje: het meisje dat geen Loes heette, had sinds haar arrestatie haar mond niet meer opengedaan en ze leek ook niet van plan om daar op korte termijn iets aan te veranderen. Toen ze de verhoorkamer binnenkwam, drukte Vos nog vol zelfvertrouwen de knop van de opnameapparatuur in.

‘Brigadier Vos en agent Jansen beginnen met het verhoor van … Hoe heet je ook weer?’

Het meisje keek bewegingloos voor zich uit.

‘Volgens Edgar Jorna heb je gezegd dat je Loes heet, maar om een of andere reden twijfelde hij eraan dat dat ook zo was. Hoe zou dat komen, denk je, die twijfel?’

Geen geluid. Geen beweging. Vos zette de recorder weer uit. Ze had Jansen immers als getuige. ‘Je hebt gelijk,’  zei ze. ‘ We hoeven helemaal niets op te nemen. Ik wil gewoon even met je praten. Zal ik dan maar gewoon Loes zeggen?’

Geen reactie.

‘Weet je dat er een zware straf staat op ontvoering?’

‘Volgens de heer Jorna ben jij de enige van wie hij het gezicht heeft gezien. Da’s niet zo slim. Volgens mij heb jij je door de anderen een behoorlijk oor laten aannaaien!’

‘Wie probeert jou overal voor op te laten draaien?’

‘Ik denk dat jij maar een klein rolletje speelde in het geheel. Als je ons nou helpt om de grote jongens te pakken te krijgen, dan bij je weer vrij voordat je het weet.’

‘We moeten jou niet hebben, we zoeken de figuur achter de schermen. Die jou nu overal voor op laat draaien.’

‘Jezus kom op zeg! Doe in godsnaam je mond open! Je laat je toch niet te grazen nemen door een stelletje criminelen? Kom voor jezelf op!’

Het hielp allemaal niets. Loes zweeg en ze bleef zwijgen.

‘Dan moet je zelf maar weten,’ zei Vos driftig en ze stond op, trouw gevolgd door agent Jansen. ‘Dan blijf je hier toch gewoon zitten,’ beet ze het meisje nog toe voordat ze de deur uitliep.

‘Uiteindelijk zitten jullie hier langer dan ik,’ antwoordde het meisje dat misschien wel en misschien niet Loes heette. Vos keek even om. Toen trok ze de deur achter zich dicht.

‘Het wicht heeft blijkbaar toch een stem,’  mopperde ze meer in het algemeen dan tegen Jansen. Die daarom ook niet reageerde.

 

 

³³³

 

 

Op de eerste verdieping van het oude herenhuis in de Professor Dondersstraat heeste een levendiger conversatie. Die trouwens pas echt goed op gang was gekomen nadat Liesbeth Jorna gedurende een minuut of tien tegen zich aan had gedrukt, terwijl ze weinig meer zei dan ‘Jongen toch’, maar dat dan wel honderdvijftig keer achter elkaar. Daarna was er bier en jenever.

‘Dus je hebt geen idee wie die twee andere types waren, die je daar gezien hebt?’ wilde Boendale weten.

‘Mijn beste Boendale, ik zweer het. Al vermoed ik dat de jongste de auto bestuurde waar ik zo tragisch mee ben weggevoerd.’

‘En ze hadden geen verdere bijzondere kenmerken, behalve…’ Boendale raadpleegde een enkele summiere aantekening die hij gemaakt had, ‘…dat de oudste tamelijk netjes gekleed was en de jongste in vodden liep?’

‘Precies,’ antwoordde Jorna en hij nam een fikse slok van zijn oude jenever, die hij thuis altijd uit een nogal ruim whiskyglas dronk, om zich de moeite van het voortdurend bijschenken te besparen. ‘Je slaat de spijker op zijn kop!’

‘En verder?’

‘Verder waren het tamelijk makkelijk te beïnvloeden amateurs. Eerst kreeg ik niets te eten, maar na een fraai geformuleerd protest dienaangaande, mocht ik bestellen wat ik wilde. Een stelletje slappelingen derhalve. Al hielden zij voet bij stuk, waar het hun weigering om spiritualiën te schenken betrof. Onvermurwbaar waren op dat punt. Waarschijnlijk is het zo’n enge drooggelegde sekte, denk je ook niet?’

Dat dacht Boendale inderdaad niet, maar hij viel zijn vriend maar niet lastig met zijn twijfels.

‘Hoe vond je trouwens mijn idee om je op je gsm te bellen?’ vroeg Jorna aan Liesbeth. Ze antwoordde door hem maar weer eens om de hals te vliegen en stevig op de mond te kussen.

‘Ja, dat was meesterlijk,’ gaf Boendale toe en hij stond op om te zien of er nog een flesje tripel in de koelkast lag. ‘Blijf denken!’ riep hij vanuit de keukenhoek. ‘Onthoud één ding: je weet altijd meer dan je denkt.’

‘Goh,’ reageerde Jorna nogal onder de indruk. ‘Nog meer?’ Hij schonk de tumbler vol oude jenever. ‘Tja, wat moet ik zeggen. Ik had tv op mijn kamer. En water. Maar ja, dat hebben zo veel kamers. Het was gewoon precies zo’n flatje als van die Ingrid Dinges. Je weet wel, die lesbische vriendin van Joris Berg.’

Boendale, die net weer was gaan zitten, veerde op. ‘Dat was ook daar in de buurt, toch?’

Jorna knikte. ‘In hetzelfde gebouw zelfs,’ zei hij. ‘Of misschien was het ook een flatgebouwtje verder. Ik ben het even kwijt.’

Boendale dacht na. Misschien hetzelfde gebouw. Dat zou toevallig zijn. Volgens Jorna, althans. Maar niet volgens het handboek rechercheur, hoofdstuk één, les één.

 

 

³³³

 

 

‘Nou even zonder gekheid, want ik geloof niet in vage dingen als voorgevoelens. Hoe wist jij dat er iets ging gebeuren?’

‘Ik wist het niet. Echt niet, je moet me geloven.’

‘Hm. Maar we zitten evengoed aardig in de shit.’

‘Wat denk je? Zou dat meisje iets zeggen?’

‘Ik heb geen idee hoe sterk ze haar onder druk zullen zetten. Maar zolang het allemaal in het nette blijft, houdt ze haar mond.’

‘Je klinkt nogal zeker…’

‘Dat kind is zo ongelooflijk stom. Ik heb gezegd dat ze onder alle omstandigheden d’r kop moest houden. Dat ze anders de enige vrienden verliest die ze ooit zal hebben. Dus doet ze dat wel. Zonder te beseffen dat ze zichzelf op die manier de nek omdraait.’

‘Je moest me maar niet meer bellen.’

‘Je bent een lul.’

‘Beloof het me. Beloof me dat je niet meer belt.’

‘Voor mijn part. Maar als het fout loopt, weet ik je te vinden. Mazzel!’

 

Met een nerveuze trek om de mond legde prof. dr. Michel de Vlaeminc de telefoon neer. Deze grap begon nog aardig uit de hand te lopen. Natuurlijk, het was Janneke’s idee geweest. Zij had bedacht dat de ontvoering van die dr. Jorna twee doelen zou dienen. Waarvan vooral het vooruitzicht van een fikse som gelds de hooggeleerde bijzonder had aangesproken. Geld dat het geslacht van rijke projectontwikkelaars, waar dr. Jorna uit stamde, met gulle hand zou uitbetalen als ze de foto’s van een wekelijks meer vermagerde telg hen zou bereiken. Wat er mis gegaan was? Alles, zo’n beetje. In de eerste plaats had dr. Jorna aan een vette gehaktbal gezeten, toen hij eens in de flat kwam informeren hoe het er mee stond. In de tweede plaats hadden ze hem nooit mogen laten bellen. Ongetwijfeld had dat de politie op het spoor gezet. En dan was er nog dat verhaal, van dr. Jorna zelf nota bene, dat Sylvie Mohrmann dood gevonden was. Waarmee de andere reden voor de ontvoering ook meteen ontkracht was. Voor de tweede keer vandaag legde de professor de hoorn naast de telefoon en keek langdurig naar het goed geoliede pistool dat voor hem op zijn bureau lag.

 

 

³³³

 

 

Vos, die niet echt verder kwam met het meisje dat zij voorlopig maar Loes noemde, was gretig ingegaan op Boendales verzoek om samen met hem de Ingrid van Joris Berg en haar vriendinnen eens met een bezoekje te vereren. Op aanwijzen van Jorna, hadden zij de flat snel gevonden. En terwijl Jorna zich in een uitspanning beneden in het winkelcentrum onderhield met een krant en iets te drinken erbij, belden zij aan. Er werd vrijwel meteen opengedaan.

‘Politie,’ begreep het meisje dat opendeed. Ze had rood haar en een aantrekkelijk spleetje tussen de voortanden.

‘Mogen wij even binnenkomen?’ informeerde Vos. Het meisje opende de deur verder en zei: ‘Komen jullie voor Ingrid? Want er is van de week al een collega van jullie langs geweest, hoor.’

‘Een collega?’ vroeg Boendale, toen hij even later in de kleine woonkamer op de bank zat.

Het meisje knikte. ‘Zo’n grote, dikke man. Met een brilletje,’ legde ze uit.

Ze bedoelde Jorna, begreep Boendale. En hij knikte. ‘Maar we willen nog een paar dingen weten. Ben je maar alleen thuis?’

‘Bab is er ook,’ zei het meisje. ‘Maar die ligt op bed. Ze voelde zich de hele dag al wat duizelig. En Ingrid zal zo wel komen. Die is beneden bij de Edah even boodschappen doen.’

Boendale besloot het groot aan te pakken. ‘We willen graag met jullie alledrie praten,’ zei hij. ‘Zou je eh, Bab alvast even willen halen? Dan wachten we daarna nog even tot Ingrid er is.’

Het meisje aarzelde. ‘Ze is ziek,’probeerde ze nogmaals.

‘Geeft niet,’ antwoordde Boendale nors. ‘Ik kan er tegen.’

Voor een duizelig meisje had ze een opvallend gezonde kleur, vond Vos, toen het meisje met de korte zwarte haren tegenover hen zat. Ze was binnengekomen zonder iets te zeggen en leek voorlopig van plan om daarin te volharden. Wel keek ze Boendale en Vos tamelijk vrij aan. Alsof ze een of ander exotisch studieobject waren.

‘Studeer je?’ vroeg Vos. Maar voordat Bab kon antwoorden, kwam het roodharige meisje er al tussen. ‘Nee,’ zei ze een tikje gejaagd. ‘Bab studeert niet. Maar ik wel. Sociologie. Derde jaar. Weet je wat dat is, sociologie?’

‘En jij bent?’ was Boendales kille reactie. En hoewel het meisje die vraag al tien minuten eerder had verwacht, was ze er toch even door uit het veld geslagen. ‘Eh, ik heet Janneke,’ zei ze.

‘O, ben jij Janneke,’ probeerde Boendale verrast te klinken. ‘Dan moet je de groeten van Loes hebben.’ Vos keek op. Jezus, wat een bluf. Dat ging natuurlijk nooit lukken. Maar Boendales verrassingsaanval sorteerde toch enig effect. Alleen niet bij Janneke. Want die ging zowat door de grond, toen Bab ineens zei: ‘Gaat het goed met Loes?’

‘We zorgen goed voor haar,’ deed Boendale de geruststellende toon van een huisarts na. ‘En dat mag ook wel, want ze heeft een hoop te vertellen.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Precies op dit moment wordt ze weer verhoord.’

Het leek of Janneke de controle over haar spieren was verloren. Ze zakte naast Boendale op de bank en produceerde een eigenaardig soort snik. ‘Jullie moeten ons niet hebben,’ zei ze toen. ‘En Loes al helemaal niet.’ Ze laste even een perfect getimede pauze in. ‘Michel en Alex. Die zitten erachter. Ze hebben ons gedwongen…’ Ze keek naar Vos, die een foto tevoorschijn had gehaald en haar blik een paar keek heen en weer liet springen tussen Bab en de foto. Natuurlijk. Lange blonde haren konden korte zwarte haren worden. Maar verder…

‘Wat doe je?’ vroeg Janneke en voor het eerst klonk er nu oprechte onrust in haar stem door.

‘Ik keek even naar Bab,’ antwoordde Vos. Waarna ze zich tot het zwartharige meisje richtte: ‘Of zal ik maar gewoon Sylvie zeggen?’

Janneke begon te huilen. En daar was geen millimeter theater meer bij.

 

 

³³³

 

 

De arrestatie van Jorna’s ontvoerders was verder een fluitje van een cent geweest. Vos had naar het bureau gebeld voor een stuk of vier agenten en minstens twee auto’s. En die waren er binnen tien minuten. Vervolgens had het gezelschap even gewacht op Ingrid, die na een goed kwartier binnenkwam en bovendien een verrassing bij zich had. Alex was ‘gezellig even meegekomen’.

Alleen de aanhouding van prof. dr. Michel de Vlaeminc had wat meer voeten in aarde gehad. Toen Boendale in het gezelschap van Vos en twee agenten op zijn kamerdeur op de universiteit klopte en zichzelf aankondigde als politie, klonk het vertwijfeld uit de kamer: ‘Kom me maar halen. Ik ben bewapend.’ Al tijdens het korte overleg dat de politiemensen daarop voerden, klonk er binnen een schot. Boendale liet meteen de deur forceren en stormde achter de agenten aan de kamer binnen. De professor zat bewegingloos achter zijn bureau met daarop het pistool dat nog wat narookte. Tussen de stank van veel te veel sigaretten door was er een flauwe kruitdamp in de kamer te onderscheiden. Terwijl de agenten hun wapens op de roerloze geleerde gericht hielden, liep Boendale op hem af. Zijn linkerhand rustte op het bureau en bloedde als een rund. Boendale schudde zijn hoofd, terwijl hij op de man neerkeek. Daar zat een vooraanstaand econoom, gewaardeerd in binnen- en buitenland. Die buiten zijn vakgebied van elk talent gespeend bleek. Hij kon geen huwelijk in stand houden en ook geen eenvoudige ontvoering naar behoren leiden. Zelfs zoiets makkelijks als een zelfmoord met een pistool kreeg deze als mens totaal mislukte geleerde niet voor elkaar.

 

Na deze actie was het even erg druk op het politiebureau. Maar toch vond commissaris Goedentijd dat Boendale een ogenblik tijd voor hem moest hebben.

‘Je hebt de zaak opgelost, begrijp ik, inspecteur?’

Boendale schudde van nee. ‘We hebben het verziekte familieklimaat van de Mohrmannen aan het licht gebracht. En we hebben een stelletje overmoedige amateurs zonder strafblad opgebracht. Resten ons nog een ontvoering en vier moorden.’

Goedentijd slikte even. ‘Het onbekende meisje en mevrouw De Heer,’ begreep hij. En hij keek de inspecteur vragend aan.

‘Plus Joris en Jacob Berg,’ vulde die aan. ‘Een zelfmoord en een dodelijk ongeluk van twee mensen die gezocht worden, lijkt mij in ieder geval iets te veel van het goede.’

‘Heb je aanwijzingen?’ wilde de commissaris weten. Maar Boendale schudde van nee.

‘Maar ik ken wel mensen die de slachtoffers goed gekend hebben. Dus dat is tenminste iets.’ En hij somde ze even voor Goedentijd op. ‘Mohrmann heeft vader en zoon Berg ingehuurd. Zijn dochter Sylvie zal Joris misschien wel gekend hebben. Ingrid Stühr kende hem in ieder geval. Dan is er de zus van Marijke de Heer nog, en…’ Hij wachtte even. Peinzend.

‘En?’ drong Goedentijd ongeduldig aan.

‘En ook ikzelf heb een kort verleden met Marijke. En dat roept nog altijd meer vragen op dan ik op dit moment kan beantwoorden.’

<< vorige aflevering                                                                          volgende aflevering >>