INHOUD KLAPPENDE PAPEGAAI

CUBRA HOME

HPM HOME

 

Bron:

Het straatlied, Nieuwe bundel

Verzameld en ingeleid door

D. Wouters en Dr. J. Moormann

Amsterdam 1934

Ook gedrukt in: D. Wouters; Van avontuur en minne, Utrecht
1943

 

J.W.F. Werumeus Buning

Ballade van den groenen papegaai 

W.J. van Zeggelen

Hulda's papegaai 

Volksliedje

De papegaai van Dikke Kaa 

Volksliedje

Rozalia het verworpen kind 

Claude Bretin

Le Perroquet 

Volksliedje

De Schoorsteenveger en de papegaai 

Krantenbericht uit 1898

Papegaai als getuige

 

DE VADERLIEFDE VERTOOND DOOR DE KLAPPENDE PAPEGAAI

 

Vrienden staat stil en hoort aldus

Wat dat ik heden nu ga zingen,

't Is 't leven van Georgius

Dat ik nu zal voren bringen:

Hij wierd verstooten van zijn vaar,

Na het afsterven zijner moeder.

En al de goederen aldaar

Wierden gemaakt aan zijnen broeder.

 

Dezen Georgius die most

Door dwang naar de West-Indiën varen,

Hij at als slaaf daar droeve kost,

Hij was niet meer als zestien jaren,

Georgius moest dag en nacht

Bij het zwart volk als slave leven,

Zijn droefheid, zijn weedom en klacht,

Kan met geen pen worden beschreven.

 

Georgius heeft ruim twee jaar

Gedraaid de zware suikermeulen,

Hij ontving zoo veel slagen zwaar

Van die West-Indsche zwarte beulen,

Maar na het einde van dees tijd,

Eene Europeaan verheven

Kocht voor Georgius de vrijheid,

En kwam hem nog veel geld te geven.

 

Door het geld en door 't verstand

Hetwelk Georgius had verkregen,

Kocht hij een kweekerij, beplant

Met suikerriet, en door Gods zegen

Wierd hij gansch machtig ende rijk,

En terwijl hij hem kwam vergrooten

Wierd zijnen vader armelijk

En van zijn ander zoon verstooten.

 

Georgius gansch goed van aard,

Om zijn vader niet te vergeten,

Kocht een papegaai vermaard,

O les die ieder kind mag weten;

Hij leerde deze papegaai

Roepen, zoo haast hij hem kwam nader,

Vroeg en laat riep hij zeer fraai:

Georgius, bid voor uwen vader.

 

Nadat Georgius had doorgebracht

In de West-Indiën wel tien jaren,

Besloot hij met een vast gedacht

Weer naar zijn vaderland te varen.

Hij dacht mijn vader, kwaad van geest,

Deed met mij als een verrader;

Maar zijne papegaai dat beest

Riep: Georgius, bid voor uwen vader.

 

Hij verkocht al zijn goedren daar,

Ontving zeshonderd duizend gulden,

Hij met zijn papegaai te gaar

Verliet West-Indië zonder schulden,

Hij nam een Moor met hem voor knecht,

Begaf hem op de woeste baren,

Om van West-Indië linie-recht

Hier weder naar zijn land te varen.

 

Maar het geluk en ongeluk

Volgt malkanders achter de hielen,

Een zwaar onweder vol van druk

Kwam het schip te eenemaal vernielen,

Georgius zwom met zijn Moor aan 't strand,

Maar verloor al zijn goed te gader,

Zijn papegaai riep nog plezant;

Georgius, bid voor uwen vader.

 

Zijn vader uit de vreemde stad

Was zijnen anderen zoon gaan vinden,

Die rijkdom maar geen deugd bezat

En dien hij noemde zijn beminde.

Maar die rijke, bedorven zoon

Deed hem van zijn deure jagen.

Zonder hulp of troost, voor loon:

O droeve vader, oud van dagen.

 

Die vader zonder logement

Liep met de tranen in de oogen,

Zonder geld en onbekend.

Een oude visscher, vol med oogen,

Nam dien dolenden vader in.

En kwam hem spijs en drank te geven,

Gaf hem zijn eigen bed vol min,

O goede werken, wijd verheven.

 

Nauwelijks was hij in zijn rust

Of Georgius met zijn gezellen

Kwam bij dien visscher onbewust,

Ging hem zijn schipbrake vertellen.

Die visscher zei: Vrienden komt aan,

Ik heb geen bed, maar 'k kan u spijzen,

'k Heb gelogeerd een ouden man,

'k Had maar één bed, ik zal 't u wijzen.

 

Terwijl zij bij 't vuur aten daar,

Hunne natte kleeders al drogen,

Georgius sloeg op zijn vaar

In 't bedde per geluk zijn oogen,

Hij ging uit liefdedrift en vlijt

Geheel tot aan het bedde nader

En riep uit met verwonderdheid:

O God, hier ligt mijn eigen vader.

 

De vader sprak: Wie zijt gij, vriend,

Ik droom? Wie komt hem hier vertoonen?

Georgius riep: Ik ben uw kind,

Ik ben uw verstooten zone.

Ik ben hier heden aangeland,

Ik kwam gansch rijk uit de West-Inden,

Ik zwom hier met mijn vriend aan 't strand,

Maar ik zag al mijn goed verslinden.

 

De zoon omhelsde zijnen vaar,

De vader omhelsde zijn zone,

Zij riepen: Wij zullen malkaer

Voortaan helpen waar dat wij konnen.

De zoone sprak: niet als geduld

Is er aan mij maar overgebleven.

De vader sprak: 'k Heb hier een schuld

En ik heb niet om weer te geven.

 

Als de vader dit had gezeid,

Heeft Georgius rond doen loopen,

Om zijn schoon papegaai met vlijt

Tot hulp zijns vaders te verkoopen;

De papegaai die wierd verkocht

Aan een rijke dame verheven,

Het geld wierd aan zijn vader brocht

Om aan zijn schuldeischer te geven.

 

Let nu, wanneer dees rijke dam'

De papegaai bezocht te streelen,

Dat beest, zoo schoon, zoo lief, zoo tam,

Riep altijd aan met luider keele,

Verstaanbaar in de Vlaamsche taal,

Zoo gauw als dat zij hem kwam nader,

Niet eens maar wel honderd maal:

Georgius, bid voor uwen vader.

 

Wel dacht die dame, wat lieve beest,

Ik wil zijn ouden meester spreken,

't Moet zijn een man van groote geest,

Daar moet iets wonders achter steken.

Zij riep hem en hij kwam met vlijt

Aan deze dame met open monde

Zijn ongeluk en bitterheid

En nood zijns vaders te verkonden.

 

Die dame ziende zijn goede aard

En die liefde tot zijn vader,

Riep uit: O edel hert vol waard,

Ontvangt mijn liefde en trouw te gader.

Een zoon die zijnen vader mint,

Zal ook beminnen zijn huisvrouwe,

Kom Georgius, o ware vriend,

Aanvaard met mij de echte trouwe.

 

Zoo wierd de vadermin gekroond

Van deze dame rijk en machtig.

Georgius die wordt beloond;

Hij blijft zijn vader steeds gedachtig.

Ik raad u, vrienden, minst tot meest,

Zingt dit liedje met vreugd te gader.

Zingt kinders mee een goede geest

En bidt voor moeder en voor vader.

 

Hij die uit de natuur geen vaderliefde kent,

Dat hij thans dees gezang in zijn gedachte prent.


Liedblad van Joseph Sadones ca. 1800 - bron: Geheugen van Nederland