INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 


Jan de Jong:

Tussen moord en daad

 

Aflevering 30: Hoofdstuk 14 [2]

 

Toen Edgar Jorna en Jozef Koetsier weer in het hotel kwamen, stonden vader en zoon Steinz juist samen bij de receptie te overleggen. Jorna besloot dat dit niet het juiste moment was voor weloverwogen gedrag.

‘Heren Steinz, u boft. U kunt iets voor mij doen,’ galmde hij door het hotel.

‘Mijnheer Jorna,’ glimlachte de hotelier, terwijl zijn vader de trap opliep, ‘zegt u het eens.’

‘Ik zoek mijn goede vriend Boendale en ik denk allemaal dat u hem ergens verstopt hebt. Dus als u zo vriendelijk zou willen zijn om hem eventjes tevoorschijn te toveren. Liefst in goede gezondheid natuurlijk.’

Even leek Steinz uit het veld geslagen door de ondoordachte actie van Jorna en ook Jozef Koetsier stond er erg ongemakkelijk bij. Maar de uitbater herstelde zich. ‘Misschien moeten we boven even verder praten,’ opperde hij met zijn hoge stem. Maar daar had Jorna niet zo veel zin in.

‘Brengt u hem nou maar gewoon bij me, dan praten we nergens meer over.’

Thé Steinz produceerde een sympathiek bedoeld lachje. ‘Ik ben bang dat het zo niet werkt. Ik weet namelijk niet waar uw vriend uithangt. Maar als we er moeite voor doen om hem te vinden, bereiken we wellicht meer dan wanneer u alleen…’ Het klonk redelijk. Zowel de rust van de stem als de inhoud van het voorstel. Maar het feit dat dat allemaal uit de mond kwam van iemand die nauw betrokken was bij de ontvoeringen en moorden in Tilburg en omgeving, deed daar weer een hoop vanaf. Toch aarzelde Jorna. Met hier te blijven staan, kwam hij natuurlijk ook geen steek verder. Na ampele overwegingen won zijn nieuwsgierigheid het van zijn gezond verstand en hij stemde in. Samen met Steinz liep hij de trap op en Jozef Koetsier volgde gedwee.

 

 

³³³

 

 

Hubert Peijkel zat goed en wel achter zijn bureau, toen zijn privételefoon ging. De vastgoedmakelaar uit Goirle was twee dagen eerder dan gepland terug van een zakenreis annex vakantie naar het verre oosten, waar hij een aantal investeerders in luxe kantoorflats in Singapore en Bangkok had bezocht. Het was een succesvolle reis geweest. Hij had een aanmerkelijk belang kunnen verwerven in enkele veelbelovende projecten en ook aan de ontspanning was gedacht. Regels die voor de gemiddelde pedofiele sekstoerist gelden – en de daarbij behorende zware straffen – gaan nog altijd niet op voor relaties van de grote plaatselijke bouwbedrijven; hij had gewoon in zijn hotelkamer het bed gedeeld met een paar ontzettend lieve meisjes, die hij niet eens naar hun leeftijd had durven vragen. Bovendien gingen deze meiden vergezeld van een gezondheidscertificaat en daar moest je in de meer malafide seksindustrie ook niet om komen. Maar, certificaat of niet, hij had zijn secretaresse wel opgedragen om voor de zekerheid toch maar even een afspraak met zijn huisarts te maken.

Hij keek een ogenblik argwanend naar het toestel en vroeg zich af wie dat kon zijn. Voorzover hij wist, dacht iedereen die wel eens van dit nummer gebruik maakte, dat hij overmorgen pas terug zou komen.

‘Hallo,’ zei hij slechts. Maar hij schrok, toen hij hoorde dat het de politie was. Zijn gedachten waren meteen bij zijn Bangkokse escapades. Wie had hem verlinkt? Was het een van die ondoorgrondelijke oosterse zakenpartners? Was hij bespioneerd? Misschien zelfs gefilmd? Nog voor er één vraag gesteld was, steeg het schaamrood hem naar de kaken bij de gedachte dat hij straks tot in detail zou moeten uitleggen wat hij daarginds met die kleine meisjes had uitgespookt. Iets ergers kon hij zich op dat moment niet voorstellen. Tot de politievrouw aan de andere kant haar vragen begon te stellen. Of hij een dochter had die Rieke heette. En wanneer hij haar voor het laatst gezien had.

Een kwartier later zat hij in zijn auto op weg naar het mortuarium in Tilburg.

 

 

³³³

 

 

Zij werden vriendelijk toegelaten tot de privévertrekken van de familie Steinz. Maar toen de deur achter hen dichtgetrokken werd, veranderde de toon.

‘Daar. Zitten,’ snauwde Steinz junior, terwijl zijn vader, die hun komst boven had afgewacht, het bevel van zijn zoon met een glimlach en een zwart pistool kracht bijzette. Jozef Koetsier gaf meteen aan het bevel gehoor, maar Jorna aarzelde.

‘Waar is Boendale?’ wilde hij weten.

Vader en zoon wisselden een korte blik. Toen antwoordde senior kalm: ‘Als ik u was, zou ik me meer zorgen om mezelf maken. Voor Boendale is het inmiddels toch te laat.’

Jorna schrok. Had hij dat goed gehoord? Had hij het begrepen? Te laat? Hoezo te laat? Het leek ineens of alle energie uit zijn enorme lijf ontsnapte. Waarlangs? Langs zijn huid waarschijnlijk. Gelaten liet hij zich naast Koetsier op de bank zakken. Hij voelde zich plotseling ontzettend moe.

‘U bedoelt dat Boendale dood is?’ kon hij er met moeite uitkrijgen.

Weer die blik tussen de twee generaties Steinz. ‘Weet u, wij houden best wel van een aardigheidje,’ begon Frie. Dus toen Boendale en later u, mijnheer Jorna, zich met onze zakelijke activiteiten kwam bemoeien, zagen wij er eigenlijk de sport wel van in. In zulke gevallen stellen wij een tegenplan op, schakelen wat mensen in. En beschouwen het als een verzetje. Maar je kunt het noodlot ook tarten. Zoals Boendale, toen hij hier voor de tweede keer in korte tijd de zaak op stelten kwam zetten. Op een gegeven moment is het genoeg geweest. Dan nemen wij onze maatregelen.’

Het was de rustige, zakelijke toon, die Jorna vooral verwonderde. Hij wist natuurlijk niet hoe zoiets in het echt ging, maar als er in televisieseries openhartig door criminelen werd gesproken, dan was dat omdat de misdadiger in kwestie niet meer van zins was om zijn tegenstrevers levend te laten vertrekken. Die waren ten dode opgeschreven. Natuurlijk werden die potentiële slachtoffers dan tegen het eind van het program nog wel op miraculeuze wijze gered, maar ja, dat was televisie. In werkelijkheid ging zoiets vast en zeker anders. Hij keek naar Jozef Koetsier, die bewegingloos voor zich uit staarde. Die was ook slechts “een verzetje” geweest, voordat hij door Jorna was meegesleurd in zijn val. Hij kreeg medelijden met de oude wetenschapper. En met de wereld, die het nu wellicht zonder nieuwe, fraaie Brandaen-editie zou moeten stellen.

‘De eerste keer dat inspecteur Boendale naar Domburg kwam voor zijn onderzoek naar die ontvoering, waren wij erop voorbereid. Hij was ons dan wel op het spoor, maar wij hadden…’

‘Ho, wacht,’ veerde Jorna ineens op. ‘Ik denk dat u zich nu vergist, mijnheer Steinz. Die eerste keer kwam Boendale hierheen om vakantie te houden. En niet voor die ontvoering en die moord. Hij was juist van de zaak gehaald door die overijverige, maar helaas weinig bekwame commissaris waar Tilburg momenteel onder gebukt gaat.’

Frie Steinz leek deze informatie een ogenblik te moeten verwerken, maar zijn zoon vroeg: ‘Welke moord?’

‘Is dat zo? Is dat zo?’ riep Frie. De rust was uit zijn stem verdwenen. ‘Dus Boendale was ons helemaal niet op het spoor? Ha, wat komisch. Dan is het feit dat u hier nu zit wel dubbel vervelend, niet? U moet dood om wat u weet, en dat weet u, omdat wij dachten dát u het wist. Wat zonde nou.’

‘Welke moord?’ klonk het hoge stemmetje van Thé Steinz weer. Zijn vader slaakte een ongeduldige zucht. ‘Hij heeft het over Marijke,’ snauwde hij. ‘Of ben je al vergeten dat je haar zo grappig in Boendales bed gedumpt hebt?’

Jorna kon het allemaal niet meer zo goed volgen. ‘Dus jullie hebben Marijke de Heer vermoord?’ vroeg hij om wat te vragen. Maar Steinz senior wees naar zijn zoon. ‘Hij heeft Marijke de Heer vermoord. Op mijn bevel uiteraard. Marijke wist te veel en had bovendien een ongezonde genegenheid voor een politie-inspecteur opgevat.’

Het antwoord leek een ogenblik afdoende en Jorna wilde zich juist weer wat op zijn penibele situatie gaan concentreren, toen Thé zich haast kinderlijk-zeurderig tot hem richtte. ‘Ik heb… Marijke is pas later vermoord. Over welke moord heb je het?’ De hotelier stond op en liep dreigend op Jorna af. ‘Wie is er vermoord?’

En op dat moment gebeurde er iets, waardoor Jorna de draad helemaal kwijtraakte. Ook Frie Steinz stond op en zette zijn zoon het pistool tegen de borst. ‘Ga zitten, Theo!’ zei hij scherp. ‘Hij heeft het over Marijke, of over dat ontvoerde meisje Mohrmann. Houd alsjeblieft je gemak en ga zitten.’

Omdat je opwellingen niet voor niets hebt, had Jorna de gewoonte ontwikkeld om er maar meteen aan toe te geven. ‘Volgens mij hebben jullie een beetje informatieachterstand,’ zei hij vriendelijk. Jullie hebben Sylvie Mohrmann niet ontvoerd, maar een verkeerd meisje. Sylvie zit inmiddels weer braaf van haar moeders boterhammetjes met jam te snoepen.’

‘Jezus!’ Thé Steinz’ stem klonk bijna nóg een octaaf hoger dan normaal. ‘Je had het allemaal zo goed voor elkaar, hè. Ik had me verdomme nooit met je in moeten laten. Lul!’

Jorna begon sterk te vermoeden dat de verhouding tussen de beide mannen wel eens heel anders zou kunnen liggen, dan hij geacht werd te geloven. Misschien moest hij er nog maar eens een katalyserende opmerking tegenaan gooien.

‘Ik bedoelde de moord op die kroegbaas, Wouter Hamers,’ sprak hij vriendelijk en behulpzaam. Tevreden aanschouwde hij het effect dat zijn woorden sorteerden. Met een woeste kreet stortte Thé zich op de man die zei dat hij zijn vader was. ‘Moordenaar!’ was het laatste dat hij schreeuwde voordat het schot klonk. De jongere Steinz verstijfde een ogenblik midden in zijn aanvallende beweging en keek alsof hij niet begreep dat uitgerekend hem zoiets moest overkomen. Dan zakte hij in elkaar. Jorna wilde van de consternatie gebruik maken om te ontsnappen, maar de deur naar de gang was afgesloten. Er was nog een andere deur en natuurlijk het raam. Maar omdat hij er niets voor voelde om als de goedkope held uit een populaire politiefilm door het vensterglas naar buiten te tuimelen, rende hij naar de andere deur. Hij zag niet dat Frie Steinz het pistool inmiddels op hem richtte.

 

 

³³³

 

 

Hubert Peijkel had spijt van al zijn zonden, toen hij het verminkte lichaam van zijn dochter zag. En Annemarie Vos had medelijden met hem. Achteraf, in het kleine kantoortje van de dokter, waar hij zijn koffie onaangeroerd liet, vroeg hij wat er precies gebeurd was. Waarop Vos nauwkeurig verslag deed van de laatste week van het leven van Rieke. Peijkel hoorde het uiterlijk onbewogen aan. Hij had alleen even gefronst toen Vos vertelde dat Artur Koetsier alleen maar met zijn dochter had aangepapt omdat hij haar voor iemand anders hield.

‘En hoe bent ú er achtergekomen dat het Rieke was?’ vroeg hij tenslotte.

Vos zuchtte haast onmerkbaar. Hoe leg je het toeval uit? Kun je tegen een vader die zijn dochter verloren heeft het woord “geluk” in de mond nemen?

‘Eerst waren we er van overtuigd dat het Sylvie Mohrmann was. We hebben zelfs een aansteker gevonden met haar initialen. Maar toen…’

‘Sophia Maria,’ zei de vader zacht.

‘Wat zegt u?’ informeerde Vos, die hem niet goed verstaan had.

‘Sophia Maria,’ zei Peijkel weer. ‘Die aansteker was een cadeautje van mij. Ik noemde haar wel eens bij haar officiële doopnamen. Meer een grapje eigenlijk.’ Zijn stem trilde. En Vos voelde zich ineens ontzettend onbenullig. ‘Een van onze rechercheurs is op zoek gegaan,’ zei ze daarom maar. ‘Uit de verhoren was al gebleken dat het meisje Rieke heette. En we wisten natuurlijk dat ze die bewuste dinsdagavond in dat studentencafé was geweest. Ja, en dan ga je rondvragen. Meer kun je niet doen. Er werd in ieder geval geen Rieke vermist.’

‘Ik was in het buitenland,’ verklaarde Peijkel. ‘Als ik gewoon thuis was geweest, had ik haar waarschijnlijk diezelfde avond al gemist. Zou dat iets uitgemaakt hebben?’

Wie weet, dacht Vos, maar ze zei: ‘Nee, absoluut niet. U hoeft zich niets te verwijten. Haar ontvoerders zijn verantwoordelijk voor haar dood. En verder niemand.’

‘Zo is dat,’ hoorde Peijkel een vrouwenstem achter zich. Hij had Jansen, die zich de hele tijd netjes op de achtergrond had gehouden, nog niet eerder opgemerkt. De man knikte. Natuurlijk, deze politievrouwen hadden gelijk. Hem viel niets te verwijten. Maar er knaagde wel iets.

 

Pas in de auto op weg naar huis veranderde het knagen in scherpe beelden van schuld en verwijt. Op het moment dat zijn dochter lag weg te kwijnen in een gore Tilburgse kelder, had hij in bed gelegen met twee Thaise meisjes die nog jonger waren dan Rieke. Toen zij haar laatste adem uitblies, hadden die twee hem juist naar een zoveelste hoogtepunt gevoerd. En terwijl de ratten zich te goed deden aan haar dode lichaam, had hij die meisjes voor bewezen diensten nog ieder vijftig dollar in hun bloesje gestopt. De overeenkomst werd hem steeds duidelijker. Vervang seks door dood en dood door seks en de gruwelijke waarheid stond in kapitalen op alle borden langs de weg. Zij is dood. Het is jouw schuld. Jij hebt je dochter vermoord.

Terug op kantoor vertelde een van de meisjes dat er telefoon uit Thailand was geweest. Eén van de investeerders had zich teruggetrokken en of hij nu van zijn optie op een groter aandeel gebruik wilde maken. Dit was dé kans. De grote slag.

Hubert Peijkel antwoordde niet. Hij ging zijn kamer in en deed de deur op slot.

 

 

³³³

 

 

Nog voordat Jorna de deur had kunnen bereiken, klonk er een tweede schot. En een derde. Wonderlijk, dacht hij nog, dat je daar niets van voelt in het heetst van de strijd. Hij opende de deur en liet zich de kamer daarachter inrollen. Hijgend verschool hij zich achter de deur en wachtte op wat komen ging. Maar er kwam niets. Geen schot. Niets. Wat nu? Gewoon opstaan en teruglopen? Dat leek hem niet verstandig. Wat dan? Er wilde hem niets te binnen schieten. Alleen dat hij bang was. Ontzettend bang. Zo voelde dat dus.

Na een minuut of twee had hij voldoende moed verzameld, om eens voorzichtig naar zijn eigen lichaam te kijken. Maar hij kon geen bloed of kogelgaten ontdekken. En grammetje voor grammetje kwam vervolgens zijn zelfvertrouwen weer een beetje terug. Was dit nou alles? Wat was dat in hemelsnaam voor avontuur als ze je niet eens behoorlijk wisten te raken? En nu zijn zintuigen weer redelijk op niveau functioneerden, merkte hij ook de ademhaling op. Het rustig in- en uitademen van iemand anders dan hemzelf. Er bevond zich iemand vlak achter hem. Hij keek behoedzaam om en zag een paar keurige zwarte schoenen onder een onberispelijke grijze broek. Wat verder naar boven bevonden zich een kreukelig jasje, een wit overhemd en een nette rode das. De kreukels in het jasje werden veroorzaakt door touwen die om het middel van de drager van het pak gewikkeld waren. Nog verder naar boven zag Jorna een netjes bijgepunt grijs baardje, dat horizontaal werd doorsneden door een witte lap, die waarschijnlijk bedoeld was om de man die daar zat, het spreken te beletten. En met succes, want Boendale zei inderdaad geen woord. Alleen bewogen zijn ogen met enige regelmaat van Jorna naar de deur. Om aan te geven dat alles wat zich daarachter afspeelde, wellicht diens aandacht zou verdienen.

Voorzichtig wierp Jorna een korte blik om de hoek. Daar lagen drie mannen op een onoverzichtelijk hoopje. Steinz junior hield zijn bebloede handen voor zijn buik en keek nog steeds niet begrijpend om zich heen. Van Frie Steinz was niet zo heel veel te zien, omdat Jozef Koetsier zich in een laatste sprong naar het heldendom op hem had gestort toen Frie zijn pistool op Jorna richtte. Eigenlijk zou hij nu direct moeten gaan zien of er nog hulp nodig was. Maar de schrik zat er nog zodanig in, dat hij besloot om eerst Boendale weer wat mobieler te maken. Die had er tenslotte voor doorgeleerd hoe je boeven het beste kon benaderen.

<< vorige aflevering                                                                          volgende aflevering >>