Hoofdstuk 1

Bijnamen van personen van wie de werkelijke naam bekend is

 


 

CUBRA HOME

INHOUD BIJNAMEN
1. Personen, werkelijke naam bekend

2. Personen, zonder werkelijke naam

3. Schoolse bijnamen (leraren en leraressen)
4. Gebouwen, straten en andere spraakmakende zaken

 

In de banner van links naar rechts

Pieta Melis

Peerke Donders

Jan de Kort

Karin Bruers

Jan Plek

Rocking Louis

De Siemer

 

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

Q

R

S

T

U

V

W

X
Y

Z

1.A

 

Louis van der Aa

Loewieke

 

Collectie Regionaal Archief Tilburg

Bekende voetbalkeeper, klein van stuk met grote pet. Begon bij RKTVV en schopte het toen ook tot het nationale elftal van de R.K. Federatie. Hij stapte in 1925 over naar Willem II. Door de R.K. Federatie werden zulke transfers van hun beste spelers naar de neutrale bond met argusogen bekeken. Bij Willem II keepte Van der Aa tot 1935 in 135 wedstrijden. Hij wordt, evenals zijn voorganger bij Willem II Chris “Vèntje” Mathijssen (zie daar), gerekend tot de beste vijf voetbalkeepers ooit die Tilburg heeft voortgebracht. Tot dit illustere gezelschap hoorde zeker ook Chris Feijt, die in de jaren 1950-’60 liefst 289 keer het doel van Willem II verdedigde. 

Theo van der Aa

Rôoje Theo of Golse Theo

rood haar, afkomstig uit Goirle. Was in Tilburg bekend omdat hij hier vaak naar een voetbalwedstrijd van Willem II of een ijshockeymatch van TIJSC Trappers (toen nog op de ijsbaan in de wijk Theresia) kwam met een grote, spelende transistorradio (“ghettoblaster”) die hij op zijn schouder meedroeg. Daarmee was hij ook wel te zien en te horen in de Heuvelstraat.

 

dhr. Van der Aa

Drik Fruut (den Ollietuut)

boer uit de St. Josephstraat, die de extra bijnaam te danken zou hebben aan het heimelijk aftappen van olie. Zijn eerste bijnaam hield verband met het feit dat hij dikke lippen had. Het is nu moeilijk meer voor te stellen dat zijn land grensde aan de villa van burgemeester Van de Mortel, waar later ook de verpleegstersflat kwam te staan die den Hunkerbunker werd genoemd (zie hoofdstuk 4).

 

Wim Aarts

Wimpke Ei

verkocht sigaretten, in de Kapelstraat.

 

Co Adriaanse

de Tiran van Tilburg, ook: Koperen Cootje, Super Co of Koning Co

"import-Tilburger", succesvolle trainer/coach van voetbalvereniging Willem II van 1997-2000. Hij hechtte zeer aan discipline in en rond het team wat bijvoorbeeld de kantinebeheerster haar baan kostte. Leidde de club enkele malen naar Europees voetbal. Dit gaf Tilburg internationaal veel extra naamsbekendheid (zie hoofdstuk 2: de Tricolores). Zijn overstap naar Ajax verliep minder gelukkig want al in 2001 werd hij daar wegens tegenvallende resultaten ontslagen.

 

Jos Adriaansen

Jan den Braoj

zoon van een kolenboer die een weiland had waarin klèèn pèèrde stonden, achter het Metropoletheater (in 1926 begonnen als Burgerschouwburg in een voormalig gebouw van de wollenstoffenfabriek Wed. J.B. de Beer en Zn.) aan de Heuvel. Dit was dichtbij de spoorlijn, waar later het pand van ABN AMRO kwam te staan. Voor theaterbezoekers was dat behelpen, want als er een trein langsdenderde begon de hele zaal te trillen, en waren de acteurs of musici even niet te horen... De nieuwe Stadsschouwburg (van de architecten Bijvoet en Holt) kwam in 1961 als geroepen! De toenmalige situatie aan de spoorlijn is niet meer te herkennen door nieuwbouw en verkeersdoorbraken (zie ook bij Herman van der Waarden).

 

Jan van Amelsfoort

de (twidde) Börgemister van den Haajkaant

was in 1964 kerkmeester van de parochie Heikant toen de “zwartheren” daar werden opgevolgd door de “witheren”. Hij was in deze titel een opvolger van de in 1944 omgekomen (irste) Börgemister van den Haaajkaant, Hendrikus van Dijk (zie daar).   

 

Walter Antonius

de Spons of de Mottige

Hij dreef in ieder geval rond 1960 een tabakswinkel in de Molenstraat, op de hoek met de Kruisstraat, en had zelf een krassende rokersstem. Je kon bij hem ook terecht om boeken te lenen en - later - video’s te huren. Hij werd zo genoemd omdat hij geen egale gezichtshuid had. Antonius had zijn winkel in de jaren zeventig nog, misschien tot in de jaren tachtig.

 

Cornelius (Kees) Arnoldus Wilhelmus van Arendonk (geb. 1888, x  1925 Margaretha Jamin, geb. Weisenau-D 1900)

de Pôot (1)

Hij was directeur van schoenfabriek Van Arendonk in de Nieuwstraat, met de bekende arend aan de voorgevel en woonde aan de Goirleseweg naast Bremhorst. Onbekend is waar zijn bijnaam vandaan komt. Zijn vrouw, die uit Duitsland kwam, is eind twintigste eeuw op hoge leeftijd overleden.

 

Het riante huis van de familie Van Arendonk aan de Goirleseweg (hoek Ringbaan Zuid) werd in 1916 betrokken door Johanna Cornelia van Hoof, de weduwe van C.J. van Arendonk, die hier tot 1925 woonde. Vervolgens woonde haar zoon Kees hier met zijn gezin, tot begin jaren zestig. Daarna is het pand gesloopt (coll. Regionaal Archief Tilburg, RAT). 

 

Cornelia (Nelly) Maria Anna Arts (1878-1931)

Vraawke Arts of de Pausin, ook de Zuster van de Paus

zij was een dochter uit het gezin van Antoine Arts (zie hoofdstuk 4 bij den Artsekraant) en Cornelia Reh, en dus een zus van Pius (zie daar) en Leo Arts (zie ook bij Loek Lansdorp). Cornelia, soms vermeld als Christine, heeft op de hoek van Heuvel met de Telegraafstraat gewoond in het pand waar eerder de school van Borsten was geweest (zie hoofdstuk 3, bij Christiaan Borsten). Kenmerkend was haar lange witte jurk met daaronder paarse schoentjes waarin ze regelmatig gekleed ging, wat de tweede en derde bijnaam verklaart.

 

Deze foto uit 1912 door Fotografisch Atelier Veldman (sinds 1910 op de Heuvel) is bij het RAT beschreven als een waarop Christine (Cornelia) Arts, dochter van Antoine Arts en Cornelia Reh, geb. 1878, te zien is in de tuin van Heuvel 24-25 waar haar broer Leo Arts woonde en de Nieuwe Tilburgsche Courant gevestigd was. Zij ziet er hier zeker “pauselijk” uit. De gelegenheid was waarschijnlijk de bruiloft van haar broer Leo Arts met Maria A.A.F. Melis in 1912 (coll. RAT)

 

mr. Pius Maria Arts (Roermond 1881-1955, x 1911 Leonie H.M. Gimbrère, 1886 - Oisterwijk 1971)

de Fèène (incidenteel P. de Wit)

Deze zoon van de zoeaaf Antoine Arts (zie bij 'den Artsekraant' in hoofdstuk 4) werd na zijn rechtenstudie advocaat, procureur en politicus. Pius de Fèène Arts is meer dan veertig jaar lid van de gemeenteraad geweest, zat meer dan twintig jaar in de Provinciale Staten van Noord-Brabant en had tien jaar zitting in de Tweede Kamer. Toen zijn vader Antoine uit de R.K. Staatspartij was gewerkt en voor de verkiezingen in 1922 een eigen lijst-Arts begon, werd Pius daarop de tweede (en laatste) man. Nadat het níet lukte om een zetel te halen richtte Pius de R.K. Volkspartij op, waar hij in 1925 wel mee in de Tweede Kamer kwam. Na wisselend succes sloot hij zich aan bij de Katholieke Democratische Partij, maar toen deze KDP in het politiek dynamische interbellum ook weer werd opgeheven stapte hij in 1939 over naar de R.K. Staatspartij. Na de oorlog keerde Pius, eerst als onafhankelijk politicus (Vrije Lijst Arts) en daarna voor de KVP (Katholieke Volks Partij), terug in de gemeenteraad van Tilburg.

De veelzijdige Pius Arts had ook een groot sporthart. Van 1899 tot 1909 was hij speler (rechtsback en aanvoerder) in het eerste elftal van Willem II. Tevens was hij van 1901-'19 bestuursvoorzitter van “de Tricolores” (zie hoofdstuk 2). In deze tijd behaalde de club grote successen, met name het landelijk kampioenschap (in 1915-’16 als eerste niet-westelijke club).

Pius Arts werd in maart 2023 postuum benoemd tot erelid van Willem II, samen met Bert Schuerman (zie daar).

 

De landskampioenen in 1916 poserend op het veld waar zij landskampioen werden. Derde van links staat voorzitter Pius Arts. Op de middelste rij is de middelste speler Harry Mommers. Voorste rij tweede van links: Jos van Son (bron: Brabants Dagblad 12.03.23, foto: coll. Willem II)   

 

Het bestuur van Willem II aan het begin van de twintigste eeuw, met in het midden voorzitter Pius Arts. Linksvoor zit Henri “Pa” van Beurden (zie daar) die in 1906 toetrad als secretaris (foto: coll. Willem II)

 

Pius Arts bekleedde meer bestuurlijke functies in de voetbalsport: hij was medeoprichter van de Brabantse Voetbalbond en bestuurslid van de KNVB. Ook was hij een fervent schaatser. Zo nam hij deel aan het NK Allround (1905), zonder echt hoge ogen te kunnen gooien, en aan de Elfstedentocht (1917). Daarin werd hij, onder de zelfgekozen schuilnaam P. de Wit, tiende. Pius Arts bekleedde ook functies in de sectoren welzijn en cultuur. Zo was hij van 1912 tot 1931 bestuurslid van de R.K. Leeszaal. Maatschappelijk kwam hij in de voetsporen van zijn vader op voor een meer open en sociaal bewogen katholicisme, en was daarin een rivaal om de gunst van de kiezers van de gevestigde orde van fabrikanten en geestelijkheid. Die waren best bevreesd voor zijn felle verkiezingstaal. Arts schroomde daarbij niet om bijvoorbeeld op het grote balkon van café Remmers op de Heuvel een felle redevoering af te steken. Uit het publiek kon hem dan uit behoudende hoek worden toegeroepen: "Naajtem, Piejus!" ("Hoepel op, Pius!")

 

Foto van Pius Arts op het Vrijthof in Hilvarenbeek (links nog een stukje van de kerk; rechts nu Herberg Sint Petrus, foto: coll. RAT).

 

 

1.B

 

Jan van Baal

de Laatste Stoker

Hij werd door het weekblad Stadsnieuws eind april 2022 onder deze naam voor het voetlicht gezet, ter gelegenheid van het feit dat na jarenlang gesoebat een doorbraak was bereikt inzake de transformatie van het Ketelhuis in de Spoorzone. Het Ketelhuis vormde eigenlijk een gigantische cv-installatie, die de hele NS-werkplaats voorzag van warmte, warm water voor de enorme wasmachines en aandrijfkracht voor de pneumatische gereedschappen. In de oorlog stonden er vier stoommachines, die ergens op de bodem van de Maas werden gelegd om ze te onttrekken aan de vernielzucht van de Duitsers, wist Jan te vertellen, wiens grootvader, vader en oom ook bij het spoor werkten. Na de oorlog werd het wel vernielde gebouw vervangen (1947), wat gebeurde in de stijl van de wederopbouwarchitectuur. De geredde originele machines werden daarin geplaatst, wat het geheel zó uniek maakte dat in 2011 het (voormalige) Ketelhuis de status van gemeentelijk monument kreeg. Overigens waren reeds veel eerder de machines omgebouwd voor aardgas en in aantal teruggebracht naar drie. Ook werden toen de schoorstenen op het gebouw een stuk ingekort. Toen Jan in 1973 aan de slag ging in het Ketelhuis was deze omschakeling op aardgas al een feit, wat niet wegnam dat hij “de Laatste Stoker” werd genoemd (bronnen: monumententilburg.nl en Stadsnieuws)

 

Zó heeft het Ketelhuis jarenlang staan wachten op een nieuwe bestemming, waar de plannen in 2022 definitief voor werden. Inzet: een van de historische ketels (coll. Heemkundekring Tilburg).

 

Wilhelmus (Wim) de Backer (Oisterwijk 1915 – 2011, x 1942 Cornelia “Cor” Adriana Brok, Tilburg 1914 – 2008)  

den Bonte Bèkker

Wilhelmus (Wim) de Backer was een landbouwer die in 1942 trouwde met Cor Brok, die in 1917 met haar ouders naar Berkel-Enschot was verhuisd. Zij kregen een groot gezin en woonden lang in de Korenbloemstraat in Enschot. De aanleiding voor zijn bijnaam is niet bekend (bron: Rinus v.d. Loo).

 

J.J. Bakx (1845-1936)

Baard Baks

omdat hij een grote baard had. Was wever, later bedrijfsleider in een textielfabriek. Een dochter van hem, Carolina Maria Bakx (1876-1958)  trouwde in 1907 met Johannes Wilhelmus Gerardus Boink, een zoon van Gerardus Boink, oprichter van het bekende installatiebedrijf Boink-Meijer in de Noordstraat. Zie verder bij et Baksestròtje in hoofdstuk 4.

 

Lucie Ballemans (x Frits Meulenbroeks)

Lucie Ball

Werd vanwege in ieder geval haar naamsgelijkenis genoemd naar een bekende Amerikaanse actrice. Frits en Lucie Meulenbroeks – Ballemans runden van 1965 tot 1990 hun café Meulenbroeks aan de Academielaan. De lange zaal, die

in 1936 erachter was gebouwd voor het boogschieten en ’s winters onder water kon worden gezet om te schaatsen, werd vanaf de jaren zestig door Meulenbroeks geschikt gemaakt voor dansavonden voor de jeugd. Hieruit ontstond een zelfstandige jongerensociëteit, die als soos La Cabane (toen met -e op het einde, wat “de hut” in het Frans is) bekendheid verwierf. Deze soos met trendy muziek werd door de sociëteit zelf gerund. Zij mochten de entree- gelden behouden, maar moesten de opbrengst van de consumpties afrekenen met Meulenbroeks. Rond 1980 werd La Cabane verzelfstandigd. Begin jaren negentig is de zaak onder dezelfde naam (maar “verspaansd” tot La Cabaña, spreek uit: Cabanja) met een nieuwe uitbater doorgegaan als een eetcafé. De naam La Cabaña is sindsdien blijven bestaan, ook toen de zaak weer een nieuwe uitbater kreeg. Sinds 2007 wordt het pand geëxploiteerd door Maartje Verheijen als Bodegón La Cabaña (bron: “Groot Tilburgs Horecaboek” door Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009 en: “Zorgvlied, De Reit en De Blaak,” door Ronald Peeters, Tilburg nov. 2020)

 

La Cabaña toen het nog geen La Cabaña heette. Oorspronkelijk werd dit (middelste) pand aan de toen Reitsestraat rond 1930 door architect Tijn van Poppel ontworpen als café. Tot 1965 heette het café De Reyt (foto Van Hest, coll. RAT)

 

Kees Bastiaansen

den Bas

groenteboer aan de Stokhasseltkerkstraat (het nu niet meer bestaande verlengde van de huidige Waalstraat ten noorden van het kanaal). Na zijn route door Tilburg boven de lijn (et Gurke en omgeving) wieset pèèrd dè et meej zen kèèr moes stòppe voor café Van Broekhoven aan het Smidspad, en het bracht zijn baas na afloop altijd veilig weer naar huis.

 

Charles Bastings (1838-1920, x Antonetta van Dongen)

Sjarrel den Hoed

 

Charles Bastings als zoeaaf in dienst van de paus 1866-68.

 

was een in Boxtel geboren zoon van Pascal Bastings en Cornelia Brenders. Het gezin kwam al gauw naar Tilburg waar vader “op den Hogen Dries” een café begon. Charles, die na het overlijden van zijn vader in 1855 bij zijn grootvader werd ondergebracht, diende van 1866 tot ’68 als zoeaaf voor de paus. Na zijn terugkeer uit Italië trouwde hij en ging samen met zijn vrouw het café "In den Hoogen Hoed" aan de St. Josephstraat nr. 40 uitbaten. Dit moet heel dichtbij of op dezelfde plaats zijn geweest als het café van zijn vader. Het pand dat er nog staat dateert uit de tweede helft van de 18e eeuw.

De gevel van het café werd destijds gesierd door een hoed. Daarvoor had naar men zei die van Lodewijk Napoleon model gestaan, omdat die voorheen hier weleens een biertje zou zijn komen drinken. Een ander verhaal luidt dat Charles zelf de naam "In den Hoogen Hoed" bedacht heeft, naar de Italiaanse hoeden die bekend stonden als garibaldi's. Dit is echter niet waarschijnlijk, omdat de zoeaven het juist hadden moeten opnemen tégen de troepen van Garibaldi! Bovendien waren die hoeden bol. Hoe dan ook hield Charles er een bijnaam aan over.

In 1917 vestigde Willem Heerkens, een kleinzoon van Charles Bastings, een dames- en herenkapsalon in het historische pand St. Josephstraat 40. Zijn zoon Huub (1934-2012) volgde hem daarin op en zwaaide tot zijn pensionering in 1999 de scepter over de kapsalon. Huub Heerkens was geïnteresseerd in het Tilburgse verleden, kende veel feiten en verhalen en heeft ook een aantal inhoudelijke bijgedragen geleverd aan het Tilburgs Bijnamenboek uit 2000. Zijn dochter Mariëlle Heerkens zette vanaf 1999 de kapsalon voort, aanvankelijk samen met vader Huub die nog tot 2011 zijn trouwe klanten bleef helpen. In juni 2017 vierde Heerkens Coiffure het honderd jarig bestaan, nog altijd in het oorspronkelijke pand.

 

St. Josephstraat 40 - Collectie Regionaal Archief Tilburg

 

mr. C.J.G. Becht (1910-1982)

Kees de Sloper

 

Tilburgs burgemeester van 1957 tot 1975 die in zijn ambtsperiode (te) veel ingrepen in de binnenstad op zijn naam had, wat de stad nogal veel oude panden en karakteristieke plekjes kostte. Bij Becht kwam modernisering van de door een diepe textielcrisis getroffen stad op de eerste plaats. Eerder was hij bestuurder in Nederlands Indië en burgemeester van Vaals en Kerkrade geweest.

 

Becht nam op 1 februari 1975 afscheid als burgemeester. Op de receptie kreeg hij ook een aandenken (schipperspet en een ketting met anker)  aangeboden door de dame met hoofddoek en bril op de foto hieronder.

 

 

Wie deze dame was? Het Nieuwsblad van het Zuiden deed uitgebreid verslag van de afscheidsreceptie en plaatste de volgende foto:

 

 

Het bijschrift luidt: 'Een van die leuke tafereeltjes van die receptie: mevrouw Christien Janssen-Quint biedt een schipperspet met ketting en anker aan.' Becht was namelijk een fervent zeiler. Foto en knipsel: Collectie Ad Boogers.

Wie niet weet wie mevrouw Christien Janssen-Quint was, die klikke hier.

Op 21 januari 1975 had dezelfde krant al enige pagina's als voorbeschouwing op het afscheid van Becht geplaatst . De bijdrage daaraan van de populaire tekenaar van de Prent van de Week, Cees Robben, loog er niet om. De figuur rechts is Robben zelf.

 

“Tilburgs heden raast door in Bechts voetspoor.” Onder deze aangepaste versie van een aforisme van de Stijlpionier Antony Kok schreef ik enkele gedachten op over de periode van vijftig jaar tussen de jammerlijke sloop van het oude Stadhuis op de Markt ten behoeve van de Cityring en het plan voor een (mogelijk) autoluw te maken Stadsforum in hetzelfde gebied.

De vanaf de negentiende eeuw onstuimig groeiende stad was in de loop van de twintigste eeuw nogal lukraak volgebouwd geraakt met kerken, kloosters, fabrieken en woonbuurtjes. Na de oorlog, die relatief weinig grote schades achterliet, werd de noodzaak ingezien om de binnenstad lucht te geven door stadsuitbreidingen buiten de ringbanen. Daarbij vroeg ook het steeds toenemende autoverkeer om oplossingen. Hierin is het de stad vergaan zoals een tuin waarin fors gewied moet worden: behalve het onkruid gaat er mooie begroeiing mee verloren, zeker als ook het tuinpad verbreed moet. Maar dat in de binnenstad zelfs het oude Stadhuis in het begin van de zeventiger jaren werd geofferd aan het autoverkeer blijft een moeilijk verteerbaar verhaal. Het zij gezegd, de breed geprojecteerde cityring kon daar natuurlijk niet door de vestibule gaan. Vanaf het begin éénrichtingverkeer had de oplossing kunnen zijn, als iemand toen op die gedachte was gekomen. De plannen waren echter uitsluitend gericht op grootschalige oplossing van het verwachte verkeersinfarct. Het idee, om ook de Verlengde Willem II straat te verbinden met de Broekhovenseweg, heeft het gelukkig níet gehaald. Men begon meer en meer om te denken naar het indammen van de verkeerstromen. Het eenrichtingverkeer kwam er later wel, het centrum werd zogezegd gere-cycled, maar helaas kwam dit te laat voor het oude Stadhuis en de Noordhoekse kerk. Nu wordt er serieus gedacht aan het uitbannen van al het doorgaande autoverkeer. Alles goed en wel, maar waar laten ze de rest van de auto’s dan, zeker nu er zoveel wordt bijgebouwd in en om het centrum? Werk aan de winkel voor een nieuwe Kees de Sloper straks? Hopelijk komt het niet zover, maar het zou aardig passen bij het lot van Tilburg: steeds zoekend en ploeterend om er het beste van te maken. Ik probeer me voor te stellen wat toekomstige archeologen zullen vinden van het Tilburg van onze tijd: vooral veel raadsels?

 

Josephus (Jo of Jos.) Henricus Antonius Bedaux (1910 – Goirle 1989 x 1938 Wilhelmina “Mien” J.M. Willekens, geb. 1910)

de Nederlandse Le Corbusier, of de Gevelartiest

De eerste bijnaam kreeg hij van vakgenoten, omdat hij zich als architect in de naoorlogse jaren liet beïnvloeden door ontwerpen van de befaamde Zwitsers-Franse architect Le Corbusier. De tweede bijnaam verdiende hij dichter bij huis, namelijk door de zorg die Jos. Bedaux besteedde aan de buitenkant van zijn bouwwerken. Zo vielen de talrijke woningen die hij ontwierp niet alleen op door hun gevelindeling, ornamentele dakkapellen en gedoseerde toepassing van ronde ramen, maar ook door details zoals balkonhekjes, voordeurtrapjes met leuningen en buitenlantaarns. In het straatbeeld van Tilburg en omstreken is dit handelsmerk van Bedaux nog goed te herkennen.

Als tweede zoon van aannemer Michiel Johannes Bedaux (1880-1940, x Francisca van Duuren, 1874-1955) groeide Jo op in de bouwwereld maar had uiteindelijk zelf niet de ambitie om in de zaak van zijn vader te gaan. Hij wilde architect worden. Omdat zijn vader daar niets in zag is Jo op eigen gelegenheid avondcolleges bouwkunde gaan volgen aan de R.K. Leergangen. Daar werd hij lid van Sint Leonardus (zie ook bij Frans “de Siemer” en in hoofdstuk 2 bij “Sint Leendert”) en leerde de Brabantia Nostra beweging kennen die ijverde voor behoud van de Brabantse, katholieke identiteit. Ook sympathiseerde hij met het Brabants Studenten Gilde O.L. Vrouw waarin Brabantse studenten, verspreid over het land, verbonden bleven met hun geboortegrond. Dit BSG (ontstaan in 1926) organiseerde ieder jaar een zomerkamp in een Brabantse gemeente. De deelnemers bouwden er dan zelf een Mariakapelletje. Dit was een kolfje naar de hand van de beginnende architect Jos. Bedaux, die vanaf 1933 een groot aantal van die kapelletjes ontwierp (zie voor één, welke bij hoge uitzondering niet in baksteen maar van hout werd gebouwd, in hoofdstuk 4 bij: “Duikbasis Moerle”). De laatste in deze serie werd in 1959 gebouwd. Nu sieren veel van deze kapelletjes nog steeds het Brabantse landschap.      

 

Mariakapel Udenhout: een oorlogsmonument (eerste steen 1946) door Jos. Bedaux, met Mariabeeld Luc van Hoek (zie daar), gedenksteen met namen van gesneuvelden (1953, Leo Baümier), muurschilderingen en gebrandschilderde ramen (1954, Jacques Verheijen) en smeedwerk op de waterput door “Willeke de Smid” van der Loo (zie daar. Foto: Henk Peters, Udenhout)

 

Geen wonder dat de architectuur van Bedaux vóór de oorlog de Delftse School ademde met haar traditionalistische, sobere baksteenbouw. Ook liet Bedaux zich inspireren door de bekende katholieke architect Alexander Kropholler, die o.a. begin dertiger jaren huize Mariëngaarde in Zorgvlied ontwierp. Typerend voor zijn werk in Tilburg van kort na de oorlog waren de kerk met pastorie van de parochie Fatima (zie bij pastoor P. van der Velden) en het nabijgelegen pension St. Jozefzorg (1947-’51). Maakte hij toen nog veel gebruik van classicistische elementen, vanaf de vijftiger jaren waagde Jos. Bedaux de sprong naar het modernisme (bijvoorbeeld door toepassing van het platte dak), maar bleef dit het liefst combineren met ambachtelijke kwaliteiten. Tevens moest hij, zoals de Nederlandse bouwkunst in het algemeen, naar schaalvergroting toe. Hij accepteerde het werken in een betonskelet, zoals bij Le Corbusier, maar verhulde die structuur zoveel mogelijk voor het oog. Het Cobbenhagen gebouw van de universiteit is daar een mooi voorbeeld van. Het uiteindelijke ontwerp was het resultaat van een meer dan tien jaar durende worsteling, waarbij twee ontwerpen (waarvan het tweede samen met architect Jan van der Laan) in de prullenbak verdwenen. Het derde en definitieve droeg toch vooral de signatuur van Jos. Bedaux. Op 13 november 1962 werd dit gebouw door Koningin Juliana officieel geopend.

Al met al omvat het totale oeuvre van Bedaux veel uiteenlopende items, van traditioneel kapelletje tot modern universiteitsgebouw met alles er tussenin. Zijn bureau werd voortgezet door zonen Peter Paul en George. Later voegde zich daarbij Jacques de Brouwer en werd de naam: Bedaux De Brouwer Architecten. Inmiddels zijn de kleinzonen Pieter en Thomas “in business”.

 

Jos. Bedaux in 1960

 

Foto Chef-d’oeuvre van architect Jos. Bedaux: het Cobbenhagen gebouw uit 1962 (na samenwerking met Jan v.d. Laan) met rechts het Tjalling Koopmans gebouw uit 1972 (samenwerking met bureau D3BN) van de Universiteit van Tilburg aan de rand van de Oude Warande (foto 1974 door Rien Siers, coll. RAT) 

 

Maria M.E.M.C. Beels-Brouwers (1898- Londen 1979, x Willem Carel Beels, Amsterdam 1889-1958)

Mies Optie

omdat zij naar verluidt nogal eens een optie op een huis nam zonder het te kopen. Desalniettemin betrok zij rond 1963 met haar zoon Len een woning op het adres Burgemeester Rauppstraat 2. Dit was in 1923 het eerste huis in de wijk Zorgvlied, van de hand van architect Henricus (Harrie) Constantinus Bonsel (Den Bosch 1886 - 1941) die er zelf ging wonen, tegenover de kerk van pastoor De Klijn (zie daar) aan de Ringbaan West die hij ook had ontworpen. Harrie Bonsel (gehuwd met Marie-Antoinette Groels, 1891-1992) was tevens directeur van de Academie voor Beeldende en Bouwende Kunsten van de R.K. Leergangen en had met zijn keuze voor Zorgvlied misschien gerekend op de komst van dit instituut naar deze wijk, hetgeen niet doorging (zie hoofdstuk 4, Börgemistersbuurt). Niettemin kon hij zijn portfolio uitbreiden met enkele opdrachten uit de hoek van de leergangen zoals het huis van dr. Moller aan de Bredaseweg en het gebouw voor het conservatorium uit 1929 aan de Bosscheweg (nu Tivolistraat, zie bij Vastersavendts).
Zijn huis aan de Burgemeester Rauppstraat werd in 1949 door architect Jos. Bedaux verbouwd in opdracht van de familie De Beer-Mannaerts die er tot 1963 woonde. Na Beels werd het gekocht door architect Dré Storimans. Mies Optie was mede-eigenaar van J. Brouwers’ Lakenfabrieken N.V. Ook haar man en zoon Len, die op latere leeftijd trouwde met de Brusselse (1936) Josine M.G. van der Belen, hadden functies bij deze fabriek (zie ook Joh. Franciscus Brouwers).

 

Harrie Bonsel. Detail uit een groepsfoto ter gelegenheid van een jubileum van
 

De firma Jurgens en een klas van de Thomasschool aan de Ringbaan West poseren eerste helft jaren vijftig voor Burgemeester Rauppstraat 2, welk huis was ontworpen door H. Bonsel en verbouwd door Jos. Bedaux.

 

Johannes Antonius (frater Franciscus Salesius) de Beer (1821-1901)

Superior de Beer

was een zoon van Jan Baptist de Beer en Antonia van de Put die woonden en werkten op de Markt tegenover de Heikese kerk (zie ook bij Gertruda Goijarts). Hij wilde priester worden en was al bijna klaar met zijn opleiding toen hij in 1845 intrad bij de in het jaar daarvoor door Joannes Zwijsen gestichte congregatie van de Fraters van Tilburg. Nog in hetzelfde jaar werd hij priester gewijd en was daarmee officieel pater Maria Franciscus Salesius de Beer. In 1846 werd hij de eerste overste (superior) van de fraters (Fraters van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid of Fraters van Tilburg, zie ook hoofdstuk 2) wat verklaart dat hij voor frater werd aangezien en bekend werd als Superior de Beer. In 1861 werd hij algemeen overste (superior-generaal) wat hij bleef tot 1900. Onder zijn leiding kwam de congregatie verder van de grond en tot grote groei en bloei. In zijn functie was Superior de Beer o.m. (mede-) oprichter van een aantal instituten en scholen in de stad en van de eigen drukkerij van de fraters (later “Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis”). Verder was hij in 1899 betrokken bij oprichting van het R.K. Gymnasium (het latere St.-Odulphuslyceum). Ook is hij deken van Tilburg geweest.

 

Collectie Regionaal Archief Tilburg

 

Superior de Beer stond ook aan de wieg van het R.K. Gymnasium (het latere Sint-Odulphuslyceum). Op 25 september 1899 ging hij in de spreekkamer van het klooster van de Fraters van Tilburg aan de Gasthuisstraat van start met een groep van tien jongens voor een vierjarige cursus Grieks, Latijn, wiskunde, Nederlands, moderne vreemde talen, geschiedenis en aardrijkskunde. Hij heeft zelf de afloop van deze leergang niet meer meegemaakt. In 1900 werd pater P.C. de Brouwer rector van dit nieuwe R.K. Gymnasium dat het eerste (en een tijd enige) jongensgymnasium van ons land was. In 1902 werd een eigen pand betrokken aan de Lange Nieuwstraat. In 1912 volgde de officiële erkenning als gymnasium, en in 1917 vond uitbreiding met een HBS plaats en mocht de school zich (Sint-Odulphus) lyceum noemen. Na een tijdje bij de paters van Ave Maria aan het Columbusplein gehuisvest te zijn geweest, kwam in 1930 de nieuwbouw aan de Lange Schijfstraat gereed. In 1952 vond aansluiting bij de vereniging Ons Middelbaar Onderwijs plaats en in 1968 werden er ook meisjes toegelaten (een gevolg van de Mammoetwet). Het gebouw aan de inmiddels tot Noordhoekring omgedoopte Lange Schijfstraat is later verschillende keren uitgebreid zonder dat er afbreuk werd gedaan aan het oorspronkelijke ontwerp van architect Jan van der Valk. Het St.-Odulphuslyceum is tot op heden in dit gebouw gehuisvest en vierde er in 1999 op uitbundige manier zijn eeuwfeest.

 

Adrianus (Adriaan) Guilbertus(Guilbert of Hubert) de Beer (1844-’98)

 

Guibert de Beer, afgebeeld in een gedenkboek voor Superior de Beer: Levensschets van Franciscus Salesius de Beer, zonder auteur, Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis, Tilburg 1919.


de Zwarte Beer

hij was architect en een achterneef van Superior de Beer. De bijnaam verwijst naar zijn zwarte haardos. Er waren wel meer architecten De Beer – zo was hij een oom van Franciscus (Frans) Cornelis de Beer – dus zo’n bijnaam maakte het onderscheid wat gemakkelijker. Hubert ontwikkelde zich pas op wat latere leeftijd tot architect en verwierf in 1885 zijn eerste grote opdracht, een kapel voor het moederhuis van de fraters in de Gasthuisstraat. Zijn bloedverwant pater Superior de Beer was toen het hoofd van de Fraters van Tilburg als opvolger van de bekende Joannes Zwijsen. Superior zag het wel zitten met zijn naamgenoot Hubert, die min of meer zijn vaste architect werd tot diens plotselinge dood in 1898. Het oeuvre van Hubert is dan ook overwegend van religieus karakter en vertoont invloeden van de befaamde Pierre Cuypers. In de korte tijd die hem werd gegund, heeft De Beer (die met meerdere namen wordt aangeduid: A.G., Adriaan, Hubert of Guilbert, waarbij het voor zover mij bekend om een en dezelfde persoon gaat) belangrijke werken op zijn naam gebracht, met name het klooster (“Missiehuis”) van de Rooi Harten aan de Bredaseweg, de abdij van de Trappisten Koningshoeven, het Clarissenklooster aan de Lange Nieuwstraat en als laatste (1898) de Hasseltse kerk. Zijn jonge neef Frans C. de Beer (1873-1960) werd bekend om zijn utiliteitsgebouwen (fabrieken, winkels en scholen) en woningen (herenhuizen en villa’s) en kreeg meer tijd van leven dan zijn oom om tot een hoge productie te komen.

 

Norbertus (1831-1915) en Johanna (Joke) Maria Huberta (1840-1909) de Beer-Donders

 

 

Nopke en Sjooke de Beer

wel vaker in Tilburg voorkomende aanduidingen voor Norbertus (Nopke) en “ons Joke” (Sjooke). Zij noemden hun oudste zoon Lambert en die noemde zijn oudste zoon weer Norbert (Berry), wiens oudste zoon Lambert (Berry) was. Dit ging nog een paar keer zo door tot in het heden. De hier genoemde Norbertus (Nopke), mijn overgrootvader, was de jongste zoon van Thomas de Beer (1785-1863, x Antonetta Haans 1788-1848,) de grondlegger van de gelijknamige wollenstoffenfabriek. Zij kregen elf kinderen, van wie er vijf reeds in de wieg of als kind stierven. Norbert stond bekend als een harde werker die zich weinig bewoog in het publieke leven. Joke zat in 1904 in het eerste bestuur van de St. Elisabethvereniging (sociale zorg) van de parochie het Goirke.

Samen staan zij geregistreerd als schenkers van de twee houten beelden van bazuinblazende engelen op de balustrade voor het monumentale Smitsorgel uit 1905 in de Goirkese kerk (zie ook bij Reijniers). Deze schenking deden zij ter gelegenheid van hun 40-jarig huwelijksfeest.

Thomas de Beer was al bijna 70 jaar toen hij in 1854, samen met zijn zonen Johannes Cornelis (Jan, 1818-1899) en Norbertus de wollenstoffenfabriek oprichtte die naar hem werd genoemd. De zaak kwam in de oude bakkerij van Peter Janssens op de Vèldhoove goed van de grond. In 1867 werd deze zaak voortgezet in de gebouwen van de wollenstoffen- en baaienfabriek van Peter Mutsaers nabij het Wilhelminapark. In datzelfde jaar werd daar een grotere stoommachine in geplaatst. Er was op de nieuwe locatie ruimte genoeg voor verdere groei en bloei. Toen in 1892 de ongehuwde Jan zich uit de zaak terugtrok, trokken Norbertus en zijn zonen de kar verder. Aan Norbertus was deze taak welbesteed, want hij stond bekend om zijn grote werkkracht en energie. Ook kon hij op zijn vier zonen rekenen. Zijn oudste zoon, Lambertus Thomas Maria (Lambert 1867-1931, x Theresia Catharina Huberdina Eras 1870-1957) is ook bekend geworden van zijn jarenlange rol (1913-1927) als bestuurslid en voorzitter van de Vereniging van Tilburgsche Fabrikanten van Wollen Stoffen (den Fabriekaantenbond, hoofdstuk 2) en zijn meer dan 20 jaar als bestuurslid van De Kamer van Koophandel. De tweede zoon was Thomas Franciscus Maria (1868-1933), de derde Johannes Lodewijk Maria (Jan, 1870-1943, x Maria Antoinette "Net" C. Smulders 1880-1974) en de jongste Charles Joseph Maria (Karel, 1876-1948, x Constantina Anna Maria Eras 1877-1967). De meeste gebouwen van het fors uitdijende complex aan het Wilhelminapark werden ontworpen door de bekende architect Franciscus C. de Beer.

 

Briefhoofd uit 1919 met het toenmalige complex van Thomas de Beer. Rechts de uitloper van het Wilhelminapark met de tramlijn. De voorzijde en poort van de fabriek (nr. 5) worden opgesierd met een perkje. Aan iedere kant een directiewoning. Die met het torentje (het verste weg) is Wilhelminapark 4 (zie volgende foto). Het huis op de voorgrond (nr. 6) is later verbouwd tot politiebureau (foto: coll. RAT)

 

De crisis van de jaren 1930 ging niet ongemerkt voorbij aan de fabriek van Thomas de Beer. Er moest een (financiële) reorganisatie plaatsvinden. Niet alle takken van de familie bleken na de beurscrach in staat om het benodigde kapitaal op te hoesten. De tak Jan de Beer-Smulders had beter op de centen gepast en kon de anderen uitkopen. Hij en zijn drie zonen (Jan Smul, Bep en Tom de Beer) kregen het in de fabriek voor het zeggen. Daar voegde zich alleen Jan Piep de Beer bij, uit de tak van Lambert de Beer, die zich gesteund wist door zijn kapitaalkrachtige schoonfamilie. Charles (Karel) stelde zijn aandelen toen ook beschikbaar en verliet met zijn gezin het huis van vader Norbertus dat op het fabrieksterrein stond. Dit monumentale pand op Wilhelminapark 4 werd in 1936 gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe toegang tot het ingebouwd geraakte fabriekscomplex

 

Dit monumentale, voormalige huis van Norbertus de Beer moest wijken voor een uitbreiding van de achtergelegen fabriek Thomas de Beer (foto: coll. Karel de Beer).

 

In 1954 kon op grootse wijze het eeuwfeest van de fabriek worden gevierd. In de zestiger jaren ging ook Thomas de Beer steeds meer de textielcrisis ondervinden. Getracht werd het tij te keren door samenwerkingsverbanden en overnames, maar in 1967 werd de geldkraan uiteindelijk toch dichtgedraaid door de dan grootste aandeelhouder, de jurist en zakenman mr. Jan H. de Pont (1915-'87).  Deze van oorsprong Tilburger bestemde bij zijn overlijden een deel van zijn nalatenschap voor een centrum ten behoeve van moderne kunst, dat in 1992 werd gevestigd in het voormalige spinnerijgebouw van Thomas de Beer. Dit gebouw werd door Van Benthem Crouwel Architecten verbouwd en geschikt gemaakt voor een museum. Ook enkele voormalige textielarbeiders konden daar aan de slag. Het museum De Pont kreeg in binnen- en buitenland een uitstekende reputatie als centrum voor hedendaagse kunst. In 2016 werd het museum uitgebreid en werd er langs de straatkant een door de gemeente geschonken entree gerealiseerd die herinnert aan de vroegere bebouwing van dit deel van het Wilhelminapark. 

 

Op deze foto van augustus 1925 trekt de Kindsheidoptocht vanaf het Wilhelminapark naar de Goirkestraat. Op de hoek is juist het oude pand van apotheek Mutsaers afgebroken, wat  een vrij uitzicht biedt op de voormalige straatwand aan de overkant (nu parkeerplaats en voorterrein museum De Pont). In 1928 werd op deze hoek een nieuw pand gebouwd (architect F.C. de Beer) voor pianohandel Jos W. Simons. Ten tijde van deze foto woonde in het huis geheel links de familie Lambert de Beer–Eras. Later werd dit gebruikt als kantoor van de fabriek en nog later verbouwd tot politiebureau. Het huis met torentje is mogelijk gebouwd door A.G. (Hubert of “Zwarte”, zie daar) de Beer in opdracht van Norbertus. In ieder geval niet door F.C. de Beer, zoals wel wordt vermeld, want die leefde later en moest oom zeggen tegen Hubert. Van 1916 tot ’36 woonde hier de jongste zoon van Norbertus met zijn gezin, Karel de Beer-Eras. Tussen deze twee huizen in was de toegang tot de fabriek Thomas de Beer. De twee huizen rechts werden, na een tijd van jammerlijke verwaarlozing, in 1992 gesloopt (foto: coll. Karel de Beer).

 

Joannes (Jan) A.J.M. de Beer (1904-1961, x 1931 Constance “Conny” A.Ph.M. Eras 1907-1990)

Jan Piep of Kaoje Jan

omdat hij een van zijn ogen half dichtgeknepen hield als hij iemand goed aankeek. Dit werd vroeger een “piepoog” genoemd, vandaar de eerste bijnaam. Werd in de fabriek van Thomas de Beer ook Kaoje Jan genoemd om hem te onderscheiden van zijn hierna te noemen neef Jan.

 

Collectie Regionaal Archief Tilburg

 

Johannes (Jan) N.C.M. de Beer (1904-1989, x 1929 Maria Th.A.H. "Zus" Janssen, 1908-’94)

Jan Smul of Dikke Jan

om hem van andere Jannen de Beer te onderscheiden werd de achternaam van zijn moeder gebruikt, Maria Antoinette (Net) C. Smulders die getrouwd was met Jan, de derde zoon van Norbertus. Was evenals zijn neef en leeftijdgenoot Jan Piep de Beer wollenstoffenfabrikant bij Thomas de Beer. Om deze twee te onderscheiden werd in et febriek de ene Dikke en de andere Kaoje Jan genoemd. Hij was ook de vader van Wim et Kanon de Beer.

 

dr. Karel Constant Lambert de Beer (1908-1965)

de Pastoor van de Ongewijde Aarde

een van de drie priesterzonen van Lambert Th.M. de Beer (1867-1931). Hij ging in Rome studeren, promoveerde in de theologie en werd later pastoor in Hilvarenbeek. Zijn begrafenis in die plaats kreeg een nasleep, want die werd (om budgettaire reden) met een verborgen camera gefilmd door Jef van der Heijden voor diens film Ongewijde Aarde. Dit was voor de familie aanleiding om via een kort geding dat werd gewonnen de openbare vertoning van de film tegen te houden. Veel later mocht deze toch enige keren in Hilvarenbeek draaien, maar toen was er vrijwel geen belangstelling meer voor. De film kostte de makers ƒ 150.000.- en bracht slechts ƒ4.000.- op. Voor de speelfilmcarrière van Jef van der Heijden was dit geen goede zaak.

De volgende anekdote heb ik eens opgetekend uit de mond van Paul Spapens, uit zijn periode als misdienaar bij pastoor Karel de Beer te Hilvarenbeek:

Pastoor de Beer kwam op zeker moment in het bezit van een toepasselijk in zwart en wit uitgevoerde nieuwe DAF van het type Daffodil. De voor die tijd bijzondere "pastormobiel" kon ook worden ingezet na een uitvaartdienst om de hele staf van pastoor en misdienaars in vol ornaat, inclusief kruis en wijwatervat, van de kerk naar het kerkhof te brengen voor de aansluitende begrafenis. Dat moest altijd nogal snel gaan, voor de stoet uit. De eerste keer dat de Daffodil hiervoor werd gebruikt was de pastoor echter nog niet goed gewend aan "het pientere pookje" en scheurde met teveel gas door de eerste de beste bocht. Daardoor kantelde het vat met wijwater en vloeide het gezegende vocht over de vloer van de auto. Met de Daffodil kon het verder niet mis gaan, deze was nu goed gewijd, maar wel kwam hierdoor het verloop van de begrafenis in het gedrang. Op dat moment toonde De Beer een grote tegenwoordigheid van geest. Hij stuurde de auto even verderop een tankstation in. In één vloeiende beweging stapte hij uit en hield het wijwatervat onder een waterkraan. Onder het prevelen van een gebedje sloeg hij haastig een paar kruisen over het weer gevulde vat, en zie: het autoruitenwater was wijwater geworden. Slechts weinig seconden na deze bliksemceremonie, die zich afspeelde voor de ogen van de verbouwereerde pomphouder en enkele van zijn klanten, was het gezelschap alweer pijlsnel op weg naar het kerkhof!

 

Marie-Louise Thérèse Anna de Beer (1923 – Den Haag 2000, x Cor J.L. Walder, xx Antonius Lebuïnus Maria van der Lande, Deventer 1890 – Oisterwijk 1981)

Muis de Beer

Het schijnt wel meer te zijn voorgekomen dat de naam Marie-Louise werd ingekort tot “Muis”, maar een ander voorbeeld dan dit ken ik toch niet. Zij was een kleindochter van Lambert de Beer (zie in hoofdstuk 2 onder den Fabriekaantenbond) en dochter van Norbertus (Berry) Antonius Lambertus Maria de Beer (1898 – Oostende 1964, x 1920 Marie-Louise Caroline Anna “Loeky” Kerstens, 1899-1981). In 1976 trouwde zij voor de tweede keer, met Anton van der Lande. Na haar eerste huwelijk had Muis haar beroep als verpleegster weer opgepakt en kwam in dat verband bij de zieke Anton van der Lande te werken. Zij verpleegde hem zo goed, dat hij weer geheel herstelde en op 86-jarige leeftijd besloot haar ten huwelijk te vragen. Na diens dood vijf jaar later verhuisde Muis van Oisterwijk naar Voorburg en stierf in Den Haag. Zij was een zus van Lambertus (Berry) Josephus Maria de Beer (1921 – Wassenaar 2018, x Trees M.A.E. Wubbe, 1927-2013) die ook wordt vermeld bij Bernardus “Paus” Eras en Lau “Segaar” Janssens. Deze Berry vertelde mij eens dat Frans van Spaendonck (1920-’45, zie bij Céline Diepen) in zijn tienerjaren een oogje op zijn zus zou hebben. Als hij (Frans) dan een verjaardagsfeestje of zo organiseerde dan nodigde hij de wat jongere Berry ook uit, want hij wist dat die dan zijn zus Muis mee zou brengen.    

 

Wim J.M. de Beer (1932-2008, x 1959 Antoinette “Netty” Anna Maria Quirina Hofland, geb. 1932-2018)

(et) Kenon de Beer

befaamd speler/midvoor van de hockeyclub TMHC “Tilburg” welke met hem en o.a. zijn mede-internationals Theo van Vroonhoven en Jan Taminiau in 1960 kampioen van Nederland werd. Ook in het Nederlands hockeyelftal werd Wim een succesvolle doelpuntenmaker en nam o.a. deel aan de Olympische Spelen van 1960 in Rome. Werd vanwege zijn kwaliteiten door de sportjournalistiek "het Kanon" genoemd. Ook kopte de krant: "de Beer is weer los" als hij op het veld had toegeslagen. Als laatbloeier speelde hij slechts 29 internationale wedstrijden waarin hij toch kans zag om 27 keer te scoren, een aanzienlijk moyenne in die tijd. In de voetsporen van zijn vader Dikke Jan de Beer werd hij directielid van de wollenstoffenfabriek Thomas de Beer.

 

 Wim de Beer, midden staand, kanon in Oranjedienst 1960 (foto: coll. HC Tilburg)

 

Gebrs. Stan (1943 – Deventer 2011), Joop (geb. 1945) en Karel de Beer (geb. 1946)

Grote Beer, Kleine Beer en Middelbeers

welke groepsbijnaam in de eerste helft van de jaren 1960 werd bedacht door Wil Sterenborg toen deze drie broers samen deelnamen aan het zeilkamp van het St.-Odulphuslyceum in Loosdrecht, waar Wil (toen nog conciërge van het lyceum) als staflid ook aan deelnam. Deze bijnaam was uitsluitend geschikt voor toepassing in groepsverband en is daarom sinds medio 2011 niet meer actief. Wil Sterenborg werd leraar Nederlands aan het St.-Odulphuslyceum, heeft o.a. in opdracht van de regering Lubbers een aantal jaren Troonredes nagekeken op taalgebruik en spelling en deed onderzoek naar het Tilburgs dialect, wat resulteerde in het Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT, sinds 2011 hier op CuBra voortgezet door Ed Schilders; ww.cubra.nl/wtt/index.htm ) en in officiële erkenning van de door hem ontworpen spellingsregels voor het Tilburgs dialect. Geen wonder dat hij ook een meester was in woordspelingen en andere spitsvondigheden (zie hoofdstuk 3: “de Wil” Sterenborg).  

 

Het mooie deel van het gezin De Beer mag dan niet ontbreken. Foto van het communiefeestje in 1963 van de jongste (Pia, geb. 1956). Ook van de partij en hier in beeld haar peetoom mr. J.H. (Jan) de Pont (1915-’87). Op de voorgrond links de moeder van het communicantje, M.C.E. (Zus) de Beer-Mannaerts (1917-’97, de oudste dochter van Jos Mannaerts, zie daar) en rechts op de achtergrond haar oudste dochter Marijke (geb. 1942). Wie de foto nam? Grote Beer, Kleine Beer of Middelbeers (coll. Karel de Beer).

 

Henricus de Beer (ca. 1880-1920)

Harrieke de Bèèr Schietgewèèr

dwerg van circa 1 meter, woonde in de Diepenstraat en werd door de jeugd uit de buurt gepest met deze bijnaam.

 

Cornelia de Beer

Kee Water

handelde in melk, boter, eieren e.d. Men zei dat zij stiekem de melk met water aanlengde, vandaar haar bijnaam. Ook verkocht zij brandstof voor de haard. Haar zaak had zij aan de Heikantsebaan bij Teurlings Molentje.

 

Willem de Beer (1882-1929)

Prikske

eerste man van Elisabeth Petronella van Hezik (zie daar). Enkele van hun zonen zijn buschauffeur bij de BBA geworden.

 

Cornelia van Beerendonk (1872-1960, x 1894 Martinus Sweens, 1870-??)

Keeke Bèère

Geboren in Udenhout, trouwde ze met de klompenmaker Martinus Sweens uit Berkel-Enschot. Zij hebben jaren gewoond in de St. Willibrordstraat in Berkel en kregen veel kinderen. Een dochter van hun, Ceciel (x Piet van Bijnen) die met haar broer Jo een tweeling vormde, werd bekend doordat zij liefst 102 jaar oud was toen ze in 2019 overleed. Keeke stierf in 1960 in Tilburg (bron: Rinus v.d. Loo)

 

Johannes (Jo) Gerardus van Beerendonk (geb. Udenhout 1909)

den Bèèr

is 38 jaar lang bode geweest in het gemeentehuis van den Uunent (Udenhout) en woonde daar ook met zijn gezin in de achterbouw. Jo stond bekend om zijn ijzeren geheugen. Hij kende dan ook alles en iedereen in de gemeente maar klapte nooit uit de school. Hij werd in 1974 opgevolgd door zoon Jan die zijn vaders’ bijnaam overnam. Waarschijnlijk was dit slechts een verbastering van hun achternaam.

 

Janus Beerens

Jan Pot

omdat hij een bekende venter was in aardewerk

 

Janus van Beers

den Vètte Jaon

Hij was van 1949 tot 1976 uitbater van café D’n Oldtimer op de hoek van de Koestraat met de Hoefakkerstraat, waar het altijd gezellig druk was. Zijn voorganger in het gelijknamige café was tot 1949 C. Donders. Janus werd den Vètte Jaon genoemd omdat hij… broodmager was! Zoals zo vaak gebeurde, heette zijn café in de volksmond ook den Vètte Jaon. Later, van  van 1976 tot '85, stond dit etablissement bekend als café Travon (afgeleid van namen van kinderen van de nieuwe uitbater) en vanaf 1985 als “Den Hoefakker” (zie ook bij Ton ”den Dòp” van Gerwen).

 

Links op de hoek het café van Vètte Jaon. Misschien staat op deze foto uit 1960 (coll. RAT) zijn vrouw de stoep te vegen. De Koestraat zien we in de richting Rosmolenplein. Links op de voorgrond de Hoefakkerstraat. 

 

Jan van Belzen (ca. 1865-1938)

Boutje Gèrnaol

 

Collectie E. Pierson.

 

garnalenkoopman uit Arnemuiden, die dagelijks in Tilburg in Zeeuwse klederdracht langs de huizen kneukels en krabben kwam verkopen, die hij in twee manden aan een juk had. Heeft dit in totaal 42 jaar gedaan. Mogelijk is deze bijnaam ook aan een ander gegeven, misschien zijn zoon of een collega-venter.

In de jaren dertig startten Daniel en Janneke van Belzen uit Arnemuiden (waar zij in 1920 getrouwd waren) een viswinkel in de Enschotsestraat in Tilburg, later NS-plein. Zij noemde deze “De Zeeuwsche Vischhandel”. Zij stonden ook op de markt. Waarschijnlijk was het Jannetje die later als “Moeke van Belzen” bij iedereen bekend was die weleens op de vismarkt kwam. Hoe direct zij familie waren van Jan “Boutje Gèrnaol” van Belzen is niet bekend, maar een wegbereider was hij in ieder geval.

 

De familie van Belzen (v.l.n.r. Jannetje, Daniel, Theu, Kees, Geert en Rinus) voor hun vishandel in Tilburg (coll. Historische Vereniging Arnemuiden)

 

Jet van Belzen in 1979 op het Koningsplein. Veel Tilburgers herinneren zich nog haar stem boven iedereen uit: “Jaja, ze zijn d’rrr weer,” (nieuwe haringen) en: “Waar blijven mijn klantjes?” (Tilburgse Herinneringen op Facebook)

 

Jan-Baptist van de Berg

Tiesje van den Berg

uit Goirle, wiens tweede voornaam op een wel vaker gebruikte manier verbasterd werd. Zat begin jaren 1960 in het jeugdbestuur van de Golse voetbalclub GSBW.

 

Louis van den Berg

de Spartel

kapper aan de Korvelseweg.

 

Walter van den Berg

de Pôot (2)

ook kapper aan de Korvelseweg, waarschijnlijk de zoon van Louis.

 

L.C. van den Bergh

Rooje Loe

handelde in allerlei zaken. Ook bekend van het in stand houden van de illegale radiozender Radio Benelux. Woonde in Broekhoove en had geen officieel beroep.

 

dhr. en mevr. Van Berkel

de Zoere en Zwart Anneke (van Berkel)

zij woonden in de jaren 1940-'50 in de Doctor Mollerstraat, een straat die uitkwam op het Schaepmanplein achter de Theresiakerk (sinds 1969 heet dit het Horversplein). Volgens Tjeu Cleutjens, die aan het Schaepmanplein is opgegroeid en daar goede herinneringen aan heeft overgehouden (zie: http://www.cubra.nl/geschrevenstad/20horverspleincleutjens.htm) werden er in die omgeving veel bijnamen gebruikt voor bewoners waarover verder weinig of niets bekend is, zoals de ook in dit hoofdstuk genoemde Witte Bertens, “de Post” Mansvelders, Gètje van Berkel, en in hoofdstuk 2: Trees Babbel. 

 

Jantje van Berkel

Jantje Krulsjèk

woonde in de minister Talmastraat (zie ook hoofdstuk 4: et Zaandstròtje).

 

Jacques van Berkel

Sjaak Dap

nam metselwerk aan, maar men vond zijn werk niet altijd geslaagd. Vandaar zijn bijnaam (dabbe = knoeien, modderen, in dit geval met cement; zie ook bij August Gusje Dap van den Broek). Hij woonde aan het Lijnsheike.

 

mevr. Van Berkel

et Gètje

woonde in de jaren 1940-’50 aan het Schaepmanplein (nu Horversplein) en leefde erg teruggetrokken.

 

Antonine Wilhelmine Bersin (Antonija Vilhelmine Berzins, Letland 1871 - Heukelom 1941)

de Russische Madame, ook wel: Wilhelmina van Heukelom

Zij was een Letse vrouw die in Parijs gouvernante was in een welgesteld Russisch gezin, toen zij daar de Hagenaar Wilhelm Arnold Eschauzier (Terschelling 1853 – Scheveningen 1916) leerde kennen die veel geld verdiende uit de suikerproductie in Nederlands-Indië. Zij trouwden in 1903 in Baden-Baden, gingen in Scheveningen wonen en kregen daar een zoon André (“Dries”, Scheveningen 1906- Hilversum 1997). In haar Parijse tijd werd de spelling van haar naam, die in het Lets (zie boven tussen de haken) ook nog enkele vreemde leestekens bevatte, enigszins “verfranst”. Na de dood van haar man in 1916 trok de weduwe Eschauzier naar het platteland. Op een dag fietste zij langs Mie Pieters (zie hoofdstuk 4) in (Laag) Heukelom, een agrarische kern die destijds bij Berkel-Enschot hoorde (vanaf 1997 Oisterwijk). Dit beviel haar zo goed dat zij in 1921 hier een boerderij kocht, gelegen Baaneind 12 (zie bij Jos “de Zeeuw” Krieckaart), en op de bijbehorende grond een vakantiewoning liet bouwen. In 1925, toen Dries zijn middelbare school in Scheveningen had afgerond, vestigde zij zich permanent in het na een verbouwing tot “Villa Zonlicht” gedoopte huis (architect Philibertus Donders). Een verzoek van haar aan de gemeente inzake een bijdrage van NLG 500,00 om de toegangsweg met sintels te verharden, zodat zij gemakkelijk met haar auto haar huis kon naderen, werd afgewezen maar daarna door Gedeputeerde Staten gehonoreerd. “De Russische Madame” zoals men haar inmiddels noemde werd een van de kleurrijkste inwoners uit haar omgeving. Aan de ene kant gaf zij geregeld dikke feesten met bijzondere gasten, maar aan de andere kant was zij opvallend sociaal ingesteld: zij hielp mee op het land, was goed voor mensen die het niet breed hadden en droeg royaal bij aan het liefdadigheidswerk en verenigingsleven. De Russische Madame werd in Heukelom zeker niet als een kakmadame beschouwd.

Rond 1930 moet het in Villa Zonlicht geknetterd hebben van de jazzmuziek. Als Wageningse student had de muzikale Dries Eschauzier zich al in 1926 aangesloten bij de Ceresband, het eerste jazzensemble in ons land, waar hij (saxofoon) speelde met Eppo Doeve en de Tilburger Emile Verbunt. Diens stadgenoot Max Goijarts was ook zo’n jazzpionier. Deze speelde baritonsaxofoon maar had ook een bassaxofoon op de kop getikt die hij wilde bespelen. Er was er maar één in de jazzwereld die dit goed kon: de Amerikaan Adrian Rollini. Max en Dries togen naar Londen om deze grootheid aan het werk te zien en wisten hem over te halen om naar Nederland te komen. Zo logeerden Rollini en zijn vrouw Dixie in 1929 enkele weken bij Dries en zijn moeder in Heukelom. Rollini gaf masterclass aan zijn gastheren en leerde met zijn vrouw ons land kennen. Ook werden enkele optredens in België en Nederland geregeld, waarbij Rollini werd begeleid door Dries, Max en zijn moeder op de piano (zie Josephine Goijarts-Janssens). Dries speelde ook in het Tilburgse orkest “Max Goijarts and his Music.” Na afronding van zijn studie vestigde hij zich permanent in Heukelom. Toen Max Goijarts in 1938 stopte met zijn muziek ging Dries spelen bij “The Men from the South" van Emile Verbunt en bleef tot in de jaren 1950 lid van dit gezelschap. Tot op hoge leeftijd bleef André (Dries) Eschauzier in den lande een gerespecteerd deskundige in de oude jazz (zie het boek: “Jazz in Tilburg, Honderd jaar avontuurlijke muziek,” door Rinus van der Heijden e.a. Tilburg 2010).  

 

Links madame aan het werk op het land, met naast haar: zoon André en Minka, haar zus. Helemaal rechts waarschijnlijk Jos “de Zeeuw” Krieckaart. De andere persoon is niet bekend.  (Coll. Rinus van der Loo. Zie ook Joep Eijkens over de Russische Madame: www.brabantcultureel.nl/tag/russische-madame/

 

Na de dood van zijn moeder in 1941 hield Dries de villa aan. Rond die tijd vond Rudi Wertheimer (Keulen 1909 - Breslau 1945) daar een onderduikadres. Deze uit Duitsland gevluchte zoon van een joodse lederfabrikant woonde al sinds 1930 in Oisterwijk. In de zomer van 1941 moest hij onderduiken. Op het landgoed van de Russische Madam kon hij zich schuilhouden en speelde er voor rentmeester. Toch werd hij in 1942 opgepakt, tegelijk met de trappistin Veronica (Wies) Löb, een lid van de familie Löb uit Berkel-Enschot van wie er zeven zijn omgebracht. Met Villa Zonlicht was het tien jaar later gedaan. Dries, die inmiddels een gezin had en in Vught was gaan wonen, verhuurde deze in die tijd aan een familie Lindner. Toen die in 1952 op vakantie was brandde Zonlicht tot de grond toe af.

 

Dries Eschauzier in de vijftiger jaren met zijn jazzvrienden van The Men from the South in de Philharmonie, v.l.n.r.: Nico Ayer (gitaar) Fons Knegtel (klarinet, baritonsax en zang) Dries Eschauzier (saxofoons) Jan Hoeks (alt- en sopraansax) Arie Beukers (piano) Emile Verbunt (drums) Guus van Oirschot (trombone en trompet) en Otto Dröge (bas). Foto uit: “Jazz in Tilburg” (zie in de tekst).

 

Wie meer wil weten over de Russische Madame kan sinds juli 2019 haar biografie lezen, uitgegeven door Het Kwartier van Oisterwijk als deel 10 in de Oisterwijkse Historische Brochurereeks (“De Russische Madame, Een levenspad van Letland naar Heukelom,” door Martin van der Waals, met authentiek fotomateriaal van achterkleindochter Daphne Eschauzier). Op een oude foto, waarbij madame aan haar bureau zit met veel papier, lijkt zij zó sterk op de toenmalige Koningin Wilhelmina (zij het in een struisere gedaante) dat Rinus v.d. Loo, een van de samenstellers van de biografie, vervolgens sprak van “Wilhelmina van Heukelom!”   

 

Bernhard Heinrich Wilhelm Berssenbrügge (Rotterdam 1873 – Goirle 1959)

Henri Berssenbrugge

Hij werkte in de eerste helft van de twintigste eeuw als fotograaf en werd in dat vak zowel nationaal als internationaal hoog gewaardeerd.

Over de modificatie van zijn naam was alleen te vinden dat hij zelf naar het schijnt zijn familienaam nooit van de officiële Umlaut heeft voorzien. De rest is gissen. Misschien vond hij “Henri” gemakkelijker en ook chiquer  (kwam meer voor, zoals bij Henri Mannaerts) en paste deze naam beter bij de fotografie, die oorspronkelijk uit Frankrijk kwam. Of misschien wilde hij liever niet aan zijn Duitse wortels worden herinnerd?

 

De fotograaf gefotografeerd: Henri Berssenbrugge 1873-1959

 

De vader van Henri was Johann Wilhelm Berssenbrügge, een koopman in manufacturen uit de regio Cloppenburg, Nedersaksen, aldaar geboren in 1841 (overleden 1911 te Rotterdam) en gehuwd in 1872 met Elisabeth Catharina Warnken (geboren 1845 te Nijmegen). In 1873 woonden zij in Rotterdam waar hun oudste kind Henri werd geboren, die in de periode 1887-‘99 (met een onderbreking o.a. vanwege militaire dienst) daar de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen volgde. Toen Henri zijn opleiding in 1899 voltooide noemde hij zich decoratie- en kunstschilder. Een jaar later raakte hij via een kennis gefascineerd door de fotografie. Reeds in 1901 vestigde Henri met Pierre Paul van Wulven een dependance van de Rotterdamse fotozaak Adolf Héron (een oom van Van Wulven) in de Bisschop Zwijsenstraat (nr. 15, nu Fontys) in Tilburg, welke hij “A. Héron” noemde. Van Wulven haakte al snel af en toen Henri in 1902 ook de samenwerking met Héron beëindigde ging hij alleen door en noemde zijn Tilburgse zaak gewoonweg “Au Héron”!

Zakelijk werd de onderneming geen succes, maar wel bleek Henri een groot fotografisch talent te hebben. Hij maakte naast de portretfoto’s in zijn studio ook veel foto’s in en om Tilburg van het boerenleven, kinderen, ambachtelijke thuiswerkers, zigeuners e.d.: eenvoudige mensen met hun alledaagse bezigheden die door hem met veel gevoel en vakmanschap werden uitgebeeld. In 1906 keerde hij terug naar Rotterdam en vestigde zich tien jaar later in Den Haag. In 1913 trouwde hij in Rotterdam met de veel jongere Ursulina Cornelia (Corry) Alban (geboren 1895 te Rotterdam) met wie hij twee kinderen kreeg. Al enkele maanden na hun scheiding in 1919 hertrouwde hij in Tilburg met Joanna (Jo) Maria Josephina Ludovica Melis (1891-1989, geen kinderen). Zij was een zus van Maria A.A.F. en Catharina W.J.M. Melis (ook genoemd bij Loek Lansdorp)

.

Henri Berssenbrugge was van 1913-’19 getrouwd met de Rotterdamse Corry

Alban, met wie hij hier op de foto staat (foto: Atelier J. Merkelbach, Amsterdam)

 

Berssenbrugge woonde en werkte vanaf 1916 in Den Haag, in een gehuurd pand in de Zeestraat. In 1920 kocht hij dat pand en liet het moderniseren volgens de opvattingen van kunstbeweging De Stijl. In 1928-’30 trok hij er vaak op uit met de camera en fotografeerde in veel steden en dorpen in het land, ook weer in Tilburg. In de jaren daarna werd hij meermalen gelauwerd met prijzen en erelidmaatschappen. In 1939 kreeg hij een lichte beroerte welke het einde van zijn loopbaan én moeilijke tijden inluidde. In 1942 verkochten de Berssenbrugges hun pand in de Zeestraat en gingen in Scheveningen wonen. Daar moesten ze na een paar maanden alweer weg vanwege de aanleg van de Atlantikwall. Zij besloten om terug te keren naar onze contreien en konden tijdelijk hun intrek nemen in Villa Blanca, Tilburgseweg 176 Goirle (zie Franciscus “de Schroef” Mutsaerts). In 1944 verhuisden ze een klein eindje, naar een woning aan de Tilburgseweg 139. Daar overleed Henri in 1959. Jo Berssenbrugge-Melis overleed in 1989 in Tilburg op 98-jarige leeftijd.

Voor het zover was had Henri Berssenbrugge in de jaren vijftig een groot aantal van zijn werken moeten verkopen. Die gingen naar instellingen in Rotterdam, Leiden en Den Haag. Hij werd daarbij geholpen door een ere-tentoonstelling die de Brabantse fotograaf Martien Coppens voor hem in 1953 in Eindhoven organiseerde. In 1957 verkocht hij ook een honderdtal glasnegatieven en afdrukken aan de gemeente Tilburg. In 1968 werd dit Tilburgse oeuvre uit de vergetelheid gehaald door het boekje: “Pronte mensen: Leven in Tilburg van toen,” door H. van den Eerenbeemt en F. van Puijenbroek. Ook in dit Bijnamenboek komen enkele foto’s van Henri Berssenbrugge voor (zie bijv. in dit hoofdstuk bij “Baard” van Dongen, Cornelia de Kock en Anna van Pelt; in hoofdstuk 2 de Kèts; in hoofdstuk 4 de vierde foto bij den Bèrndèèk)  

 

 

Berssenbrugge bracht in zijn studio in de Bisschop Zwijsenstraat een landschappelijk decor aan en nam daar verschillende portretfoto’s die bewaard zijn gebleven. Boven: Clara Verschuuren (geb. 1881, in 1915 geh. met J. van den Brekel) in 1901-’02, toen fietsen voor vrouwen in de ogen van velen nog “not done” was (coll. RAT). Onder: het “vennetje” werd ook als de achtergrond gebruikt bij dit portret van Willem Hoosemans (geb. 1880, later bekend als wolhandelaar) met zijn Belgische Antoine motorfiets (uit Frans Kense: “Het vennetje aan de Zwijsenstraat” op het Geheugen van Tilburg.

 

Henri had een jongere broer Heinrich (Rotterdam 1876 – Scheveningen 1950) die net als hij een minder Duitse naam aannam t.w. Louis, en die een zoon Wim (Willem Lodewijk) had (Rotterdam 1918 – Scheveningen 2007, x 1954 Trees Driessen, geb. 1924). Deze familietak nam ook het voorbeeld van Henri over om de familienaam niet meer met de originele Umlaut te spellen. Wim Berssenbrugge werd in navolging van zijn oom Henri bekend als fotograaf, na de oorlog met name als stereofotografie deskundige en reisfotograaf. In de oorlog werkte hij als verzetsfotograaf. Een unieke serie over de bevrijding van Den Haag, die pas in 2008 uit zijn nalatenschap te voorschijn kwam, werd door de familie geschonken aan het Haags Historisch Museum. Nadat Wim’s moeder Francisca Maria Helena Annette Berssenbrugge – Bloemen al in 1919 was overleden aan de Spaanse griep, hertrouwde vader Louis in 1921 met de Tilburgse Johanna Martina (Jo) Arts (1888 – Scheveningen 1988, dochter van Antoine Arts x Cornelia Reh, zie ook bij Cornelia “Nelly” en Pius Arts). Zij kregen drie zoons, en Wim dus even zoveel halfbroers.

 

pastoor dr. Henricus Adrianua Cornelis Josefus Bertens, 1874-1933.

et Pestoorke

Bertens werd eind negentiende eeuw tot priester gewijd en promoveerde in de wijsbegeerte. Waarschijnlijk deed hij dat op het onderwerp: “Hugo de Groot en zijn Rechtsphilosofie,” (Tilburg, 1907) dat toentertijd weinig aandacht kreeg, maar in 1982 eervol werd vermeld in het Hogeschoolblad van de Katholieke Hogeschool (nu Universiteit) Tilburg. In ieder geval was dit geschrift door hem geadresseerd aan dr. George W.J.M. van Zinnicq Bergmann, professor aan het grootseminarie te Haaren en bouwpastoor van de Noordhoekse kerk (1898). Omdat Bertens werd aangesteld als kapelaan in de parochie Korvel, zat een wetenschappelijke carrière er voor hem niet in. In die periode schreef hij nog: “Het H. Misoffer; kerkboekje voor katholieken,” verspreid door “Geloof en wetenschap, afdeeling van den St.Jozef-kring, Korvel, Tilburg,” dat in 1915 zijn vijfde druk beleefde. Enkele jaren eerder werd hij aangesteld als bouwpastoor van de eerste kerk op Broekhoven. De stad Tilburg wilde langs deze oude herdgang verder in zuidelijke richting uitbreiden, wat daarna leidde tot nog twee kerken, Broekhoven II en III genoemd, die intussen weer zijn gesloten en afgebroken. Broekhoven I was dus de kerk van Bertens, die al zijn (vele) energie en vasthoudendheid nodig had om zijn ambitieuze bouwplannen tot een goed einde te brengen. Zijn kerk, een belangrijke schepping van de Tilburgse architect Jan van der Valk (1873-1961), werd opgedragen aan Onze Lieve Vrouw Moeder van Goede Raad. In 1913 werd deze kerk in gebruik genomen maar pas in 1919, na het einde van de Eerste Wereldoorlog, ingewijd door hulpbisschop Diepen. Vanwege het architectonisch belang dat aan het gebouw is toegekend, heeft het inmiddels (evenals de pastorie) de status van rijksmonument gekregen. Het interieur van de kerk werd rijkelijk voorzien met kerkelijke kunst. Een verhaal apart is een bijzonder, zestiende eeuws houten gepolychromeerd Mariabeeld, waarvan de voorgeschiedenis niet precies duidelijk is. Eén verhaal luidt dat Bertens dit in zijn tijd op Korvel al verwierf en het in 1913 meenam om het te plaatsen in zijn nieuwe kerk op Broekhoven; een ander, dat Bertens het in de jaren twintig aangeboden kreeg van de abt van Tongerlo, die het beeld op deze manier wilde teruggeven aan de stad Tilburg, waar het vroeger gestaan zou hebben in de kerk van het Heike en daarna tot 1648 in de Hasseltse kapel. De parochianen konden over het algemeen heel goed met pastoor Bertens opschieten en vonden hem sympathieke herder. Daarom noemde men hem liefkozend et Pestoorke. Na zijn overlijden in 1933 werd hij bijgezet naast zijn ouders op de begraafplaats van Broekhoven. Bertens werd opgevolgd door P. van Oorschot.

 

Bouwpastoor Bertens liet in 1913 deze kaarten maken van het schetsontwerp

van zijn nieuwe kerk om die te verkopen voor (minimaal) 5 cent als bijdrage aan

de bouw (coll. RAT)

 

De Mariakapel van de kerk Broekhoven I in 1935 met het historische Mariabeeld (links pastoor Van Oorschot, coll. RAT)

 

Vanaf 1915 bracht Albert Verschuuren (Albertus Joannes Joseph, Tilburg 1887 – Oosterhout 1953) deze muurschilderingen aan in de kerk van Broekhoven I. Van 1921 tot 1942 was Verschuuren ook docent aan de voorloper van de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg. Zijn muurschilderingen zijn intussen verdwenen. Pastoor Van Oorschot maakte er in 1936 deze foto van (coll. RAT).

 

C. (Kees) F.A. Bertens

Kees Halverweege

had een meubel- en woninginrichtingszaak halverwege het Smidspad (op nr. 57, ter hoogte van de Goirkezijstraat). Ging zichzelf zo noemen om zich te onderscheiden van een concurrent in dezelfde straat die ook Bertens heette.

 

Kees Bertens met vrouw en dochter in hun kraam tijdens een braderie. Bron: Louis Donders, Het Smidspad in Tilburg, MundiService 2013.

 

In zijn glorietijd afficheerde het Smidspad met liefst 42 winkels zich als "de winkelstraat van het noorden." Men zegt dat het Smidspad genoemd is naar een smid van de firma Van Blerk (zie daar).

 

Het Smidspad in 1946 (coll. RAT)

 

dhr. Bertens

Bultje Bèrtens

was journalist en woonde in de De Ruijterstraat (Trouwlaan). In de oorlog 1940-’45 was hij werkzaam bij de Provinciale Voedselcommissaris, Gasthuisring 23 en 39.

 

Marinus “Ries” Waltherus Bertens (Udenhout 1911–2005, x Cornelia, “Cor” of “Keej”, Maria Schellekens, Helvoirt 1922 – ‘94)

Ries Prèùm èn Keej Kwatta

Zij hebben jarenlang samen een kleine boerderij gehad aan de Waalwijkseweg 2 te Berkel. Hij stond ook bekend als “Ries Prèùm”, waarbij Ries een vaker gebruikte inkorting was van Marinus. Een speciale aanleiding voor hun vaak samen gebezigde bijnamen “Ries Prèùm èn Keej Kwatta” is niet bekend. Misschien was hij een gebruiker van pruimtabak en hield zij veel van een bepaalde chocolade? “Keej Kwatta” overleed in Berkel en “Ries Prèùm” in Tilburg (bron: Rinus v.d. Loo)

 

familie Bertens-Druijts

de Witte (1) of de Witte Bertens

waarvan de leden gekenmerkt werden door hun blonde haar. Zij woonden in de jaren 1940-’50 aan het Schaepmanplein (nu Horversplein). Miet Bertens-Druijts was daarbij een tante van Wimke Druijts (zie daar).

 

Gr.M. van de Besselaar en Jan van de Besselaar

den Boenes

respectievelijk vader en zoon, van de drukkerij aan de Tivolistraat. Hun bijnaam ging over van vader op zoon!

 

tandarts Johannes (Jan) Th. Beukers (1907-1978, x Maria B. Mutsaers)

den Beul (1)

omdat hij met zijn grote handen fors aanpakte. Hij kwam uit Schiedam, had een tandartsenpraktijk in de Zomerstraat en bouwde later een huis aan de Ringbaan-West aan de rand van et Mietavèld (naast de GGD, zie hoofdstuk 4). Het verhaal ging, dat hij daar al gauw een probleem had met zijn buurman. Deze stapte op enkele circusmensen af toen die op et Mietavèld bezig waren hun tent op te zetten, zeggend: "Het kan mij niet schelen hoeveel herrie jullie hier de komende week gaan maken, als jullie de strònt van oe biste maar bij hem (Beukers) in de tuin gooien…!" Dit gebeurde vervolgens ook. Men beweerde dat Beukers, die intussen met zijn gezin op vakantie was, er bij thuiskomst tot z'n knieën in zakte!

 

dr. A. (Janus) C.M. Beukers

Janus Pik

was chirurg medio 20e eeuw, over wie het verhaal ging dat zijn vrouw hem op de zondagochtend vroeg: “Janus, wilt gij nog gebruik maken van mijn lichaam? Anders ga ik ter kerke!”

 

Frans van Beurden

Paus van Beurden

Woonde samen met z’n zuster Kee in de Tongerlose Hoefstraat. De familie was zwaar gebouwd. Hij was tuinier, zag eruit als een echte landman met gegroefd gelaat (vandaar Paus?) Kee gebruikte snuiftabak en dat was een waar ritueel (bron: Herman Fitters,  KLIK HIER)

 

Henri (Harrie) Frederik August van Beurden (1874-1930, x 1902 Christine Teulings, ’s Hertogenbosch 1874 - 1968)

Pa van Beurden

hij was boekhouder bij de wollenstoffenfabriek van A&N Mutsaerts (Bartje Mutsers, zie hoofdstuk 4). In 1905 werd hij lid van voetbalclub Willem II (zie o.a. de Tricolores in hoofdstuk 2) en trad een jaar later al toe tot het bestuur van deze vereniging, waarvan hij secretaris werd en bleef tot kort voor zijn plotselinge dood in 1930. Hij stond bij Willem II bekend als Pa van Beurden vanwege zijn volledige, haast vaderlijke toewijding aan de club, waar hij ook zijn vrouw en kinderen bij betrok. Tot 1930 woonde de familie in de Tuinstraat (nr. 76)

Henri van Beurden was een zoon van de bekende fotograaf Adriaan van Beurden (1843-1915) die sinds 1869 in de Willem II straat was gevestigd en daar werd opgevolgd door Henri’s broer Josephus Antonius. Toen deze in 1930 stierf kon Henri het fotoatelier nog juist overnemen ten behoeve van zijn zoon Leo, voordat hij zelf kwam te overlijden. Leo van Beurden bleef tot zijn dood in 1961 het beroep van fotograaf uitoefenen, als laatste van de familie. Kort daarna sloot deze zaak, die al in 1874 het predicaat Hofleverancier had verkregen.  

 

Reliëfportret van Henri van Beurden op het graf kerkhof Bredaseweg waar hij en zijn echtgenote rusten. “Aan onzen onvergetelyken secretaris. T.V.V. Willem II,” staat eronder. Het reliëf is gesigneerd met “Philo”. Dit kan staan voor Philo (Philomena) van Riel (1910-’70), een in Waalwijk geboren Antwerpse beeldhouwster die rond 1930 in opdracht van haar neef, de Tilburgse fabrikant Joseph H.A.M. Eras (zie bij Eras-Janssen) ook het beeld van de Schotse Margaretha Sinclair maakte, dat sinds 1980 in het bezit is van het Nederlands Textielmuseum.

 

Gertruda (Truus) Anna Leonora van Beurden (1910-97 x Frans Priem), de jongste dochter van Henri “Pa” van Beurden, hier op de foto uitgedost met rood-wit-blauwe accessoires, vermoedelijk voor een carnavalsbal van Willem II tussen 1925 en 1930 (coll. Brabants Dagblad, foto bij het relaas van Michiel Corten, een kleinzoon van Gertruda van Beurden).

 

Piet van Beurden

Pietje Kubiek

had een precieze kijk op hoeveelheden en werd daarom vaak gevraagd door de gemeente om bijvoorbeeld een partij zand te “meten”, dus schatten om hoeveel kubieke meter het ging, zoals een scheepsmeter bij het laden van een schip. Eens toen hij al oud en ziek was hebben ze van de gemeente hem daarvoor nog thuis met een koets opgehaald, omdat hij zo onmisbaar was! Oorspronkelijk was hij landbouwer op de Vèldhoove. Hij had ook een bosje tegen Goirle aan en een weitje met koeien in de Waaj, nu het kloppend hart van de stad. De familie had daar ook woningen in bezit. Kleindochter Riet ging daar altijd langs om de huurpenningen op te halen, omdat haar oudere zus dit niet dorst (zie ook bij “Kromme” Sophie van Oudheusden). Riet van Beurden (1926-2012), vond als gezinsverzorgster emplooi bij de AaBe Wollenstoffen- en Wollendekenfabrieken en ging vandaar verder in het maarschappelijk werk. Later werd zij ook bekend als actievoerster voor het behoud van huize Nazareth (met succes) waar zij rond 2000 tegenover woonde. Riet heeft inhoudelijk bijgedragen aan het Tilburgs Bijnamenboek (uit 2000).    

 

Piet van Beurden met zijn bruid Corrie Simons in okt. 1945

 

Piet van Beurden kort na de oorlog met zijn eerste bedrijfsmiddel, een achtergelaten Engels legervoertuig

 

De naam Piet van Beurden was en bleef bekend in Tilburg. Een latere Piet van Beurden (1921-’87) startte kort na de oorlog 1940-’45 een handel in brandstoffen (kolen en olie, later werd hij groot in benzine). Hij begon te werken met behulp van een kleine Engelse legervrachtauto. Deze Piet van Beurden had in de oorlog zijn geliefde Corrie Simons verlaten om zich aan te sluiten bij het Engelse leger, waar hij sergeant werd. Kort na de bevrijding in oktober 1945 trouwde hij met Corrie in de Koningswei in aanwezigheid van Engelse legervrienden. Eerder hadden zij hem een lap parachutestof meegegeven voor de bruidsjurk. Nu lieten ze de vrachtauto achter als huwelijksgeschenk en uit dank voor zijn geleverde diensten. Piet van Beurden opende in 1960 een bedrijfsvestiging aan de Hazelaarstraat, naast het spoorwegemplacement (Van Gend en Loos-terrein). In 1993, nadat het bedrijf daar was beëindigd, werd de grond met bebouwing verkocht aan twee schoonzonen van de inmiddels overleden Piet van Beurden. In 2017 is deze grond in het bezit van de gemeente en maakt deel uit van het plan om op het intussen verlaten complex een stadspark aan te leggen. In dat jaar ook kwam Corrie van Beurden - Simons (1920-2017) te overlijden.

 

gezusters Van Beurden (1923-....)

de Fientjes

tweeling, dochters van Fien van Eyck die gehuwd was geweest met Van Beurden. Woonden aan de Bredaseweg in een huis dat “’t Buitentje” heette. Dit werd in de oorlog als een van de weinige in die omgeving niet gevorderd door de Duitsers, wat tot roddels leiddde….  

 

dhr. Van Beurden

de Kneuter

omdat hij kneuters (bepaalde vogels) ving. Hij woonde in de Havenstraat op de Koningshoeve.

 

dhr. Van Beurden

de Peuter

woonde in en klèèn höske in et Körvels Huukske (zie hoofdstuk 4). Hij had veel kinderen, maar men zei dat hij toch nooit werkte. Zijn vrouw en een als dochter verklede zoon stonden op de kermis. Daar kon je voor een dubbeltje naar binnen om iets van hun benen te zien. Als je meer wilde zien moest je in een bakje geld bijgooien. Dan gingen de rokken nog iets omhoog. Boven een bepaalde zedelijkheid grens staken zij voor het meerdere geld alleen hun tong nog uit en daarmee hield het voor de bezoekers mee op!

 

Jos van Beurden (1935-2005, x Riet van Oirschot)

Batske

uit een overlijdensadvertentie voor hem die niet door naaste familie was geplaatst. Hij zal waarschijnlijk onder vrienden zo genoemd zijn.

 

Janus van den Biggelaar

den Blaawe

 

Collectie Regionaal Archief Tilburg

 

omdat hij rood haar had. Woonde in de Wilgenstraat vlakbij het kerkhof aan de Bredaseweg waar hij doodgraver was. Ook beheerde hij het sportterrein et HOO (Heike’s Ontspanningsoord, zie hoofdstuk 4) dus zal in vaste dienst zijn geweest van de parochie het Heike.

 

Een begrafenis op het kerkhof van ’t Heike (Bredaseweg) in 1937, met in uniform vooroplopend Janus van den Biggelaar, die grafmaker was op dit kerkhof en daarnaast allerlei klussen deed voor de parochie. De middelste misdienaar op de foto is Antonius (Toon) J.J. Ooms (1928-2018, zoon van slager Ooms in de Nieuwlandstraat). Deze werd in 1952 priester, volgde een studie klassieke talen in Nijmegen, was van 1970 tot ‘85 vicaris van bisschop Bluyssen en aansluitend tot 1993 pastoor van parochie ’t Heike in Tilburg (foto coll. Van den Biggelaar)

 

Voordat hij in dienst kwam van de parochie ’t Heike, werkte Janus van den Biggelaar bij vervoerder en steenkoolhandel Van Beurden in de Oranjestraat (Koningswei). Daar zat ook het expeditiebedrijf van J.H. Wijnen, waar deze foto is gemaakt. Van den Biggelaar staat helemaal rechts. Zijn beide zoontjes zitten op de motorkap van de vrachtauto’s. Links staat Wijnen met in het midden diens zonen Leo, Jan en Dorus (coll. RAT).

 

Hein Bijvoet

Neus van Palembang, later ook de Tôoverbòl

de eerste bijnaam omdat hij naar de Oost ging en de tweede omdat hij na die periode, toen hij met zijn gezin in de Burg. Suijsstraat woonde, kinderen had in verschillende kleuren: blond, rood…

 

Willem Bijvoet

Schoppenboer

van de Wijnhandel J.A. Verbunt. Heeft maatschappelijke nevenfuncties gehad, zoals bij de Koninklijke Liedertafel Souvenir des Montagnards. Voor zijn bijnaam is geen verklaring gevonden, of zou die iets te maken kunnen hebben met zijn achternaam (met een voet kun je schoppen….)?

 

Willem Bijvoet e.a. in de Willem II-straat ter hoogte van de tuin van Liedertafel Souvenir des Montagnards, ca 1910.

 

Jubilerend gezelschap bij de Koninklijke Liedertafel Souvenir des Montagnards in de Willem II straat die in 1932 haar 135-jarig bestaan en het jubileum van Willem Bijvoet vierde. Vooraan v.l.n.r.: Jef Verschuuren, Willem Bijvoet en Karel Swagemakers. Daarachter v.l.n.r.: Harrie Bonsel (zie zijn lemma), n.n., Harrie Korte, Jos Jansen, Harrie van loon, Jef (Jos) Vastersavendts en Leo Lejeune (foto 1932, coll. RAT).

 

Willem van Bladel

de Koeter

postbesteller, stoker en fietsenmaker bij PTT Post. Is waarschijnlijk een rusteloos iemand geweest die steeds moest koetere (heen en weer lopen, dingen regelen).

 

Nicolaas (Klaas) van Blerk (geb. ? – overl. 1899)

Klòske van Blerk

een verbastering van zijn voornaam. Hij was een zoon van de smid Gerard van Blerk uit Wòllek die zich medio 19e eeuw in Tilburg vestigde en al in 1864 een bekende zaak had aan het Smidspad. Deze straat kan naar hem, maar wellicht ook naar smid Verhoof (zie daar) genoemd zijn. Klòske, overleden in 1899, bouwde vanaf 1864 de smederij van zijn vader uit tot ijzerhandel met een meer fabrieksmatige productie. 

 

De winkel van N. van Blerk aan het Smidspad van 1894-1974. In de etalage is een assortiment waterketels te zien. Naast deze winkel was Van Blerk’s Brandkastenfabriek (coll. RAT)

 

De zaken liepen goed en de drie zonen van Klòske werden vanaf 1904 zeer succesvol in met name tabernakels, kluizen en brandkasten. Later kwamen daar winkelapparaten (weeg- en snijmachines) bij. Rond 1935 werden er stalen kantoormeubelen aan het assortiment toegevoegd. Vanwege een nijpend ruimtegebrek werd besloten een geheel nieuw bedrijf te bouwen op het industrieterrein Kraaiven. Dit werd in 1964 in gebruik genomen, toen Van Blerk juist 100 jaar bestond: een feit dat kracht werd bijgezet door het aanbieden van een kunstwerk voor de Stadsschouwburg die dat jaar werd geopend. Dan veranderen de markten en moet Van Blerk in 1975 zijn zelfstandigheid prijsgeven. De fusieonderneming Assenburg draait aanvankelijk nog goed, maar uiteindelijk werd de Tilburgse fabriek in 2010 gesloten en gesloopt. 

 

 

Vanwege het 100-jarig bestaan schonk de firma N. van Blerk in 1964 de gemeente dit beeld van een zittend meisje (door Hans Goddefroy, Helmond). Het gebruik van een (toen trendy) kuipstoeltje in het ontwerp was een leuke verwijzing naar het jubilerende bedrijf. Er waren er ook die dit een vorm van sluikreclame vonden… Het beeld staat in het plantsoen voor de Stadsschouwburg.

 

Harrie Blomjous

de Sultan van Marokko

is ongehuwd gebleven, en heeft lang met zijn moeder (Anna P.M. Blomjous-van Glabbeek 1877-1968) in huize Mariëngaarde gewoond. De achtergrond van zijn bijnaam is niet bekend.

 

Henri M.J. Blomjous (1877-1953, x Maria Hermina Kolkman)

den Braajer, Poepbroek nr. 1 of et Stulphènneke

 

Henri Blomjous. Collectie Regionaal Archief Tilburg.

 

was textielfabrikant (van J.A. Blomjous in de Veemarktstraat), zoon van Josephus Andreas Blomjous en Theresia Maria Broeckx. Hij startte daarnaast een politieke loopbaan die leidde van lid van Provinciale Staten (1912-‘20) naar lid van de Eerste Kamer (1920-‘46). Was in 1917 mede-oprichter van Het Nieuwsblad van het Zuiden (zie ook in hoofdstuk 4: et Fabrikaantekrantje) en had diverse bestuurlijke functies bij plaatselijke onderwijsinstellingen.

Zijn eerste en derde bijnaam verwijzen naar zijn achtergrond als textielfabrikant. Zo werd Henri Blomjous op latere leeftijd ook wel et Stulphènneke genoemd omdat hij toen nogal gekromd voorover liep, bijvoorbeeld als hij door de stad op een klant af ging “meej zen blaaw Tilburgs pèkske onder zenen èèrem” (zie hoofdstuk 4). Zijn tweede bijnaam verwijst naar zijn functie als lid van de Eerste Kamer. Men vond dat hij daar zijn mond weleens wat meer open mocht doen, maar misschien durfde hij dat niet zo goed.

Eens ging hij met zijn zusters Cato en Marie hun broer Joseph M.D. Blomjous (1873-Den Haag 1930) opzoeken, die zich in 1923 in de Residentie had gevestigd. Aldaar meldde de conducteur van de tram op zeker moment: "Witte de Withstraat", waarop een van de zusters antwoordde: "Dè moete òn onzen Harrie (Henri) vraoge, die wit alles!" Een andere lezing voor het gegeven antwoord luidt: "Dan zudde veul kallek nôodeg hèbbe!"

 

Catharina M.Th. (Cato) en Maria A.A. Blomjous (1869-1944 en 1867-1945)

de Ruisrokke, of Poelepetaote

twee ongetrouwde zusters van bovengenoemde Henri Blomjous. Zij droegen wijde rokken of jurken met veel textiel die je altijd goed kon horen ruisen als zij door het gangpad van de Heuvelse kerk liepen, waar de familie Blomjous op een van de voorste banken plaatsnam. Het was destijds heel gebruikelijk dat vooraanstaande families vaste plaatsen vóór in de kerk innamen, die door de kerk aan hen werden verpacht (zie ook hoofdstuk 4: den Bloemetèùn). De tweede bijnaam komt van het Tilburgse woord Poelepetaat dat parelhoen betekent, of ook een vrouwspersoon die opvalt door haar gedrag. Dit past bij de wijde ruisende rokken waarin de dames Blomjous graag gekleed gingen.    

 

Frater Andreas (Jan) van den Boer (Udenhout 1841-1917)

de Heilige Frater

 

Devotieprentje met daarop als relikwie 'Stof door hem gedragen'. Collectie Ed Schilders

 

Frater Andreas, die opviel door zijn eenvoud en bescheidenheid, werd geboren in Udenhout als boerenzoon uit het gezin van Piet van den Boer en Maria Bergmans. Vader Piet was een harde werker die goed boerde en  zich twee keer een verhuizing naar een grotere boerderij kon permitteren: in 1846 naar Biezenmortel en in 1854 naar Helvoirt. Op school in Helvoirt werd de leergierige Jan aangeraden om naar de kweekschool te gaan van de Fraters van Tilburg aan de Gasthuisstraat. Daar werd hij in 1860 Frater Andreas en haalde een jaar later zijn onderwijsakte.

In 1861 ging hij als leraar werken bij de Ruwenberg in Sint-Michielsgestel, waar de Fraters van Tilburg tien jaar eerder een voorbereidende opleiding hadden gesticht voor leerlingen tussen de lagere school en het seminarie. Later was de Ruwenberg vooral bekend als (strenge) kostschool. Hoewel hij lesgeven erg lastig vond omdat hij moeilijk orde kon houden in de klas, beschouwde Frater Andreas het als zijn plicht om deze taak met grote toewijding te vervullen. Hij gaf les in Nederlands, Frans en Duits. Zelf bleef hij vreemde talen studeren en vertaalde kinderboeken uit het Duits en Engels onder het pseudoniem J.M. Vincent. Voorts werd hij een vaste medewerker aan het blad De Engelbewaarder dat de fraters uitgaven voor de katholieke jeugd. In 1871 werd hij ook hoofd van de opleiding. In de periode tot 1912 was hij bijna 50 jaar verbonden aan de Ruwenberg waar hij door zijn sobere, dienstbare en vrome levensstijl een reputatie had verworven. In 1912 keerde Frater Andreas terug naar Tilburg, waar hij nog vijf jaar woonde in het fraterhuis van het H. Hart aan de Bosscheweg, dichtbij de Heuvel (welk huis daar van 1909 tot 1987 heeft gestaan). Hij overleed er op 3 augustus 1917 en werd begraven op het kerkhof van het moederhuis van de fraters aan de Gasthuisring. Opmerkelijk was dat zijn verering snel op gang kwam. Van 1929 tot op de dag van vandaag wordt er elk jaar ene bèèvert (bedevaart) gehouden naar zijn graf. Vanaf 1968 is er nogal gesold met zijn stoffelijke resten, overigens met de beste bedoelingen. In dat jaar werden deze opgegraven voor de noodzakelijke verificatie in het kader van het proces van zijn zaligverklaring (dit proces loopt al vanaf 1949). Toen kreeg frater Andreas ook een nieuw graf in de kapel van het moederhuis. In 1971 werden de stoffelijke resten tijdelijk bij het fraterhuis in Goirle ondergebracht vanwege bouwactiviteiten in het moederhuis. In 1975 keerde Andreas terug naar Tilburg om weer bijgezet te worden in het moederhuis. Aan het begin van de 21e eeuw vonden er weer bouwkundige ingrepen plaats die nu leidden tot een eigen kapel met graf voor de Heilige Frater. Hier staat een beeld van hem, gemaakt door zuster Jesualda Kwanten (zie hoofdstuk 2: “Krengen van Barmhartigheid”, Zusters van Liefde). Deze kapel werd in mei 2003 ingewijd door de mgr. A. Hurkmans, bisschop van Den Bosch.

Ondanks deze manoeuvres bleven de pelgrims ieder jaar het graf vinden en bezoeken om er te bidden voor zijn zaligverklaring. In 2008 verleende Paus Benedictus XVI hem de titel van Eerbiedwaardige Dienaar Gods, wat een erkenning inhield voor zijn verering. Ook Udenhout heeft zijn bekende zoon geëerd, met een eigen plek in de kerk van Sint-Lambertus. In deze (waterstaats-) kerk, een rijksmonument, is voor hem een altaar ingericht met enkele kunstwerken van de Beierse beeldhouwers vader en zoon Leo en Quirin Bäumler. Vanwege de honderdste sterfdag van Frater Andreas op 3 augustus 2017 heeft een schrijversteam van heemkundecentrum ’t Schoor in Udenhout een boek en een film over hem uitgebracht.

 

P.M.F van den Bogaert (Den Bosch 1901-Tilburg 1977)

Vrouwenjager

 

 

beter bekend als schrijver onder zijn pseudoniem Walter Breedveld. Woonde in de Tuinstraat, waar hij vaak nog zeer laat doorheen wandelde. Als hij dan op nr. 36 traiteur De Wijs nog aan het werk zag in diens “Den Edelen Hertog” kon men hem horen mompelen: “Dag en nacht…..”

 

Vincent A.A. Bogaers (1838-1901, x Isabella Pollet 1842-1909)

Heer van Weyenberg

 

Vincentius Aloisius Antonius Bogaers (1838-1901) met echtgenote Isabella Philomena Theresia Pollet (1842-1909) op een foto uit 1865, drie jaar na hun huwelijk in 1862 (foto: coll. RAT)

 

had deze titel in 1873 gekocht voor ƒ 12.680,- hoewel die al was afgeschaft door Napoleon. Koning Willem I heeft dit soort titels wel in ere hersteld, zij het met beperkte bevoegdheden. Daarom werden ze "in de uitverkoop" gedaan. Als gevolg van de nieuwe Grondwetten van 1840 en 1848 kwamen alle bevoegdheden die nog waren overgebleven na verloop van tijd echter alsnog te vervallen. Vincent Bogaers woonde in de Willem II-straat, in het kapitale pand waarin nu theater De Vorst zit. Een Tilburg gezegde luidde: "zo rèèk as Sanneke Boogers." Als een van de rijkste fabrikanten van de stad stond Vincent Bogaers echter ook bekend als een sociaal betrokken persoon. Zo was hij actief in de armenzorg (St. Vincentiusvereniging). Ook is hij wethouder van Tilburg geweest. Een zoon van hem (Josephus Jacobus, 1869-Antwerpen 1930, x Maria Alphonsina Josepha Huberta Swagemakers, 1871- Antwerpen 1964) die wollenstoffenfabrikant en gemeenteraadslid was, had als eerste in Nederland een auto.

 

P. (Pieter) Ph. Bogaers (Helmond 1915-2002, x Cecile le Maire, Gilze 1910-2003)

Pibo, of den Oliesjeik

 

Architect Jan van der Valk ontwierp in 1900 deze raampartij in de Art-Nouveaustijl voor de straatzijde van een smal en diep kantoorpand aan de Nieuwlandstraat. Links daarvan was een toegangspoort met grote houten deuren die bij een verbouwing is gesneuveld. Ook de vermelding van “Oliehandel” op een tegeltableau onder het raam is in de loop der tijd verdwenen. Wat er rest hoort nu een kapperszaak (Diva) toe en heeft de status van gemeentelijk monument (informatiebron: Architectuur gids Tilburg 1850-2001, Cast 2002, p. 13)

 

directeur van oliehandel Van Vollenhoven en Smulders van 1943 tot 1975. In 1921 werd dit bedrijf dat dateerde uit 1895 door een van de oprichters, Jacques van Vollenhoven (1871-1958), verkocht aan Joseph Bogaers in Helmond, die de leiding overgaf aan zijn zoon Fons (de vader van Pibo) en zwager Hein Witlox. Het bedrijf was lang gevestigd in de Nieuwlandstraat (41) waar nog altijd het in jugendstil gebouwde kantoorpand staat met in de gevel in sierlijke letters de naam "Van Vollenhoven & Smulders". Het bedrijf verhuisde later naar de Goirkekanaaldijk, op het industrieterrein Kraaiven. Sinds 1975 heette het bedrijf Vollenhoven Groot-Olie (later onderscheiden in olie technologie en distributie) en hebben zonen van Pibo, onder wie Pieter jr., de leiding. In 1995 werd het predikaat Hofleverancier aan het bedrijf toegekend. De succesvolle zakenman Pieter Bogaers sr. stond ook bekend om zijn sociale instelling, en had verschillende nevenfuncties in de stad. Zo is hij bestuurslid geweest van voetbalclub Willem II en was hij beschermheer van diverse verenigingen (het gilde Sint Dionysius, boogschuttersvereniging Honos Alit Arcum en de Koninklijke Harmonie Orpheus). Ook zijn zoon Pieter jr. (geb. 1944) is behalve ondernemer ook bestuurlijk actief geweest met name bij Willem II (waar hij als voorzitter van de Ledenraad veel invloed had) en hockeyclub TMHC Tilburg. Bij de laatste club speelde hij als actief hockeyer tussen 1961-’69 op het hoogste niveau. Vervolgens was hij van 1976-’83 voorzitter in een periode waarin Tilburg als een van de eerste clubs investeerde in een kunstgrasveld. Van 2007-’10 was hij opnieuw voorzitter en speelde een belangrijke rol bij de voorbereiding van de grote Tilburgse hockeyfusie van Forward en Tilburg tot HC Tilburg (in 2011) welke nu hoort tot de grootste hockeyclubs van het land.

Op het moment van overlijden van Pieter sr. in 2002 waren er vier Pieter Bogaersen: naast senior zelf een zoon, kleinzoon en achterkleinzoon! De laatste drong begin 2018 door als voetballer in de selectie van Willem II.

 

 

Onder toeziend oog van clubvoorzitter Pieter Bogaers (jr.) verricht gedeputeerde J. v.d. Hart de officiële opening van het eerste kunstgrasveld in Tilburg door een hockeybal in het doel te slaan. De Provincie had bijgedragen aan dit project (foto 1982, coll. Karel de Beer)

 

Kees de Bont (1931-2008)

Kiske de Weerman

was ongehuwd en kreeg deze bijnaam op zijn grafsteen, kerkhof Heike Bredaseweg.

 

 

Antonius van de Boom

Tontje Bôom

lid van harmonie Orpheus, acteerde als triangelspeler in de promotiefilm "Harmonie van een gemeenschap" (1955).

 

pater Gregorius van den Boom (1901-1985)

de Paoter van de Kaoje Huuweleke

pater kapucijn van et Körvel die was gespecialiseerd in het bespreken en oplossen van huwelijksproblemen. Hij gaf ook huwelijkscursussen en doceerde volkenkunde aan de Katholieke Leergangen. Was ook een tijd gardiaan ofwel overste van het kapucijnenklooster van 't Korvel en leider van het Marialegioen in Tilburg. Fervent pijproker.

 

Karel Borstlap (Den Haag 1924-Poppel 2000)

Charles Plastron

ondernemer, groothandel in metaalwaren (Borstlap Masters in Fasteners) die louter uit liefhebberij chansons begon te zingen, welke later ook op plaat en CD werden vastgelegd. Zijn bijnaam, een ander woord voor zijn werkelijke naam, werd toen de "officiële" artiestennaam.

 

Leo Bosters (Oud-Vossemeer 1949 – 2017)

Het Rooie Manneke (et Rooj Mènneke)

hij was een dakloze, die in een provisorisch onderkomen op een weitje aan de Dr. Deelenlaan de nachten alleen doorbracht. Overdag zwierf hij door de stad in een volledig rode “outfit”. Daardoor viel hij erg op en kreeg hij vele “fans” die hem zo nu en dan wat toeschoven.

Door een alcoholprobleem en na enkele mislukte huwelijken was hij al vroeg een zwervend bestaan gaan leiden met af en toe een baantje als krantenbezorger of, in zijn goede tijd, ook als taxichauffeur. Uiteindelijk kwam hij eind negentiger jaren uit Breda in Tilburg terecht waar hij zich meer op z’n gemak voelde en er helemaal bij ging horen in het dagelijkse straatbeeld, totdat hij een fatale ziekte kreeg. Op het laatst genoot hij nog van een hereniging met zijn zoon Johan en van het meeleven van een schare fans hier.

 

Het Rooie Manneke in de Heuvelstraat (foto: Niek Willems, coll.: Brabants Dagblad)

 

Jan Bouwmeester (1950-2017, x Cecile van de Pol)

Jantje Plof

Bijnaam uit zijn overlijdensadvertentie, geen verdere achtergrond bekend

 

Waltherus Cornelis van Boxtel

Tirrus van de Hèrmenie

hij was tot 1876 op Korvel herbergier van “Kerkzicht” en kocht toen de Korvelse school (Korvel nr. 44) die hij ombouwde tot koffiehuis genaamd Vreugdendal, dat in de volksmond al gauw L’Echo des Montagnes heette omdat daar de gelijknamige harmonie van Korvel zetelde (zie hoofdstuk 2: de Zèùphèrmenie). Daar dankte Waltherus van Boxtel zijn bijnaam aan. Tirrus of Therus was een wel meer gebruikte verbastering van de eigenlijke naam Waltherus.

 

Kees van Boxtel

Lange Kees

uit Goirle, zie bij Jan van Heijst (de Stoere).

 

gebrs. Van Boxtel

Kees-ôom, Peer-ôom en Sjef-ôom

uit Goirle. Zij gingen in de jaren 1960 met pensioen na meer dan 50 jaar trouwe dienst bij Van Besouw. De bekendste van de drie was Kees, die ook raadslid en wethouder van Goirle is geweest en op 14 oktober 1941 hertrouwde met Dien Adriaansen. Op dezelfde dag trouwden ook drie dochters uit zijn eerste huwelijk! Kees vervulde naast de genoemde politieke nog enkele maatschappelijke functies.

 

Jan-Willem van den Braak (geb. 1952)

Dino

Geboren en getogen in Tilburg, verhuisde Van den Braak naar Den Haag waar hij van 1977 tot 2013 werkte bij de ondernemersorganisatie VNO-NCW. Als kind van een Tilburgs gezin kwam hij in 1957 te wonen in de Karel Doormanlaan en werd vervolgens naar de Sint Thomasschool aan de Ringbaan West gestuurd. Vanaf de derde klas rolde hij het schoolvoetbal van Broeder Amesius in. In december 2018 schreef hij op Het Geheugen van Tilburg over zijn herinneringen daaraan: “Sint Thomas en Don Sarto” (zie: www.geheugenvantilburg.nl/page/16375/sint-thomas-en-don-sarto, alsook in hoofdstuk 2 bij voetbalclub Sarto).) Hij werd in die tijd door zijn (beter) voetbalvriendje Fransje Brouwers vergeleken met de vriendelijke huisdinosaurus uit de bekende serie The Flintstones, wat hem de bijnaam opleverde. Van den Braak had hier geen probleem mee, aangezien in die tijd de befaamde Italiaanse doelman Dino Zoff furore begon te maken en dit dus ineens als een eretitel gezien kon worden. Decennia later werd hij bij een schoolreünie nog steeds met deze bijnaam aangesproken.

 

Cornelis Braams (1891-1964)

Ome Cor

was als chauffeur in dienst bij de familie De Rooij in de St. Josephstraat en woonde in bij de familie Van Eijck in de Hoogvensestraat. Zie verder bij Antoon de Rooij jr.

 

dhr. Brabbers

Tiest Brabbers

waarschijnlijk omdat hij Baptist in zijn doopnamen had staan. Woonde en werkte als boer op de Kasteelhoeve aan de Hasseltstraat. De grond van deze hoeve kwam helemaal tot achter de Hasseltse kerk.

 

Frans van den Brand

de Fietsbaand

van de ijsclub/IJsclubweg (Koningshoeven).

 

Ludovicus (Louis) Cornelis van den Brekel (1866-1938, x 1892 Lucia van Dijck, geb. 1867)

den Börgemister van den Heuvel

Hij was een achterneef van de kleermaker Jacobus van den Brekel (die in 1888 op de hoek Heuvelstraat - Juliana van Stolbergstraat de bekende kledingzaak vestigde) en begon zijn loopbaan als kastelein bij café Neuf aan de Heuvel. Louis moet zich daar opgewerkt hebben tot eigenaar, want in 1909 verkocht hij de zaak. Hij had namelijk besloten te gaan emigreren naar de Verenigde Staten om er te gaan “boeren.”

 

Café Neuf van Louis van den Brekel werd in de etalage gezet in de Nieuwe Tilburgsche Courant (NTC) van 20 januari 1909. Dit café stond op de Heuvel 23 (later Heuvelring 63) tussen Foto Veldman en de NTC en was in 1925 eigendom van Verbunt, vanaf 1934 van Adrianus Gerardus Simons en later Leo Geerts. Vanaf 1953 bekend als café en (1960) bar Excellent van Harrie en Toos Schollen – Willems (bron: Groot Tilburgs Horecaboek, door Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009, pag. 74). Hier ongeveer stond begin zestiende eeuw al herberg “De Vos en De Craen” (bron: column van Lambert de Wijs in NTC 9 mei 1925, zie : hier op CuBra.

 

In 1911 kwam Louis van den Brekel alweer terug uit Amerika en nam Villa Nova over, Heuvel 2 (later Heuvelring 37). Deze zaak bevond zich op de plek waar later The Gallery Uitgaanscentrum kwam. Villa Nova was het voormalige café van Theo Knegtel, dat was omgebouwd tot koffiehuis met toneelzaal (dit was in 1858 al de situatie, toen daar door notaris Daamen een verkoping werd gedaan uit de nalatenschap van de in 1853 overleden weduwe van Graaf van Hogendorp, waaronder De Oude Warande, die de notaris bij gebrek aan belangstelling uiteindelijk zelf kocht.) Er waren twee toneelgezelschappen thuis en een handboogschutterij. In 1884 zou Louis van den Brekel deze zaak al eens gehuurd hebben. Villa Nova brandde in 1912 tot de grond toe af.

 

Op 6 februari 1912 brandde Villa Nova tot de grond toe af. Bij deze foto (coll. RAT) staat niet vermeld wie erop te zien zijn, maar het zou dus kunnen zijn dat Louis van den Brekel hier de trieste restanten van zijn zaak staat te bekijken.

 

Nog in hetzelfde jaar (1912) begon de ambitieuze Louis v.d. Brekel een nieuwe zaak aan de overkant, die hij hotel Modern noemde. Vijf jaar later verkocht hij die weer en nam hotel Central aan de Spoorlaan over, om in 1925 “Modern” weer terug te kopen. Dit groeide uit tot een bekend hotel-restaurant. In deze tijd werd Louis wel “den Börgemister van den Heuvel” genoemd. Het verhaal wil dat Louis in het voorjaar van 1930 zijn vroegere overbuurman en architect Jos. Schijvens tegen het lijf liep. Van den Brekel vond dat deze onderhand eens een eigen bureau moest starten, waarvoor hij hem dan de eerste opdracht zou geven. Jos nam dit advies ter harte en richtte op 21 juni 1930 zijn architectenbureau op onder de naam Jos. C.A. Schijvens. Hij vestigde zijn bureau aan huis. Meteen daarna kreeg hij van Louis van den Brekel opdracht om Modern inwendig te moderniseren, incl. het naastgelegen “Maison Boes” (zie hoofdstuk 4) dat hij had aangekocht. Schijvens nam deze uitdaging aan en gaf hiermee zijn visitekaartje af als architect met moderne signatuur, wat hem nieuwe opdrachten opleverde, met name in de periode van wederopbouw na de oorlog. Een van zijn bekendste werken in Tilburg is de kapel van Onze Lieve Vrouw ter Nood uit 1964, nu een rijksmonument.

In 1934 kwam Louis van den Brekel echter in financiële problemen en ging failliet. Klaarblijkelijk had hij zich in deze economisch moeilijker wordende jaren aan “operatie Modern” vertild. De zaak werd gekocht en voortgezet door zijn zoon Jos (zie hierna), dus bleef in de familie.

(bronnen: “Monopoly op de Heuvel te Tilburg, of het veelbewogen leven van Louis van den Brekel,” door C.H.J. van den Brekel, besproken in het Tijdschrift Tilburg jaargang 1 nr. 1 van juli 1983; en het Groot Tilburgs Horecaboek van Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009)  

 

Adrianus Josephus (Jos of Joske) van den Brekel (1896-1971, x 1934 Maria Dymphina Elisabeth Nouwens, geb. Den Bosch 1910)

de Zèùverste meens van den Heuvel

Jos van den Brekel kocht in 1934 uit het faillissement van zijn vader Louis (zie hiervoor) diens zaak op de Heuvel (hotel Modern plus café-restaurant La Belle Meunière), waarvan hij ook de exploitatie op zich nam. Hoewel deze zaak een degelijke reputatie genoot als hotel en restaurant (zo stond rond 1955 de talentvolle kok Martin Willemsen er aan het fornuis), viel de zakelijke exploitatie lang niet altijd mee.   

Jos van den Brekel dankte zijn bijnaam aan de zakelijk magere jaren, omdat hij naar men zei opvallend vaak (zogenaamd) in bad zou hebben gezeten als er zich iemand met een rekening voor hem aandiende. Hij liet zich dan verontschuldigen met de smoes: “Mijnheer zit in bad.” Jos was klein van stuk en werd daarom vaak Joske genoemd. Mensen uit zijn omgeving, onder wie de vader van Jos Naaijkens die naast hem woonde, hebben eind jaren dertig eens voor de grap een badkuip bij Joske voor de deur gezet. Hoe het ook zij, Modern hield stand tot in de jaren zestig. In 1968 werd het pand verkocht aan de AMRO-bank die op deze plaats een nieuw kantoorgebouw neerzette. Omdat er bovendien meer ruimte nodig was voor het doortrekken van de Spoorlaan naar de Nieuwe Bosscheweg, viel in 1969 hier helaas een hele rij monumentale panden ten prooi aan de slopershamer.

 

Hotel-café-restaurant Modern aan de oostzijde van de Heuvel in 1946. Deze panden werden de tweede helft van de jaren zestig gesloopt voor het verlengen van de Spoorlaan naar de Nieuwe Bosscheweg (coll. RAT)

 

Franciscus (Frans) Arnoldus Adrianus Brekelmans (Berkel 1911-2002, x Berlicum 1938 Maria Spierings)

Tjudje (’t Joodje)

Zolang men zich kon herinneren had hij deze bijnaam, maar waarom precies was niet duidelijk. Mogelijk door zijn zakelijk instinct. Zijn vader Marinus Cornelis verdiende zijn brood in het slagers- en herbergiervak. Na zijn huwelijk betrokken Frans en zijn vrouw in 1939 een vrijstaand huis in de Molenstraat (Berkel), dat zij Germa noemde (naar Gerardus Majella). Frans werkte jarenlang op het kantoor van een Udenhoutse steenfabriek en zat ook lang in de gemeenteraad van Berkel-Enschot (zie foto. Bron: Rinus van der Loo).

 

 

Frans Brekelmans staat op deze foto van het gemeentebestuur Berkel-Enschot rond 1965. Walther Jansen, Oisterwijk)

 

Harrie Brekelmans (1874-1959, x Maria van Roestel 1884-1959)

Harrie van Heintjes of Harrie van Keeje

zoon van Henricus Brekelmans (1824-1876) en Cornelia Heijmans (1831-1914). Zij woonden in Udenhout in een boerderij (Groenstraat 86).

 

Kees Brekelmans (Udenhout 1941 – 2017, x Nel Verschuuren)

ome Kees

hij werd in elk geval zo genoemd bij het bedrijf Abrex Logistics, bleek uit een overlijdensadvertentie, waar hij door directie en collega’s zeer werd gewaardeerd vanwege zijn inzet en loyaliteit.

 

Cornelis Brenders (Berkel 1852 - aldaar 1934)

de Burgemeester van de Boeren

Hij was zeer lang Burgemeester van Berkel-Enschot: volgde in 1881 burgemeester Jan Baptist Adams op en werd in 1929 opgevolgd door Alphons Panis. De graftombe van de ongehuwd gebleven Brenders is te vinden op het kerkhof van Berkel.
Hoewel de landbouwdorpen Berkel en Enschot sinds 1811 één gemeente Berkel-Enschot vormden (samen met Heukelom), sprak men nog lang over Berkel c.a. of Berkel als men dat deel van de gemeente bedoelde. Sinds de herindeling van 1997 hoort Berkel-Enschot zonder Heukelom (dat naar Oisterwijk ging) bij Tilburg.
Onder zijn burgemeesterschap kwamen tal van zaken tot stand, zoals de kerkgebouwen van Berkel en Enschot, een treinstation enz. Maar Brenders stelde zich op de eerste plaats in dienst van de burgers. Hij bekommerde zich om de arme boerenbevolking van zijn gemeente en dankte daar zijn bijnaam aan. Zo maakte hij zich sterk voor de oprichting in 1896 van een afdeling van de NCB (Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond) in Berkel, en de aanwezigheid van financiële dienstverlening (Boerenleenbank). Een ander voorbeeld is de oprichting in 1913 van de Benedictus-Vereeniging (zie hoofdstuk 4 onder Benedictus), die onder Brenders’ voorzitterschap als doel had om binnen zijn gemeente grond te cultiveren voor landbouw, waar toen veel behoefte aan was.
Cornelis Brenders kreeg voor zijn werk zowel een wereldlijke als kerkelijke onderscheiding. Hoe hij deze laatste verdiende door zijn rol in oplossing van de “Trappistenkwestie”, is te lezen in het lemma Marinus ”den Abt van Bèrkel” van der Loo (bron: Rinus v.d. Loo)

 

Portret van burgemeester Cornelis Brenders (coll. Stadsmuseum Tilburg)

 

Maria Martina Henrica (Marie) de Bresser (Enschot 1922 – 2021, x Jos van Baast 1922-2001).

de Iron Lady van Berkel-Enschot

Zij is vele jaren baakster geweest (voorloopster van de professionele vroedvrouw). Kon haar mondje goed roeren, had “haar” op de tanden zoals Margaret Thatcher, en daarom werd Marie ook Iron Lady genoemd. Het was echter duidelijk dat ze het hart op de goede plaats had, hoe vurig een gesprek ook kon worden. Jos en Marie van Baast – de Bresser hebben op verschillende plaatsen binnen Enschot gewoond. Marie werd uiteindelijk bijna 100 jaar (bron: Rien v.d. Loo)

 

Johan Bressers (1871-1928)

Pinneke Bressers

zijn vader Martinus C.N. Bressers (1823-1902) was koopman en fabrikant van handbogen, pijlen, kaarsen, was en koloniale waren in het pand waarin later de antiekzaak kwam van Fien van Eyck en restaurant de Gouden Zwaan. Nu is daar stadscafé Meesters (dit heeft nog steeds M.C.N. Bressers gebeiteld staan op het fries van de gevel). In 1893 richtte Martinus ten behoeve van zijn zoon ijzerhandel Johan Bressers op. Deze zaak werd dichtbij gevestigd, in de Kerkstraat (zie ook hoofdstuk 4: et Brèssersstròtje). In 1907 werd in de Heuvelstraat (op nr. 76) een nieuw kantoor en afhaalbalie voor ijzerwaren en gereedschappen geopend. Johan werd Pinneke genoemd, omdat hij goed op z’n centen paste en naar verluidt ook de eerlijkheid van zijn personeel op dit gebied soms beproefde door ergens in de zaak een geldstuk neer te leggen en dan af te wachten of het daar bleef liggen. Men zei dat ze het ding eens hebben vastgespijkerd, en dat dit Johan enige nagels kostte toen hij het weer bij zich wilde steken!

 

Vader Martinus Cornelis Nicolaas Bressers (1823-1902, x 1860 Louisa Johanna Carolina Donders, 1834-1888) met hun oudste zoon Kees op een foto uit 1863. Kees volgde later zijn vader op in de zaak en Johan, nog niet geboren toen deze foto werd genomen, kreeg de leiding over de ijzerhandel (foto: coll. RAT)

 

mr. Carel M.M. (1939-....) mr. Maarten C.J.M. (1943-....) Bressers

de Staalmeesters

Johan Pinneke Bressers (zie hiervoor) werd in zijn zaak opgevolgd door zijn zonen Joh. Cornelis M.M. (1906-1993) en Martinus C.X.M. (1907-1975) Bressers, die op hun beurt in 1973 weer werden opgevolgd door hun respectieve zonen Maarten (zoon van Joh. Cornelis) en Carel (zoon van Martinus). Beiden haalden zij een meestertitel, vandaar de bijnaam. Zij bleven het bedrijf uitbouwen. Bressers Metaal is nu het grootste zelfstandige staalbedrijf van Nederland en ontving in 1995 het predikaat Hofleverancier. Vanaf de jaren 1950 zijn de vrachtauto's van Bressers een tijdlang opvallend aanwezig geweest in het straatbeeld. Zij hadden namelijk maar een halve cabine, om ook de langste ijzeren producten te kunnen vervoeren.

 

Carel Briels (1916 - Amsterdam1983)

de Nederlandse Cecil B. de Mil

hij werd bekend als organisator en regisseur van levende massaspektakels, naar het voorbeeld van de grote filmregisseur Cecil B. De Mil die beroemd was geworden van zijn massaproducties op het witte doek. Carel Briels werd geboren in Tilburg als de zoon van Johannes Briels (1875-1951) die in 1903 de Koninklijke Nederlandsche Stoom- Spiegel en Lijstenfabriek Briels in de Zomerstraat was begonnen achter het pand waarin sinds 1870 de winkel van zijn ouders (de grootouders van Carel) in spiegels, lijsten, schilderijen en andere kunstvoorwerpen was gevestigd. Henri (geb. Bergen op Zoom 1850, aanvankelijk huis- en decoratieschilder) en Paulina (geb. Weert 1856) Briels-Poell waren in dat jaar (1870) naar Tilburg gekomen. Briels mocht zijn zaak eigenlijk helemaal geen “Koninklijke” noemen omdat hij "slechts" Hofleverancier was (predicaat verleend in 1897 door koningin-regentes Emma), wat hem op een reprimande van burgemeester Raupp (1907-’15) kwam te staan. De zaak bleef desondanks tot 1943 reclame maken als “Koninklijke” en heeft tot 1959 bestaan. Enkele jaren daarna werd de bebouwing van dat deel van de Zomerstraat inclusief de voormalige zaak van Briels gesloopt vanwege een grote reconstructie van de binnenstad.

De jonge Carel Briels ging vanuit Tilburg in Amsterdam wonen en studeren aan de Academie voor dramatische kunsten. Kort na de oorlog begon hij naam te maken als organisator en regisseur van grootschalige openluchtspelen, zoals in het Olympisch Stadion van Amsterdam ter gelegenheid van Koninginnedag 1945 en “Het drama der bezetting” in 1946; “De Waterweg heroverd” in het Feyenoord Stadion in Rotterdam in 1947; bij het gouden ambtsjubileum van koningin Wilhelmina en de inauguratie van haar opvolgster Juliana in 1948; het massaspel in Breda “Zevenhonderd jaar en één nacht” (Breda-Oranjestad 1952) en in dat jaar ook “Aquamarijn” in de RAI. In 1956 was Briels betrokken bij de feestelijkheden ter gelegenheid van het huwelijk van prins Rainier van Monaco met prinses Gracia. De manifestatie “Voor en na Waterloo” ter ere van het 150-jarig bestaan van het Koninkrijk in 1963 werd ook Briels' Waterloo, want deze werd een flop die zijn naam langdurige schade toebracht. Niettemin wist Briels in 1974 een traditie in ere te herstellen door op nieuwjaarsdag de Gijsbreght van Aemstel in Amsterdam te produceren. 

 

 

Doorkijkje naar de Zomerstraat in de jaren 1950, op het drukke punt met de Bredaseweg en (rechts) het St. Annaplein / Korvelseweg. “Spiegel- en Lijstenfabriek Briels, Hofleverancier” staat er links op de zijkant van het hoge pand.
Dit was toch een heel bekend punt in de binnenstad met de agent op z’n console die het verkeer altijd onder controle hield!

 

mevr. Brocken

Moederke Drie

in en om de Van Hogendorpstraat wist iedereen wie dit was en dat zij drie kinderen had, maar of en wat er meer achter deze bijnaam zat is niet bekend.

 

Jan van den Broek (1919-….)

Broekie

was bode van de textielarbeidersbond Sint Lambertus en ging in 1947 de huizen langs om leden te werven. Kwam in 1953 in het bestuur van deze bond en werd in 1955 penningmeester. Als textielarbeider was hij in 1933 begonnen bij Kastofa – Van Beurden. Hij werkte vervolgens, behalve een periode in de oorlog, tot 1957 bij Dröge en tenslotte tot 1970 bij André van Spaendonck.

 

August van den Broek (geb. rond 1900)

Gusje Dap

Was een beton- en terazzowerker die aan de Heikant woonde. Hij kon ook wel een huis bouwen maar hield zich toch liever bezig met het ruwere werk zoals schuurtjes en schuttingen. Dat voegde niet zo nauw, en erg precies was hij ook niet. Vandaar zijn bijnaam die verwijst naar dabbe, dit is knoeien of modderen. Deze associatie kwam wel vaker voor (zie ook Sjaak Dap van Berkel).

 

dhr. Broekhans

Snötje Broekhans

had een spits muizengezicht en hazenlip, welke combinatie hem kennelijk een bijzonder snötje (snuitje) gaf. Hij dreef in de eerste helft van de 20e eeuw een drogisterij in de Zomerstraat.

 

mevr. Van Broekhoven

Splêet van Broekhoove

omdat ze een aardig eind weg kon kletsen. Woonde in de jaren 1940-’50 in de Dr. Mollerstraat

 

mr. Gerrit Ph. (Gerardus Philippus) Brokx (Oosterhout 1933-2002)

de Sheriff of Gerrit de Ritselaar

 

Burgemeester Brokx begroet Miet van Puijenbroek bij een officiële gelegenheid in 1994 (foto: coll. RAT)

 

hij was burgemeester van Tilburg in de periode 1988-1997. Zijn eerste bijnaam wed bedacht door schrijver en journalist Jace van der Ven in zijn als Putjeschepper geschreven rubriek in het Brabants Dagblad, omdat er met burgemeester Brokx niet te spotten viel. De tweede bijnaam verwijst naar het feit dat Brokx door een vasthoudende lobby en goede politieke contacten veel voor de stad gedaan wist te krijgen, zoals de erkenning als stedelijk knooppunt, de vestiging van een aantal buitenlandse bedrijven en de bouw van een “Kunstcluster” met een conservatorium en Concertzaal (zie hoofdstuk 4: et Stripkespak). Brokx werd om deze reden ook wel de “titels” van straatvechter of ijzervreter toegekend. Ook in mindere zaken van interne aard mocht hij graag zijn zin doordrukken (zie bijvoorbeeld hoofdstuk 4: 't Zitje van Brokx). Zijn benoeming tot burgemeester in 1988 had overigens veel voeten in aarde, omdat hij niet voorkwam op de kandidatenlijst van de Tilburgse vertrouwenscommissie. Maar de in 1986 als staatssecretaris van Volkshuisvesting opgestapte Brokx kreeg de voorkeur van de toenmalige premier Lubbers. Negen turbulente jaren later was er brede erkenning van zijn verdiensten voor de stad. Een van zijn onderscheidingen was die van Bouwer van Verdienste. In zijn Tilburgse periode trouwde Brokx voor de tweede keer, met Marjolijn Uitzinger, een bekende radiopresentatrice. Gerrit Brokx overleed na een ernstige ziekte in het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg en werd begraven in Oosterhout, waar hij was geboren en zijn politieke carrière begon: in 1962 werd hij gemeenteraadslid en daarna wethouder, vervolgens lid van de Provinciale Staten van Noord-Brabant en gedeputeerde. Van 1977 tot 1986 was hij, met een korte onderbreking als lid van de Tweede Kamer, staatssecretaris van Volkshuisvesting.

Op mijn site heb ik in januari 2002 dit verhaaltje geplaatst met mijn herinnering aan burgemeester Brokx:

Gerrit Brokx overleden, daar schrik je toch van, ook al kwam dit nieuws voor mij niet onverwachts. Vijf jaar geleden nog maar regeerde hij met krachtige hand over de stad. Niet voor niets stond hij hier bekend als 'De Sherrif'. In mijn Haagse tijd bij Economische Zaken dacht ik mee over de economische kansen voor Tilburg, waar het gedaan was met de wollenstoffenindustrie. In mijn werkstad Den Haag ging ik rondsnuffelen naar kansen voor Tilburg, bijvoorbeeld in het kader van de selectie van stedelijke knooppunten die toen in volle hevigheid woedde. Het waren boeiende tijden. Wel was het moeilijk om met Brokx op vriendschappelijke voet te komen. Den börgemister hield afstand. Toch heb ik later op een curieuze manier gemerkt dat hij me niet vergeten was. Dat was eind 1996 bij de geruchtmakende kaartjesaffaire voor de officiële opening van de Concertzaal. Brokx vond dat "zijn" zaal op grootse wijze moest worden geopend, als kroon op zijn burgemeesterschap en uitgelezen kans voor een stuk Tilburg-promotie waar hij het belang altijd zo van inzag. Vanuit het stadhuis waren echter ook uitnodigingen verstuurd naar een aantal prominenten van omliggende gemeenten. Toen Brokx dit merkte ontstak hij in woede, want hij vond dat bedoelde gemeenten ondanks zijn aandringen te weinig of niets hadden bijgedragen aan deze culturele voorziening voor de hele streek. Er ontstond grote deining ten stadhuize over de vraag of de burgemeester de lijst van genodigden vooraf zelf had gezien of niet, dus over de schuldvraag. Het moet er heftig toe zijn gegaan! Hoe het ook zij, de gewraakte uitnodigingen werden stante pede door Brokx zelf ingetrokken. Tot de afvallers hoorde volgens het Brabants Dagblad, dat dit nieuws op zijn voorpagina plaatste, ook het toenmalige lid van de Tweede Kamer en Goirlenaar Gerd Leers. Deze had zich juist rond die tijd immers de woede van Brokx op zijn hals gehaald door een geslaagde oppositie te voeren tegen de voorgenomen annexatie in het kader van de gemeentelijke herindeling van zijn woonplaats door Tilburg. Toen ik in de krant over de kaartjesrel las kreeg ik een nu-of-nooitgevoel van jewelste. Ik schreef meteen een brief aan Brokx met het verzoek of ik als "echte Tilburger" misschien Leers' plaatsen kon krijgen voor mij en mijn vrouw. Ik pakte mijn fiets en scheurde naar het stadhuis om de brief persoonlijk af te geven aan de bode van dienst. Nog nooit heb ik zo snel antwoord gekregen op een brief aan de gemeente of welke andere instantie ook. Eén dag later lagen de kaarten al bij ons in de bus! Enkele weken daarna waren wij getuigen van een mooi openingsconcert door Het Brabants Orkest en musici van het ook in het nieuwe "Kunstcluster" gevestigde Brabants Conservatorium, in aanwezigheid van H.M. Koningin Beatrix. Telkens als wij de Concertzaal bezoeken kunnen we nog met plezier terugdenken aan deze mooie avond die wij dankten aan "onze Sherrif."

 

 

”De Sherrif” poseert met enkele van zijn assistenten in de Heuvelstraat, 1993 (foto: coll. RAT)

 

Adr. de Brouwer (1855-1941)

de Stoere (1)

landbouwer op Abcoven die ook wethouder van Goirle werd (zie bij Jan van Heijst).

 

Jan de Brouwer

Jan de Kas

bepaalde van 1917 tot 1948 het gezicht van de Boerenleenbank van Goirle.

 

Marie de Brouwer

Miet Brèm

runde een zuivelwinkel in de Voltstraat terwijl haar man Jan een melktoer maakte met zijn paardenkar. Marie zag eruit als een blonde boerin en dankte haar bijnaam aan de plek in Berkel-Enschot waar ze geboren was (daar stond veel brem). Veel Belgische mensen die bij De Volt werkten (een groot productiebedrijf van Philips) kwamen haar winkel in om boter te halen die hier goedkoper was dan bij hen. Slim speelde Miet Brèm daarop in door iedere week speciaal voor hen ook zult te maken (wel 100 kilo), een typisch Tilburgs slagersproduct gemaakt uit varkenskoppen.

 

mgr. dr. P.C. (Petrus Cornelis) de Brouwer (1874-1961) tijdelijk pater M.(aria) Respicius

den Dòctòr

 

Portrettekening door Joop Liesker, 1958. Bron: Gedenkboek Sint-Odulphuslyceum 1899-1974.

 

was priester en rector van het RK Gymnasium (later St.-Odulphuslyceum), van 1900-1918. Gaf les in klassieke talen, godsdienst, geschiedenis én scheikunde (!) van 1899-1939 en zette zich in voor de vorming van religieus geïnspireerde intellectuelen ten behoeve van het toekomstige Brabant. Den Dòctòr was ook bekend als publicist in het tijdschrift Brabantia Nostra en het Roomsch Leven. Was van 1922 tot 1939 censor van de R.K. Leeszaal. Maakte als pater aanvankelijk deel uit van de Fraters van Tilburg (zie hoofdstuk 2).

De groep paters waar P.C. de Brouwer toe hoorde kreeg binnen de congregatie van de Fraters van Tilburg problemen met de gelijkheid aan de niet tot priester gewijde onderwijsfraters, van wie ze de sobere leefregels moesten overnemen. In 1916 werd deze paterskwestie door Rome opgelost door de paters de status van wereldheer te geven. Vijf van hen (w.o. den Dòctòr, zijn broer Harrie en Frans Siemer, zie daar) konden zich toen geheel wijden aan hun onderwijs- en culturele taken. Een vijf jaar eerder had P.C. (Pieter) de Brouwer in dat kader al een studie klassieke talen in Utrecht afgerond, wat van overheidswege als voorwaarde was gesteld voor het verkrijgen van overheidssubsidie voor het katholiek onderwijs. Aan zijn aldus “opgedrongen” promotie in 1911 aan de universiteit van Utrecht heeft hij zijn bijnaam, en het R.K. Gymnasium zijn officiële erkenning (1912) te danken. P.C. de Brouwer speelde een rol bij de pogingen om de Katholieke Leergangen uit Den Bosch naar Tilburg te halen (gelukt in 1918,) alsmede hier een katholieke universiteit van de grond te krijgen (deze werd aan Nijmegen toegekend; de Handelshogeschool in 1927 gold als een troostprijs). Na zijn werkzame jaren in Tilburg besloot den Dòctòr om terug te keren naar Hilvarenbeek, waar hij ook was geboren als zoon van Nicolaas de Brouwer en Johanna Antonia van den Berg (1845-1931).

 

Ria de Brouwer–van de Pas (1939-2023)

Het Schakelvrouwtje

Zij bracht ongeveer twintig jaar De Schakel, het Weekblad voor Berkel-Enschot en Heukelom, rond in haar buurt. Ergens eind vorige eeuw begon de familie De Brouwer, Ria en haar man Ries en hun zoon Patric, hiermee. Ries overleed in 2006, Ria en Patric gingen samen door. Ria stopte pas in 2019, het jaar waarin zij 80 werd. Móest vanwege haar gezondheid wel stoppen met wat zij in die twintig jaar altijd zo graag had gedaan. Haar route in de omgeving van de Udenhoutseweg duurde vaak wat langer, omdat ze onderweg nu en dan graag een praatje maakte met mensen die ze dan zag. Zij hield van die contacten. Alle mensen kenden haar als het Schakelvrouwtje (bron: Rinus v.d. Loo / De Schakel). 

 

Ria de Brouwer–van de Pas toen zij moest stoppen met het bezorgen van De Schakel (foto Bas Haans 2019, coll. archief De Schakel).

 

Johannes Franciscus Maria Cornelis Paulus Dominicus Brouwers (1900-1956, x Dorothea van Wylick 1910-1983)

Fraans Hals

 

Detail uit een portret, geschilderd door Jan van Delft (foto: coll. fam. Brouwers)

 

alleen omdat hij een lange nek had. Moet rond de oorlog van 1940-1945 aan de Bredaseweg hebben gewoond, ter hoogte van het (toenmalige) Bels Lijntje. Was directielid van Brouwers' Lakenfabrieken aan de Korte Schijfstraat. Als roepnaam was zijn tweede doopnaam gekozen (Frans).

J. Brouwers' Lafenfabrieken aan de Korte Schijfstraat waren eigendom van de familie Brouwers. Frans Brouwers deelde in de fabriek ook figuurlijk de lakens uit. Zijn zuster Mies trouwde met Willem Carel (Wim) Beels die afkomstig was uit een Amsterdamse protestantse bankiersfamilie en in eerste instantie beroepsofficier bij de marine werd. Voor zijn huwelijk ging hij over tot het katholieke geloof, waar zijn familie duidelijk niet blij mee was. Wim Beels kwam vervolgens als mede-directeur in de fabriek van de familie Brouwers. Hij had misschien verstand van geld, echter niet van textiel. Het verhaal ging dat hij eens in de fabriek een prachtig wit bundeltje textiel zag liggen. Verrukt riep hij uit dat hij nog nooit zo'n mooie wol had gezien. Mensen die het hoorden hadden moeite hun lachen te bedwingen, want wat hij in zijn hand hield was gewone nylon! Zoon Leonard (Len) Marius Beels (Teteringen 1920-1989) volgde voor de oorlog het Odulphuslyceum, en richtte in 1938 samen met Lambertus (Berry) J.M. de Beer (geb. Tilburg 1921, x Trees Wubbe 1927-2013) de Tilburgse Jeugdluchtbescherming op. In 1942 werd Len adjunct-directeur in de fabriek van Brouwers. Nadat in 1956 Frans Brouwers en in 1958 Beels senior waren overleden, verkocht de weduwe Mies Beels-Brouwers alle aandelen J. Brouwers' Lakenfabrieken aan Freek K.M. Mutsaerts van J.A.A. Kerstens' Lakenfabrieken. Bij deze transactie bedong zij dat haar zoon Len de verkoop buitenland mocht blijven doen (zie ook bij Johannes Kerstens).

 

Toon Brouwers (1933-2000)

Antonio Maspes

hij werd genoemd naar een bekende wielrenner uit de jaren 1950 die hem erg aansprak en wiens voornaam overeenkwam. Hij was een bekend en gewaardeerd lid van de hockeyclub Forward en schreef onder deze bijnaam ook stukjes in het cluborgaan. Daarbij schuwde hij een poëtische benadering van zijn sport niet. Een aantal voorbeelden hiervan uit 1995 werd overgenomen in het boek “Onze Club”, waarin de geschiedenis is opgenomen van de hockeyclubs Forward en Tilburg tot en met hun fusie in 2011 tot HC Tilburg (uitgave hockeyclub HC Tilburg, nov. 2014), zoals zijn visie op het veteranenhockey:

 

Vet-er-aan!

Veteranen, bejaarde sterren

die ’s middags doen als toen

en harder rennen dan goed is

voor hun goede doen

die aan de toog zich vermannen

en onder Studio Sport merken……

dat ze niet meer kanne.

 

Toon Brouwers

Toontje Cognac

van de wijnhandel Brouwers Arnold in de Magazijnstraat. Hij begon in de textiel, maar deed zijn zaak al rond 1912 over aan Antoon de Rooij die onder eigen naam verder ging. Een kleinzoon van Toontje Cognac, Matheus "Tuuk" J.M. Brouwers (1920-Oisterwijk 2003, x Jetty Verbunt,) was de laatste directeur van wijnhandel Brouwers Arnold.

 

Sjef Brouwers

de Rôoje Sjèf

Hij was van 1975-‘82 eigenaar en exploitant van café bar De Spoel in de Fabriekstraat. Eerder, van 1968 tot 1975, was hier het Vestzaktheater gevestigd voor theater, cabaret, muziek en dans, waar ook ruimte was voor exposities en cursussen. Daarna ging de zaak verder als café bar De Spoel met nadruk op het zijn van progressieve discotheek en bieden van live concerten en performances, waarvoor het publiek van heinde en ver kwam, mede vanwege het late sluitingsuur. In de zaal brachten in die tijd bekende muzikanten uit de Tilburgse scene zoals "Rokking Loewie" Israël (zie daar), Ton Leyten, Frank Jut en Jacques Mees hun onvervalste Rock ’n Roll ten gehore. Eind negentiger jaren was de concurrentie van nieuwe uitgaansgelegenheden in het centrum te groot geworden en viel het doek over De Spoel.

De voorgeschiedenis in dit pand uit 1904 (architect Jos. Donders) kende pioniers op een heel ander vlak: eerst was het de praktijkruimte van dr. Karel Deelen. In 1927 werd hier de eerste fysiotherapeutische praktijk van de stad gevestigd. 

 

Toos de Bruijn-Huijbregts

Tooke de Bruijn

dreef met haar echtgenoot Jan een kruidenierszaak aan de Groenstraat, hoek Baanderheerstraat. Het ging zo goed met de zaak dat er twee hulpkrachten bij kwamen. In het begin van de jaren 1940 werd de winkel verbouwd maar Jan heeft daar niet lang van kunnen profiteren. Hij sneuvelde namelijk tijdens de laatste oorlogsdagen, terwijl hij dienst deed voor de Bescherming Bevolking.

 

Els Bruëns (1938 - ….)

Madame Caroussa (Mevrouw Karretje)

Zij volgde 32 jaar een loopbaan in het basisonderwijs: op het Groeseind als hoofdleidster van De Til, in de Nijverstraat (wijk Theresia) en in de Hoogvensestraat aan het Heuvels Kleuterhofke.
Eén van haar kinderen, dochter Fabiola, belandde op zeker moment als gevolg van een ernstig ongeval met een dwarslaesie in een rolstoel. In die situatie was het haar wens, om nog eenmaal met haar moeder terug te gaan naar Tunesië, waar zij eerder met het gezin zulke fijne vakanties had doorgebracht. Deze wens ging rond 1985 in vervulling. In de stad Sousse kwamen zij toevallig in gesprek met een gehandicapte man in een erg gammele rolstoel. Dit bracht Els op het idee om thuis in Tilburg een actie voor een nieuwe rolstoel ten behoeve van die man te starten. Dit leverde zoveel goede respons op, meteen al drie rolstoelen, dat zij besloot om hiermee door te gaan. De behoefte aan hulpmiddelen voor invaliden in Tunesië was zeer groot. Er werd een hele organisatie opgezet om de vele rolstoelen – elke zes weken een vrachtauto vol! – op bestemming te krijgen. Els Bruëns kreeg aldaar bekendheid, en een bijnaam: Madame Caroussa. In 1992 kreeg zij een officiële bedankbrief van de Tunesische president met een onderscheiding. De Tunesische ambassade fêteerde haar in het Kurhaus. In 2015, na dertig jaar rolstoelhulp, schreef Els haar belevenissen op in een boek, getiteld “This is it”, waarvan zij het eerste exemplaar aan de Tunesische ambassadeur mocht overhandigen. Zij was toen de 75 al gepasseerd en had liefst 147 reizen naar Tunesië achter de rug. Inmiddels worden via een speciale stichting allerlei hulpgoederen geleverd, ook aan Marokko, en staat de reizenteller van de onvermoeibare Els Bruëns op 227. De benedenverdieping van haar appartement in de Koestraat heeft zij ingericht als expositieruimte met voorwerpen die zij heeft verzameld tijdens al die jaren van hulpacties (bron: Stadsnieuws, 29 okt. 2022).

 

De Tunesische ambassadeur in Nederland, Ben Becher, met Els Bruëns tijdens

de boekpresentatie in sept. 2015 (coll. Brabants Dagblad) 

 

Karin Bruers (1962-.…)

Bèts van et Bènkske

 

speelde onder deze naam de vrouwelijke hoofdrol in Tilburgse serie 't Benkske op TV8. Karin maakte naam als kleinkunstenaar en schrijfster. In Tilburg bedacht en ontwierp zij de “social sofa” (bènkske) waarvan zij ter bevordering van de sociale contacten er duizend wilde zetten op allerlei plaatsen in de stad. Haar idee werd opgepakt waardoor er door heel Tilburg steeds meer in beton gegoten banken met verschillende afbeeldingen in de vorm van een chaise longue verschenen. Bènkskes zijn 2,24 m lang. De kosten voor de bankjes in Tilburg worden gesponsord door het plaatselijke bedrijfsleven: bedrijven en organisaties kunnen de “social sofa’s” per stuk sponsoren en naar eigen smaak laten uitvoeren. Inmiddels heeft dit initiatief ook in andere steden opvolging gevonden.

 

Kees van der Bruggen

Pater Handveger (of –Bezem)

Hij heeft vlakbij het huidige Bosch en Duin in Udenhout, aan de rand van Nationaal Park Loonse en Drunense Duinen, in een huisje gewoond dat de familie Le Mire daar in 1886 had laten bouwen. Deze familie bezat als hoofdverblijf kasteel De Strijdhoef in Udenhout (zie hoofdstuk 3, onder Arthur J.L. Le Mire). In 1921 werd het huisje bij Bosch en Duin gesloopt, waarna in 1930 het perceel werd verkocht aan Natuurmonumenten.

Bewoner Kees van der Bruggen dankte zijn bijnaam aan het feit dat hij trouw zorgde voor bloemen in de kerk van Udenhout én dat hij “bunt” (wortels van het pijpenstrootje) verkocht, dat werd gebruikt voor het maken van bezems en handvegers.    

Ongeveer op de plaats waar dit huisje heeft gestaan werd in 2005 een monument onthuld dat herinnert aan de fusillade door de Duitsers op 26 mei 1944 van veertien verzetsstrijders (zie: “Oorlogsmonumenten in Nationaal Park de Loonse en Drunense Duinen” door Henk Peters, een uitgave van ’t Schoor, Heemcentrum voor Udenhout en Biezenmortel, 4 mei 2019, pag. 65 e.v.)

 

Boven: drukte op de plek waar tot 1921 het huisje van “Pater Handveger” stond. Ook op 25 mei 2018 werd de jaarlijkse herdenking bij het verzetsmonument verzorgd door leerlingen van basisschool De Wichelroede uit Udenhout. Namens de nabestaanden dankt Hans de Jong (staand achter links) de leerlingen voor hun betrokkenheid (foto: Karel de Beer). Onder: close-up van het monument uit 2005, ontworpen door Riki Mijling, met op de randen dichtregels door Marie-Colette van Spaendonck. Rechts daarvan een van de vier zwerfstenen met namen erop. Gekozen is voor zwerfstenen, omdat de lichamen van de gesneuvelden nooit zijn gevonden (foto Henk Peters). 

 

Gerardus Rudolph Buddemeijer (Boxtel 1829 – 1907, x 1867 Elisabeth Christina Doorewaard)

den Bud

Hij vestigde zich in 1876 als gerechtsdeurwaarder in Tilburg en raakte hier bekend als den Bud, welke aanduiding vervolgens voor in principe ieder lid van de familie Buddemeyer of Buddemeijer kon gelden. De Buddemeijers werden een deurwaardersdynastie in Tilburg. Gerard werd opgevolgd door zijn zoon Paul Léonard Jacques Henri (1873-1959, x 1901 Agnès Vincent, 1882-1966), en die door zijn oudste zoon Gérard Rudolf (“Ruud”, 1903-1980, x Catharina Gerardina Francisca van der Schoot, 1905-‘89). Paul verplaatste begin twintigste eeuw de zaak van de Poststraat naar de Tuinstraat (zie foto). Zijn zoon Gérard (of Ruud, zie tweede foto) bleef tot 1965 in de Tuinstraat gevestigd als gerechtsdeurwaarder.

 

Begin twintigste eeuw liet deurwaarder Paul Buddemeijer dit dubbelpand Tuinstraat 42-44 bouwen, ontworpen door architect F.C. (Frans) de Beer (zie ook onder Adrianus Guilbertus “de Zwarte” Beer). Het omvatte twee woonhuizen, een kantoor en venduzaal (ingang rechts) waar inboedels werden geveild. In 1903 werd de eerste steen gelegd door de acht maanden oude Gérard. In 1960 werden op de begane grond voorgevel en interieur deels verbouwd door de architecten Jan en Ed van der Valk. De twee bovenste verdiepingen behielden de oorspronkelijke, eclectische bouwstijl van F.C. de Beer, waarbij de grote versierde erker opvalt. De venduzaal werd in 1983 aan de tuinzijde afgebroken (bron: rubriek moNUment van de week in Stadsnieuws, april 2021).  

 

Deze Gérard had een jongere broer Gilbert (Giel, 1904 – Wassenaar 1960), die zich als advocaat en procureur rond 1927 in de Nieuwlandstraat vestigde en bekend was als voetballer van Willem II, waar hij van 1925 tot 1931 als midvoor in het eerste elftal speelde en vervolgens tot 1945 afwisselend vice-voorzitter en voorzitter van het bestuur was. Daarna bleef hij de club van dienst als bestuurslid (tot 1948) en juridisch adviseur, en zat jarenlang in de commissie van beroep van de KNVB. Als snelle midvoor op het voetbalveld kan zijn bijnaam den Bud (of But) ook in verband worden gezien met het woord "buut" (= eindpunt van een renpartij) afgeleid van het Franse “le but” (doel of mikpunt). In die rol werd Gilbert den Bud bij Willem II in 1932 opgevolgd door Budje van Ham (zie daar). De jongste broer van Gérard (Ruud) en Gilbert (Giel) was August (Guus), die we hierna nog zien. Hun zus Elisabeth (Betty) Christina Maria Agnès (1909-’77, zie ook hoofdstuk 2 bij de Drie Musketiers) trouwde in 1930 met de Tilburgse textielfabrikant Hendricus (Harrie) Ludovicus Josephus Maria Jurgens (Rotterdam 1895 - 1972).

 

Gérard Rudolf (Ruud) Buddemeijer (1903-’80) in 1961 gefotografeerd door L. van Beurden (coll. RAT)

 

Buddemeijer die alle kleding schoont

den Buud

De hierboven genoemde Paul Léonard J.H. Buddemeijer (1873-1959) was in 1899 benoemd tot deurwaarder bij het Kantongerecht in Tilburg. Hij besefte kennelijk dat ook deurwaarders samenwerking en diversificatie moesten zoeken. In 1914 fuseerde zijn incassobureau met het bureau Confidentia van Louis Donders. In 1916 opende Buddemeijer met de veilingmeester A. Venmans een door Caspar van den Beld ontworpen “venduzaal” in de Wolstraat (Telexstraat). In dit pand, waar onder meer in beslag genomen inboedels werden verkocht, kwam later Ruimte X dat vervolgens in 2012 werd toegevoegd aan Cinecitta, een kleinschalige culturele bioscoop (voorheen Ambassade bioscoop) gelegen aan de Willem II straat. Aan het begin van de jaren twintig had Paul een kortstondige associatie met deurwaarder H.J. Tabbers.

In 1931 liet Paul L.J.H. Buddemeijer zich registreren als eigenaar van de Stoomververij en Chemische Wasscherij Aug. Buddemeijer op het adres IJzerstraat (of IJzerpad) 20. Hier is nu de fietsenstalling onder het Pieter Vreedeplein. Toen, in 1931, stond er alleen nog een pakhuis overeind uit de tijd dat hier de wollenstoffenfabriek van de Gebrs. Sala was geweest, welke in 1887-’88 was afgebrand. De firma Buddemeijer ging in dit oude pakhuis van start. Naamgever Aug. Buddemeijer was de jongste zoon van Paul. Deze August (Guus) Jean Elisabeth Buddemeijer (geb. 1906) begon als bedrijfsleider in de zaak van zijn vader. In 1938 trok senior zich terug en stond Guus er alleen voor. Opmerkelijk was de advertentie in Tilburgs rijm, waarmee Buddemeijer in 1936 tweemaal onder de naam den Buud adverteerde in de NTC (Nieuwe Tilburgsche Courant):

 

 

In deze advertentie staan enkele interessante dialectwoorden voor kledingstukken. Voor een verklaring zie: “Van Aajkes tòt Zaandkèùl”, Tilburgs ABC-boek door Ed Schilders, Tilburg 2012, pag. 42, of: http://www.cubra.nl/middenstandsrijm/middenstandsrijm_dialect.htm

 

Als amateur toneelspeler kroop Guus Buddemeijer in 1948 in de huid van Koning Willem II, toen diens intocht in Tilburg (1841) na zijn kroning (1840) werd nagespeeld ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van Koningin Wilhelmina. Deze foto (coll. RAT) werd in 1948 genomen op de Bredaseweg ter hoogte van het Bels Lijntje (nu de Vierwindenlaan). Daar had café De Vier Winden gestaan totdat dit in mei 1940 door bommen werd verwoest. Honderd jaar eerder had hier de ontvangst van de koning plaatsgevonden. Op de voorste rij zien we v.l.n.r. Herman Dröge als mgr. Zwijsen (was in 1841 nog pastoor van het Heike), Jos van den Brekel als burgemeester Beckers, Guus Buddemeijer als Koning Willem II en Nico Bakx als militair.

 

Koos Buster

de Lamme Koos

bekende verschijning op Körvel, was in de jaren 1950-‘55 vaak op de fiets te zien, hoewel hij aan een kant verlamd was.

 

dhr. Bu(u)ster

de Rôojen Buuster

politieagent, "buitenwijker" die in de jaren 1950 in de toen nog schaars bebouwde wijk De Blaok patrouilleerde. Hij woonde in de Watertorenstraat.

 

dhr. Buuster

Willeke Boezer

kastelein van café Groenlust op de Koningshoeven, achter de villa van Piet Smids.

 

 

1.C

 

Adrianus Josephus (“Janus”) Claesen (1895-1959, x 1919 Anna Cornelia Maria Schoenmakers, 1893-1965)

de Sèùkersteel

Hij was een zoon van de steenfabrikant Johannes Cornelis Claesen (1857-1930, x 1893 Johanna Maria van Mensvoort, 1867-1933), die ook lid is geweest van de gemeenteraad. Voor een steenfabrikant zag de lange, magere Janus er nogal fijnbesnaard uit, wat zijn bijnaam kan verklaren. Dit verhinderde hem niet om steenfabrikant te worden, in de voetsporen van zijn vader. Hij was ook actief in de VVV en het Oranjecomité. Hij liet in 1920 een groot huis bouwen in Hoefstraat tegenover zene stinoove (steenfabriek). Zijn fabriek, inmiddels A.J. Claesen & Co, werd in 1923 verplaatst naar de Lovense Kanaaldijk (Rauwbraken). In 1935 schonk de firma een monumentale stenen bank, ter herinnering aan de in 1930 overleden J.C. Claesen, aan de gemeente Tilburg. Die bank had in 1934 eerst gestaan op de tentoonstelling Stad Tilburg, en werd een jaar later door Burgemeester Vonk de Both onthuld op het plein van de kerk St. Antonius van Padua aan de Hoefstraat. Deze creatie van architect Jan van der Valk (die ook het huis in de Hoefstraat had ontworpen) met in de rugleuning een vijfluik, voorstellende de ontwikkeling van de steenbakkerij door de eeuwen heen, heeft enkele decennia op het kerkplein gestaan. Er zijn aan de rand van Tilburg drie stinooves geweest die in de periode van 1911 tot 1950 naast elkaar hebben bestaan. Naast die van Claesen waren dat die van Stevens, die ook in de Rauwbraken zat en die van Smulders & Teurlings aan het begin van de Dongeseweg (zie in dit hoofdstuk: Pèèp Teurlings en in hoofdstuk 4: het Spoor van Claesen, het Treintje van Stevens en de Kieteltèùn.)

 

De steenfabriek van Claesen aan de Lovense Kanaaldijk (luchtfoto KLM)

 

Van steenbakker tot steenhakker: zijn zoon Johannes (Hans) Bernardus Aloysius Claesen (1925-’95) werd beeldhouwer. Na zijn studie aan de voorloper van de Academie voor Beeldende Vorming en daarna aan de kunstacademies in Den Bosch, Den Haag en Maastricht, kreeg hij een atelier op het terrein van de steenfabriek van vader Adrianus Josephus. Tegen 1965, toen het duidelijk werd dat de steenfabriek moest wijken voor aanleg van Industrieterrein Loven, liet hij aan de overkant van de Lovense Kanaaldijk een speciaal beeldhouwersatelier bouwen (architect Wim Hansen, Bossche school). Via collega-kunstenaar Theo Mols was Claesen in contact gekomen met de ideeën van de Bossche School. Dit had niet alleen invloed op de bouw en inrichting van zijn atelier, maar ook op zijn verdere ontwikkeling als beeldhouwer. In 1984 kwam ook zijn dochter Inge (geb. 1960), na haar studies aan de academies van Den Bosch en Maastricht, werken in dit sindsdien geheten “Atelier Claesen.” Hans liet een gevarieerd oeuvre na, waaronder veel werken in de openbare ruimte van Tilburg, was in de jaren zestig secretaris van de Vakgroep Beeldhouwers (BBK), penningmeester van de Federatie van Beroepskunstenaars en mede oprichter van het Duvelhok. Van 1971 tot 1990 was hij ook als docent verbonden aan de Academie voor Beeldende Vorming en de opleiding Tehatex (Tekenen, Handvaardigheid, Textiele vormgeving) van het Mollerinstituut, beide te Tilburg (bronnen: Wiki Midden-Brabant en

atelierclaesen.nl).

 

“Hans anders”: zoon Hans Claesen ging ook in stenen werken, maar dan anders. Hier zien we hem aan het werk in zijn atelier (coll. RAT)

 

Atelier Claesen, sinds 1965 aan de Lovense Kanaaldijk (coll. atelierclaesen.nl)

 

frater Clementis

Clemens Klap Stijfsel

werkfrater en "Willie Wortel" op het moederhuis aan de Gasthuisstraat. Vond de eerste inductie-knipmachine uit, die kapper Heerkens in de St. Josephstraat als een van de eersten in het kappersvak gebruikte. Kwam rond de oorlog uit Duitsland om hier onder te duiken, want hij wilde niet dienen in het Duitse leger.

 

Jan de Cock

Jantje Kom-iel-foo

Omdat hij te pas en te onpas de Franse uitdrukking “comme-il-faut” gebruikte, waarschijnlijk om “chique” over te komen. Hij woonde op et Gurke en had een wollenstoffenfabriek in de Goirkestraat

 

Jo Coolen (….-2000)

Bulletje of Bill Coolen

Dankte zijn eerste bijnaam aan het feit dat hij een nogal rond gezicht had. Hij was  bekend als muzikant (gitarist) en kwam uit een muzikale familie. Zijn vader (Jan) was destijds ook bekend als vakbondsman en raadslid voor de SDAP, die een grote rol speelde bij de textielstaking van 1935. Jo Coolen speelde eerst bij de Palmyra Hawaiians en stapte daarna over op jazz. Vermoedelijk werd hij na de bevrijding in oktober 1944 door geallieerde soldaten voor het eerst Bill genoemd. Begon in 1949 een gitaarwinkel met ook andere muziekinstrumenten in de Gildebroederstraat en gaf gitaarlessen. Zijn zoon Ad (geboren in 1945) zette de zaak voort maar legde zich vanaf het einde van de jaren zeventig meer toe op accordeons, en vanaf 1997 zelfs uitsluitend op accordeons. In 2004 introduceert hij een eigen accordeon in zijn winkel die dan is gevestigd in de Piusstraat, de Carboni et Fili (Coolen & Zn) die hij laat produceren in Italië. Martin Coolen (geboren 1946 een neef van Ad) ging na een kortstondige carrière (1967-’71) als drummer bij de Tilburgse popband The Reflections werken bij drukkerij Van Laarhoven. Deze Martin begon in 1964 een eigen muziekblad uit te geven (“Cinderella”) dat hij bij zijn baas kon drukken. Het blad noemde hij naar een gelijknamige hit van de toen populaire zanger Paul Anka. De verspreiding van dit blad is altijd beperkt gebleven tot een selecte groep liefhebbers, met name in het centrum van Tilburg. Niettemin bleek Cinderella een blijvertje en vierde ze in 2014 haar 50-jarig bestaan (zie foto uit Tilburgers.nl).

 

 

Martin Coolen achter zijn drumstel (en geluidsbox) bezig met zijn groep tijdens Koninginnedag 1969, op een toen al erg drukke Korvelseweg (foto coll. Martin Coolen)

 

Tinus Coolen (1914-’79)

den Tiest

was lid van "De Dorstvlegels", een amusementsorkestje (hèrmenieke) uit 1949, in de jaren vijftig en zestig met name bekend als een boerenkapel, dat als herkenningsmelodie had: "Doe et Hèrmenieke nog ene keer". Het speelde op feestavonden van verenigingen, bedrijven en particulieren en was de hofkapel van de carnavalsvereniging “De Görkese Turke,” die thuis was bij Theo van Broekhoven aan het Smidspad. In 1966 scoorden zij ook een hit met het winnende Tilburgs carnavalsliedje "Krèùke meej oe harde bèùke" van den Tiest, die niet alleen de grote trom sloeg maar ook allerlei liedjes en sketches schreef. Boerenkapel De Dorstvlegels werd in 1949 gevormd uit leden van de Hasseltse harmonie VKC (Voor Christus Koning, zie hoofdstuk 4 bij Fesjèèr) en heeft bestaan tot circa 1971. Tinus “Tiest” Coolen was van beroep wever bij de Wollenstoffenfabriek van Enneking in de Goirkestraat, waar De Dorsvlegels op de jaarlijkse bonte avonden ook van zich lieten horen (informatie uit rubriek Weerzien, Brabants Dagblad 5 maart 2019, door Jeroen Ketelaars).

 

De Dorsvlegels in 1960 met Tinus Coolen aan de grote trom (foto Schmidlin, coll, RAT)

 

Pater dr. Piet (Petrus Josephus) Cools MSC (1904-1973)

de Missionaris van het Boek

 

Portret in houtskool van Piet Cools. Collectie MSC Tilburg. Foto Ed Schilders

 

missiepater van de Rôoj Harte (zie hoofdstuk 2) die door zijn studie in Rome het bibliotheekwezen in rolde in plaats van naar de missie te gaan, en zich heel zijn verdere leven aan het boek wijdde. Eenmaal terug in Tilburg was hij o.m. censor van de R.K. Leeszaal. Einde jaren 1960 werd hij de eerste bibliothecaris van de Theologische faculteit. Nu zijn er nog een stichting en vriendenkring die de naam dr. P.J. Cools MSC dragen. De stichting organiseert de jaarlijkse boekenmarkt "Boeken rond het paleis" in Tilburg en stelt zich in ruime zin ten doel om de liefde voor het boek te bevorderen.

 

dhr. Cools

de Rôoje Cols (1)

woonde jaren 1930-1940 aan et Haaj-ènd (zie hoofdstuk 4). Hij woonde tegenover een familie De Beer, bestaande uit drie ongehuwde dames die functies in de Heilige  Kindsheid vervulden.

 

dhr. Cools

de Rôoje Cols (2)

aannemer aan de Ringbaan-Oost/Petrus Loosjesstraat, die later aan de Bosscheweg woonde, over het kanaal bij stoplichten. Voor zijn huis stonden enkele molenstenen die een markant herkenningspunt vormden.

 

dhr. Cools

de Gouwen Ùèl

had een stoffenwinkel aan het Lijnsheike, later Oude Lind. Ze noemden hem zo, omdat hij op zeker moment het plan had om een gouden uil op de trapgevel van zijn winkel te zetten. Nadat Cools de zaak had verlaten heeft ene Daems zich in het pand gevestigd. Deze stond ook met zijn stoffen op de markt. Daarna zette zijn dochter de zaak voort. Zij trouwde met Lahaije. Onder deze naam staat begin 21e eeuw op de hoek Oude Lind / Ringbaan-Noord nog steeds het stoffenhuis.

 

Michel Cools (ca. 1900)

Koopere Koo

was bekend in het straatbeeld als straatmuzikant / multi-instrumentalist en woonde in de Ruischvoornstraat (nr. 21, nu Alverstraat). Later was er nog en Koopere Koo maar die kwam uit Rotterdam en heette Willem Leijendekker.

 

Gerrit van Corstanje (1921-1989, x Nellie v. Dongen, ca. 1923-….)

Tilburgse Tijl

was kort na de oorlog de eerste radiopiraat van Tilburg, die uitzond onder de naam Tijl Uilenspiegel. Hij begon hiermee rond 1948 vanuit zijn huis aan de Klaverstraat, maar moest eind jaren vijftig hiermee ophouden van de politie. Andere piraten in de Tilburgse ether waren in die tijd, totdat er vanaf de jaren 1980 door politie en justitie paal en perk aan werd gesteld, bekend onder de namen Mascotte, Lord Lister, Lord Wanhoop, Lilliput, Paljas, Soojke den Draajer van Radio de Kwètterie met z’n van Radio Tilburg overgenomen, overbekende stopwoord “dèwèl” (is dit misschien dezelfde als et Radiomènneke in hoofdstruk 2, die ook gepeild is in de omgeving Oerlesestraat / Trouwlaan?)

 

Peerke Papen

Pieter Couwenberg (overl. juli 1903)

Hij kwam uit Tilburg en is op een dag in juli 1903 dood aangetroffen in de Enschotsebaan te Enschot. Hoe hij aan zijn bijnaam kwam is niet bekend. Pas begin december 1905 kon er na herhaald onderzoek ter plaatse een verdachte worden aangehouden, Adrianus D. uit Elst, die een bekentenis aflegde. Hij zei dat Couwenberg op een juliavond in 1903 in beschonken toestand stond te tieren en dreigen bij het huis van zijn baas, landbouwer Van de Ven in Enschot en dat hij, A.D., als toenmalig aldaar verblijvende knecht toen naar buiten kwam om die gast met een stok weg te jagen. De volgende dag werd deze dood op het karrenspoor aangetroffen. Politie en Justitie gingen er aanvankelijk vanuit dat het slachtoffer per ongeluk door een kar was overreden, maar na onderzoek van de verwondingen rees het vermoeden dat er meer aan de hand moest zijn geweest (bronnen: Rinus van der Loo, Nieuwe Tilburgsche Courant, 2 dec. 1905).     

 

Gerardus de Croon (1862-1950, x Cornelia Fabrie …-1928)

et Ouwe Kròntje

was metselaar en woonde in de Houtstraat. Verdiende ’s winters de kost als klompenmaker. Hij was klein van stuk en liep moeilijk sinds hij in zijn jeugd door een val zijn heup had gebroken en daarvan niet goed herstelde.

 

Wim Cuelenaere (1931-2006, x Fien Hamers)
Smidje de Bont

uit zijn overlijdensadvertentie. Zou hij bij installatiebedrijf De Bont hebben gewerkt?
 

Theo Cuunders

de Kuuno

was een bekend voetballer van RKTVV en woonde in de Van Hogendorpstraat.

 

 

1.D

 

Nolleke D...

de Fakir öt Lombok

Gurkese taol op Tilburgse kermis: hij had een kermiskraam en stond daarin onvervalst Gurkes te saawele.

 

Nicolaas (Klaas) Peter Joseph Daamen (1838-1921, x 1864 Antonetta Huberta Panis, 1834-1896)

den Ouwe Klaas Daamen of Grootvader

 

 

 

begonnen als kantoorbediende, bracht hij het tot eigenaar van Wolwasscherij N. Daamen & Cie, later Wolwasserij Broekhoven, en was daarnaast wolhandelaar. Hij was zeer bekend in het culturele leven van Tilburg als kunstverzamelaar, schrijver en musicus (Heikes Mannenkoor) en vervulde in deze sfeer ook nevenfuncties zoals secretaris van Liederentafel Souvenir des Montagnards. Daamen componeerde ook twee bundels met kerstliederen en maakte waarschijnlijk als eerste studie van het Tilburgs dialect (Handschrift Tilburgs Dialect uit 1916). Klaas Daamen schreef sprookjes voor zijn kleinkinderen en braille-verhalen voor de 'blinde kinderen uit het gesticht'. Bij Van Holkema & Warendorf te Amsterdam verscheen anoniem het boek Sprookjes van Grootvader. Een man, een man, een woord, een woord (jaar onbekend, ca. 1915), geïllustreerd door de Bossche kunstenaar Herman Moerkerk. Bij dezelfde uitgever verscheen omstreeks dezelfde tijd ook Nieuwe sprookjes. De baten schonk hij aan liefdadige instellingen.

 

 

Augustinus Daems (1866-....)

et Bèls Boerke

omdat hij uit België kwam (geboren in Schaffen) en een groothandel had in mijn- en rondhout aan de Houtstraat. Deze straat liep vroeger in een grote boog van de Goirkestraat (ter hoogte van de Van Hogendorpstraat) naar Veldhoven. Er zou ook ooit een klompenmaker hebben gezeten. In ieder geval lagen er tot 1934 vele boomstammen in opslag, op de plaats waar toen de bouw van het Fraterhuis Peerke Donders van start ging (d.i. aan het huidige Kardinaal de Jongplein). Het hele gezin van Daems werkte mee in de Mijnhouthandel. De lange dennenbomen die volop aanwezig waren in de Brabantse bossen werden gekort, zodat ze konden dienen als stutten in de mijnen. Ook werden ze gebruikt in de bouw, als dwarspalen voor de steigers. De verreweg belangrijkste bestemming waren de mijnen. Toen die in Limburg werden gesloten was het ook einde verhaal voor deze bedrijvigheid. Een zoon van Daems stapte vervolgens in de textielverkoop en stichtte het Stoffenhuis “Oude Lind”, op de hoek van de gelijknamige straat met de Ringbaan Noord. Een dochter trouwde met Frans Lahaye en zette deze zaak voort (bron: H. Fitters uit Herinneringen van Frans de Kok aan het Goirke.)

 

Jos Damen (ca. 1943-2005, partner van Dien Stam)

de Kruik

uit zijn overlijdensadvertentie

 

Koos Damen

Pater Greef

woonwagenbewoner, in de jaren 1950 op standplaats "Den Hazennest" (Tilburg-Noord). Hij stond daar bekend als een rustige, oudere man die veel binnenbleef.

 

Peer Damen (1867-….)

den Ouwen Dame

draaiorgelman, gehuwd met Henrica Cornelia (“Kee”) Haase (1877- ca. 1930)

 

Elisabeth (Beth) De Chêne

Rooje Bet

Zij staat als eerste exploitant genoteerd (van 1890 tot 1923) van het naar haar familie genoemde café De Chêne aan de huidige Noordhoekring. Tot 1991, dus ruim honderd jaar lang, werden de cafégasten steevast bediend door een lid van de familie De Chêne. Toen sloot dit buurt- en biljartcafé de deur. Na 2001 werd het pand nog even gebruikt voor bewoning, totdat het met een aantal naastgelegen panden plaats moest maken voor het appartementencomplex “de Worst” (zie in hoofdstuk 4). Zo leverde de stad weer een stukje architectuur in, want dit in 1909 door Jos. Donders ontworpen pand was een fraai voorbeeld van hoe deze bekende architect ook kleinschalige panden in Tilburg met veel gevoel voor detail ontwierp en decoreerde, en zo tot waardevolle architectuur maakte.   

 

Pand café De Chêne, Jos. Donders 1909 (uit moNumenten in Tilburg 1 – 100, uitg. Heemkundekring “Tilborch” 2015)  

 

Helga Deen (Stettin 1925 - Sobibór 1943)

de Tilburgse Anne Frank

pas in 2004 werd het duidelijk dat Tilburg “een eigen Anne Frank” had. Toen schonk Conrad van den Berg een dagboek met een aantal brieven uit de nalatenschap van zijn drie jaar eerder overleden vader Cornelis (Kees) Gerardus Wilhelmus van den Berg (1923 – Rekem, België 2001) aan het Regionaal Archief Tilburg. Het bleek dat deze Kees onder de oorlog een liefdesrelatie had met het Joodse meisje Helga Deen, welke abrupt werd afgebroken toen zij in april 1943 werd weggevoerd en via kamp Vught met haar familie in Duitsland, uiteindelijk in Polen, terecht kwam. Daar werden allen op 16 juli 1943 vergast. Helga, die in 1925 in Stettin was geboren als dochter van een Tilburgse vader (Willy Deen) en een Duitse moeder (Käthe Wolff uit Neurenburg) werd maar 18 jaar oud.

Tien jaar eerder, in 1933, waren de ouders Deen met hun twee jonge kinderen Helga en Klaus uit Duitsland naar Tilburg gevlucht. Helga ging in dat jaar naar de Openbare Lagere School nr. 3 in de Korte Schijfstraat (zie “Bezemschool” in hoofdstuk 3) en vervolgens in 1937 naar de Rijks-HBS.

 

Openbare lagere school Korte Schijfstraat 1933. Het meisje in de op een na achterste bank rechts, onder de horlogeketting van de onderwijzer, is de later vermoorde Joodse Helga Deen. Haar jongere broer Klaus zat nog op deze school toen het gezin werd opgepakt en weggevoerd door de Duitsers (foto coll. RAT)

 

Rond 1941 leerde zij de jonge kunstschilder Kees van den Berg kennen die in de J.P. Coenstraat woonde en raakte verliefd. Nadat Helga met haar familie in 1943 was weggevoerd tekende zij speciaal voor Kees haar ervaringen op in een dagboek, waar ze op 1 juni 1943, twee maanden nadat het gezin Deen was gedeporteerd, in kamp Vught aan begon. Alle brieven van Kees aan Helga kwamen ongeopend retour.

 

  

De Nederlandse uitgave en de Italiaanse vertaling

 

Helga Deen gebruikte een schoolschrift als dagboek en schreef daarin alles op met een potlood. Haar dagboek eindigt al een maand later op 2 juli, vlak voordat ze op transport moest naar Westerbork. Dat is geen lange periode, maar het gezin Deen is ook niet een tijd ondergedoken geweest zoals het gezin Frank. Het geeft wel een uniek beeld van het leven in het kamp, waar het strikt verboden was zo’n dagboek bij te houden. Hoe zij dat toch heeft klaargespeeld en hoe men het toen uit kamp Vught heeft gesmokkeld is niet opgehelderd. Op 8 juli 1943 schreef zij uit Westerbork nog een brief aan Kees. Was haar toon in Vught vooral verhard; in Westerbork was zij alleen maar verdrietig en moe. Haar geliefde Kees heeft het dagboek samen met een bundeltje brieven zorgvuldig bewaard in een tasje uit die tijd, maar hier nooit iets over losgelaten. In 2007 werd een en ander in boekvorm uitgegeven met als titel: “Dit is om nooit meer te vergeten. Dagboek en brieven van Helga Deen 1943” (zie foto). In 2013 werd er een monument voor haar onthuld in een parkje naast de Synagoge Tilburg (een rijksmonument uit 1874 van architect J. Fremau) op de hoek van de Willem II straat en de Telegraafstraat. Deze ruimte heet sindsdien Helga Deen Tuin.

 

“Verbondenheid”, een beeld voor Helga Deen uit 2013 door de Tilburgse beeldhouwster Margot Homan in de Helga Deen Tuin. Op de buitenmuur van de aangrenzende synagoge werd in 2015 een gedicht met dezelfde titel aangebracht van stadsdichter Jasper Mikkers.

 

A.H. Dekkers

Kòp Dekkers

was de laatste eigenaar van stoffenzaak Hubert Melis in de Heuvelstraat (zie ook hoofdstuk 4: (in) et Hèrt). Hij was een neef van de leraar dr. W. Dekkers die “de Snoek” werd genoemd.

 

Gerardus Delleman (’s Heerenberg 1890 – 1954, x Maria Catharina Arends)

den Dèl

Delleman werd in 1925 aangesteld als veldwachter in Berkel-Enschot. Vóór die tijd was een veldwachter een slecht betaalde loopjongen van de burgemeester, zoals dat in de negentiende eeuw het geval was geweest. Verstedelijking en meer mobiliteit, crisis en oorlog stelden in de eerste helft van de twintigste eeuw hogere eisen aan de veldwachter. Delleman gold als de eerste professionele politieman van Berkel-Enschot. In 1944 stond hij vermeld als opperwachtmeester in die plaats. Hij stierf in Tilburg en werd begraven in Enschot (bron: Rinus van der Loo)

 

Jan Cornelis (Kiske of Kees) Denissen (1880-1962)

Kees Pap

geboren in Udenhout en gestorven in Moergestel. Oefende zijn beroep (boer) in diverse plaatsen in de omgeving uit, o.a. in Berkel-Enschot, voordat hij zich rond 1924 in Moergestel vestigde. Was daarnaast bekend als organisator en bestuurder. Zo was hij ook bestuurslid van de CTM (Coöperatieve Tilburgsche Melkinrichting en Zuivelfabriek). Dit bedrijf is in 1914 van start gegaan aan het Wilhelminapark in een gebouw van architect Jos. Donders met een monumentale voorbouw in art-décostijl. "Kiske" Denissen dankte aan deze functie zijn bijnaam.

Hij was gehuwd met Christina (Stien) van Kasteren uit Haaren (1879-1948)

 

Een hondenkar van de CTM in de Heuvelstraat, 1935 (foto: coll. Tilburgse Herinneringen op Facebook)

 

Johannes Jozefus (Jan) Denissen (1909 - Den Bosch 1974, x 1939 Anna Lamberta “Bertha” van Esch, geb. 1909)

Jan Snot

Beiden in Berkel geboren, woonden in een boerderij aan de toenmalige Heuneindseweg aldaar. Als Jan op het land werkte of waar dan ook was, had hij naar verluidt nooit een zakdoek bij zich. Wat hij kwijt moest kwam er wel uit en de natuur deed het verdere opruimwerk. Dit was bekend in de omgeving en hij dankte er zijn bijnaam aan. De boerderij met grond werd al jaren geleden opgekocht voor de woningbouw (bron: Rinus v.d. Loo). 

 

Johannes (Jo) Adrianus Denissen (1914-’68, x Johanna Theresia den Otter, 1908-‘77)

de Rus

Geboren in Udenhout en overleden in Tilburg. Hij heeft met zijn gezin jarenlang gewoond aan de Heuneindseweg in Berkel. Jo maakte er geen geheim van dat hij op een communistische partij (CPN) stemde, wat hem de bijnaam opleverde (bron: Rinus v.d. Loo)

 

Wim Denissen

Wimke van de Mulder

om hem van andere Denissens te onderscheiden. De naam Denissen komt veel voor in Berkel-Enschot. Jan, de vader Wim, nam in 1885 de Berkelse molen over van zijn vader (Willem) en die had ze weer van zijn vader (Jan). In ieder geval vanaf 1885 hadden ze het in Berkel dan ook over “Denissen van de Mulder”. Zo werd Wim “Wimke van de Mulder” en zal zijn broer Joost wel “Joost van de Mulder” genoemd zijn.

 

Nico Derksen

de Witte

van de bloemenwinkel tegenover de kerk van et Gurke. Hij is later in Hilvarenbeek gaan wonen en heeft daar een bloemengroothandel waar ook een zoon van hem in ging werken.

 

In 1965 was Nico Derksen prins van de in 1955 opgerichte carnavalsvereniging De Görkese Turken. We zien het gezelschap hier op de foto. Nadat het thuishonk, Zaal Van Broekhoven aan het Smidspad, in 1969 door brand werd verwoest, was de vereniging een tijdlang gedoemd tot een zwervend bestaan door de stad (foto: Karel van der Boom)

 

J.M. Devenijns

den Div

de eerste bioscoopexploitant in Tilburg. Had ook een café dat Div werd genoemd.

 

Johannes Hendricus Arnoldus Diepen (1815-1897, x Maria Clementina Francisca Hermans, Niel B. 1821 – Tilburg 1892)

den Ouwe Jan Diepen

 

Collectie Regionaal Archief Tilburg

 

Johannes A.H. Diepen was tot op hoge leeftijd actief als textielfabrikant en in maatschappelijke functies waarin hij zich, o.a. als wethouder (van 1851-’92), inzette voor verbetering van het onderwijs. Hij vervulde ook functies bij de Kamer van Koophandel en was lid van Provinciale Staten. De textielfamilie Diepen kwam uit Zaltbommel. De grootvader van Johannes H.A., ook Johannes geheten (1774-1844) begon als militair, werd lakenkoopman en later president van de Rechtbank van Koophandel in Den Bosch. Zijn oudste zoon Johannes Nicolaas vestigde zich als eerste Diepen in Tilburg en stichtte in 1808 samen met Frans Jellinghaus en Willem van Spaendonck de wollenstoffen fabriek Diepen, Jellinghaus & Co. aan het Korvelplein. Deze werd medio negentiende eeuw de grootste van Tilburg en had toen ook een nevenvesting in Dongewijk (richting Breda, aan het riviertje De Donge). De fabriek op Korvel, die in 1827 de tweede stoommachine van Tilburg kreeg (de eerste stond bij Pieter van Dooren), brandde in 1839 finaal af. Op ongeveer dezelfde plek verrees een nieuwe fabriek. In 1845 werd de naam van de firma omgezet in J.N. Diepen & Co, genoemd naar Johannes Nicolaas.

In 1847 werd Dongewijk gesloten. De gebouwen en gronden werden verkocht aan koning Willem II die er grote veestallen liet bouwen. Nadat Johannes Nicolaas in 1865 was overleden, gevolgd door zijn broer Louis in 1870, werd de fabriek geliquideerd en werd er meteen een nieuwe opgericht door de enige overgebleven firmant van de oude, Johannes Hendricus Arnoldus den Ouwe Jan Diepen, mede ten behoeve van zijn zonen Armand en Gustave. Deze firma Gebrs. Diepen betrok een nieuw gebouw aan de Korvelseweg ter hoogte van de Diepenstraat. De oude gebouwen aan het Korvelplein werden verkocht aan Van Dooren & Dams. Johannes H.A. nam ook het initiatief tot aanleg van de Korvelseweg (zie hoofdstuk 4, bij de Oude Baan) om een goede verbinding te krijgen met de nieuwe, verharde Bredaseweg. Zijn zoon Armand (1846-1895) is als industrieel bekend geworden door zijn publicaties over economische en sociale vraagstukken. De fabriek van Gebrs. Diepen heeft circa honderd jaar bestaan: in 1972 viel het doek. George (1834-1918), een jonge broer van Johannes H.A., had al eerder Tilburg weer verruild voor de lakenhandel van de familie in Den Bosch, zij het voor korte tijd, want hij werd vervolgens burgemeester van Roermond en ook lid van de Tweede Kamer. Hij was vader van een tweeling, van welke Arnoldus later bisschop van Den Bosch is geworden.

In 1891 kocht Armand Diepen een vakantieverblijf in Valkenburg, in die tijd naast het Belgische Knokke opkomend vakantieoord voor de Tilburgse happy few. Deze Villa Alpha (bouwjaar 1882, nu Villa Valkenburg geheten) is een rijksmonument. Zijn oudste zoon Johannes (Jan) Ferdinand Maria (1872- Valkenburg 1930) heeft in Valkenburg, samen met zijn broer Karel Hubert Joseph Diepen (1873–1954, x 1910 Melle B., Marcelle Maria Fany van der Mensbrugghe, 1874 -?), met de befaamde katholieke architect Pierre Cuypers, én daarbij vermoedelijk gestimuleerd door priesterneef Arnoldus (zie hierna) het opmerkelijke project “Romeinse Katacomben” (met k aan het begin) gerealiseerd. In een mergelgroeve, die eigendom was van de familie Diepen, werd een uiterst zorgvuldige replica gebouwd van de mooiste delen van liefst veertien Romeinse catacomben (met c aan het begin), inclusief fresco’s en andere christelijke kunst. De eerste fase werd geopend in 1910, de tweede en laatste in 1912. Hiervoor kende het Vaticaan, dat alle medewerking had gegeven aan dit project (bijv. door een werkgroep o.l.v. Cuypers de volle gelegenheid te geven om in Rome opmetingen te doen), Jan Diepen de onderscheiding toe van commandeur in de orde van de Heilige Gregorius de Grote. Het “Museum Romeinse Katacomben” in Valkenburg bestaat nog steeds (bron: Stadsnieuws 19 aug. 2023 en: “Valkenburgse Katacomben en Jan Diepen” door Frans Kense op geheugenvantilburg.nl, 5 juli 2010)
 

Foto van rond 1913 in de Romeinse Katacomben in Valkenburg. Uiterst rechts staat de stichter Jan Diepen (1872-1930, kleinzoon van Johannes H.A.), die om gezondheidsredenen rond 1908 terugtrad uit de directie van Gebrs. Diepen en verhuisde naar Villa Alpha in Valkenburg. Derde van rechts zijn broer Karel en in het midden architect Pierre Cuypers, in Tilburg bekend als architect van de Noordhoekse kerk (coll. Stichting Beeldarchief Valkenburg)

 


Citaat Frans Kense n.a.v. 100 jaar Romeinse Katacomben (geheugenvantilburg.nl, 1 okt. 2010): “Bijna honderd jaar lang droeg een bescheiden pad naar het Valkenburgse rotspark de, nu verdwenen, naam Armand Diepenweg. Met het huidige jubileum kreeg een Diepen-nakomeling en lid van de Katakomben Stichting Valkenburg, Pamela Diepen, een straatnaambord aangeboden door de Valkenburgse burgemeester uit respect en als blijvende herinnering aan de familie Diepen” (foto: geheugenvantilburg.nl)
 

mgr. Arnoldus Franciscus Diepen (1860-1943)

Alles Flink Dicht

woordenspel op de drie initialen van deze bisschop van Den Bosch (1919-1943). Hij werd in Tilburg zo genoemd omdat hij naar men zei nauwlettend in de gaten hield of de dameskraagjes hoog genoeg gesloten, de armen bedekt en de rokken lang genoeg waren. Men fluisterde dat hij ook altijd een centimeter bij zich had om zelf de afstand van rok tot grond te kunnen opmeten. Vanwege zijn strengheid verbond men aan hem, met een knipoog naar de Bijbel, ook het alias: “Ik bèn Die-pèn.” In 1915 werd bisschop Diepen gewijd. Van 1919-’43 was hij residerend bisschop. Deze periode tot aan het uitbreken van de oorlog was die van Het Rijke Roomsche Leven, met een uitbundige groei van het aantal parochies, onderwijsinstellingen, priesters en gelovigen. Zijn “drukke winkel” bracht Diepen ook regelmatig op werkbezoek in  Tilburg.    

 

Mgr. Diepen wijdt het nieuw gebouw van het Sint Odulphuslyceum in, 1930.

 

de dames Diepen

de Dèùve (Duyve)

naar verluidt werden op Korvel de ongehuwde dochters van Diepen-Sträter hiermee aangeduid. Dit fabrikantengezin woonde in een groot wit huis (architect Jan van der Valk) aan het Korvelplein bij het begin van de Diepenstraat en telde veel dochters. De vader, Rudolf Johan August Diepen (1875-1920) trouwde in 1902 met Josepha Maria Wilhelmina Sträter (1878-1950). 

 

Céline Johanna Maria (“Lien”) Diepen (1920- Oisterwijk 1987, x 1943 Frans van Spaendonck 1920-’45, xx Guillaume Marie “Bob” Gimbrère 1920 – Oisterwijk 2013)

Céline Maria J. Seegers

welke naam een fantasienaam was op haar vervalste persoonsbewijs uit de oorlog (zie foto). Céline Diepen was een dochter uit het grote gezin van de fabrikant Herman Gustaaf Karel Frederik Diepen (1877-1946, x 1906 Coleta Maria Anna Josephina Berghegge 1886-1980) aan de Korvelseweg.

Voor de oorlog studeerde Céline een jaar theologie in Nijmegen. Toen de Duitsers ons land binnenvielen sloot zij zich meteen aan bij een groep protesterende studenten. Al in 1941 verrichtte zij koeriersdiensten voor het verzet over het hele land, zonder te weten wat zij precies bezorgde. Zo ging dat vaak: wat je niet weet kun je ook niet verraden. Zij werd al in die beginperiode opgepakt door de Duitsers en drie weken lang in Arnhem gevangen gezet en ondervraagd.

 

Vervalst persoonsbewijs uit 1941 van Céline Diepen (coll. fam. Van Spaendonck)

 

Op het persoonsbewijs staat: “Gehuwd met J.T.P. van Capelle.” Dit is ook verzonnen, want Céline trouwde in 1943 met Frans (Franciscus Theodore Pieter Maria) van Spaendonck (1920-’45), de derde zoon van de fabrikant Franciscus Andreas Jozeph Maria van Spaendonck (1882-1936, x 1908 Maria Carolina Cornelia Loven 1883-1958) aan de St.-Josephstraat. Er zijn geen aanwijzingen voor dat de gefingeerde naam J.T.P. van Capelle echt door Frans zou zijn gebruikt maar uitgesloten is dit ook weer niet, want rond die tijd verloofden zij zich wel. Frans begon in 1941 een studie aan de Katholieke Hogeschool Tilburg naast zijn werk in de fabriek. Dankzij dit laatste wist hij te ontkomen aan de Arbeitseinsatz.

 

Frans van Spaendonck (links) met twee onbekende collega’s in de fabriek van Van Spaendonck (coll. fam. Van Spaendonck)

 

Frans en Céline sloten zich vervolgens aan bij de plaatselijke afdeling van de verzetsgroep Trouw. Joost van de Mortel, zoon van de burgemeester, was hun contactpersoon. Een van de leden was de heer A. Breuker (“de Toon”, zie hoofdstuk 3, leraar Frans aan het Sint-Odulphuslyceum). Frans en Céline hielden zich nu bezig met het verspreiden van het illegale blad Trouw, het bezorgen van bonkaarten bij onderduikers e.d. Nadat zij in september 1943 trouwden gingen zij wonen in een buitenhuisje van de familie Diepen, “Dennenheuvel” aan de Bredaseweg (421). Dit maakte het mogelijk om onderdak te bieden aan geallieerden en verzetslieden en om wapens te verstoppen die nodig konden zijn bij een overval. Erg riskant maar geslaagd was de opvang en verzorging van een gewonde topman van Trouw, Kees Streef, die door verzetslieden op spectaculaire wijze was bevrijd uit een “Kriegslazarett” in Den Bosch. Toen de Duitsers daarop fanatiek jacht gingen maken op leden van Trouw dook Frans onder op het adres Broekhovenseweg 387. De intussen zwangere Céline ging door met het bezorgen van bonkaarten die zij nu rond haar buikje kon verstoppen. Frans werd echter op 10 mei 1944 door de gehate NSB-er Piet Gerrits opgepakt, aan de Duitsers overgeleverd en via kamp Vught op transport gezet naar Duitsland. Joost van de Mortel was kort daarvoor hetzelfde overkomen.

Deze Piet Gerrits was enkele maanden eerder nog ontkomen aan een aanslag door een verzetsgroep waar een oudere broer van Frans, Rob van Spaendonck, bij hoorde. Die aanslag mislukte jammerlijk, de groep werd opgepakt en door de Duitsers op 26 mei 1944 omgebracht in de omgeving van Bos en Duin in Udenhout bij de geruchtmakende fusillade van totaal veertien verzetslieden.

Frans kon in Vught nog op de hoogte worden gebracht van de geboorte van zijn dochter Marie-Colette. Eenmaal in Duitsland verslechterde zijn gezondheid zienderogen door de zware dwangarbeid en de erbarmelijke omstandigheden. Het feit dat hij sterk was en veel aan sport had gedaan woog daar niet tegenop. Hij overleed aan uitputting in kamp Buchenwald op 4 maart 1945, een paar weken voor de bevrijding van dat kamp.

(bron: “Macht – Moed – Stilte”, een voordracht door Marie-Colette van Spaendonck bij het Gedenkproject “Vrijheid Doorgeven”, Cobbenhagen Center, Universiteit van Tilburg 11 mei 2015) Marie-Colette herinnerde zich een versje uit de jeugd van haar moeder Céline: “Lientje Diepen zit te piepen op de toren van Van Dooren,” wat verwees naar de dominerende twee wollenstoffen fabrieken Diepen en Van Dooren rond het Korvelplein. Daarbij stond de schoorsteen van de laatste zowat in de achtertuin van de familie Diepen aan de Korvelseweg.

In het Jaar van het Verzet 2018 besluit de gemeente Tilburg om alsnog een plein in een nieuw te creëren verzetswijk naar Frans van Spaendonck te noemen.

 

Tekening bij het straatnamenbesluit van 3 april 2018 voor een nieuwe verzetswijk tussen de Ringbaan-West en  Reitse Hoevenstraat. Rechts (donkerblauw) het geprojecteerde Frans van Spaendonckplein. De drie andere namen (Joop de Jong, Barend Busnac en Albert Meintser) horen tot de groep van veertien die werd gefusilleerd in Udenhout. Zij hadden ook verzetswerk gedaan in Tilburg maar kregen niet eerder een straatnaam (coll. gem. Tilburg)

 

Samen met Tilburgs burgemeester Theo Weterings onthulde Marie-Colette van Spaendonck op 18 sept. 2018 bij de feestelijke start van het bouwproject dit bord op de hoek van de Ringbaan West met de Lage Witsiebaan (foto: Ton van Rooij, coll. gem. Tilburg)

 

Theresia Maria Diepen (1925-2012)

Rees Diepen

zij was de jongste van elf kinderen in het fabrikantengezin Diepen-Berghegge aan de Korvelseweg en dus ook de jongste zus van Céline Diepen (zie hierboven). Zij studeerde rechten in Nijmegen maar merkte dat haar ambitie meer bij de fotografie lag. Niet zo verwonderlijk gezien het feit dat haar vader Herman en broer Rudolf Diepen al zeer gedreven amateurfotografen waren. Rees volgde de Nederlandse Fotovakschool in Den Haag en vestigde zich in 1956 als fotografe in Tilburg. Zij werd een bekende reportagefotografe met als favoriet thema de belevingswereld van kinderen. Die liet zij niet poseren, maar ze wachtte geduldig op het juiste moment om te knippen. Haar foto’s werden gebruikt voor dames-, opvoedings- en kindermagazines, kalenders, brochures, boeken etc. In 1990 sloot Rees Diepen haar loopbaan af. Zie meer over Rees Diepen en haar fotografie op CuBra: KLIK HIER door Joep Eijkens.

 

Foto uit 1990 van Rees Diepen met enkele van haar favoriete werken aan de muur, in het jaar dat zij stopte met fotograferen. Bij haar overlijden in 2012 werd deze foto opnieuw geplaatst in het Brabants Dagblad onder de kop: “Rees Diepen laat imposant oeuvre na.”

 

Geert van Dieren (1953-2023, x Ellen Hermans geb. 1964)

de Prins Bernhard van Tilburg

Als geboren knutselaar en creatieve bouwer vond hij na de detailhandelsschool werk als etaleur bij Peek & Cloppenburg en later tevens winkelinrichter bij Mac & Maggie, dochteronderneming van P&C. Toen de laatste de deuren sloot, volgde Geert zijn ambities voor het podium. Hij werd zanger, presentator, acteur en regisseur (o.a. twee keer de Tilburg Revue). Ooit hoorde hij zeggen, dat hij in carnavalsuitdossing sterk op Prins Bernhard leek. In zijn laatste carnavalsjaren cultiveerde hij dit imago door een net pak aan te trekken met anjer in het knoopsgat, baret en pilotenbril op zijn hoofd. Ook had hij een fotoboekje bij zich met daarin al “zijn” prinsesjes en buitenechtelijke kinderen. Aan iedereen die het horen wilde vertelde hij daarover verhalen, uiteraard in de bijhorende Duitse tongval. Zo werd Geert in de laatste fase van zijn leven bekend als “de Prins Bernhard van Tilburg” (bron: Brabants Dagblad 11 jan. 2024).

 

De Prins Bernhard van Tilburg hier tijdens carnaval 2023 met zijn (echte) kleindochter Max (coll. BD)

 

drs. M.F.A. (René) van Diessen (geb. 1952)

Lucky Luck

vanwege de steeds groter wordende hoeden die hij droeg werd hij genoemd naar een bekende stripheld die altijd een grote cowboyhoed op z’n hoofd had en rap van schieten was. Deze Tilburgse econoom was voor de VVD wethouder van deze stad van 1995 tot 2002. In de jaren 2013-’15 was hij waarnemend burgemeester van Dongen. Diezelfde functie heeft hij vervuld in nog enkele andere midden Brabantse gemeenten.

 

mevr. Van Dijk

de dikke Miena of de Wonderspin

waarvan het verhaal ging, dat zij alleen zijwaarts de bus in kon. Zij woonde aan de Dongeseweg.

 

dhr. Van Dijk

Bultje van Dijk

kapper aan de Van Hogendorpstraat (Goirke).

 

dhr. Van Dijk

de Gouwe Kòp

had zonen die Sus en Nil heetten of werden genoemd. Verder geen informatie.

 

Hendrikus (Drik) van Dijk (1891-1944)

de (irste) Börgemister van den Haajkaant

hij werkte als bedrijfsleider bij schoenmaker Oprinsen aan de Bredaseweg, maar woonde met zijn gezin “helemaal” op het Lijnsheike waar zijn vrouw Dien een kruidenierswinkeltje dreef. Hij was zeer sociaal gevoelig en ging overal in de buurt op af waar iets gebeurde. Vandaar zijn bijnaam. In de oorlog werden twee van zijn zonen te werk gesteld in Duitsland. Hun plaats in huis werd toen ingenomen door een joods echtpaar uit Amsterdam dat moest onderduiken. In 1944 werd Drik opgepakt wegens anti-Duitse uitlatingen, en vervolgens op 11 augustus van dat jaar gefusilleerd door de Duitsers, samen met o.a. Jef van Bebber (zie ook bij dokter Salomon Moerel). Later werd Jan van Amelsfoort de (twidde) Börgemister van den Haajkaant genoemd.

 

gebroeders Van Dijk

de Sneevelfraaters

deze bijnaam staat voor twee broers uit een groot katholiek gezin die beiden naar België werden gestuurd om frater of pater te worden, maar zich aan deze “roeping” hebben ontworsteld om uiteindelijk als slijter de kost te gaan verdienen (eerste helft 20e eeuw).

 

Directie en personeel van de firma Gebrs. van Dijk & Co. Deze foto zou genomen zijn tussen 1925 en ’30 voor de werkplaats en distilleerderij aan het Rosmolenplein. V.l.n.r. de firmanten Jos van Dijk, Piet v.d. Hout en Kees van Dijk; Bertus van Bilsen, boekhouder; Jan de Nijs, voerman en Willem Paijmans, knecht (coll. fam. Van Dijk).

 

Kennelijk hebben ze daarna de zaak gesplitst, want later had de een 'n drankenzaak in de Goirkestraat in de buurt van de gebroeders Reijniers (zie daar) en de ander in de Nijverstraat. Men bleef hen fraaters noemen, ondanks hun afgebroken roeping. Omdat jenever (sneevel) destijds vaak los in maatjes werd verkocht hing er in de drankwinkels een indringende lucht van sneevel. Dit kan de keuze van het eerste deel van de bijnaam verklaren. 

De zaak in de Nijverstraat werd voortgezet door zoon René en zijn vrouw Ans. Als jongen ging René al op een brommertje de pastorieën in de wijde omgeving af om bestellingen te noteren voor zijn ouders. Later nam hij de zaak annex feestzaal in de Nijverstraat over. In 1970 verhuisden ze naar een pand dat ze hadden gekocht aan de Schans, in Noord. Daar hebben ze 36 jaar het Wijnhuis Tilburg gehad. René en Ans hebben altijd aan de traditie vastgehouden dat de tapperij een belangrijk onderdeel was van hun zaak. In 2006 hielden ze ermee op en sloot het wijnhuis de deur bij gebrek aan opvolging. René was toen 75 en Ans 68 jaar.

 

’t Wijnhuis van René en Ans van Dijk was van 1970 tot 2006 gevestigd aan De Schans (Heikant) naast het voormalige Patronaatsgebouw Petrus Donders (1911, architect Jos Donders) dat nu rijksmonument is (foto uit 2001 door Paul van Galen, coll. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)

 

Eén van de gebroeders Christ en Nico van Dijk

de Dierentemmer

Hun vader Cees (geb. 1869) handelde vóór 1900 al in kanaries, wat de basis vormde van het familiebedrijf (dierenhandel). Zijn zoons kwamen in het bedrijf en bouwden aan de Bisschop Aelenstraat twee magazijnen: een voor vogels en een voor apen. Hun plan was ook, om daar naar Antwerps model een dierentuin te beginnen, maar de gemeente wilde er woningen bouwen. Daarom namen zij in 1946 van de familie Burgers het in 1932 geopende Burgers Dierenpark aan de Bredaseweg over, naast de Oude Warande. De naam werd Tilburgs Natuurdierenpark. De zonen Christ en Nico van Dijk vormden de directie van dit dierenpark, dat in 1973 de poorten moest sluiten vanwege de concurrentie van het Safaripark De Beekse Bergen. Intussen was de handelsfirma C. van Dijk en Zonen wel uitgegroeid tot het grootste import- en exportbedrijf in exotische dieren ter wereld (bron: Brabants Dagblad van 23 mei 2023).

Een van de twee broers ging op latere leeftijd wonen in verzorgingshuis Molenwijck in Loon op Zand, waar medebewoners hem alsnog de bijnaam “de Dierentemmer” gaven.

 

Van links naar rechts: Harrie van Dijk, Nico van Dijk, een dierenverzorger, Christ van Dijk. Foto collectie Nicole van Dijk.

 

In de laatste fase van het bestaan van hun in 1973 beëindigde dierenzaak heeft de familie Van Dijk onbedoeld nog iets unieks nagelaten aan de stad Tilburg. Een groep Siberische grondeekhoorns (Tamias Sibiricus) wist te ontsnappen en vluchtte de naastgelegen Oude Warande in. Het verhaal ging, dat dit kon gebeuren toen de krat waarin ze zaten van een wagen viel. De diertjes voelden zich meteen thuis in het bos, waar ze ruimte en voedsel in overvloed vonden. Zij vestigden zich hier definitief en breidden hun populatie met succes uit. Zo is er op de dag van vandaag een kolonie van toch zeker een paar honderd grondeekhoorns (Tamias Tilliburgis?) in en om de Oude Warande aanwezig, die helemaal bij onze stad hoort (voor de Oude Warande: zie ook Torendreef in hoofdstuk 4). Dit is, naast het gebied waar ze vandaan komen in noordelijk Azië, de enige plaats in de wereld waar ze in het wild leven.    

 

 

Dit bijzondere diertje is zelfs de naamgever geworden van een stripblad dat in 1996 werd uitgebracht door vier bekende, uit Tilburg afkomstige striptekenaars, onder de naam: “De Bedenkelijk Kijkende Grondeekhoorn” (D.B.K.G.) Dit absurdistische tijdschrift, waarin zij grappen kwijt konden die bij hun reguliere opdrachtgevers onverkoopbaar waren, was hooguit interessant voor een selecte lezersgroep en kwam dus niet echt van de grond. De naam wilde het eigenlijk al zeggen. Na nummer 11, verschenen in 2001, hield dit blad op te bestaan.

 

 

Voorplaat van nr. 11 waarop de vier tekenaars staan afgebeeld (zie http://www.cubra.nl/De-paap-van-gramschap/ door Ronald Peeters en Ed Schilders, kijk daar onder de B van Bedenkelijk)

 

Ook de hockeyclub aan de andere kant van de Oude Warande liet zich inspireren door al het eekhoornvolk in het bos. Toen in 2011 fusieclub HC Tilburg een feit was geworden werd het diertje afgebeeld in het nieuwe clublogo, vanwege de overeenkomst die er werd gezien met kwaliteiten die ook in de sport belangrijk zijn, zoals: slim, snel en doortastend.

 

Medio november 2020 won Ossenaar Alex Pansier met deze foto van een Siberische grondeekhoorn, die hij maakte in de Oude Warande, de publieksprijs

in de categorie dieren van National Geographic (coll. Brabants Dagblad)

 

Maria (Ria) Augustina Norberta van Dijk (geb. 1920 - 2021)

Luchtbuks Ria

Toen zij in 1936 als 16-jarige voor het eerst naar de kermis ging, besloot zij om haar geluk te beproeven in de schiettent en schoot meteen raak. Hiermee verdiende zij onderstaande foto, de gebruikelijke beloning voor een topschutter op de kermis.

 

Ria van Dijk in 1936 voor het eerst in de schiettent op de Tilburgse kermis.

 

Ria van Dijk hield stug vol als een trouwe bezoekster van de schiettent en sleepte met haar welgemikte schoten jaarlijks een foto in de wacht. Deze verzameling “jachttrofeeën” bleef groeien. Dit begon op zeker moment de aandacht te trekken, zodanig dat tijdens de kermis van 2018 in Cinecitta een overzichtstentoonstelling werd gehouden van haar foto’s van 1936 tot heden. Alleen een aantal jaren rond de oorlog ontbreekt. Tien jaar eerder, in 2008, hadden Erik Kessels en Joep Eijkens al een fotoboek uitgegeven (“60 jaar schieten op de kermis”) waarin een groot aantal foto’s van “Luchtbuks Ria” werd gebundeld. Haar serie loopt inmiddels door tot en met 2018. In dat jaar was zij 98 jaar oud en schoot ook toen raak, zij het met wat noodzakelijke ouderenhulp.
Ria van Dijk stierf op 18 november 2021, 101 jaar oud. Luchtbuks blies haar laatste adem uit in Het Laar. Op dat moment stond de teller van rake schoten op liefst 85.

 

Op 24 juni 2020 vierde Ria van Dijk haar honderdste verjaardag. Naar de kermis gaan leek er dit jaar niet in te zitten vanwege het coronavirus. Maar op deze bijzondere verjaardag werd de schietsalon speciaal naar haar toe gebracht. Kermisexploitant Micky Schimmelpennink was zo attent om die voor een dag te plaatsen in de binnentuin van Het Laar, waar Ria toch de luchtbuks ter hand kon nemen (zie foto). Ook medebewoners van Het Laar mochten een poging wagen, waarbij de jarige aanwijzingen en commentaar gaf. Toen er een maand later toch een kleine, aangepaste kermis werd gehouden in de binnenstad, was de 100-jarige Ria weer van de partij en schoot prompt in de roos (bron: BD, foto coll. BD) Dit was nog niet alles, want in november van datzelfde jaar mocht Ria opnieuw aanleggen voor een schot in de roos in een televisieserie, waarin 100-jarigen voor het voetlicht werden gebracht. Het optreden van Ria “Luchtbuks” van Dijk oogstte veel lovende reacties van kijkers.

 

De vader van Ria van Dijk was procuratiehouder bij de Rotterdamsche Bank aan de Spoorlaan. Hij hield haar boekhouding bij maar werd toch compleet verrast door haar initiatief om een eigen drogisterij te beginnen. Aanvankelijk was Ria namelijk apothekersassistente in de Heuvelstraat, waarvoor zij was opgeleid. Maar een “pillendraaier” wilde ze niet blijven. Van 1950 tot 1975 dreef zij haar eigen drogisterij aan de Bosscheweg, later Tivolistraat, die een goede bekendheid genoot. Ria van Dijk is altijd vrijgezel gebleven en woont sinds 2003 in Het Laar (bron: www.hetlaar.nl uit een serie over oud-ondernemers die nu in Het Laar wonen)

 

Ria van Dijk in 1962 achter de kassa van haar drogisterij aan de Bosscheweg (vanaf circa 1970 Tivolistraat), met links haar hulp Angelie Mutsaers. Het pand en de winkel werden in 1973 geheel gemoderniseerd (foto op www.tilburgers.nl, coll. RAT)

 

Geurt Dijkland

et Orke [of Urke?]

omdat hij een opvallend gevormd oor had.

 

Johannes H. Dikkers (1878-....)

Jan Jêûk of Jan Pluk

omdat hij een grote haardos en lange baard had. Hij woonde in (een schuurtje) bij Miet Cools, die een van de vier kleine huisjes aan de Oerle(se)zijstraat bewoonde (zie ook bij den Oeper Oppermans en in hoofdstuk 4: et Körvels Huukske). Kinderen uit de buurt waren bang van hem, waarschijnlijk door zijn struma (gezwollen hals). Dit trok hij zich erg aan.

 

Harrie van Dommelen

Grammetje

was kruidenier in een winkel van de Spar aan het Lijnsheike (later Oude Lind). Als hij iets moest wegen dan was het ook precies het gewicht waar men om gevraagd had, zeker nooit iets teveel. Vandaar deze bijnaam.

 

de zalige pater Petrus Donders CssR (1809-1887)

Pirke Donders of Sint Peerke van Tilburg of Zaolege Pirke

 

Glaspositief met portret van Peerke Donders. Bron: Uit het archief van de fraters van Tilburg, Rien Vissers en Han van Meegeren, Tilburg 2014.

 

was een weverszoon die priester werd, als missionaris naar Suriname ging om er te werken onder de melaatsen en aldaar gestorven en begraven. Peerke Donders werd en wordt veel vereerd in zijn geboorte- en sterftestreek. Hem werden daarom nog meet “titels” toegekend, zoals: Vriend van de Bosnegers en Apostel der Melaatsen. Hij werd zalig verklaard door paus Johannes Paulus II op 23 mei 1982 na een lang proces waarin bepaalde gunsten aan Peerke Donders werden toegeschreven. Ook de bevrijding van Tilburg van de Duitse bezetting werd aan hem toegeschreven. Deze viel namelijk precies op zijn geboortedag: 27 oktober (1944)! Vanaf 1982 was het dus ook: Zaolege Pirke. In 1926 werd aan het Wilhelminapark een standbeeld van hem geplaatst. Beelden, schilderijen en gedenkramen in kerken en kloosters herinneren aan hem. In 1991 werd een beeld van hem geplaatst en ingewijd in de kathedraal Sint Jan van Den Bosch.

Pirkes vader Nol Donders (Arnold Dionysius, 1755-1834,) was thuiswever van beroep en is driemaal weduwnaar geworden voordat hij in 1817 trouwde met Marie van de Pas (Johanna Maria, 1773-?). Deze ontfermde zich over de jonge Pirke en zijn ziekelijk broertje Tinuske (Martinus, 1811-1856), die uit het derde huwelijk van Nol met Petronella (Nel) van den Brekel 1768-1816) waren. Het gezin woonde in een wevershuisje in de Heikant aan een zandpad dat destijds de Moerstraat heette. In 1835, na de dood van vader Arnoldus, is het huisje afgebroken maar in 1931 herbouwd. In het naastgelegen park (1926) werd vanaf 1937 een monumentale kruisweg gebouwd. In 1982, het jaar van de  zaligverklaring, kwam in het midden een openluchtkapel te staan. Deze werd in 2009, ter gelegenheid van de 200e geboortedag van Peerke, vervangen door een mooi paviljoen waarin een “museum voor naastenliefde” werd gevestigd. Dit maakte het “heiligdom” aan de Pater Dondersstraat compleet, dat wordt beheerd door de Stichting Petrus Donders.

Aanvankelijk trad de jonge Petrus Donders in de voetsporen van zijn vader, door thuiswever te worden. Van 1821 tot ’31 werkte hij in het fabriekshuis van Joannes (Jan) Laurentius Janssens dat dichtbij de Hasselse Kapel stond (zie Laurentius Lau Tòd Janssens). In die periode viel zijn vroomheid erg op. Peerke wilde vurig priester worden, maar het feit dat hij van minvermogende ouders kwam was een probleem. Hij liet zich niet uit het veld slaan en werd in 1831 als knecht-student toegelaten tot het kleinseminarie in Sint Michielsgestel. In 1841 werd Pirke tot priester gewijd, droeg zijn eerste mis op in zijn parochiekerk (et Gurke) en werkte van 1842 tot 1887 onafgebroken in Suriname. Daar hield hij zich bezig met de verpleging van melaatsen in Batavia. In 1866 werd de zorg voor de kerk in Suriname verder toevertrouwd aan de paters Redemptoristen. Petrus Donders trad daarom tot deze congregatie toe, waarvoor hij in 1867 de gelofte aflegde.

 

 

Peerke’s overlijden in 1887 was het begin van herdenkingen en vereringen tot op de dag van vandaag, door veel mensen in Tilburg en Suriname voor wie Peerke al lang heilig is, ook al ligt dit nog niet vast in een officieel diploma van Het Vaticaan. Het monument op deze foto staat sinds 1926 aan het Wilhelminapark in Tilburg.

 

Nol Vromans uit Hilvarenbeek (1943-2016) vervaardigde beeldjes en stak als fervent Willem II supporter zijn Peerke ook in de clubkleuren. Zo hielp Peerke de voetbalclub door menige crisis heen! (Foto: Paul Spapens 2013, uit de glossy uitgave van het blad Peerke, jan. 2017. Voor herinneringen aan Peerke zie ook hoofdstuk 4: Heiligdom Heikant)

 

Constant Hubert Donders (1904-1965, x Anna Matthia, Maria Pessers, 1903-1992)

Kontje Donders

een woordspeling op zijn voornaam. Directeur textielfabriek George Dröge (zie ook hoofdstuk 4: den Drêûge). Hij was een zoon van Albertus Theodorus (1866-1936, lakenhandelaar te Arnhem) en Elisabeth Gertrudis (1871-1951) Donders-Muller. Anna Donders-Pessers was het zevende kind en de oudste dochter van Bernard den Gouwen Bult Pessers.

 

Jo Donders (1895-1989)

Ome Jo of Toetamoela

 

Foto uit 1948 bij de festiviteiten vanwege het 50-jarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina. Het ging er vrolijk toe, met v.l.n.r. Nico Bakx, Martijn Bressers en Jo Donders (coll. RAT)

al vroeg werd Jo Donders in zijn buurt (et Gurke) Toetamoela genoemd, maar het waarom is niet bekend. Hij was firmant van de Anilinefabriek van Franken-Donders (grondstoffen voor textielverven) in de Twentestraat, aan het kanaal ter hoogte van de in de jaren 1950 gebouwde wijk Jeruzalem, maar verkocht zijn belang daarin al rond 1940. Hij heeft vervolgens  decennialang ingewoond bij de familie Backx, en verhuisde in de jaren 1960 ook met hen mee naar de Ringbaan-West. Daar in de buurt noemde men hem "Ome Jo." Donders was vrijgezel die wist te genieten van de goede dingen van het leven, en was erg gehecht aan bepaalde gewoontes. Zo was hij een zeer trouwe supporter van Willem II, in goede én in slechte tijden. Hij was bevriend met de ook vrijgezelle Bernard "de Witte Reus" Pessers jr. die aan de Goirleseweg woonde. Samen gingen ze nu en dan de bloemetjes even goed buiten zetten. Zijn laatste jaren bracht Donders door in huize Mariëngaarde.  

''Ome Jo" Donders trok soms de aandacht met zijn rake uitspraken. Zo heeft hij nooit autogereden omdat hij dit niet heeft willen leren, want: "Rèjlèsse zènder vur sjefeurs." Dus liet hij zich heel zijn leven rijden voor zover hij het niet te voet of op de fiets af kon. Kort na de bevrijding in 1944 speelde hij een rol bij de handhaving van de openbare orde in de stad. Mijn moeder fietste toen eens over het trottoir, wat in die dagen helemaal niet kon. Zij werd door een agent betrapt en moest mee naar het bureau. Daar werd zij voorgeleid bij Jo Donders (die haar gekend moet hebben omdat de families uit dezelfde buurt kwamen). Toen hij nota had genomen van de overtreding van de jonge vrouw tegenover hem die nogal ontdaan was door het gebeurde, wees hij naar de hoek van de kamer waar een geweer stond, draaide zich dreigend terug naar haar en zei op barse toon: "Ziede dè gewèèr daor? Agget nòg en kir doet schiet ik oe daormeej dôod!"   

 

W.P.L. Donders (1926-1999)

Broer Donders

 

 

Bron: De Paap van Gramschap

 

schreef vanaf 1980 diverse boeken zoals “Per ongeluk mens” (in 1981 gaf hij dit eerste boek met ƒ 7.000.- geleend geld in eigen beheer uit) en “Mèn Tilburg.” Is ook opgetreden als fakir in de show van de bekende hypnotiseur, paragnost en illusionist Winando (Henk van Heusen, zie daar). Is in begin 1999 erg ziek maar deelt mee nog geen euthanasie te willen ondergaan: "Want ik heb zeker nog een halve liter (jenever) staan". Die was 3 augustus van dat jaar zeker op. Toen stierf deze volksschrijver. Broer Donders was de tweede zoon van slager Donders-van Bijnen uit de Lange Nieuwstraat (nr. 52). Zijn oudere broer Harrie sneuvelde in Duitse krijgsdienst tijdens de oorlog 1940-’45. 

 

Jos. L. Donders (x Van Blerk)

en Tientje òf Vèèf

van de woninginrichtingzaak die tot de jaren 1960 in de Zomerstraat gevestigd is geweest, daarna aan Schouwburgring en sinds 1999 aan het Wilhelminapark (tot de sluiting in 2011). Zoon van Donders-Smulders. De oudere broer van Jos, Bernard, was in 1896 in hun ouderlijk huis en vroegere fabriek van Donders-Smulders met de zaak begonnen. Toen hij in 1936 kwam te overlijden werd deze voortgezet door zijn broer Jos. In 1945 kwam zijn zoon Theo erbij en openden zij boven hun winkel ook een Kunstzaal Donders die in de periode 1947-’57 met tal van exposities een goede naam kreeg. 

 

 

Wilhelmina Donders-Hendriks (1874-….)

Mina Vis

van de vishandel Donders in de Gasthuisstraat. Zij was de dochter van Mina Snoek (zie Wilhelmina Hendriks-Kuijten).

 

Hendrikus (Henri) Johannes Maria Donders (1870-1932)

de Kromme Donders van het Rechte Spoor

 

Collectie Regionaal Archief Tilburg

 

R.K. priester, geboren te Tilburg en overleden in Venlo. Hij werd in 1896 priester gewijd. Was in enkele plaatsen kapelaan en is vervolgens pastoor te Bergharen en Schijndel geweest. Liep hij gebogen, gezien het eerste deel van zijn bijnaam? Hij werd bekend als de medeoprichter en adviseur van de R.K. Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel St. Raphaël (zie hoofdstuk 2: Raphaëlieten) en dankte het tweede deel van zijn bijnaam in ieder geval aan het feit dat hij lang hoofdredacteur was van het in 1903 opgerichte bondsblad "Het Rechte Spoor", dat in die tijd het grootste katholieke vakblad was van Nederland. Hij overleed in het Mgr. Mutsaerts Oord (herstellingsoord van het katholieke spoor- en tramwegpersoneel) in Venlo. Johanna (Joke) Donders die getrouwd was met Norbert de Beer (zie daar) was een tante van Henri.

 

dhr. Donders

de Platte Donders

was ooit kastelijn van het café in de Berkdijksestraat waarin later een glas-in-loodzaak kwam. Had een platte neus, die naar men beweerde was platgeslagen door het boksen.

 

Bernard Donders (1925-…, x Wilhelmina van Wanrooy)

de Witte Donders, ook: Kumke Koffie

Hij kwam van Broekhoove, was koopman en leefde nog eind 2001. Bernard Donders trouwde in 1946 met Wilhelmina van Wanrooy (geboren in Loon op Zand, 1922). Zij had al een baby van een onbekende bevrijder, die hij als zijn kind aannam en ook de naam (Willem) Donders schonk. Bernard Donders liet zich regelmatig zien in café “De Snor” aan de Korte Nieuwstraat, ( zie hoofdstuk 4, waar hij staat beschreven als een aimabele bewoner van de Koningswei of de Waaj, zie ook hoofdstuk 4, met z’n manchesterbroek, pet op het hoofd en klompen aan z’n voeten). Daar noemden ze hem Kumke Koffie, naar de consumptie die hij vaak in “De Snor” bestelde. Op de onderstaande foto uit 1951 is hij te zien op de bovenste rij, derde van links.

 

Foto uit de Koningswei (1951) van een goedgeluimd gezelschap, zo te zien poserend voor een draaiorgel van Stelleman. Wim Stelleman was een bekende orgelbouwer uit Eindhoven, die daar in 1931 met zijn bedrijf van start was gegaan. Vanaf de jaren vijftig voerde hij ook opdrachten uit voor de Efteling. We zien hier op de bovenste rij v.l.n.r.: n.n., Seraar van Huygenvoort, Benard “de Witte” Donders, Frans Zomers, Jan “de Janneman” Hartogs (zie daar) en Jan Hartogs sr. Middelste rij: Marcel Maton, Piet Verhagen, n.n., Jo Verhagen, Sjef Verhagen, Willie Donders (klaarblijkelijk de aangenomen zoon van Bernard) n.n., Jos “de Snuf” Vertongeren (zie daar), n.n. en Thomas van Wanrooij. Voorste rij: Jan de Bakker, n.n., Janus “den Boelie” Naaijkens (jr. of sr., zie daar), Nico Bossers, Bart “de Prik” van Laarhoven (zie daar) en Nort van Huygenvoort.

 

Roy Donders (geb. 1991)

de Stylist van het Zuiden, Paillettenprins of Huispakkenkoning

hij dankte dit alias aan het eerste televisieprogramma dat hij over en voor zichzelf maakte op RTL5 in 2013. Eerder had hij al deelgenomen aan televisieprogramma’s met het oog op zijn aanvankelijke doel om volkszanger te worden. Maar bij RTL5 kwamen al zijn talenten naar voren, ook die van kledingkenner/stylist en kapper. Bovendien was het een realityprogramma waarin ook zijn familie en omgeving (de wijk Broekhoven, waar hij in 1991 werd geboren) voor het voetlicht kwamen. Hij bracht het tot (voorlopig aantal) vijf seizoenen, een overstap van RTL5 naar SBS6 meegerekend, wat een bijzondere prestatie is. Daarbij wist hij slim zijn naam uit te baten via producten als een speciaal worstenbrood, een “huispak” waarin duizenden Nederlanders zich hebben gehesen en een in opdracht van Jumbo speciaal voor het wereldkampioenschap voetbal 2014 ontwikkelde “juichpak” waarop een stormloop ontstond. Kortom, Roy Donders kon al gauw geen teen meer buiten de deur steken of hij werd gevolgd door alle media die ook meteen wisten te melden dat zijn vriend Marvin heette en waar ze zouden gaan wonen (bleek toch Broekhoven te worden), wat ademloos door het hele land werd gevolgd. Nadat hij aanvankelijk Broekhoven steeds trouw was gebleven besloot Roy begin 2017 om een nieuwe kledingwinkel te openen helemaal in het hartje van Tilburg. Met “Rojami’s Brandstore” op zijn winkelraam in de Pieter Vreedestraat begaf Roy zich ook ver buiten het Broekhovense taalgebied. Hij en zijn familie beleefden weinig geluk op de nieuwe locatie. Niet alleen bleef na een veelbelovend begin de verkoop achter, maar ook kreeg de winkel diverse keren bezoek van het dievengilde en moest de zaak eens worden ontruimd vanwege een gaslek. Eind 2018 ging de zaak failliet. Binnen de kortste keren kwam Roy met nieuwe plannen in de publiciteit om weer succesvol te worden, waarbij hij met name dacht aan een comeback op de televisie en de introductie van een nieuwe huispakkenlijn.

 

dhr. van Dongen

Baard van Dongen

was omstreeks 1900 thuiswever in de Hesperenstraat en had een lange baard.

 

Foto uit 1901 door Henri Berssenbrugge (1873-1959), coll. RAT

 

Riet van Dongen (1930-….)

Katje Spiers

een niet al te snugger, zonderling type uit de St. Janstraat (Groeseind) ongehuwd. Zij hield veel van katjesdrop en als ze kwaad werd gemaakt begon ze te spuwen (spiersen, vandaar de bijnaam).  

 

Ricky van Dongen – van der Sande

et Spèrmavrouwke, of Sperma Ricky

Werd zo genoemd omdat zij jarenlang varkenssperma vervoerde. Zij werd geboren in de familieboerderij aan de Durendaelseweg (nr. 87) te Berkel, destijds gebouwd door Adriaan van der Loo (zie daar). Ricky had voorheen met haar man Slagerij P. van Dongen aan de Willibrordstraat (is inmiddels afgebroken) (bron: Rien v.d. Loo)

 

Maria Virginie Doorakkers (1866-1952)

Kweezelke of Firzenie Doorakkers

Firzenie was de Tilburgse uitspraak voor Virginie, volgens Jan Swolfs in: “De kapel op de Hasselt, een bloemlezing uit het werk van 40 auteurs”, samengesteld door Ronald Peeters & Ed Schilders, Tilburg 2013 p. 84.  

 

collectie E. Pierson

 

voorbidster/kosteres in de Hasseltse kapel van 1912-1947. Zij woonde tegenover de kapel aan het Hasseltplein. Haar manier van voorbidden werd zeer bekend. Zij begon het Weesgegroet gebed heel langgerekt ("Wéééés-gegroet Maria,") om dit vervolgens steeds sneller af te raffelen en dan weer heel nadrukkelijk te eindigen met een: "…(Jezus de vrucht) van uw schóót," wat door sommige aanwezigen ook verstaan schijnt te zijn als een sluikreclame voor een ijzerzaak in de Heuvelstraat: ".. ga naar Van der Schoot!" (zie bij Van der Schoot).

Andere voorbidsters en -bidders in de Hasseltse kapel zijn geweest: Annie van Roermund-Schoonus (1916-2007, acht jaar kosteres en voorbidster), Kees van Zelst, Jaanske Zêever van Helvert (zie daar,) de heer Van Wezel die leraar was aan de Ambachtsschool en Willeke Leijten. In 1999 heeft Trees Theeuwes (geboren rond 1938) uit eigen beweging de draad opgepakt en is begonnen als voorbidster naar aanleiding van de oorlog in Kosovo en andere erge dingen in de wereld. Annie van Roermund-Schoonus is een van de personen met wie ik heb gesproken bij de voorbereiding van dit boek (zie ook achterin bij bronnen). Nog altijd wordt er in de maand mei (Mariamaand) de Hasseltse kapel van ‘s morgens 6 tot ‘s avonds 8.30 uur (voor)gebeden bij het Mariabeeld, voor en door naar schatting in totaal 160 á 170.000 mensen die de kapel bezoeken. In Tilburg zei men wel: "Der is mar één goej vraaw èn die stao in den Hasseltse kapèl!"

 

Thomas Josephus van Dooren (1754-1836, x Antonia Maria Delfontaine, 1757-1827)

Parijs van Dooren of de Zijden van Dooren

 

Collectie Regionaal Archief Tilburg

 

maakte fortuin als handelaar in met name lakens en zijde en moest voor zaken regelmatig in Parijs zijn. Daar heeft hij zijn bijnaam aan te danken. Thomas was een zoon van Cornelis van Dooren (1700-'67) en Johanna Margaretha van Son (geb. ? te Boxtel-1778), en een broer van Martinus Cornelis van Dooren (1756-1811), de eerste burgemeester (maire) van de stad Tilburg, zie hoofdstuk 4 et Kastiltje.

Thomas Josephus "Parijs" van Dooren trouwde in 1780 in Rotterdam met Antonia Delfontaine, die oorspronkelijk uit Antwerpen kwam. De Tilburger Thomas verbleef in die tijd met tussenpozen in Rotterdam, waar ook zijn jongste broer Jan Baptist (1758-1813) woonde. Toen deze kwam te overlijden werd zijn enig kind Sophia Maria (Sophie, 1796-1871) wees. Thomas werd haar voogd en stelde haar zijn woning in Rotterdam ter beschikking. In 1815 trad zij daar op 19-jarige leeftijd in het huwelijk met haar volle neef Petrus Cornelis Ludovicus van Dooren (Pieter, 1784-1845, een zoon van Martinus Cornelis. Zij kregen 13 kinderen. Voor de kinderloze Thomas waren Pieter en Sophie als zijn eigen zoon en dochter. Toen Thomas rond de Franse Revolutie (1789) veel in Parijs verbleef, heeft hij er het aartsbisschoppelijk paleis gekocht. Volgens familiale overlevering heeft hij dit gedaan opdat het niet in handen van de revolutionairen zou vallen. Deze lieten buitenlandse bezittingen in de regel met rust. Toen de revolutie was uitgeraasd heeft Thomas het paleis voor hetzelfde bedrag terugverkocht aan de kerk. Als dank voor zijn interventie heeft hij enkele kostbare schilderijen gekregen. Hij schonk er twee van aan de parochie het Heike toen in 1829 het geheel vernieuwde schip van de kerk in gebruik werd genomen, ook al had iemand anders hem een bod gedaan van f 12.000,-. Deze twee schilderijen, die de kruisiging van Petrus en de Maria-Tenhemelopneming voorstellen, hangen nog altijd in de Heikese kerk. Het verhaal gaat dat er nog een derde schilderij was, dat Judith met 't hoofd van Holofernes voorstelde, maar dat dit door een pastoor van het Heike verpatst zou zijn aan de familie Kerstens tegen een anker wijn! Toen Thomas het wat rustiger aan ging doen, kocht hij in 1815 een kast van een huis aan de Steenweg (Heuvelstraat). Hier zitten nu drie winkels: Dixons, Het Lichtpaleis en Kruidvat. Een bekende zaak die hier vanaf 1865 ook heeft gezeten was de wijnhandel Wed. P.J. Knegtel. Het huis liep vroeger zelfs nog verder door, tot ongeveer de huidige Willem II straat. De parkachtige tuin grensde aan de Tuinstraat. In het oostelijke deel van dit huis heeft vanaf 1827 Pieter met zijn gezin enkele jaren gewoond. De aanleiding was mogelijk het overlijden van de vrouw van Thomas in 1827. Vanaf 1831 verbleef kroonprins Willem II met zijn gevolg vaak in dit huis, totdat hij in 1835 over een eigen huis in Tilburg beschikte (zie bij prins Willem van Oranje). Willem II gaf in het huis van Thomas ook diners en tuinfeesten en ontving er buitenlandse gasten. Thomas heeft tijdig gedacht aan zijn laatste rustplaats. Hij was betrokken bij de grondaankopen voor de nieuwe katholieke begraafplaats aan de Bredaseweg (zie ook hoofdstuk 4: de Schèèf). Daar werd zijn vrouw in 1827 begraven. In 1833 werd op die plek de in Antwerpen vervaardigde monumentale familiegraftombe geplaatst. Thomas Josephus volgde haar in 1836

 

François Pierre Jules Marie van Dooren (1860-1950, x Sophie Victorine Maria Koppel, 1867 te Nijmegen-1945)

den Baron van de Leij

had een zeer lange loopbaan als fabrikant (1881-1922) en daarna als commanditair vennoot (1923-'48) bij de wolspinnerij van Pieter van Dooren, de eerste en grootste textielfabriek die zich vestigde in de omgeving van de (Oude) Leij in het uiterste zuiden van Tilburg (zie in hoofdstuk 4, bij de Schôone en de Vèùle Leij). In 1891 verwierf hij zelfs het gehele eigendom van deze fabriek. Ook was hij bijna 40 (1897-1936) jaar bestuurslid en in deze periode van 1899-1904 voorzitter van den Fabriekaantenbond (zie hoofdstuk 2). Reden genoeg om hem een passende "titel" te geven! Van 1930-'37 was hij president van sociëteit Philharmonie waarmee hij in de voetsporen trad van zijn grootvader Pieter, die de eerste president was (zie ook hoofdstuk 4: de Blènde Fiel). Francois was de grootvader van "Lange Frans" van Dooren (zie hierna). 

 

Overzichtsfoto van wolspinnerij Pieter van Dooren aan de Hilvarenbeekseweg, waarvoor de eerste steen werd gelegd in 1825. Korte tijd later werd hier de eerste stoommachine van Tilburg geplaatst. Onder de leiding van den Baron van de Leij groeide de fabriek tot een van de grootste strijkgarenspinnerijen van Nederland. Het fabriekscomplex werd beschouwd als een in Nederland zeldzaam en gaaf voorbeeld van een vroeg negentiende-eeuwse fabriek. Toch werd deze in 1972 gesloten fabriek in 1975 gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw van St. Elisabeth Ziekenhuis (zie ook hierna bij “Lange Frans” van Dooren). Op de foto stroomt rechts het riviertje de (Oude) Leij. Op de voorgrond zien we de Hilvarenbeekseweg met het huis van de familie Van Dooren (foto: uit Tilburgse Herinneringen op Facebook)

 

Frans Vincent Marie van Dooren (1916-1985 te Turnhout, x Leonie J.C.A.M. Albers, geb. te Lier 1924)

Lange Frans (1)

was de laatste directeur van wolspinnerij Pieter van Dooren. Hij was een kleinzoon van den Baron van de Leij en kwam aan de leiding van de fabriek in 1949, toen deze een N.V. werd. In 1972 werd de productie beëindigd en werden de grond en 

opstallen te koop aangeboden aan de gemeente. Pas in 1975 vond deze transactie plaats en werden de karakteristieke gebouwen afgebroken na een late en vergeefse lobby om er het Nederlands Textielmuseum in te vestigen. Hierdoor ontstond er de nodige extra ruimte voor het nieuwe Sint Elisabeth Ziekenhuis. Deze sloop maakte veel emotie los vanwege de historische waarde van het deels authentieke complex. Als reactie hierop werd in het vervolg met soortgelijke beslissingen zorgvuldiger omgesprongen en werd in 1975 de Stichting tot Behoud van Tilburgs Cultuurgoed opgericht. Het textielmuseum kreeg daarna toch een prachtig onderkomen in de vroegere fabriek van Criesje Mommers in de Goirkestraat.

 

Van de wolspinnerij van Pieter van Dooren die moest wijken voor het nieuw Elisabeth Ziekenhuis, zijn naast dossiers en foto’s alleen overgebleven de oude fabrieksklok in het Regionaal Archief Tilburg en dit ijzeren toegangshek dat, voorzien van een opvallend kleurtje, in 2002 werd geplaatst in het Regenboogpark. Het groen op de foto staat in de “achtertuin” van het CZ-kantoor aan de Ringbaan West (foto: “Gate to the Past”, Karel de Beer 2006).

 

politieagent Doreleijers

Sik Zeuve / Er ontgaat me niks

had er een handje van om taxichauffeurs als Gerritje Boom, Toon en Harrie de Rooy, Jos en Leo "Zoenmans" Louer, Christ van Gorp en Jan van Heugten (Kòp van Genugte, zie daar) aan te houden om hun papieren te controleren op het moment dat zij met hun passagiers wilden wegrijden van het station. Tot de maat vol was en een van de chauffeurs een drol ertussen stopte en aan Sik Zeuve overhandigde. Deze greep finaal in de stront. Ze hadden intussen borden in lantaarnpalen van de Spoorlaan gehangen met de leuze: "Sik Zeuve, strònt vat strònt!"

 

Maria Cornelia van de Dries (1853-1930)

Mie Fiedel

 

Collectie Regionaal Archief Tilburg

 

speelde cello en trouwde in 1898 met Frans Jansen (1858-1933), een huiswever die viool kon spelen. Vormden samen het bekende muzikale duo Mie Fiedel èn dere meens voor bruiloften en partijen. Populair was bijvoorbeeld hun versie van de boerencarré, een traditionele dans die in Tilburg de Mie Ketoen werd genoemd (onder deze naam werd in Tilburg in 1979 ook een volksdansvereniging opgericht) en Jan Toerlezjoer (van Jean de tous les jours?) Dit populaire liedje waarbij een dansje hoorde moet zo zijn gegaan:

 

“Jan Toerlezjoer

de beene, de beene,

Jan Toerlezjoer,

de bintjes van de vloer!”

 

Lenny Breidenbach in de rol van Mie Fiedel in de Tilburgse Revue Gloria Historia (2009)

 

George Johan Dröge (1875-1965, x Donders)

den Drôoge

was de oprichter van de wollenstoffenfabriek George Dröge in de Goirkestraat (zie in hoofdstuk 4: den Drôoge). Over hem ging het volgende verhaal. Vraag aan de deur: "Is den Drôoge thèùs?" Antwoord van het meisje dat opendeed: "Ik dènket nie, want zen gebit hangt nie òn de kapstòk."

 

Wimke F.A. Druyts (1924-1986)

et Zòt Wimke

was lijder aan het syndroom van Down. Hij mocht als supporter van voetbalclub Willem II weleens de aftrap doen, of in de rust van de wedstrijd pienanties nemen op de keeper van Willem II. Die dook dan de verkeerde hoek in. Applaus van de tribunes, en Wimke draaide dan triomfantelijk enkele ererondjes. Wimke Druijts liep vaak met harmonie Kapelle Sint Jan mee (bij de bok die altijd meeliep in deze harmonie van Wilhelmus “Bok” van Spaendonck, zie hoofdstuk 2: Kapèlle Den Bok). Wimke woonde in de jaren 1940-'50 bij zijn ouders aan het Schaepmanplein (thans Horversplein).

 

abt Dom Simon (Ernest Joseph) Dubuisson (Mouseron-B. 1876 - 1945)

IJzeren Simon

was prior van het klooster Notre-Dame de Scourmont bij Chimay (België) toen hij werd benoemd tot abt van de Trappisten van Koningshoeven. Hij moest de in 1909 afgezette abt Dom Willibrord Verbruggen opvolgen. Zijn “parachutering” veroorzaakte hier veel beroering in een tijd waarin het aantal voorstanders van een vrije abtkeuze juist toenam! Het kostte de communiteit dan ook een aantal uittredingen.

Zijn voorganger echter, de eerst ambitieuze maar later roekeloze eerste abt Verbruggen, had de abdij naar het randje van de financiële afgrond gevoerd. Dus moest een nieuwe abt van buiten schoon schip komen maken. De benoeming van Dubuisson werd pas in 1913 door Rome bekrachtigd, waarna hij tot (de tweede) abt werd gewijd (zie voor deze roerige fase: “De Trappistenkwestie” deel 1 en 2, door Anton van de Wiel op het Geheugen van Tilburg. Anton van de Wiel, 1929-2018, plaatste na zijn pensionering bij Fontys Hogescholen liefst 194 bijdragen op die site, zie: https://geheugenvantilburg.nl. Zie ook verderop in dit hoofdstuk bij Marinus van der Loo die den Abt van Bèrkel werd genoemd).

 

De Trappistenabdij van O.L. Vrouw van Koningshoeven op een ansichtkaart uit 1898 van Everts & Co. Tilburg (coll. RAT)

 

Toen de Trappisten zich rond 1880 oriënteerden op vestiging in Nederland (want het politiek klimaat in Frankrijk was vijandig voor kloosters) vonden zij in de omgeving Tilburg (op het grondgebied van Berkel-Enschot) een geschikte locatie die ze in bruikleen kregen van de eigenaar, Caspar Houben (zie in hoofdstuk 2: de Brèùne Bèère) en met behulp van de fraters van Tilburg inrichtten als een voorlopig klooster. Zij besloten al gauw om hier te blijven. In 1881 gingen ze als priorij (d.w.z. gesticht vanuit de Abdij op de Katsberg in Frans Vlaanderen) van start met een mis in een provisorische kapel die werd opgedragen door pater Superior de Beer (zie daar).

In 1890 werd aan de Koningshoeven een nieuwe prior aangesteld die uit Westmalle kwam, Willibrord Verbruggen (1859-1935). Al een jaar later (1891) werd de priorij verheven tot abdij, met Verbruggen als de eerste abt. De communiteit telde toen zestig leden. Zoals gezegd sloegen de ambities van Verbruggen om in roekeloosheid. Na zijn gedwongen vertrek in 1909 liet hij een schuldenlast achter, die door zijn opvolger pas in 1922 was weggewerkt. Die tweede abt, Dom Simon Dubuisson, moest wel een krachtige bestuurder zijn, te meer daar in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak zodat hij de klus moest zien te klaren zonder verdere steun van zijn moederhuis in het bezette Vlaanderen. Een onverwachte meevaller was de inkwartiering van een groot regiment gemobiliseerde militairen die de abdij financieel geen windeieren legde. Inkwartiering leverde immers een vergoeding op van de staat en bovendien verwierf de abdij opbrengst uit aan deze militairen verstrekte voedings- en genotmiddelen (bier!) De overlast die zoveel ingekwartierde militairen konden veroorzaken bleef gelukkig beperkt. De bijnaam “IJzeren Simon” dook op in een artikel over dit onderwerp: “De toffe jongens van het zevende regiment op de abdij van Koningshoeven in 1914,” door Frans Goris in “Tilburg, Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur” (uitgave Stichting tot Behoud van Tilburgs Cultuurgoed, april 2018) waar ook dit stukje tekst aan ontleend is.  

 

De bisschop van Den Bosch mgr. A.F. Diepen (l.) feliciteert abt Dom Simon Dubuisson in 1931 met de 50-jarige aanwezigheid van de Trappisten op de Koningshoeven (foto Persbureau Het Zuiden, coll. RAT)

 

Cornelis van Dun

Snulles van Dun

verbastering van zijn voornaam. Woonde in de Wittebollestraat met zijn ongehuwde zuster, en was straatarm. In de oorlogsjaren kwam hij distributiebonnen ophalen om die in te wisselen voor mensen in de buurt die daar niet aan toekwamen en hij hoopte dan bij hen mee te mogen eten.

 

Harrie van Dun

Harrieke Snuf

was de echtgenoot van Louise Wieske Snuf  Tuerlings

 

Jan van Dun

Pinneke (van Dun)

Hij runde in de jaren vijftig-zestig café Lijnsheike aan het Lijnsheike, nu Von Weberstraat, hier op een foto van de gemeente Tilburg uit 1965 (coll. RAT). De meeste huizen in deze straat zijn inmiddels gesloopt, ook het café.   

 

 

Sjef van Dun (1923-2001)

den Aopeboer van Vèssem

had een fabriek voor badstoffen kleding in Goirle. Hij was een nogal teruggetrokken man. Toen zijn vriendin was overleden en het ook niet meer ging met zijn fabriek heeft hij Goirle de rug toegekeerd en is in Vessem gaan wonen bij een boer in een caravan. Hij werd er regelmatig op de fiets gezien met een aap op zijn schouder. Hij had er een stuk of veertien. In 1972 kwam hij daarmee in het nieuws nadat ze allemaal waren omgekomen bij een brand. 

 

Wim Dusee (ca. 1916-2000, x Wil Verspeek)

Bourgondiër

was bij zijn overlijden levenspartner van Jopie Meurs. Zij woonden in de Drossaard Bernagiestraat. Hij was ruim 60 jaar lang lid en ook bestuurslid van het Koninklijk Erkend Harmoniekorps "L'Echo des Montagnes".

 

 

1.E

 

Huub van der Eerden (ca. 1914-1989, x Nel Eskens)

de Staale Jezus (1) of den Börgemister

hij woonde in de Goirkestraat en ook zijn vrouw sprak steeds van hem als den Börgemister.

 

kapelaan Van der Eerden

Van Hutseleduts

van de parochie Hoefstraat, omdat hij in de kerk eindeloze preken hield waar op zeker moment niemand meer een touw aan kon vastknopen, naar men dacht hij zelf ook niet.

 

Jozef L.M. van Eijck (1914-1991)

Professor Vlijmscherp

tijdschriftenbezorger, liep altijd gebogen met zijn plastic tassen.

 

Juffr. Bertha (‘Bertje’) Lucia Maria Joseph Eijgenraam (1907-2002)

Akeela van de Waaj

werd na oprichting van de Stichting Wijkwerk in 1947 de eerste maatschappelijk werkster van Tilburg, in de arme binnenstadswijk ”de Koningswei” (zie hoofdstuk 4) en bleef dit tot na de afbraak van deze wijk eind 1964. Tijdens de oorlog zat zij in het verzet. Door haar activiteit in de verkennerij van de parochie van het Heilig Sacrament werd ze daar al gauw "Akela Eijgenraam" genoemd. Deze titel nam ze mee naar de Koningswei, waar ze later "de Akeela van de Waaj" heette, omdat ze daar iedereen kende en iedereen haar. Zij werkte veel samen met "Akka" Panis - de Bont, die er zorgde voor het jeugdwerk. In 1957 werd Bertje voor haar werk in de Waaj namens de paus door bisschop Bekkers onderscheiden met “Pro Ecclesia et Pontifice”.

De drijvende kracht achter de Stichting Wijkwerk, waar de Waaj en Broekhooveonder vielen, was kapelaan Gerard Soons van de parochie Heuvel. Deze zorgde ervoor dat er in 1951 in de Waaj een wijkhuis kwam en twee jaar later een eigen gebedshuis, de Sint Maartenkapel. "Akka en Akela" aarzelden niet om bijvoorbeeld 's morgens om half acht ergens aan te bellen om op waarschuwende toon te vragen of Marietje ook naar de kerk wilde komen! Gerard Steijns wees mij erop, dat ook zijn tante Riet Somers hoorde bij de dames die vrijwilligerswerk deden in de Koningswei. Zij gaf “handwerkles aan de moeders”. Tevens meende Gerard op de foto hieronder mevrouw Janssen-Twaalfhoven te herkennen in de vrouw die koffie ingeschonken krijgt. Zij was in verband met haar functie in het Katholiek Vrouwengilde geïnteresseerd in de Waaj. Bertje Eijgenraam bleef ongehuwd en woonde met een oudere ongehuwde zus en haar broer Nol (zie hierna) aan het Wilhelminapark.

 

Bertje Eijgenraam (links) aan het werk. Bron: Berry van Oudheusden, Koningswei, van villapark tot volkswijk, Tilburg 2011.

 

Bertje Eijgenraam (rechtsvoor) leidt een kinderstoet door de Koningswei in de vijftiger jaren

 

Arnoldus (Nol) Henricus Maria Joseph Eijgenraam (1908-’78, x Cornelia ‘Corry’ Adriana Anna Maria Mommers, 1905-’93)

Dôove Nol

Deze broer van Bertha (‘Bertje’) Eijgenraam (zie hierboven) was een bekende verschijning in Tilburg, met zijn besnorde hazelip. Hij dankte zijn bijnaam aan het feit dat hij slecht kon horen. Nol woonde met zijn vrouw, zus Bertha en nog een oudere ongehuwde zus aan het Wilhelminapark. Van daar fietste hij de stad door, langs al zijn klanten. Hij had dan een stuk of drie kartonnen koffers op zijn bagagedrager waarin zijn handel zat: vooral textielwaren zoals washandjes en handdoeken.  

De doofheid van Nol Eijgenraam was aanleiding tot verschillende verhalen. Zo werd gezegd dat hij eens met zijn handel over de Heuvel fietste toen daar nog "kinderkopjes" lagen. Het spatbord van zijn fiets (in het Tilburgs: slèkbord, van slijk) zat op dat moment los. Toen hij een terrasje passeerde riep iemand: "Heej Nol, wè rammelt oew slèkbord toch!" Nol: "Wè zidde?" Reactie (harder:) "Ik zeej dèttoe slèkbord zôo rammelt!" Antwoord Nol: "Ik kan oe nie verstaon, want men slèkbord rammelt zôo!" Ook werd hij eens aangesproken door iemand die tegen hem zei: “Wèst vandaog toch schôon wir Nol.” Nol: “Wè zidde?” (Harder:) “Dèt schôon wir is!” Nol (harder:) "Wè zidde?" (Nog harder:) "Ik zeej dèt schôon wir is!" Waarop Nol begrijpend knikte en antwoordde: "Jèjè, et zèn kèèrels!” Deze woorden werden voor sommige Tilburgers een vaste uitdrukking. Viel er in een gesprek een diepe stilte, dan zeiden ze: "Jèjè, et zèn kèèrels!"

 

Prent van de week door Cees Robben (22 juli 1960) klaarblijkelijk gebaseerd op een anekdote over Dôove Nol.

 

Noud van Eijk

Snötje van Eijk of den Drieduim

werd zo genoemd omdat hij een hazenlip en een vergroeide duim had. Hij woonde in de Hasselt, aan den Ötlègger (zie hoofdstuk 4) en hoorde bij Trubbel èn Onrust, een borrelclub van wel veertig leden ("ze han em gèère") die in de naoorlogse tijd regelmatig de gezelligheid van café Fouchier opzochten (zie Fesjèèr in hoofdstuk 4) totdat dit vernieuwd werd en "De Postelse Hoeve" ging heten. Toen week Trubbel èn Onrust uit naar café Kapelzicht van Anneke en Frans van Gender aan het Hasseltplein, tot dit in 1974 werd gesloten. De foto is uit 1960 en nog genomen in het oude café Fouchier. Ze werd geplaatst in de rubriek Weerzien van het Brabants Dagblad van 12 nov. 1998, wat genoeg herkennende reacties opleverde om te kunnen zeggen wie we hier van hun pensioentje zien genieten: v.l.n.r. Fons van Gorp (kettinglijmer bij Eras), Rinus de Kort (brugwachter, woonde in de Ruwerstraat), Piet Vlaminkx (of “De Vlam”, zie daar, had bij de Hasseltse kapel een schoenmakerij die moest wijken voor de aanleg van de Hasselt rotonde), Noud van Eijk en Janus Sparidaens.

Foto uit 1960 door F. Gijsbers, coll. C. Fouchier/RAT

 

Janus van Eksel

de Man van Slap en Stijf

dankte zijn bijnaam aan het feit dat hij een stomerij had.

 

Johannes P. Elen (1846-1911)

de Mòsterdmadam

kwam uit België en verkocht mosterd aan huis, die volgens eigen recept gemaakt was. Vroeg, als er werd opengedaan, steevast: “Mosterd, madame?” Deed dit uit gewoonte ook toen er op een dag onverwachts een imposante mannelijke gestalte in de deuropening verscheen. Een en ander leverde hem de bijnaam op.
Op den Haajkaant zou hij om die reden “de Mosmadam” zijn genoemd. Daar woonden zijn armere klanten. Als die niet betaalden kon hij, zo zei men, bij een volgend bezoek direct de keuken in glippen en zijn mosterd terugpakken! (bron: H. Fitters) Er werd ook wel beweerd dat zijn vaatje mosterd waarmee hij langs de deuren ging nooit op wilde raken. Altijd als hij het deksel eraf nam zat het weer tot de rand toe vol! Elen woonde met zijn broer Victor in “de Koningswei” en wel in de Kortestraat (zijstraat van de Piusstraat, die tot de Oranjestraat liep). Achter zijn huis had hij een mosterdmolen staan die werd aangedreven door zijn honden. 

 

Frans P.L. Elen (1891-1960)

et Mòsterdmènneke

 

Collectie E. Pierson.

 

zoon van de Mòsterdmadam die de praktijk van zijn vader voortzette en daarmee een van de laatste huis-aan-huisventers was (zie ook van der Wouw). Hij is eens uitbundig geëerd als "de Witte Raaf" begin van de jaren 1950 in het toen bekende KRO-radioprogramma "Negen heit de klok". Ook is et Mòsterdmènneke in beeld gebracht op een door de gemeente uitgegeven videoband "Terugblik Tilburg". Hierop werd gedemonstreerd hoe Elen in zijn eigen werkplaats zijn mosterd heel precies bereidde volgens het aloude, geheime recept en vervolgens met zijn vaatje langs de deuren ging (voor 25 ct kon men een leeg glas weer laten vullen) tot het leeg was. De mythe van het zelfvullende vaatje was daarmee wel de wereld uit! Frans gaf zijn handel door aan zijn neef Emile van de Wouw en die aan zijn broer Frans (zie bij Van de Wouw), zodat we de volgende dynastie van de Mòsterdmènnekes noteren:

1. Jan Elen: de Mòsterdmadam (1846-1911, x Maria Gonthier). Zij komen in 1882 van Antwerpen naar Tilburg. Hij staat in 1889 als “Mosterdmolenaar” geregistreerd en is vanaf 1922 gevestigd in de Kortestraat (Koningswei). 

2. Frans Elen (1891-1960): et Mòsterdmènneke, een zoon van Jan Elen. Frans Elen werd het meest bekende Mòsterdmènneke in het straatbeeld. 

3. Emile van de Wouw (geb. 1925), neef van Frans Elen: Miel et Mòsterdmènneke, die ging helpen in de zaak.

4. Frans van de Wouw (x Jo Brent, overl. 2005): ‘t Mosterdmanneke, die in 1966 zijn broer Emile opvolgde en de zaak voortzette tot 2011.

Na 2011 nam kaashandelaar Gert-Jan van der Heijden het geheim mosterdrecept, de productie en verkoop over van Frans van de Wouw.

 

dhr. Elings

Kòp Elings

werd zo genoemd vanwege zijn ruim bemeten hoofd. Had een delicatesse- annex fruitzaak op de Bosscheweg.

 

Jacques (Sjaak) van de Elsen

de Sik, Sik de Gunst of den (twidde) Börgemister van den Bèsterd

dreef met vrouw en schoonzuster manufacturenhandel "de Gunst" op den Bèsterd. Was oorspronkelijk elektriciën die alleen maar even langs kwam om er elektriciteit aan te leggen, maar niet kon verhinderen dat er wat vonken oversprongen: hij viel prompt op vrouw en zaak en bleef daar dus (nu: De Gunst Mode, Besterdplein 37).  Sjaak nam veel initiatieven en bemoeide zich overal mee in den Bèsterd, vandaar de laatste bijnaam. Leo Geerts (zie daar) ging hem voor in deze rol. De Gunst was aanvankelijk in bedrijfskleding gespecialiseerd. Sjaak kwam op het idee om “De Boerenkapel” in deze kleding te steken als reclame voor de zaak tijdens de Ronde van de Besterd in 1954 (zie ook hoofdstuk 4: den Bèsterd).

 

Boerenkapel in bedrijfskleding van De Gunst tijdens de reclameoptocht van de Ronde van den Bèsterd in 1954. Helemaal links staat Jacques van de Elsen (foto Tilburgse Koerier)

 

Dat Van de Elsen in die jaren (1950-‘60) veel te vertellen had in de Besterd, bleek toen hij in de etalage van snoepwinkeltje Wedo een hoeveelheid kaneelstokken en suikerstelen zag staan, met daarbij de leuze: “Stelen om te stelen”. Van de Elsen vond dit niet gepast, want het zou de kinderen op een verkeerde gedachte kunnen brengen. Hij ging naar de pastoor om te horen hoe die dit vond en deze was het met hem eens. Samen hebben ze de eigenaar van het winkeltje te verstaan gegeven dat de tekst verwijderd moest worden!

Ook is ooit zijn sik gesneuveld, nadat Van de Elsen met iemand had gewed dat de snoerloze scheerapparaten met batterijen die toen op de markt kwamen niets voorstelden en dat je er die sik van hem niet eens mee af zou kunnen krijgen. Deze weddenschap haalde zelfs de plaatselijke krant. Van de Elsen verloor de weddenschap en zijn sik!

 

Marco van Elten jr. (2002-‘22)

Truifel

Is veel te jong overleden als gevolg van een noodlottig verkeersongeval op de Bosscheweg onder Berkel-Enschot, op een gevaarlijk punt waar al diverse ongelukken gebeurden. Rijkswaterstaat kijkt naar een oplossing. Vader Marco sr. heeft een metselbedrijf in Tilburg. Junior werkte daar ook, van jongs af. Zijn vrienden noemden hem daarom Truifel (zie WTT: ander woord voor troffel, in dialect ook: trewêel). Samen hadden vader en zoon juist hard gewerkt aan de bouw van een mooi eigen huis in Berkel. Marco jr. woonde daar ook. Op een vroege morgen verongelukte hij, bijna thuis (bronnen: Rinus v.d. Loo en het BD).

 

Piet Embrechts

den Dikke Peer

woonde aan de Dongenseweg.

 

Nelleke Engel

et Mollepòtje

was en klèèn vraawke meej korte bintjes, waar zij de bijnaam aan te danken had. Zij woonde in de Pretoriastraat.

 

Theo Engel

Ome Theo

was afkomstig uit de wijk Theresia in Tilburg, waar hij in het eerste kwart van de twintigste eeuw geboren moet zijn en kwam al op jonge leeftijd in Berkel-Enschot wonen. Theo Engel was van beroep metselaar en deed daarnaast vrijwilligerswerk bij de voetbalclub en korfbalvereniging van Jong Brabant, en bij de buurtvereniging. Vanwege zijn trouwe inzet stond hij bekend als Ome Theo. Hij verrichtte dit werk omdat het volgens hem zo belangrijk was om de jongeren van de straat te houden. Het leverde hem diverse blijken van waardering op. Zo werd zijn naam verbonden aan een toernooi van Jong Brabant (uit: rubriek Weerzien, Brabants Dagblad 18 februari 2018, door Jeroen Ketelaars)

 

Wim Engel (1917-1979)

de Zòtten Engel

voetballer, die 256 wedstrijden speelde in het eerste van Willem II (periode 1935-1950) en daarin 141 doelpunten scoorde. Werd vooral door aanhangers van Longa en Noad zo genoemd, omdat hij enorm fanatiek was voor zijn club Willem II. Als rechtsbuiten vocht hij met name heroïsche duels uit met de befaamde linksback van Longa, Jo van den Hoven (zie daar). Hij kwam van de Paterstraat en trouwde in 1942 met Sjaantje van Hoof, die de weduwe was van zijn broer San.

 

Afscheid in 1950 van Wim Engel (midden) als speler van Willem II. Hij wordt hier toegesproken door vicevoorzitter Theo Bonants, met rechts naast hem bestuurslid H. Kuijsters en uiterst rechts geestelijk adviseur pastoor Van der Waarden van parochie Korvel (coll. RAT)

 

Hein J.M. Enneking (1895-1981, x Annie Kerstens)

IJzeren Hein, of den Ouwen Hein

 

Hein Enneking geeft uitleg aan Prins Bernhard tijdens diens bezoek aan zijn bedrijf in 1950 (foto: coll. RAT)

 

Was een zoon van Heinrich (Henri) Adolph Enneking (Breda 1858 - 1937, x Antoinette G. Hofman) van Textielfabrieken H.F.C. Enneking (den Ènneking). Als opvolger van zijn vader leidde hij dit bedrijf met straffe hand, vandaar de bijnaam. Maar misschien werd zijn vader al zo genoemd (zie hierna, laatste alinea)?

Zijn zoon Hein A.M.Q. (1928-1979) volgde hun voetsporen, totdat in 1974 ook hier het doek viel. Deze bedrijfsluiting heeft destijds veel stof doen opwaaien, gezien de degelijke reputatie van Enneking. Dit heeft misschien iets te maken gehad met hun afkomst, want oorspronkelijk was de familie Enneking afkomstig uit Duitsland. De naam Hein kwam in vroegere generaties dan ook wel voor als Heinrich. Vader Henri A. was ook bekend vanwege zijn inzet voor het textielvakonderwijs in Tilburg. Hij was  bestuurslid van de Ambachts- en Industrieschool, van 1905 (toen deze school een afdeling Textiel kreeg) tot 1933, en ook voorzitter van de Vereniging Textielschool Tilburg van 1911-1937.

Een verhaal luidde dat den IJzeren Hein Enneking als hij in de fabriek kwam altijd een hoedje droeg en dat, als hij dit aachter op zene kòp had staan, dit een teken was van een slecht humeur. Dan zwaaide er al gauw wat voor de arbeider die iets deed wat hem niet zinde. Dan gaf hij die bijvoorbeeld een boete van vijf centen! Het schijnt dat er in de fabriek van Enneking een bepaalde tijd een "gouwen wèèk" heeft bestaan. Dit was een afdeling waar de wevers beter werden betaald dan hun collega's. De reden hiervoor was dat zij eens een extra prestatie hadden geleverd in het belang van de firma. Omdat zulke verhalen de ronde deden op et Gurke, werden de Ennekings daar wel Spèlderaopers genoemd, verwijzend naar hun zuinige en vlijtige instelling (bron: Herman Fitters uit herinneringen die de Gurkese huisschilder Frans de Kok in 1988 optekende, zie: KLIK HIER . Zie ook hoofdstuk 2 bij Speldenrapers). Enneking woonde aan de Bredaseweg nr. 389 in een landhuis, ontworpen door architect Jan Rebel. Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kastelen!

 De anekdotes hierboven werden beaamd door een vroegere medewerker  van den Ènneking. Maar moet Heinrich Adolph dan niet de eerste IJzeren Hein zijn geweest? Want een boete van 5 cent past wellicht beter bij het begin van de twintigste eeuw. Het kan dan natuurlijk goed zijn, dat zoon en naamgenoot Hein later dezelfde bijnaam “erfde”. Dat hebben we wel meer gezien. Overigens werd deze Hein J.M. door het personeel ook wel den Ouwen Hein genoemd en diens broer Frans den Ouwe Frans, want beiden hadden zij op hun beurt een zoon die zij naar zichzelf noemden en die zij als hun opvolgers in de fabriek haalden. Die kwamen daar bekend te staan als “de Jonge Hein” en “de Jonge Frans”.

 

Maria Jacoba Eras-Brouwers (1802-1891)

Wèfke Irras

Zij was gehuwd (1825) met Hermanus Eras (1797-1869). Deze Herman Eras was de grondlegger van wollenstoffenfabriek H. Eras & Zonen (1854) in de Goirkestraat, die hij samen met zijn zoon Cornelis begon. Deze Cornelis had al een en ander van het vak geleerd bij zijn oom (Brouwers). Zij woonden in de Van Hogendorpstraat (nr. 13). Vanaf het begin was Wèfke Irras ook bij het bedrijf betrokken. Zij hield de centen bij elkaar en bleef tot op hoge leeftijd actief betrokken. Na de dood van haar man stond ze zelfs als Fabrikante in het adresboek. De firma H. Eras en Zoon werd met het toetreden van de overige zonen in 1856 omgezet in H. Eras & Zonen. De firma groeide voorspoedig mede door het vergroten van de fabriek aan het Goirke en de groei van de vestiging in Broekhoven, waar spinnerij voorbereiding plaatsvond. Verder werden activiteiten van derden overgenomen, met name huisnijverheid (bron: Wikimiddenbrabant.nl) De fabriek tussen Goirkestraat, Wittebollenstraat en Kapelstraat werd in korte tijd vele malen uitgebreid en heeft tot de grootste wollenstoffen fabrieken van Tilburg behoord. In 1958 staakte ze haar activiteiten nadat een deel van de gebouwen een jaar eerder al was overgenomen door de aangrenzende fabriek van W. Schoenmakers & Zn. (zie daar) die door een brand in de Van Hogendorpstraat ruimtegebrek had gekregen.

 

Het graf van Eras-Brouwers uit 1869 in het Eras-laantje (zie hoofdstuk 4: Irraslòntje) op het kerkhof van ‘t Goirke (foto: Karel de Beer)

 

De fabriek van H. Eras & Zonen domineert (links) het noordelijk deel van de Goirkestraat. Daar zien we de Goirkestraat naar rechts afbuigen naar et Gèètepark (zie hoofdstuk 4). Boven de fabriek van Eras is van links naar rechts het (pas) gegraven Wilhelminakanaal te zien met aan de overkant “Teurlings Molentje” (zie bij Adrianus A. Teurlings). Rechts daarvan het Lijnsheike. De Ringbaan-Noord is nog niet aangelegd (foto: coll. RAT)

 

Maria Johanna Philomena Josephina Eras-Janssen (1878-1951, x 1904 Henricus Hermanus Gabriël Cornelis Eras 1875-1959)

Marie Sonnèt, de Dèùf of de Tilburgse Florence Nightingale

 

Maria J.P.J. Eras-Janssen, foto van bidprentje uit 1951 (coll. RAT)

 

kreeg de eerste bijnaam toen ze op kostschool was in België, vanwege haar luide stem. Deze bijnaam kwam van het Franse sonnette wat bel, schel betekent. De tweede, latere bijnaam dankte zij aan haar dichte grijs-witte haardos. Haar man Henricus Hermanus (Harrie) was een kleinzoon van de hiervoor genoemde Herman Eras. Het gezin Eras-Janssen woonde in de Goirkestraat schuin tegenover de kerk en had drie kinderen: de oudste was Joseph (“Ep”) Henri August Maria (1905-1957), in 1940 gehuwd met Bertha (Bep) Antoinetta Maria Elisabeth Kreuger, 1911-1982. Zij waren de ouders van George Eras uit Rotterdam die informatie leverde voor dit boek. Dan kwam Constance (Conny) A.Ph.J. (1907-’90) die trouwde met Jan "Piep" de Beer (zie daar) en de jongste was Jan den Bòlle (zie hierna). Marie Sonnèt was maatschappelijk actief ondermeer als voorzitter van het Wit-Gele Kruis en in het bestuur van het Maria Goretti-huis (zie hoofdstuk 4 bij de Verlaote Kènder) en werd om dit soort activiteiten ook de Tilburgse Florence Nightingale genoemd, naar de bekende Engelse (1820-1910) die een pionierster was op het gebied van verpleging en verzorging.  

Het kwam in onze familiegeschiedenis vaker voor dat een mannelijke De Beer een vrouwelijke Eras ten huwelijk vroeg (maar niet andersom!) Zo is ook mijn oma een Eras. Rond het Goirke kenden de kinderrijke fabrikantenfamilies elkaar goed en dit bood de gelegenheid. Mijn broer Joop heeft eens vijf van die “gevallen De Beer-Eras” getraceerd onder de 19e en 20e eeuwse nakomelingen van Jacobus Eras (1736-1803) en Catharina van der Sanden (1736-1776). De vrouwelijke Irrasse (Tilburgse uitspraak) waren van rijke familie maar ook vroom en maatschappelijk actief. "Hun geld werd intussen opgemaakt door de mannen,” werd eens spottend opgemerkt toen het slechter ging in de textielindustrie. Wat er ook van waar mag zijn, zaken doen in de familie kwam overal in Tilburg voor en kan in slechte tijden al gauw riskant blijken. Al rond 1900 moet het zijn geweest, toen een meisje Eras dat een sérieuze omgang had met een De Beer op een avond aan zijn familie werd voorgesteld. Op het moment dat zij werd binnengelaten in de kamer waar haar toekomstige schoonouders waren, werd daar juist het rozenhoedje gebeden. Dit was aangekomen bij de "bijzondere intenties". Zij hoorde tot haar ontzetting voorbidden: "…en nu een weesgegroetje voor Harrie Eras, dattie mar flink maag braande in de hèl..!" Het huwelijk is toch doorgegaan!

In 1933 stapte Harrie Eras uit het familiebedrijf en richtte de wollenstoffenfabriek H. Eras-Janssen op. Hij liet aan de Ringbaan Noord een fraaie nieuwe fabriek bouwen naar een ontwerp van architect A.G. Beltman uit Enschede, die in 1935 in gebruik werd genomen. De eerste steen voor dit gebouw werd gelegd door zijn kleinzoon Henk (zoon van Jan den Bòlle). Van Koos Eras, een neef van Harrie die ook de overstap maakte naar Eras-Janssen, is bekend dat hij veel heeft gedaan voor de sportbeoefening in bedrijfsverband bij Eras (zie in hoofdstuk 2: SET). In 1957 werd de fabriek Eras-Janssen overgenomen door E. Elias Lakenfabrieken. Nadat ook die (E. Elias-Eras) was gestopt, werd op deze plaats (naast de bekende bakkerij van Smarius) een nieuw gebouw neergezet door energiebedrijf PNEM. 

 

 

Het gezin van Henri (Harrie) en Maria Eras-Janssen met hun kinderen, v.l.n.r. Jan, Ep en Conny (foto: coll. RAT)

 

Gabriël L.J. Eras (1876-1931)

Ôome Gabbus, of Gabbeske Irras

 

Gabriël Eras in 1923 (coll. Karel de Beer)

 

Hij was van de textielfabriek H. Eras & Zn. Bleef ongehuwd en woonde met zijn vader Henri (1836-1913) en zijn eveneens ongetrouwde zus Joke (die aangesproken wilde worden met juffrouw) in de Goirkestraat (nr. 69) schuin tegenover de kerk. Qua postuur waren zij kleine mensen, maar met een groot hart, werd verteld (bron: Herman Fitters uit herinneringen van Frans de Kok:  KLIK HIER). Na het overlijden van de langstlevende werd in 1936 het huis betrokken door de familie van hun zus, Constance de Beer–Eras. Toen kwam er ook centrale verwarming in.

Gabriël was een broer van Harrie Eras en maakte als bestuurslid van de R.K. Leesbibliotheek St. Dionysius in 1912 door een lening van ƒ 2.000.- een snelle oprichting en opening (in 1913) mogelijk van de R.K. Leeszaal. Tien jaar later nam hij met Hein (Henri) Mannaerts het initiatief om deze instelling een eigen huisvesting te geven op het adres Willem II-straat 23, door dit pand voorlopig op eigen naam aan te kopen (zie ook bij Gerard Verbiest).

 

Gabriël Eras maakte de verhuizing van de R.K. Openbare Bibliotheek en Leeszaal naar Willem II straat 23 mogelijk (foto 1957)

 

Jan Eras (1908-1987, x Rietje Swagemakers)

den Bòlle

zoon van Henri en Marie Sonnèt Eras-Janssen (zie boven). Rietje Swagemakers hoorde tot een meidengroep die door het leven ging als “de Drie Musketiers” (zie hoofdstuk 2).

Jan Eras was eigenlijk alleen geïnteresseerd in auto’s maar moest gaan werken in een textielfabriek, te weten het familiebedrijf van zijn ouders, H. Eras-Janssen. Hij ging op een gegeven moment toch naar Zuid Afrika, maar dat avontuur werd niet zo’n succes. Eenmaal terug begon hij een wijnhandel die tot 1968 heeft bestaan.

 

mgr. dr. Bernardus (Bernard) Josephus Eras (1876 – Arnhem 1952)

Paus Eras

 

Bernardus “Paus” Eras op het voorblad van de Katholieke Illustratie van 21 dec. 1912 (foto: Kath. Ill.; coll. RAT)


studeerde en woonde in Rome en was daar vanaf 1931 rector van het Nederlands Priestercollege dat in dat jaar werd gesticht door de Nederlandse bisschoppen. In deze functie was Bernard Eras ook permanent vertegenwoordiger van het Nederlands episcopaat bij de paus en had daarmee een invloedrijke positie. Overleden te Arnhem. “Paus” was een kleinzoon van Herman Eras (1797-1869, zie bij Wèfke Irras) en zoon van Jan Baptist Eras (1831-1906, x 1865 Anna Maria Catharina Mercx, 1839-1897). Toen Bernard Eras na zijn priesterwijding in Rome verder ging studeren, was zijn oom Henri Eras (1836-1913, zoon van Herman en vader van Harrie, gehuwd in 1873 met Anna Philomena van Dijk 1844-1884) kennelijk ongerust dat hij daar naast alle onstoffelijke niet genoeg stoffelijke kost zou krijgen. Daarom stuurde Henri hem enige kilo's bijvoeding, maar dat dit niet zonder meer de Eeuwige Stad binnen mocht blijkt uit een schriftelijk verzoek op briefpapier van H. Eras & Zonen van 26 februari 1903 aan de burgemeester van Tilburg: "Door ons werd op 16 Februari verzonden naar Rome een stuk gerookt rundsvleesch, dat echter niet in Italië mag worden ingevoerd alvoorens te hebben overgelegd een gezondheidsbewijs, dat volgens onze bescheiden meening bij UEdelAchtbare zou te verkrijgen zijn. Beleefd verzoeken wij UEdelAchtbare, indien het mogelijk is, het door ons aangevraagde bewijs aan toonder te willen meegeven." Kennelijk had Henri Eras iemand van de fabriek met dit briefje naar het stadhuis gestuurd (uit: "Familie De Beer - Eras", Joop de Beer 1982).

 

Erassen in Rome, 1910. Staand tweede van rechts Bernard Eras, zittend zijn oom Henri.

 

Bernard Eras is 76 jaar geworden en moet aanzien hebben gehad in de kerkelijke hiërarchie: als prelaat in Rome kwam hij minstens eenmaal per jaar naar Tilburg per luxe auto, gereden door chauffeur Pietro. De naam Eras is overigens ook een Latijns woord en betekent "jij was". Dit ontlokte de toenmalige (echte) paus de opmerking aan het adres van mgr. Bernard Eras: "Jouw naam zegt me dat je er was, maar je bent er nog."

Kort na de oorlog 1940-‘45 kwam de kleinzoon van zijn schoonbroer Lambert de Beer (x Theresia C.H.M. Eras, 1870-1957), die ook Lambert (Berry) heette (1921 – Wassenaar 2018, zie bij Marie-Louise “Muis” de Beer) als militair eens in Rome op doorreis naar Indonesië. Zijn vader heette Norbertus. Het is in die tak van de familie De Beer een tijdlang de gewoonte geweest om de eerste zoon van een nieuwe generatie om en om te laten dopen als Lambertus resp. Norbertus, maar hem altijd de roepnaam Berry te geven. Aangekomen in Rome had bedoelde Berry tijd genoeg om zijn opwachting te maken bij zijn oud-heeroom Bernard Eras in het Nederlands College, wat niet ongebruikelijk was voor katholieke Tilburgers die Rome aandeden. Hij besloot zich eerst via de telefoon aan te melden. Enkele tellen later pakte Eras de hoorn over en schalde het door hartje Rome: "Zèddegèt Bèrrie?" ("Ben jij het, Berry?") Waarop de verblufte Berry jr., die als inlichtingenofficier bij de marine toch wel wat gewend was, uitlegde dat hij de zoon was van degene die monseigneur veronderstelde aan de lijn te krijgen. Diezelfde avond werd Berry jr. in het Nederlands Priestercollege onthaald op een vorstelijk diner.

 

mgr. Hubertus (Hubert) Johannes Augustinus Eras (1900-1971)

den Heilige Stoelganger

was bouwpastoor te Vught en ere-kapelaan van de paus, waardoor hij zich mgr. mocht noemen. Hij moest nogal eens in Rome zijn, vandaar de bijnaam, en was een broer van Jos de Mister Eras.

 

mr. dr. Josephus (Jos) Franciscus Maria Eras (1903-1958, x 1937 Arnoldine Bonhomme, Maastricht 1908 – aldaar 1995)

de Mister

hij woonde in de Burg. Damsstraat (nr. 52) en was rechter in Den Bosch en tevens magistraat in de militaire rechtspraak. Bij zijn overlijden was hij vice-president van het gerechtshof in Den Bosch. De Mister placht met de trein naar zijn werk te gaan, maar verongelukte in 1958 tijdens een van de weinige autoritten die hij maakte, in dit geval naar de begrafenis van zijn zwager. Hij is in de oorlog 1940-’45 geïnterneerd geweest in St. Michielsgestel. Zijn weduwe is op hogere leeftijd teruggegaan naar Maastricht waar zij oorspronkelijk vandaan kwam en is daar in 1995 overleden. Jos Eras was een broer van mgr. Hubert den Heilige Stoelganger Eras.

  

Hans Eras (1927-1965, x 1953 Ria Happel, geb. 1931)

Bultje Irras

zoon van Gerrit, de oudste zoon van Daniël. Woonde in de Goirkestraat en had een kleermaker die als enige in staat was om voor hem kleren op maat te maken. Die stierf in 1999.

 

Goirkestraat (met een  van de karakteristieke wagentjes van bakkerij Smarius. (foto: coll. RAT)

 

gebrs. Jan (“Ruuk”, zie hierna) en Mathieu (1921-’85, x 1950 Margot “Kiek” Verschuuren, geb. 1925) Eras

de Koffiemènnekes of Koffiebontjes

Deze twee zonen van de familie Eras-Teubner zouden zo genoemd zijn vanwege hun enigszins getinte huidskleur. Terwijl Jan in de textiel ging werken (zie ook volgend lemma), verdiende Mathieu (Thieu) de kost in het autovak, waar hij al vroeg een passie voor had. Hun vader (Daniël Jacobus “Daan” Eras, 1873-1946) is enkele malen weduwnaar geworden en hertrouwd, en had uit ieder huwelijk wel een of meerdere kinderen. In 1914 trouwde hij in Arnhem met Josepha Theodora Maria Teubner (1878-1939). Uit dit tweede huwelijk van Daniël werden Jan en Mathieu geboren. De oudste dochter van Daniël, uit zijn eerste huwelijk met Caroline Rath (Veghel 1880 - 1912), was Mary (x Jan "de notaris" Swagemakers, zie daar). Daniël was lang directielid bij de Textielfabriek H. Eras & Zonen in de Goirkestraat. Hij ontving in 1927 de Koninklijke onderscheiding Ridder in de Orde van Oranje Nassau. In dat jaar was het een eeuw geleden dat Jacobus Eras (1805-’55) met zijn droogscheerderij van start ging, welke werd beschouwd als een voorloper van het familiebedrijf H. Eras & Zn. Een tijdgenoot van mij, een nazaat en volle naamgenoot van Daniël Eras, wees mij op het mogelijk ontstaan van de bijnamen van zijn oudooms Jan en Mathieu: de tweede vrouw van Daniël, de genoemde Josepha Teubner, was een achterkleindochter van de Italiaanse koopman (in koffie) Paulus Anthonij Victor Cavadino (Como 1765 - Amsterdam 1851) die uit Italië naar Nederland kwam en in 1794 in Doesburg trouwde met Theodora Trip. Zijn handel zou de associatie met koffie kunnen verklaren (bron: Daan Eras).

 

V.l.n.r. Daniël Eras en de twee zonen uit zijn tweede huwelijk, Jan en Mathieu (coll. fam. Eras)  

 

Johannes (Jan) Daniël Maria Eras (1916-2001, x 1946 Petronella “Nel” Alfonsina Maria Jacoba Scheepers, 1921-2001)

Jan Ruuk

één van de Koffiemènnekes of -bontjes (zie hiervoor). Zag er met zijn wat donkere huidskleur altijd goed verzorgd, sjiek uit. Zijn haarlotion was op afstand te ruiken.  Het verhaal ging dat, als Jan Ruuk zijn dagelijkse rondgang door de fabriek maakte (de Wollenstoffenfabriek H. Eras & Zn in de Goirkestraat) de reuk van zijn lotion het signaal was voor de mensen om goed door te werken. Ook als hij al voorbij was bleef deze geur een tijdje de gewone fabrieksluchtjes overheersen, zei men. Vandaar zijn bijnaam (ruuk van ruuke = ruiken). Over deze fabriek van H. Eras & Zn. ging ook de volgende anekdote. Op zekere dag, terwijl een directielid in zijn kantoor zat te werken, kwam er een man binnen om een lamp te repareren. Hij (het directielid) dacht: "Die man komt zeker van een elektricien uit de buurt," en vroeg hem, opkijkend uit zijn papieren, belangstellend: "Waor wèrktegij?" Waarop de man antwoordde: "Al mir dan vèèventwinteg jaor bij u, meneer!"

 

Jos (Josepha) van Erp

de Lat

een lange magere, ongehuwde vrouw die in de jaren 1950-'60 assistente was bij apotheek Van Nunen (nu Zorgvlied) aan de Ringbaan-West. Iedere dag op stipt dezelfde momenten fietste ze langs deze ringbaan van en naar haar werk. Zij had een hoge oude damesfiets waar zij kaarsrecht op zat, alsof zij een lat had ingeslikt. Dit accentueerde haar lange en magere gestalte nog. Vandaar haar bijnaam. 

 

Toon van Erp

Toon Pap

was melkboer bij CTM (Coöperatieve Tilburgsche Melkinrichting en Zuivelfabriek, zie ook bij Kees Pap Jan C. Denissen). Dit bedrijf is in 1914 van start gegaan aan het Wilhelminapark in een gebouw van architect Jos. Donders met monumentale voorbouw in art-décostijl. Lange tijd kwam de melkboer iedere dag langs de deur met verse producten en nam dan de lege flessen van de vorige dag mee terug.

 

Jantje van Es

Jantje Liechtaus

NSB'er, die erop toezag dat de verduisteringsvoorschriften van de bezetter goed werden nageleefd. Hij woonde aan de Oisterwijksebaan.

 

Corry Eskens

Kabinètje op Hôoge Pôote

omdat zij heel klein van stuk was en op zeer hoge hakken liep om groter te lijken.

 

dhr. Esser

de Staale Jezus (2)

omdat hij heel statig rechtop liep. Stond bekend op et Gurke om zijn overdreven katholieke geloofsopvattingen. Als hij het niet eens was met een preek liet hij het weten ook. Wanneer hij een meisje zag lopen dat niet decent genoeg was gekleed, bijvoorbeeld iets van haar benen liet zien, dan sprak hij haar daar op aan.  

 

Karel Evers

Kareltje Dap

Hoogvensestraat: schilder en drogist, die ook zelf alcohol destilleerde. Voor zichzelf kocht hij drank bij een ander, omdat hij zijn eigen brouwsels niet goed genoeg vond. Bij hem kon je ook terecht als je verkouden was. Daar had hij altijd wel een middeltje tegen.

 

De gezusters Anna en Leen Evers

de Gezêevers

Deze bijnaam was een woordspeling op hun werkelijke familienaam. Zij dreven een snoepwinkel annex bakkerijtje op de Heuvel (nu Korte Heuvel genoemd) tegenover café Voskens (Vòskes, zie hoofdstuk 4) , en stonden erom bekend dat zij erg beleefd waren tegenover hun klanten. Zo zeiden ze: “Dag jongeheer,” tegen een nog jong mènneke. De gezusters waren ook vroom. De samentrekking gezêevers werd vervolgens vaker gebruikt voor samenwonende, ongehuwde zussen. Anna en Leen Evers waren ook familie van Karel Evers, die een drogisterij annex schildersbedrijf had (bron: Caroline Evers).

 

Portretfoto’s van de nog jonge gezusters Evers: Leen (links) en Anna (rechts,

coll. fam. Evers)

 

Leen met haar vader in hun winkel (coll. fam. Evers)

 

In dit pand aan de Korte Heuvel zat vroeger de winkel met bakkerij van de familie Evers. Deze latere opname is uit 1980 door Jan Brieffies coll. RAT)

 

Fien van Eyck

de Fien

trouwde met en scheidde weer van Van Beurden, waar zij en twilling aan overhield ("de Fientjes"). Zij woonden aan de Bredaseweg, op nr. 414 (“’t Buitentje”). De Fien heeft een antiekwinkel gehad, eerst in de Heuvelstraat en daarna korte tijd in het pand Monumentstraat nr. 6-8, waar tot 1978 de firma Bressers gevestigd was geweest. In 1980 kwam daar het restaurant de Gouden Zwaan, daarna stadscafé Meesters.

 

 

1.F

 

Frantisek Vojtech Fadrhonc (Nymburk, Tsjechië 1914 – Nicosia, Cyprus 1981, waarna begraven in Goirle, x 1946 Vera Rudolfa Kaliba, Praag 1918 – Den Haag 2010, waarna begraven in Goirle)

Vaderons

Hij was van 1949 tot ‘56 trainer van Willem II. In deze periode leidde Frantisek Fadrhonc de Tilburgse club tweemaal (1952 en ’55) naar het landskampioenschap (zie hoofdstuk 2: de Tricolores en in dit hoofdstuk: Jan van Roessel en dr. Bert Schuerman). Hij was een warm pleitbezorger voor sportbeoefening door de jeugd en stond erom bekend dat hij een goed oog had voor jonge talenten. In zijn optreden was hij vaderlijk en aimabel te noemen. Ook bij de spelers van het eerste elftal van Willem II, voor wie hij trainer en masseur was, kwam hij zo over. Daarom noemden zij hem Vaderons, met een knipoog naar (de klank van) zijn moeilijk uit te spreken echte naam. Fadrhonc hield zich bij Willem II als hoofdtrainer niet alleen met het eerste bezig, maar met alle andere teams.

 

Foto: archief Willem II. 

 

De Tsjech Frantisek Fadrhonc studeerde in Praag sportwetenschappen en promoveerde daar ook in. Hij werkte vervolgens als sportinstructeur en masseur. In 1948, na de communistische machtsovername, vluchtte hij met zijn zwangere vrouw Vera naar het westen. Via een contact bij de voetbalbond vond hij werk in Tilburg bij Willem II. Toen Frantisek en Vera Fadrhonc in 1966 genaturaliseerd werden, werkte hij niet meer bij Willem II maar was voetbaltrainer bij een andere Nederlandse club, waar hij ook successen boekte. In 1970 volgde zijn aanstelling als bondscoach van het Nederlands Elftal (tot 1974). Daar legde hij met succes de basis voor het zogenaamde “totaalvoetbal” dat het Nederlandse voetbal groot maakte. Hij gebruikte hierbij zijn kennis van de ijshockeysport. Zijn door de bond opgedrongen opvolger Rinus Michels trok deze lijn door. De bescheiden vakman Fadrhonc had er geen moeite mee dat die (Michels) exploiteerde wat híj bedacht had, en bleef zo vooral bekend als de man van de twee landstitels voor Willem II. In het Tilburgse Koning Willem II stadion is een zaal genoemd naar hem, Dr. Frantisek Fadrhonc.

In 1981 stierf Fadrhonc geheel onverwachts op Cyprus als gevolg van een hartstilstand. Hij werd, evenals later Vera, begraven in Goirle naast zijn goede vriend Ad van Beurden, een zoon van de weduwe Van Beurden die de familie Fadrhonc in 1949 onderdak had geboden in haar huis aan de Leijparkweg (zie het artikel: “Frantisek Fadrhonc, vluchteling, vaderons, voorbeeld,” door Thijs Kemmeren in het Tijdschrift Tilburg, jaargang 33, nr. 3)

 

Het graf van Frantisek en Vera Fadrhonc – Kaliba op de begraafplaats in Goirle.

 

John Feskens (geb. Nijmegen, 1965)

de Rôoje Fès, den Blaawe of den Beitel

 

 

men noemde hem een “hoekige” voetballer, deze alom aanwezige spelmaker met veel overzicht en een uitstekende traptechniek. Geboren in Nijmegen en al jong verhuisd naar Tilburg (Broekhoove). De vader van het gezin met drie kinderen kwam al vroeg te overlijden. Als voetballer kwam John van 1982 tot 1997 uit voor Willem II, in liefst 432 officiële competitiewedstrijden (een clubrecord) waarin hij 48 keer scoorde, voordat hij overstapte naar uitgerekend concurrent NAC Breda (50 wedstrijden, een goal) en vervolgens Excelsior Rotterdam (1999-2002, 81 wedstrijden met vijf goals). Den Beitel is altijd wijk Broekhoove trouw gebleven (Arendlaan). Zijn eerste twee bijnamen hebben met zijn rossige haar te maken en de derde is bedacht door verzorger Henri van Amelsfort van Willem II vanwege de vorm van zijn kin (die hem een hoekig gezicht gaf).

 

dokter F.J. Franken

Boerke Franke

had vanaf de jaren 1950 zijn praktijk aan het St. Annaplein. Heeft lang gewoond aan de Bredaseweg ter hoogte van de Vierwindenlaan.

 

Gabriël J.M. Franken (1870 – 1934)

Bultje Franke, of Chamberlain

klèèn mènneke met een wat hoge rug, woonde tot zijn overlijden met zijn eveneens vrijgezelle broer Jan V.A. (1872-1951) en zuster Maria (1880-1973) in het huis van hun ouders, Adrianus (1839-1918, naast fabrikant ook gemeenteraadslid) en Maria Anna (1841-1910) Franken–van Dijk in de Goirkestraat (nr. 78). Gabriël Franken werd ook Chamberlain genoemd omdat hij, evenals de bekende toenmalige Engelse staatsman, vaak met een paraplu lopend te zien was (bron: H. Fitters uit de herinneringen van Frans de Kok)

 

 Het huis van Franken-van Dijk, oorspronkelijk (rond 1780) gebouwd voor Norbert Schoffers (1752-1808), was een van de eerste huizen in de Goirkestraat. In 1987 vestigde zich in dit pand galerie “Pjotr”. Links et Zusterstròtje (zie daar). Foto uit 1983 door Jan Brieffries (coll. RAT)

 

Anna Maria Jacoba Melania Franken (1876-1959)

Kiep Franke

Werd zo genoemd omdat men vond dat zij aan één stuk door kakelde. Zij werd ook wel “Kip Franken met haar òpzètjes” genoemd vanwege de inmaakpotten met vruchten op brandewijn die zij zelf maakte. Zij was ongehuwd en woonde samen met haar eveneens vrijgezelle broer Nop (Norbertus Adrianus Josephus Franken, 1891-1947) in een groot huis aan de Goirkestraat, vlakbij de fabriek van de Gebroeders Franken,die naast die van George Dröge stond (zie Criesje Mommers, hoofdstuk 4).

 

De voormalige fabrikantenwoning van Franken (r.) waar later, in de negentiger

jaren, de redactie van het huis-aan-huisblad Stadsnieuws zetelde, dat toen nog een zelfstandig was (nu hoort het onder uitgeversconcern Wegener). Het aangebouwde pand (l.) heeft gediend als kantoor van de wollenstoffen fabriek Gebrs. Franken (foto 1976 gem. Tilburg, coll. RAT)

 

Franciscus Josephus Johannes Maria (Frans) Franken (1888-1968, x 1921 Elisa Johanna Hendrika Maria “Betsy” Mannaerts, 1897-1983)

den Ameriekaon of den Dòllarkôoning

 

Frans Franken (coll. www.iisg.nl )

 

Hij kwam uit een familie van lakenververs, deze kleinzoon van Franciscus Josephus Franken (x Josephina Christina van Bunschot) en oudste zoon van Josephus Franciscus Nicolaas Franken (1862-1923, x 1887 Johanna Maria Huberta “Jeanne” Donders, 1865-1955). Na zijn gymnasium in Tilburg werkte hij een jaar of drie in zijn vaders bedrijf Franken-Donders.

In 1913 vertrok hij naar Amerika om daar het zakenleven te verkennen. In 1916 stichtte hij in Holland (Michigan) de Holland Aniline Company voor de productie van anilinekleurstoffen. De gezondheidstoestand van zijn vader riep hem echter meerdere malen terug naar Tilburg, waardoor hier het onterechte beeld ontstond dat de zaken in Amerika niet goed gingen en hij van èèremoej terugkwam om ook even “bij te tanken”. Vandaar de schertsende bijnaam! Maar de zaken gingen goed en hij had daar mensen die de dagelijkse leiding over konden nemen. Zelf ging hij in 1921 meer permanent terug naar Tilburg om de zaak van zijn vader voort te zetten, nu inclusief een agentuur in anilinekleurstoffen. Vanaf 1924 werd de naam “N.V. Franken-Donders United Aniline Works,” welke zich vooral richtte op de export van textielkleurstoffen, vanuit vestigingen aan de Spoorlaan en op de Heuvel.

 

 

Ook ontwikkelde hij het product Osalon, geozoniseerd aardappelmeel (een speciaal soort stijfsel: “strijkt zoo gemakkelijk en zoo mooi”, zie foto) dat over de hele wereld werd afgezet. In vele landen werden filialen geopend, tot in Brazilië en Argentinië toe. Frans maakte vele zakenreizen en stond bekend om zijn grote talenkennis. In Tilburg werd tussen 1946 en 1950 een nieuwe fabriek gebouwd aan de Twentestraat (“Jeruzalem”), waar later ook de eerder bestaande afdelingen in werden ondergebracht. In 1969, na het overlijden van Frans, werd de onderneming voortgezet door de Exploitatiemaatschappij Frado, totdat in 1980 het doek viel. In 1986 werd het fabriekscomplex gesloopt (bronnen: International Institute of Social History en wikimiddenbrabant.nl)         

 

De fabriek van chemicaliën Franken-Donders United Aniline Works aan de Twentestraat in 1952 (foto Leo van Beurden)

 

Anna Maria Theresia (Annemie) Franken (1926 – 2019, x Ben Schröder, overl. 2019)

Groeten uit de Missie

Zij was de dochter van de familie Franken-Keijzer (Arnoldus J.J.M. Franken, 1880-1960, x 1919 Agnes Th. Keijzer, 1897-1974) aan het Wilhelminapark. In 1938 ging Annemie naar het internaat Jerusalem van de zusters Ursulinen in Venraij. In de oorlog heeft zij ook in de verpleging gewerkt. Na de oorlog volgde zij een opleiding voor maatschappelijk werk in Eindhoven. Wilde zij in een missiegebied gaan werken?

Met haar broer Jan (Joannes Isidorus Franciscus, 1923-2014, x Rosemarie Brands, 1929-2006) heeft zij in de oorlog gestrande geallieerde piloten laten onderduiken in hun ouderlijk huis aan het Wilhelminapark 36, terwijl het naastgelegen pand op nr. 37 was gevorderd door de Duitsers! Ook in het huis op nr. 34 verbleven onderduikers, nadat de daar wonende Oranjegezinde familie Schijns in het begin van de oorlog was gedwongen om inkwartiering te verschaffen aan enkele Duitse officieren. 

Toen dit eenmaal voorbij was namen zij – de twee gezusters Miet en Net Schijns die daar woonden met hun oude vader - onderduikers in huis. Er ontstond een samenwerking tussen de families Schijns en Franken, waarvan de moeder van Annemie en Jan, Agnes, meehielp met het zorgen voor de onderduikers. Jan bleef weleens slapen bij de familie Schijns als de situatie daar aanleiding toe gaf. Men kon zich door de achtertuinen ongezien van het ene naar het andere huis begeven. Naar verluidt zouden zij vanaf voorjaar 1943 een verzetsgroep vormen, waar naast deze twee families aan het Wilhelminapark in ieder geval ook de pater kapucijn Rembertus de Haan (zie daar) en frater Frederico van Dongen (zie hoofdstuk 3) bij betrokken waren.

In 1946 brachten broer en zus Franken op uitnodiging een bezoek aan een Amerikaanse piloot die zij hadden geholpen, John Coleman uit Milwaukee (Wisconsin). Deze was eind september 1944 in de omgeving van Tilburg neergeschoten en kon met hulp van een boerenfamilie uit handen van de Duitsers blijven. Op 6 oktober werd hij naar een onderduikadres aan het Wilhelminapark gebracht. Hij kreeg logies bij Schijns; kost en verblijf bij Franken. Daar bleef hij, behalve een korte onderbreking waarin Coleman vanwege de veiligheid naar Broekhoven was overgebracht, tot het einde van de oorlog. Vanaf 21 oktober had hij gezelschap van een Franse piloot die in Engelse dienst ook was gecrasht. De bevrijding werd op 26 oktober aangekondigd door frater “Ome Frits” Frederico van Dongen, die langskwam nadat hij op verkenning was geweest in Moergestel. Hij vertelde, daar al geallieerde troepen te hebben gezien en trakteerde op sigaretten die hij van Engelse militairen had gekregen. Op 28 oktober, daags na de uitbundig gevierde bevrijding, namen de piloten afscheid van hun helpers om terug te gaan naar hun onderdeel (zie: “Miet Schijns: een ándere vrouw in het Tilburgse verzet,” door Natasja Zeegers in Tijdschrift Tilburg over Oorlog, verzet en bevrijding in Tilburg, okt. 2019, pag. 57-73.)  

Over de reis van Annemie en Jan Franken naar Milwaukee in 1946 dook zomer 2019 tijdens de jaarlijkse boekenmarkt in Tilburg “Boeken rond het Paleis” een dagboek op met foto’s en knipsels uit Amerikaanse kranten. De koper, Ed Schilders, plaatste dit unieke reisverslag op deze site, zie: KLIK HIER voor de volledige weergave op CuBra

Annemie trouwde met de Amerikaan Ben Schröder. Zij kregen aldaar een dochter, Mary Lou, die later in Nederland ging wonen. Annemie en Ben overleden beiden in 2019 op hoge leeftijd, slechts enkele dagen na elkaar.  

 

Annemie Franken met haar broer Jan (rechts) op bezoek bij John Coleman (links), Milwaukee 1946 (coll. fam. Franken)

 

Anna Maria Franken – Hendrikx (Poppel-B 1869 – 1935)

Wed. C.P. Franken of Weuw Franke

Zij vestigde zich voor de oorlog in Tilburg en werd uitbaatster van café Wed. C.P. Franken, op het punt waar de Ringbaan West toen nog doodliep op den Bèrndèèk (nr. 118). Na haar dood (te Tilburg, 1935) nam zoon Cornelis Adrianus Franken (geb. 1903, op de tweede foto in het midden), die eerst bloemist was, de zaak over. Op de eerste foto staat rechts al het pand van apotheek Van Nunen (nu “Zorgvlied”) aan de nieuwe rooilijn. Men sprak van café Weuw Franke, ook al had het officieel de wat saaiere naam “Ringbaan West”, vermeld boven in het raam rechts. In de vijftiger jaren werd de Ringbaan West doorgetrokken tot de Ringbaan Zuid. Toen die ook nog dubbelbaans moest worden stond het café echt hinderlijk in de weg. In 1959 werd het uiteindelijk gesloopt.

 

Boven: de situatie in 1954 met een smalle Ringbaan West en café Franken in het midden nog fier overeind. Onder: close-up van de voorzijde met de nodige naamsvermeldingen (foto’s coll. Regionaal Archief Tilburg)

 

Naar verluidt kon het daar aan den Bèrndèèk in vroeger tijden behoorlijk ruig aan toe gaan. Dat speelde al voordat het café in handen kwam van Kees Franken, toen Jaon de Kanter er nog de scepter zwaaide. Zo hadden boeren die vanaf de zuidkant (Goirle, Riel en Alphen) naar Tilburg kwamen in die dagen (begin twintigste eeuw) nogal last van een driemanschap dat een ware terreur uitoefende (als het trio tenminste niet in de gevangenis vertoefde). Echte namen zijn er niet bekend, maar er circuleerden daar in de buurt wel enkele bijnamen: et Knèntje (’t Konijntje), den Drik, de Slaof en de Paus (omdat hij weleens dronken op straat stond te brullen dat hij de paus was).

In het Nieuwsblad van het Zuiden van 8 december 1971 heeft hierover het volgende verhaal van Pierre van Beek gestaan:

Op zekere dag keerde een flinke boerenzoon uit Riel van de Tilburgse Meimarkt huiswaarts en legde nog even aan in het café op den Bèrndèèk. "Drik", één lid van het driemanschap, stond aan de toog en vroeg aan de jonge Rielenaar: "Trakteerdegij nie?" Aangezien "Riel" geen aanstalten maakte op die uitnodiging in te gaan, voegde de vrager eraan toe: "Ik ben Drik, dieje kaoje." De Rielenaar greep een stoel en sloeg die, onder de woorden: "O dè wies ik nie", vierkant om de oren van zijn slachtoffer, zodat Drik stond te kijken als een dief achter de tralies. Drik drong niet verder aan op een traktatie. Het driemanschap, dat steeds probeerde zonder werken aan de kost te komen, zou in de gevangenis gestorven zijn.

 

René Freiters

den Bèls (1)                

werkte in de jaren 1950 als koster in de kerk van pastoor De Klijn (zie daar) aan de Ringbaan-West. Hij was jong alleen komen te staan en werd opgevangen door de pastoor bij wie hij ook een tijd in de pastorie woonde. Zo rolde hij in zijn functie als koster.

In de Thomas van Kempenstraat, achter de kerk, stond een patronaatsgebouw met cinema (tot ca. 1955 bekend als het Westend-theater, daarna van 1956 tot 1968 als bioscoop Rex). Wellicht heeft dit René Freiters op het idee gebracht om verder te gaan in het theaterleven. Daarin heeft hij een goed bestaan opgebouwd als impresario en manager in het populaire muziekgenre. Zo bracht hij zangeres Corry Konings naar de nationale podia. Het ging Freiters zo voor de wind dat hij op zeker moment de vrijgekomen villa van de fabrikant Charles van Spaendonck (x Pia Dreesmann) kon kopen. Deze modern ogende villa tegenover Mariëngaarde aan het pleintje in de Burgemeester Damsstraat (nr. 50), nu bekend onder de naam "Doucement", was in 1933 gebouwd (architect W.A. Maas) in opdracht van prof. dr. J. (Jan) E. de Quay, die nog minister-president zou worden. Freiters liet later nog een huis bouwen aan de Gilzerbaan tegenover de Frankenlaan. Na hem ging Corry Konings daar wonen. De reden waarom hij den Bèls werd genoemd is niet duidelijk. Waarschijnlijk kwam hij als weeskind oorspronkelijk daar vandaan.  

 

mevr. E. von der Fuhr

Miet meej de Mòppe

omdat ze vaak een hoed vol met nopjes droeg.

 

 

1.G

 

Piet Galema (geb. 1926 x Thea van Arendonk)

Monsieur Six Millions

hij ging in de Belgische Congo werken tot de omwenteling het daar te gevaarlijk maakte. Vervolgens, in dienst van het Franse bedrijf Proclaim (machines voor grondbewerking), wist Piet Galema in het Midden-Oosten een order van 6 mln. Franse francs af te sluiten, wat voor die tijd (jaren 1960-‘70) een zeer hoog bedrag was. Dit leverde hem de eretitel Monsieur Six Millions op.

 

Jan Galema was van 1914 tot ’46 directeur van de CTM aan het Wilhelminapark (foto: coll. fam. Galema)

 

De Galema’s kwamen oorspronkelijk uit een Fries katholiek geslacht van melkproducenten. Enkele zonen van de in 1891 vroeg overleden Ysbrand Galema hadden geen toekomst meer in de Friese familieboerderij die toen werd verkocht en besloten om met hun Friese kennis en ervaring emplooi te zoeken in de opkomende zuivelindustrie van Noord-Brabant. Een van hen was de vader van Piet Galema, Jan (Bolsward 1876 – 1953, x 1911 Jeanette Hesselmans, Kaatsheuvel 1886 – 1968). Jan Galema werd in 1899 de eerste directeur van een nieuwe coöperatieve melkfabriek in Dongen. In 1914 solliciteerde hij naar de functie van directeur bij de Tilburgse CTM, die aan het Wilhelminapark een nieuwe fabriek liet bouwen, maar de keuze viel op zijn verre neef Titus Terwisscha van Scheltinga. Deze overleed echter plotseling, nog voordat de fabriek in bedrijf was. Jan was nog beschikbaar en werd in 1914 alsnog directeur van de melkfabriek CTM, wat hij tot 1946 bleef. Hij woonde met zijn gezin aan de Bredaseweg. De nieuwe CTM-fabriek kreeg een bijzondere facade aan het Wilhelminapark in art-decostijl, een ontwerp van Jos Donders dat nu de status heeft van rijksmonument. In 1976 werd CTM verkocht aan Campina, die de faciliteit aan het Wilhelminapark al gauw minder ging gebruiken. In 1981 stopte de melkproductie geheel en werd het gebouw verkocht aan de gemeente. Na een kommervolle tijd met bewoning door studenten en junks is daar, na grondige renovatie (vanaf 1994) en een kortstondig bestaan als horecazaak, nu al een aantal jaren galerie Via Venezia gevestigd (glaskunst). 

 

Tilburgse Herinneringen op Facebook

 

 

Jean-Paul van Gastel

JP of Jeep

voetballer die bij Willem II doorbrak naar de nationale top, in 1997 naar Feijenoord Rotterdam ging en vervolgens ook het Nederlands Elftal bereikte.

 

Leo Geerts

den (irste) Börgemister van Den Bèsterd

van 1919-1922 was hij de eerste voorzitter van wijkvereniging Besterd's Belang, die zich vanaf rond 1935 steeds meer profileerde als winkeliersvereniging.

 

Ton van Gerwen

den Dòp

Hij dreef met zijn vrouw Nelleke van 1985 tot 1989 café Den Hoefakker, Koestraat 39 op de hoek met de Hoefakkerstraat. Eerder heette dit café “Travon” en daarvoor D’n Oldtimer (zie bij Janus “Vètte Jaon” van Beers). Waar de bijnaam den Dòp vandaan kwam is niet bekend. Misschien heeft hij iets leuks gedaan in zijn zaak met al die bierdopjes. Ook het café van Van Gerwen stond bekend als ”den Dòp”, en er is een carnavalsvereniging “De Döpkes” geweest die daar resideerde.

Een vaak geziene cafégast in de periode van de Van Gerwens was W.P.L. “Broer” Donders (zie daar. Voor enkele anekdotes zie het Groot Tilburgs Horecaboek door Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009, p. 105-106)

 

José van Gestel

de Mama van het Wilhelminapark

In het Brabants Dagblad van 11 juli 2018 werd deze markante, dan 62-jarige vrouw op een voetstuk gehesen, omdat zij zich met hart en ziel belangeloos inzette voor anderen. Die anderen zijn mensen die aan de rand van de maatschappij leven: zwervers die ergens aan verslaafd, of alleen maar arm en dakloos waren. Zij zag die in het Wilhelminapark (zie hoofdstuk 4, Het Park), waar zij dan sinds een jaar of tien met haar man Theo een appartement bewoont. Zij sprak die arme sloebers aan en stopte ze voedsel, drinken, of een warme jas toe. Toen het sociaal eethuis De Pollepel na een korte onderbreking weer aan “Het Park” neerstreek (zie bij Gerrit “Pater” Poels) werd zij daar vrijwilligster en kwam in een team te werken met Hulya, de pleegdochter van Poels (bron: Stephan Jongerius, Brabants Dagblad 11 juli 2018).

 

Coll. Brabants Dagblad

 

Walter van Gestel

Walter de Klopper

van de vishandel Van Gestel-Takkenberg aan et Hèrringsènd (zie ook hoofdstuk 4), Korvelseweg 108. De bijnaam verwijst naar de bereidingswijze (het kloppen) van stokvis.

 

Willem van Gestel

Willem Weemoed

Hij was van 1984 tot ’97 de kroegbaas van Café Weemoed aan de Korte Heuvel (nr. 12), het bruinste café van de binnenstad, eerder bekend en berucht als nachtbar Julia. Je moest er wel aan wennen dat Willem jouw pilsje niet kwam brengen. Dat moest je bij hem komen halen, of je nou binnen aan een tafeltje zat of buiten op het terras. Carnaval liet hij niet toe in zijn tent, dat hoorde niet. Weemoed had toch niet te klagen over belangstelling. Onder het zeer gevarieerde publiek hoorden notarissen, dokters, schrijvers, muzikanten en andere kunstenaars. Door de dichter Jasper Mikkers kreeg Weemoed bekendheid als literair café. Naast Mikkers schreven Ronald Giphart en Ilja Leonard Pfeijffer (zie daar) over Café Weemoed, dat ook voorkomt in de roman “De mensen die achterbleven” van Martijn Neggers (bron: “Het groot Tilburgs Horecaboek” door Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009; Brabants Dagblad, 6 juni 2018).

 

Sfeerbeeld van Weemoed by night (coll. www.cafeweemoed.nl) 

 

Jo Gijsbers

de Zingende Kastelein

Samen met zijn echtgenote bestierde Jo(ke) Gijsbers van 1966 tot 1974 café bar ’t Centrum in de St. Josephstraat (138). Zij waren de opvolgers van “Mooie Toon” en Mietje van der Loo (zie daar) die hun oude pand aan de Heuvel bij de overweg in 1962 moesten verlaten vanwege de aanleg van het hoogspoor, maar toen de naam ’t Centrum meenamen naar hun nieuwe locatie. Jo(ke) Gijsbers placht ’s avonds in zijn bar mee te zingen op bestaande, vaak Duitstalige muziek, waar de gasten graag op dansten. Dit gaf wel problemen met de gemeente, die voor het dansen het hebben van een dansvloer voorschreef. Daar was deze zaak echter wat smal voor. Uiteindelijk werd als tussenoplossing een deel van de vloer gemarkeerd met aluminium strips. Het echtpaar Gijsbers werd in 1974 opgevolgd door Toon en Zus (“Tontje en Suske”) de Groot (uit: Groot Tilburgs Horecaboek door Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009)

 

Doorkijk (1976) vanaf de Heuvel (nu Korte Heuvel) naar de St. Josephstraat. Geheel rechts café ’t Centrum met links daarnaast autobedrijf (Auto Koster). De schoorsteen, die er als monument nog altijd staat, is van de toenmalige BeKa fabriek (zie et Krimmetoriejum in hoofdstuk 4). Op de achtergrond is het deel van de Lancierskazerne uit 1842 te zien, die in opdracht van Koning Willem II werd gebouwd, waarin nu enkele kantoren zitten (foto Dré v.d. Bogaard, coll. RAT).

 

Dominicus Wilhelmus Maria van Gijsel (1927-2003)

Don van Gijsel

speelde meer dan honderd rollen bij verschillende Midden-Brabantse (amateur-) toneelverenigingen. Trad ook prominent op in verscheidene afleveringen van de Tilburgse Revue, te beginnen als de Toneelmeester in de eerste aflevering "Kannen en Kruiken" (1986). In "Hemel & aarde" (1989) speelde hij zelfs de "Zaolege Pirke Donders". Verder regisseerde Van Gijsel ook, en was hij van 1962-'66 de echte Stadssinterklaas (als een van de opvolgers van de legendarische Frie van Moorsel, zie daar). Don was gehuwd met Corry Brocken, die ook vaak als tegenspeelster met hem op de planken stond. In oktober 1998 vierde Don van Gijsel zijn gouden theaterjubileum, waarbij hij een onderscheiding kreeg van de stad Tilburg. 

 

Don van Gijsel als Peerke Donders in de Tilburgse Revue 'Hemel en aarde' (1989). BronL Ed Schilders, 25 Jaar Tilburgse Revue, 2011.

 

De Tilburgse Revue is een grootschalige amateurproductie die sinds 1986 eens in de twee of drie jaar op de planken staat in de grote zaal van Theaters Tilburg. Er worden per productie tien tot vijftien voorstellingen gegeven en die zijn meestal uitverkocht. Begin 2018 staat de dertiende Tilburgse Revue op het podium van Theaters Tilburg onder het motto: Tóp013. Sinds 2015 is er ook een jaarlijkse Kinderrevue in samenwerking met de basisscholen en buitenschoolse opvang in Tilburg. De Tilburgse Revue is er door en voor Tilburgers en wil het publiek telkens een wat andere spiegel voorhouden van de stad (bron: “25 Jaar Tilburgse Revue 1986-2011”, jubileumboek door Ed Schilders voor de Stichting Tilburgse Revue). 

 

Antonius van Gils (1758-1834)

Primus van Gils

was theoloog en auteur, hij werd primus van de Universiteit van Leuven op 10 augustus 1779 en vanwege dit feit op de 31e van die maand ingehaald in Tilburg met zes erebogen en drie schuttersgilden. Natuurlijk was “Primus”geen echte bijnaam, maar sindsdien was hij bij iedereen in Tilburg niet anders bekend.

 

Mgr. Diepen met zijn gevolg op weg door de Nieuwlandstraat naar de plek aan de overkant van de straat (nu nr. 49, niet op deze foto) waar Primus van Gils in 1758 geboren zou zijn, om er een gedenksteen te onthullen. Het huis werd op dat moment (1934) bewoond door handelsagent Theo Schots. Voorop v.l.n.r. mgr. Diepen, mgr. Van Gils en burgemeester Vonk de Both (foto coll. RAT)

 

Dit is de gedenksteen uit 1890 die in 1929 werd herontdekt en vijf jaar later officieel heronthuld (foto coll. RAT)

 

Jan van Gils (1928-2001, x Nelly Santegoets, 1930-2012)

Jan Fust

Hij was van Golse origine en had zijn bijnaam te danken aan het feit dat hij jarenlang eigenaar / exploitant was van café ‘t Fust (later: ‘t Huukske) op de hoek van het Oranjeplein en de Prinses Margrietstraat in Goirle. Met uiteraard de nodige contacten naar de carnavalsclub van de Ballefrutters, de biljart- en dartvereniging etc. was hij in het Golse uitgaansleven bij iedereen bekend (bron: Daan Eras). 

 

Bijnaam op het kerkhof van de parochie St. Jan, Goirle (coll. online-begraafplaatsen.nl).

 

Gertruda Goijarts

Trui de Beer

was heel lang hulp in de winkel van Jan Baptist de Beer en zijn vrouw Antonia van de Put tegenover de Heikese kerk, zodat iedereen na verloop van tijd haar "Trui de Beer" noemde. Deze familie De Beer had vijf zoons, waarvan de één na jongste de eerste superior-generaal van de fraters was (zie Johannes Antonius "Superior" de Beer). Misschien heeft "Trui de Beer" nog samengewerkt met Jan de Cocq (1840-1909, ook wel bekend als Dirk de Cocq) die van 1855 tot 1905 bij De Beer heeft gewerkt als arbeider, magazijnmedewerker en reiziger. Dus in totaal 50 jaar, zij het met onderbreking van 1866 tot '68 toen hij als zoeaaf diende voor de paus.

 

Josephine Goijarts-Janssens (1873-1949)

Jolige Fien

uit de familietak Janssens de Horion (zie ook bij Franciscus Segaar Janssens). Zij was gehuwd met Wijnand Goijaerts, die een textielfabriek in de Heuvelstraat had. Het was een muzikale familie die veel samen musiceerde. Een van hun kinderen was Max Goijaerts (1907-1974, x Eveline Lam) die het liefst jazz speelde nadat hij deze muziek had leren kennen via een heeroom in New Orleans. Max wordt gezien als een van de belangrijkste jazzpioniers in den lande. Reeds vóór 1930 speelde hij met Emile Verbunt (de vader van Guus, zie daar), Eppo Doeve, Dries Eschauzier en anderen (zie bij De Russische Madam A. Bersin).  

 

Kinderen van Eduard F.A. Janssens (zie onder Frans “Segaar” Janssens) op een foto uit 1930 (voor een foto uit 1891 van dit gezin, zie hoofdstuk 4 onder Pollethoek). Helemaal rechts staat Josephine M.R. Goijarts-Janssens. Linksvoor zit mgr. Alphonsus (Alphons) Maria Josephus Janssens (1865-1951) die in 1891 in de voetsporen van zijn heeroom Francois Janssens als priester naar de V.S. ging. Hij werd enkele jaren later pastoor in New Orleans, waar zijn oom sinds 1888 aartsbisschop was. Hij bleef daar 42 jaar lang pastoor, tot hij in 1939 vanwege zijn gezondheid terugkeerde naar Tilburg. Als hij voor familiebezoek overkwam nam hij wasrollen en later grammofoonplaten mee met vroege opnames van jazzmuziek die ook terechtkwamen in de zeer muzikale familie van zijn zuster, Josephine Goijarts-Janssens. Verder op de foto, staand v.l.n.r.: Maria A.C.F. Swagemakers-Janssens (1883-1961, zie daar), Adeline M.C.A. Janssens (1880-1974, zie ook hoofdstuk 4 onder Pollethoek), Anna H.W.M. Houben-Janssens (1871-1950, zie daar) en Louise J.M. Verbunt-Janssens (1881-1971, x Bernard J.M. Verbunt, zie onder Eduard Verbunt). Foto Grijpink, Nijmegen, coll. RAT.

 

Zoon Max Goijarts (1907-’75, jazzpionier) spelend op zijn bassaxofoon (zie ook de tekst bij A. Bersin, de Russische Madam. Foto uit: “Jazz in Tilburg, Honderd jaar avontuurlijke muziek,” door Rinus van der Heijden e.a. Tilburg 2010)

 

Bas L.M.H. Goijarts (geb. 1937, x Margriet Peijnenborg)

den Beul van Gôol

omdat men vond dat deze inwoner van Goirle hard reed. Zoon van Max en Eveline Goijarts-Lam (zie bij Josephine Goijaerts-Janssens).

 

Ernest "Bobby" A.J.I. Goijarts (1912-1998, x Van Dithuijzen)

Bogo

samentrekking van Bobby Goijaerts. Woonde in de Prof. Dondersstraat. Hij was een neef van Max (zie bij Josephine Goijaerts-Janssens).

 

dhr. Van Gorp

Bòlle van Gorp

had een stevig postuur en was bekend van een taxibedrijf aan de Bosscheweg tegenover garage Ed Lepelaers (de Leepel).

 

Johannes Cornelis Graafmans (geb. 1878)

Jan Tabak

dreef een winkel in Gelderse vleeswaren aan de Berkdijksezijstraat. Deze niet meer bestaande straat kwam destijds uit op den Bèrndèèk (zie hoofdstuk 4), ter hoogte van de huidige uitbouw van apotheek Zorgvlied. “Jan Tabak” ging ook naar zijn klanten toe met zijn negotie in een hondenkar. Hij was een grote, gezette man die over zijn vrouw sprak als mèn sakremènt.

 

Arius (of Ario) Granucci

den Ario van La Toscana

 

 

Over de voornaam van deze ijsverkoper die op deze foto uit 1935 panne schijnt te hebben midden op de Heuvel zijn de bronnen het niet eens: Arius of Ario. In ieder geval is hij een familielid van Luigi Granucci die in 1928 in Tilburg verzeild raakte en aanvankelijk als bijverdienste in de zomermaanden Italiaans ijs ging verkopen. Dat sloeg zo goed aan dat hij in 1932 aan de Veldhovenstraat de ijssalon La Toscana begon en familie uit Italië liet overkomen om hem te helpen. Deze zaak bestaat nog steeds als cafetaria aan de Veldhovenring. Edi, de zoon van Luigi, opende in 1980 een ijssalon in Wageningen. Ook hij boekte succes, maar verkocht in 2004 zijn zaak om zich geheel toe te leggen op de fabrieksmatige productie van Granucci-ijs (foto: Tilburgse Herinneringen op Facebook)

 

Frits van Greunsven

Bolle, of Skippy

Hij was van 1987 tot 1994 uitbater van Café de Troubadour aan de Capucijnenstraat, in 1915 gesticht door Piet van Ham en daarna lang bekendstaand als Café van Ham. Pas begin tachtiger jaren veranderde de naam in Troubadour. Van Greunsven werd ook Skippy genoemd vanwege zijn onregelmatige tred die hij had overgehouden aan een aangeboren handicap aan zijn benen. Dat dit oude buurtcafé nog altijd leeft en bruist is zeker te danken aan de bezieling van Rob Verbunt die sinds 2002 de eigenaar is (zie Groot Tilburgs Horecaboek, door Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009, met herinneringen van Jace van de Ven op pag. 41-42). Rob Verbunt had rond de tachtiger jaren al enkele cafés in het centrum: vanaf 1978 het populaire Bobbie Bunt aan het Pieter Vreedeplein en Het Onverstand op de Oude Markt. Rob, telg uit een geslacht van wijnkopers, had dus meer gekozen voor het uítschenken van flessen en fusten. Eind jaren tachtig deed hij zijn cafés van de hand en verbleef hij een poos in Australië, waar enkele broers en zussen van hem al woonden. Na zijn terugkeer naar Tilburg pakte hij zijn métier in de Capucijnenstraat weer op.    

 

Boven: café de Troubadour, het ultieme Tilburgse buurtcafé van begin eenentwintigste eeuw. Onder: hoog bezoek in de Troubadour ter gelegenheid van het eeuwfeest in 2015. Links burgemeester Noordanus, rechts Rob Verbunt.

 

Dr. Michel P.A.M. (“Shell” of in Tilburg: ”Sjèl”) de Grood (Nijmegen 1915 – 1995) neurochirurg

De Octopus

Werd de Octopus genoemd omdat hij als neurochirurg “overal in zat te peuteren” en ook de onmogelijkste plekjes in het hoofd kon bereiken. Als aankomend arts werd Sjèl de Grood in 1937 de eerste co-assistent in het Tilburgse Sint Elisabeth Ziekenhuis. Daar hielp hij gedurende de oorlog naast gewone patiënten ‘s nacht ook nog veel oorlogsgewonden. Na zijn specialisatie in Amsterdam tot neurochirurg keerde hij in 1951 terug naar St. Elisabeth Ziekenhuis, waar hij werd benoemd tot hoofd van de eerste neurochirurgische afdeling in Zuid-Nederland. Door zijn grote kunde, werkkracht en (vanaf 1959) succesvolle associatie met dr. Karel T.A. Lie (Padang, Sumatra 1922 – 1988), die hem uitstekend aanvulde, groeide de afdeling uit tot een vooraanstaand neurochirurgisch centrum van ook internationale bekendheid. Zij werden regelmatig gevraagd om hun kennis in binnen- en buitenland te delen, ook door het uitvoeren van gastoperaties. Na zijn terugtreden in 1975 als chirurg heeft De Grood zich nog lang ingezet voor onderwijs aan co-assistenten (bron: Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde)

 

Dr. Michel ”Sjèl” de Grood, neurochirurg (coll.: neurochirurgiebrabant.nl)

 

Hein de Groot (1891-1963)

Hein de Leugenèèr

was een garagehouder en dealer van het merk General Motors die lange tijd was gevestigd aan de Spoorlaan (hoek met de Langestraat) tegenover het station van de NS, waar voorheen hotel Suisse zat. Naast hem was banketbakker en cuisinier Leo Verschuren gevestigd en (op de hoek met de Stationsstraat) café Royal. Nu staat daar prominent het kantoor van de ING bank. Op de andere hoek zat hotel-restaurant Noord Brabant (ook welbekend als Piet Mulders), vervolgens tot 2016 Central en daarna een kantoor van Randstad.

Oorspronkelijk in de Prinses Sophiastraat begonnen met de verkoop van rijwielen en motorfietsen, vestigde Hein’s vader Michel de Groot (1865-1940) zich rond 1900 in de Willem II straat en voegde auto’s toe aan zijn assortiment. Dit was het begin van de Eerste Tilburgsche Auto Garage (ETAG) MJ de Groot & Zoon. De Groot verwierf grote stukken grond in de vierhoek Spoorlaan, Stationsstraat, Poststraat en Langestraat. Al gauw richtte hij een werkplaats in aan de Poststraat (nr. 26, tegenover de Karrestraat) en een showroom aan de Stationsstraat (nr. 10-12). In 1921 nam Hein de zaak van vader Michel over. In 1947 werd aan de Spoorlaan (nr. 118-120) een nieuw gebouw betrokken met genoeg ruimte voor showroom, kantoor en werkplaats, ontworpen door architect Jos. Bedaux die een fervent Chevrolet rijder was. Dit beeldbepalende pand is op de foto te zien, met ernaast Leo Verschuren en café Royal. In 1967 verliet garage De Groot voor het eerst de binnenstad en verhuisde naar een nieuwe hoofdvestiging aan de Lage Witsiebaan in de nieuwbouwwijk ’t Zand. In 1980 – na de energiecrisis was het bergafwaarts gegaan met de Amerikaanse automerken – ging garage De Groot failliet. 

 

Van 1947 tot 1967 was garage De Groot gevestigd in dit door Jos. Bedaux ontworpen pand.

 

De bijnaam van Hein de Groot heeft wellicht te maken met een reputatie die wel meer automobielverkopers in die tijd hadden. Dat hij ook goed zijn woord kon houden bewees hij in 1950, toen hij de architect Jos. Bedaux verzocht een Mariakapel te ontwerpen aan de Delmerweg. Bedaux had voor de oorlog al een aantal Mariakapellen gebouwd en kort erna ook het nieuwe bedrijfspand voor De Groot aan de Spoorlaan. De keuze om hem ook de kapel te gunnen was dus niet moeilijk. De Groot loste met deze opdracht een belofte in, die hij had gedaan toen hij in de meidagen van 1940 op die plek bij de Delmerweg met zijn gezin beschutting moest zoeken tegen rondvliegende granaatscherven. Hein de Groot heeft toen beloofd om daar een Mariakapel te laten bouwen, als zijn gezin de oorlog zou overleven. De nodige grond werd geschonken door de familie Diepen, die even verderop een buitenhuisje had (zie het lemma Céline Diepen). De kapel werd in 1951 ingewijd en opgedragen aan “Maria oorzaak onzer blijdschap”. In 1955 kwam deze onder de zorg te vallen van de nieuwe parochie Petrus en Paulus aan de Vierwindenlaan. Dat Hein de Groot de opdrachtgever was voor de kapel bleef lang onbevestigd. Pas in 1974 kwam zulks vast te staan, toen dit voor het eerst gezien werd in een dagboek, dat De Groot ruim 10 jaar eerder had nagelaten (bron: Jos Naaijkens in de wijkkrant “Thuis in Zorgvlied”, april/mei 2023. Zie ook lemma Jos. Bedaux).    

 

De Mariakapel aan de Delmerweg, in 1950 ontworpen door Jos. Bedaux in opdracht van Hein de Groot (foto uit 2017, Creative Commons).

 

Hans Gruijters (Boekel 1925 – Rumpt 1980)

de Zwarte Ruiter

hij koos al jong voor het slechte pad en zat in de veertiger jaren vanwege fietsendiefstal in jeugddetentie. Ging daarna over tot het zwaardere werk (smokkel, inbraken, overvallen) maar liet zich niet pakken. De jacht op hem werd nauw gevolgd door de media. Dit maakte hem tot een legende, en gauw rijp als motief voor boek en film. Begin januari 1955 overviel hij een bank in Oss. De Zwarte Ruiter vluchtte en verschool zich daarna in de bossen bij Berkel-Enschot. Vervolgens wilde hij een auto stelen in Tilburg bij het café Casino (in de St. Josephstraat, zie bij Dré Meulenbroek) maar werd door de eigenaar betrapt. Bij de achtervolging werd deze beschoten en de dader ontkwam op een fiets die hij pakte in de Oisterwijksebaan. De volgende dag werd De Zwarte Ruiter uiteindelijk toch gearresteerd in hotel Schuermans aan de Spoorlaan (het huidige Wapen van Tilburg op de hoek met de Willem II straat).

 


 

1.H

 

pater Jan (Johannes A.M.) Rembertus de Haan (Amsterdam 1916-’84)

Rôoje Rèm

Waarom deze pater kapucijn van het klooster aan de Korvelseweg (intrede 1934, wijding 1941) deze bijnaam kreeg is niet bekend.

In de oorlog was hij actief in het verzet. De bekende pilotenhelpster “tante Coba” Pulskens (zie daar) was een trouwe bezoekster van de kerk van de kapucijnen aan de Korvelseweg (zie hoofdstuk 4, de Paoterskèrk 2). Zij was in de oorlog geregeld op zoek naar onderduikplekken voor piloten en verzetsmensen die zij zelf niet meer kon plaatsen. Het kapucijnenklooster had hier altijd wel mogelijkheden voor. Coba kon indien nodig een beroep doen op pater Gervatius van de Leemputten (1884-1958) en Rembertus de Haan, die beiden waren betrokken bij de illegaliteit. Van de laatste is bekend dat hij hoorde bij de verzetsgroep waar de families Franken en Schijns in zaten, die aan het Wilhelminapark onderduikers hadden (zie bij Annemie Franken). Ook de frater “Ome Frits” Frederico van Dongen (zie hoofdstuk 3) hoorde tot dit netwerk.

Zoals bij Frederico van Dongen staat vermeld, is in 1944 bij de kapucijnen aan de Korvelseweg het Tilburgs Byzantijns Koor ontstaan. Dit had alles te maken met het naderende einde van de oorlog. Pater Rembertus de Haan was de eerste dirigent van dit TBK en bleef dat tot hij in 1951 een andere standplaats kreeg. Frater Frederico van Dongen nam het dirigeerstokje van hem over.   

Wegens zijn verdiensten in het verzet werd aan pater Rembertus de Haan na de oorlog het Verzetsherdenkingskruis toegekend. Hij overleed in 1984 in Tilburg.

(bron: “Dienstbaar onder vuur: Religieuzen en de Tweede Wereldoorlog,” red. Chris Dols, Joep van Gennip en Lennert Savenije, 2016, pag. 124)

 

 

Pater kapucijn Rembertus de Haan met het Tilburgs Byzantijns Koor in 1950 (coll. TBK)

 

Adrianus (Janus) Bernardus Antonius Haans (1901-’71)

Wit Jaoneke

vanwege zijn ruime bos spierwit haar. Woonde in de Kapelstraat (later Oude Kapelstraat) op nr. 20 (et Zaandpad, zie in hoofdstuk 4). Bij hem kon je o.a. bronollie (petroleum, ook wel bromollie, zie Johan Christinus Mutsaers) en witkalk kopen, en hij wist ook altijd wel iets aan te prijzen tegen verkoudheid en zo. En bij zijn zussen Lucia (Sieke) Adriana Maria (1905-’85) en Martina (Martha) Waltera Bernarda (1903-’91) Haans, die daar ook een winkel hadden, kon je snuupkes e.d. kopen vanaf 1 cent. Jaoneke en zijn zusters Sieke en Martha zijn nooit getrouwd geweest en woonden op hetzelfde adres. Zij waren de oudoom en –tantes van Frank Haans die verder nog schreef: “Het huis aan de Kapelstraat (later Oude Kapelstraat) was een monument in die tijd. De laatste keer dat ik daar ben geweest eind jaren zeventig klingelde er bij binnenkomst (je ging door de winkel naar binnen) een belletje en stond er op de toonbank een grote koffiemolen (zo eentje met twee wielen). In de kamer was een oude stoof, tevens fornuis. Ook de bedsteeën (een soort van kast waarin men sliep) waren er nog. En wie naar het toilet wilde moest achter naar buiten .…” Tot begin jaren tachtig hebben de taantes er gewoond: “Toen zijn de huizen in de Oude Kapelstraat onbewoonbaar verklaard.”

 

Oude Kapelstraat 20 (links) tot 30 op een foto van Publieke Werken Tilburg uit 1971 (coll. RAT) 

 

Johannes (Jan) Cornelius Joseph Haans (geb. 1951)

Jantje Mandje

handelaar die groot werd in producten als manden en mandjes, meubelstukken en decoratieve artikelen van met name riet en bamboe die hij in grote hoeveelheden vooral in het Verre Oosten haalde en hier weer uitvoerde naar meer dan 50 landen. Van een omzet van NLG 68.000 in 1968 door toen nog het bedrijf van zijn vader, tot meer dan € 50 mln door het inmiddels Haans Lifestyle Products geheten bedrijf, toen dit begin 2006 de Stimuleringsprijs van het Bedrijven Overleg Regio Tilburg (BORT) ontving. Sinds 1993 gevestigd in een fraai gebouw van architect Jo Coenen op het industrieterrein Katsbogten. In 2009 ging het bedrijf failliet, maar kon een doorstart maken in afgeslankte vorm. In mei 2013 ontving Jan Haans uit handen van burgemeester Noordanus de zilveren legpenning van de gemeente Tilburg vanwege zijn verdiensten voor Tilburg en omgeving op maatschappelijk en cultureel gebied.   

 

Jan Haans ontvangt in 2013 van burgemeester Noordanus de legpenning

 

Hendrina (Dineke) Anna Habraken (1918-2006, x 1940 te Berkel-Enschot met Harrie Raaimakers 1913-’44, xx Harrie van der Sande, St. Michielsgestel 1917- Berkel-Enschot ‘87)

Gouden Dineke

Zij was de eerste vrouw in Berkel-Enschot die een auto had. Deze was geïmporteerd uit Engeland en had het stuur links. Dat moest dus eerst verzet worden. Vervolgens maakte Dineke opvallend veel brokken, wat steeds beter te zien was. Haar auto zag er van lieverlee zwaar gehavend uit, maar het was alsof dit haar niet deerde. Waarom zij Gouden Dineke werd genoemd is niet zeker. Misschien omdat zij de eerste vrouw in de gemeente was die zich een auto kon veroorloven? (bron: Heemkundekring “De Kleine Meijerij” / Rinus v.d. Loo)

 

Trouwfoto van Dineke Habraken en Harrie Raaimakers, Berkel-Enschot 1940

(bron: zie boven)

 

Harrie van Hagen

den Jammes

de zoon van een boswachter.

 

Jantje van Halteren

et Bèlske

was smokkelaar in de jaren 1930 en woonde in de Oude Kerkstraat (Koningswei), waar veel smokkelaars woonden van Belgisch gedestilleerd (zoals Elixer d'Anvers).

Een bekend gezegde in Tilburg luidde: "Hij komt van Gôol èn wit van niks, èn hij wont in et Kèrkstròtje." Dit heeft betrekking op (oud-)smokkelaars die zich vanuit Goirle in de (Oude) Kerkstraat in de Koningswei vestigden. Zij hielden zich van de domme (ze waren zogenaamd 's nachts natuurlijk nooit van huis geweest,) maar "men" wist verduiveld goed waar ze de kost mee verdienden! De Oude Kerkstraat is een zijstraat van de Bisschop Zwijsenstraat tussen de Van Doorenstraat en de Ververstraat in. De straatnaam verwijst naar een schuurkerk die hier vroeger heeft gestaan.

 

 

Nico van Ham

Budje van Ham

voetballer, snelle midvoor van Willem II van 1932 tot en met 1944. In dat laatste seizoen won hij met Willem II de finale om de KNVB-beker (met maar liefst 9-2 tegen Groene Ster). Hij speelde 175 wedstrijden voor Willem II en maakte in totaal 24 doelpunten (zie ook hoofdstuk 2: enen Bud).

 

dhr. Hamers

Kwèèk Hamers

zong in de kerk boven iedereen uit, vooral het Ave Maria.

 

dhr. Hamers

Pôot Hamers

omdat hij een handicap aan de voet had.

 

Jan Hartogs

de Janneman

Hij staat samen met zijn vader Jan Hartogs sr. op een foto uit de Koningswei (1951), welke staat afgebeeld onder Bernard “de Witte” Donders (zie daar). Verder geen gegevens bekend.

 

... Hazendonk

et Hòske

voetballer bij NOAD (Nooit Ophouden Altijd Doorgaan). Hòske is Tilburgs voor haasje. Hij zal dus wel heel snel over het veld zijn gegaan.

 

dr. Jan Heeffer (geb. 1948)

Don Jan

ging in 1966 voor priester studeren in Bergamo (Italië). In 1973 is hij daar priester gewijd en ging er vervolgens als godsdienstleraar aan de slag op het Patronato San Vincenzo, een soort ambachtsschool. In 1987 werd hij aldaar naast rector van het jongensinternaat ook directeur van de school. Promoveerde in 1993 in Rome tot doctor in de theologie. Als hij op verlof terugging naar zijn geboortestad Tilburg was de pastorie van de Heuvelse kerk een goede thuisbasis en kon pastoor Van Noorwegen ook even op vakantie. Op 1 maart 2003 werd Heeffer rector van het Nederlands Priestercollege in Rome (zie ook mgr. dr. Bernardus Josephus Eras), wat tevens inhoudt het adviseren van de Nederlandse ambassade bij de Heilige Stoel en het houden van toezicht op de Kerk van de Friezen nabij de Sint Pieter. Sinds 2005 mag hij zich mgr. noemen. Hij bleef tot medio 2007 rector van het Nederlands College in Rome, dat steeds meer een internationaal instituut werd bij gebrek aan passanten uit Nederland. Don Jan keerde toen terug naar Bergamo.

 

Ad Heerkens (x Annie)

de Kiep

In 2018, toen hij 77 jaar was, besteedde het Brabants Dagblad aandacht aan hem, omdat hij van die 77 liefst 65 jaar lid was van voetbalclub ZIGO (zie in hoofdstuk 2: Zèèkers In Gèèl Onderbroeke) en van die 65 liefst 40 jaar jeugdtrainer was. Zelf heeft hij er ook lang gevoetbald maar nooit in de top. Hij was een echte gezelligheidsspeler en clubmens. Ook toen hij “ver weg” ging wonen (in De Blaak) bleef hij ZIGO trouw. Zijn bijnaam heeft niets met het keepersvak te maken, maar kreeg hij nadat hij eens de kleedkamer binnenkwam voor de jeugdtraining, waar een voor hem nieuwe jonge spelersgroep zat te wachten. Toen er prompt een stilte viel zei hij maar: “Aangenaam. Mijn naam is kip, maar ik leg geen eieren….” Vanaf dat moment heette hij bij ZIGO “de Kiep”!

 

Bakker Heerkens

Vruut Heerkens

omdat hij een wat ver vooruitgestoken onderlip had. Zijn bakkerszaak was op Den Bèsterd, hoek Schaepmanstraat met Besterdstraat. Later werkte hij bij "de Bakker op de Hoek" van der Sande.

 

dhr. Heerkens

Frut Hirkes

omdat hij er niet bepaald knap uitzag. Had een textielzaak in de Piusstraat. Niet uitgesloten is dat deze bijnaam weer een verbastering was van de vorige, en dat het om dezelfde persoon ging. Immers, wellicht is de ex-bakker eerst zijn geluk gaan beproeven in een andere branche, nadat hij zijn eigen zaak moest opgeven. Een bevestiging hiervan kon niet worden gekregen.

 

Louieke Heerkens

Klababske

was getrouwd met een Belgische. Zij woonden in de St. Josephstraat, ter hoogte van de Prinsenhoeven is. Hij zou dus verwant kunnen zijn aan Huub Heerkens (zie bij Charles Bastings).

 

Willem Heerkens

den Börrie

omdat hij "börrie, börrie" riep (?) Met börrie zouden de “armen” van en kreugel (kruiwagen) bedoeld kunnen zijn (van: burrie of berrie, vaker geassocieerd met een brancard of houten draagconstructie van een kar).

 

Henricus J. Heerkens

Drik Heeren

Hij dreef tot 1930 een monumentale boerderij annex herberg ten westen van de Hasseltse kapel, die sinds 1827 in het bezit van zijn familie was. Heerkens was een oom van Cees Fouchier die hem opvolgde in 1930 en in 1934 een grote zaal met horecabestemming vóór de boerderij bouwde. Het geheel werd in 1964 gesloopt vanwege bouw van het Mariaziekenhuis en de aanleg van de Dr. Deelenlaan (zie verder in hoofdstuk 4: Fesjèèr).

 

 

De oorspronkelijke boerderij uit 1608 werd fraai vereeuwigd door fotograaf Louis Schmidlin (foto tussen 1917 en ’34 gemaakt) 

 

Jan Heerkens

Jan Pils

woonde aan de Rugdijk, en werd zo genoemd omdat hij gèère en pilske lustte.

 

Marinus Heessels (1867-1962)

Marinuske de Kat

was kastelein van café Boslust en een van de eersten die de geschiedenis van Udenhout beschreef. Hij schreef bijvoorbeeld hoe primitief het in zijn tijd was in dit dorp. Het was één grote modderpoel voordat er verharde wegen lagen, en hele buurtschappen waren daardoor soms maandenlang niet of nauwelijks te bereiken. Waar zijn bijnaam vandaan kwam vermeldt de geschiedenis niet.

 

Karel (Carl) Heijmans

Kareltje Kus

Hij was assistent dansleraar bij het Dansinstituut A. van Kruisselberge (zie daar) en was er met name een steunpilaar voor Guusje van Kruisselberge – Blommaert na het overlijden van haar man. De vader van Karel Heijmans was vioolleraar geweest aan het Brabants Conservatorium

 

Jan van Heijst

de Stoere (2)

inwoner van Goirle, maakte (al voor de oorlog) deel uit van cabaretgroepje de Zingende Zwervers, met o.a. zijn plaatsgenoot ("Lange'') Kees van Boxtel (zie daar). Zijn bijnaam dankte hij aan een typetje dat hij op de planken bracht. Hij kon namelijk heel goed wethouder Adr. de Brouwer van Goirle naspelen, die de Stoere werd genoemd.

 

dhr. Van Helfteren

et Schaop

men vond hem wat schaapachtig en de familie waarvan hij een zoon was woonde in de jaren 1940-’50 ook aan het Schaepmanplein (nu Horversplein).

 

Mevr. J. van Helvert

Jaanske Zêever

is voorbidster geweest in de Hasseltse kapel (zie ook bij Maria Virginie Kweezelke Doorakkers). Haar man runde een van de snoepkraampjes die in de meimaand bij de kapel stonden.

 

Gerárd Hendriks

Gròtje den Mèlkboer

Hij woonde op de Koningshoeven en deed zijn ronde met paard en wagen. Aan het einde hiervan legde hij altijd aan bij café Langerijt (Lourdesstraat 5, hoek Hoevenseweg). Zijn kleinzoon, Ron van Belkom, deed begin 2021 een oproep op Facebook voor een foto van zijn opa Gròtje den Mèlkboer.

 

Wilhelmina Hendriks-Kuijten (1845-1910)

Miena Snoek

van vishandel De Bont-Hendriks (zie ook Bartje van Iersel) in de

Telefoonstraat, later Eijgenraam.

 

Adrianus Petrus Hersmis

Kuus Hèrsemis

hij was volgens hardnekkige beweringen een afstammeling (kleinzoon) van koning Willem II. Men wees daarbij veelbetekenend op het feit dat hij nooit geld tekort kwam en dat hij zijn kinderen kon laten studeren, hoe eenvoudig hij zelf ook was. Kuus was een klèèn dik mènneke, woonde op de Koningshoeve en noemde zichzelf ook prins. Was kruier op het station, zoals zijn vader was geweest.

Op de verjaardag van "mijn nicht", zoals Kuus Hèrsemis koningin Wilhelmina noemde, liep hij altijd sjiek gekleed in zwart pak met hoge zij op het hoofd te paraderen door de Heuvelstraat. Als nicht Wilhelmina in Tilburg op bezoek kwam werd Hersmis preventief ingesloten, want men wist dat hij zou proberen haar te begroeten. Adrianus Hersmis' vader heette Willem en deze was in 1832 geboren als een zoon van Wilhelmina Hendriks, die in 1834 trouwde met Arnoldus Hersmis. Bij hun huwelijk erkenden zij Willem direct als hun zoon. Deze Willem werd kruier op het station en trouwde met Maria Baptist. Kuus was hun oudste zoon en ging zoals gezegd eveneens als kruier de kost verdienen. Op het station liep hij eens te kruien voor een stel waarvan zíj een wind liet. De man zei: “Dat was ‘n poepertje uit ‘t roepertje van m’n snoepertje”, waarop Kuus een klaroenstoot van een wind liet en zei: “Dè waar en scheet öt den sjaawer zen reet!”

 

Willem, de vader van Adrianus “Kuus” Hersmis (vroeger ook geschreven als Hers(e)mus) was kruier op het station en beweerde hardnekkig dat hij een (onwettig) kind van koning Willem II was. Zoon Adrianus nam deze pretentie en de baan bij het Spoor van zijn vader over (foto: coll. RAT)

 

Miet Hersmis (x Van Mechelen)

Miet de Kuus

dochter van Adrianus Kuus Hersmis (zie boven). Woonde aan de Varkens(!)markt. Ging steevast op zondagochtend bij de kruidenier aan de Broekhovenseweg op de hoek met de Voltstraat (later kwam daar André van Hilst) om een pond suiker of zo vragen, die ze de dag daarvoor was vergeten. Zij kreeg eens per week bezoek van een kennis uit België die zelf een motor had gebouwd die op petroleum liep, wat veel lawaai en stank veroorzaakte in de buurt.

 

drs. W. (Wilbert) L.F. van Herwijnen (geb. 1959)

Soepele Joep

dankte deze bijnaam aan zijn passie voor dansen, die vooral tot zijn recht kwam wanneer hij tijdens het jaarlijkse carnaval als Òpper van "De Vèrrekesstaawers" in beweging was, voortdurend draaiend met zijn carnavalsdas. Deze jonge van Lôove (zie ook hoofdstuk 2) was een zoon van Frans en Toos van Herwijnen–de Jong en werd in januari 1997, toen de gemeentelijke herindeling van kracht werd, voor het CDA wethouder van Financiën en Cultuur. Vooral in de culturele sector profileerde hij zich als een geëngageerd bestuurder. Na de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2002 moest hij zijn wethouderschap beëindigen. Hij had toen cultuur, zorg, onderwijs, mondiale bewustwording, emancipatie en de dienst Stadszaken in zijn portefeuille. Een jaar later werd hij griffier bij het provinciebestuur van Utrecht. In dat jaar (2003) ook werd hij winnaar van de eerste Grote Tilburg Quiz, en mocht hij zich dus de beste Tilburgkenner van dat moment noemen. Schrijver dezes nam die titel een jaar later van hem over.

 

Wilbert van Herwijnen wint de Tilburg Quiz in 2003. Links Ronald Peeters, rechts Gerard Otten.

 

Alexander J.M. van Hest

de Sander of de Saert

woonde in de Weverstraat.

 

Jos van Hest

de Paus öt Gôol

een fervente Jehovagetuige die vanuit Goirle door Korvel kwam om daar deur voor deur zijn geloof aan de man te brengen.

 

Kees van Hest

de Spitsmèùs

kastelein van café Den Eik aan de Bredaseweg, dat ook wel de Paotergaopers werd genoemd omdat het stond tegenover de Rôoj Harte (zie hoofdstuk 4). Als Van Hest een smal gezicht heeft gehad zou deze bijnaam voor de hand liggen, maar of dit ook in werkelijkheid het geval is geweest is niet bekend.

 

Piet van Hest

de Witte (2)

omdat hij licht haar had. Voormalig eigenaar van een friteszaak op de hoek van de Nieuwstraat en de Trouwlaan.

 

Jan van Heugten (1897-1977)

Kòp van Genugte of den Dôodrijer

taxichauffeur die een gezond dik hoofd had. Hij deed in z’n vrije tijd mee aan de gevaarlijke weddenschap om, rijdend over de parallelweg, de trein over et Bèls Lèntje (zie hoofdstuk 4) vóór te blijven. Omdat deze weg een aantal malen de spoorweg kruiste was dit een erg gevaarlijk spel, dat naar werd beweerd diverse levens heeft gekost. In ieder geval is er twee keer een aanrijding geweest met de trein, te weten bij Alphen en Riel (1923) en Antwerpen (1927). Zeker één keer was Kòp, die als zeer bedreven in deze tak van "sport" bekendstond, daarbij betrokken. Terwijl men al vreesde voor zijn leven werd hij vrolijk zittend aangetroffen op de bumper (koeienvanger) van de locomotief! Ze zullen toen zeker wel een biertje zijn gaan drinken in Antwerpen. Dat deden zij aaltij op de goejen aflôop! Ook privé was Van Heugten erg beweeglijk: hij woonde met vrouw en drie kinderen nooit lang op één adres, maar achtereenvolgens in de Veemarktstraat (1924) op de Heuvel (1926), in de Tuinstraat (1930), weer Veemarktstraat (1936), Oisterwijksebaan (1937), Nazarethstraat (1937) en Kloosterstraat (1938). In 1943 zat hij negen maanden gevangen in kamp Vught, waarna hij door de Duitsers tewerkgesteld werd in Stuttgart en Pforzheim. Na de oorlog woonde hij in de Henri Verbuntstraat (1952) en de Abdij van Bernestraat (1964).

 

Henk B. van Heusen (1902-1971)

Winando of de Professor

artiestennaam respectievelijk bijnaam van deze in Breda geboren, alom bekende telepaat, illusionist en hypnotiseur. Huwde Mary Schiffers, die onder artiestennaam Mary Lepino ook zijn medewerkster werd. Zij woonden en werkten vanaf de jaren 1930 in/vanuit de Lange Nieuwstraat (villa Casa Cara) en later, toen de zaken niet zo goed meer gingen, de Heile Schoorstraat (nr. 14). Wim "Broer" Donders (zie daar) is een van zijn assistenten geweest tijdens zijn shows. Kort na de bevrijding van het zuiden, begin 1945, ontdekte Winando de Tilburgse groep "de Palmyra Hawaiians" (waar ook Jo "Bill" Coolen een poosje in had gespeeld, zie daar) en maakte hij als paragnost en illusionist een succesvolle tournee door Brabant met deze groep.  

 

Louis van der Heyden jr. (geb. rond 1926)

de Kleine Winst

was een zoon van de oprichter van gelijknamige speelgoedzaak op den Bèsterd. Daar mochten veel kinderen tijdens de kermis iets kopen. Louis junior is men naar zijn winkel blijven noemen. Louis senior had ook De Boerenkapel opgericht. Deze werd in 1954 door Sjaak de Sik van de Elsen in bedrijfskleding gestoken, naar het voorbeeld van Bossche boerenkapellen. Louis senior speelde er trombone en junior trompet in. De Boerenkapel van den Bèsterd speelde een prominente rol in het begin van het openbaar carnaval in Tilburg.        

 

Elisabeth (Betje) Petronella van Hezik (1884-1955)

et Hasselts Wèfke, Fèètwèfke, of Fèètvraawke

 

Collectie E. Pierson

 

zij woonde sinds 1910 in de Hasseltstraat op nr. 30 en later nr. 23, waar zij haar praktijk had als genezeres van patiënten met allerlei vormen van fijt, zweren, eczeem e.d. die zij met succes behandelde. Van een oom had zij geleerd om zelf zalfjes te maken, die bestonden uit diverse soorten teer met kruiden. Zij breidde haar kennis uit door zelfstudie en werd op dit gebied een bekende genezer die bij vriend en vijand bewondering afdwong met haar wonderbaarlijke geneeskunst. Zij werd een keer door de reguliere medische stand aangeklaagd op verdenking van kwakzalverij, maar kreeg slechts een boete van twee kwartjes opgelegd. Zij is driemaal gehuwd geweest met (eerste) Willem de Beer en (derde) Willem Jacobs. Lees ook wat Evert Pierson schreef over Betje in het boek: “De kapel op de Hasselt, een bloemlezing uit het werk van 40 auteurs”, samengesteld door Ronald Peeters & Ed Schilders, Tilburg 2013, p. 90-91.  

 

Jan Hoed

de Schèèlen Hoed

woonde aan het St. Jorispad, tussen de Piusstraat en de Bisschop Zwijsenstraat, en werd zo genoemd omdat hij een oogafwijking had. Kinderen van hem werden op school ook wel de Kènder van de Schèèlen Hoed genoemd.

 

Lucianus (Luc) Albertus Matthias Maria van Hoek (1910-Goirle 1991)

de Stoetebouwer

 

Collectie Regionaal Archief Tilburg

 

was een veelzijdige kunstenaar die de Sint Jansprocessie in Goirle ontwierp (zie ook hoofdstuk 2: Jan Kòpaaf), en de nieuwe Heilig Hartstoet die van 1955 tot en met 1961 onder veel belangstelling door Tilburg trok. Eerder werd er slechts een traditionele Heilig Hartprocessie gehouden, maar nu werd er een waar kijkspel van gemaakt met elk jaar een andere intentie. In het laatste jaar dat de stoet trok (1961) bestond het Heilig Hart Comité veertig jaar. Veel van de kostuums en allerlei attributen zijn daarna op een of andere manier terechtgekomen in Heeze, waar ze zijn gebruikt in de optocht van de jaarlijkse Brabantse Dag in die plaats. Luc van Hoek maakte naast kostuumontwerpen ook glas-in-loodramen, schilder- en grafisch werk. Studeerde in de jaren dertig aanvankelijk Nederlands aan de Katholieke Leergangen. Als lid van het studentencorps Sint Leonardus raakte hij aangestoken door het “Brabantia-Nostravirus.” In die tijd dichtte hij ook, en dan ging het vaak over Brabant. Weemoedig werd het grootse verleden van Brabant met z’n hertog Jan I bezongen, zoals (1936):

 

“De torens van Brabant die zingen niet meer

die hebben hun stemme verloren.

Wij hunkeren naar ’t hoge lied zo zeer!

En Brabant den Hertog, were di weer!

Sa, were di, land uitverkoren.”

 

Aan de kop van de Heilig Hartstoet neemt deze tamboergroep, bestaande uit leden van de harmonie Tilburgsche Capelle Sint Jan, tegenover Old Dutch de bocht richting Piusplein (foto uit de jaren 1955-’61, coll. Jan Schellekens)

 

Philibertus Hoendervangers

Flip Hoed

zoon van "Kees Hoed", die oprichter was van uiteindelijk een keten van hoeden- en pettenwinkels, nadat hij en zijn zus als weeskinderen uit Steenbergen hun geluk in Tilburg kwamen beproeven. De ongehuwde zoon van Flip, "Kees Hoed jr." en zijn zus hebben in 1999 de zaak aan het Piusplein moeten sluiten (zie ook hoofdstuk 4: Hoedevangers).

 

Joseph Hollander (1915-1993)

et Zòt Jooke

 

Tekening van Zòt Jooke door Harrie Corvers (collectoie Evert Pierson).

 

verbastering van zijn oorspronkelijke bijnaam: Zòt Joodje, en van zijn voornaam (Joseph, Jo, Jo-ke). Hij kwam uit een joods gezin dat in de Waaj woonde. Zijn vader was Abraham Hollander, een textielhandelaar die gehuwd was met Anna Verbruecken. In de oorlog heeft de familie veel te lijden gehad. Joseph Hollander heeft in de jaren 1940-’45 altijd met een Jodenster op rondgelopen. In zijn jonge jaren liep hij vaak tussen Kerstmis en Nieuwjaar door de straten, terwijl hij riep om hazen- en konijnenvellen. Die stopte hij dan in een juten zak die hij op zijn rug droeg. Hij was oorspronkelijk ook vèllekesblôoter (leerbewerker) van beroep. De meeste mensen kennen Jooke als de man in de lange leren jas die heel vaak te zien en te horen was in de straten van het centrum van Tilburg, weer of geen weer, het liefst in de buurt van het draaiorgel (törgel). Een tijdlang is hij tijdens zijn zwerftochten door de stad vaste "klant" geweest  bij slagerij Beerens (hoek Philips Vingboonsstraat en Jan Heijnsstraat). Daar kreeg hij dan een stukje worst, of iets te drinken. Een ander vast punt was voor hem de kelder van V en D in de Heuvelstraat. Daar ging hij in een tuinstoel even zitten uitrusten van zijn lange zwerftochten door de stad. Niemand kwam om het idee om Jooke weg te sturen, want hij hoorde er gewoon bij.

 

dhr. van Hoof

Kuntje van Hoof

Was smid aan het Smidspad. Een bekendere smid die ook aan het Smidspad was gevestigd was Van Blerk (zie daar). Smid van Hoof was dik, maar omdat zijn achterwerk kennelijk het meest dik was werd hij Kuntje genoemd (bron: Herman Fitters; KLIK HIER)

 

Harrie Hoogendoorn

den Burt

broer van Leonard Hoogendoorn (de Fòp, zie hoofdstuk 3). Heel Goirle kende hem onder de naam den Burt.

 

Petrus (Piet) Bernardus Paulus Norbertus Hooosemans (1909 – ’15)

het Soldaatje (Tilburgs: et Soldòtje)

Zomaar een bescheiden grafmonument op de Begraafplaats Heuvel aan de St. Josephstraat. Of nee, niet zomaar een? De aandacht wordt niet zozeer getrokken door het staande grafsteen met het kruis erop, maar meer door de afbeelding op het medaillon. Een aandoenlijk portret van een jongetje, gekleed als een echte soldaat uit het begin van de twintigste eeuw. Zijn ene hand rustend op zijn speelgoedsabel en met zijn andere een keurig saluut makend. Nadere informatie leert dat hier Piet Hoosemans begraven ligt, die slechts vijf jaar werd. Verder niets. Was hier een kinderdroom om ooit soldaat te worden abrupt in duigen gevallen door ziekte of ongeval? We zullen het nooit weten. In het Brabants Dagblad van 20 augustus 2022 vertelt Helma Horvers-Vinks, dat het overleden ventje onder mensen die op het kerkhof komen bekend staat als “Het Soldaatje”. Logisch, maar verder kan niemand iets over hem zeggen. Soms komt er een mevrouw, die zich over het graf ontfermt maar geen familie is, hier bloemen leggen. Dat wist Helma nog te melden. Die kan het weten, want zij werkte begin 2022 al veertig jaar als vrijwilligster voor de parochie. Eerst was dat Broekhoven en daarna fusieparochie De Goede Herder, waar zij nu de zorg heeft voor vier begraafplaatsen. Zij werd voor al dit werk koninklijk onderscheiden. Daarvoor zou Het Soldaatje zo weer in de saluerende houding willen springen, evenals natuurlijk voor de lieve mevrouw die af en toe bloemen komt leggen (bron: Brabants Dagblad).

 

Links het graf van Piet “Het Soldaatje” Hoosemans op de Begraafplaats Heuvel, rechts een uitsnede van het medaillon (foto Joris Buijs, coll. online-begraafplaatsen.nl))

 

dhr. Hooyen

Boerke Hooje

had in de jaren 1930-'40 een weilandje met paarden aan de Lancierstraat. Op "et waajke van Boerke Hooje" werden ook weleens een soort hazewindhondenrennen gehouden, met behulp van een amateuristisch in elkaar geknutselde constructie met fietswielen e.d. waarlangs de honden achter een velletje aan renden.

 

Marie (?) Hopmans

den Bosse Trut

zij leefde in 1930 en verkocht o.a. gesmokkelde margarine in een winkel aan de Broekhovenseweg. Den Bosse Trut kwam uit een grote, oorspronkelijk Bossche familie. Zij was ook veel op de markt te zien met haar koopwaar, en droeg nog lang een Bossche muts met een omslagdoek (die toen ook wel nèùsdoek werd genoemd).

 

Willie Höppener (overl. in de jaren ’90, x Susanne “Zus” Hulkus, overl. rond 2008)

den Trèl

Willie den Trèl en Susanne “Zus” Höppener – Hulkus runden van 1968 tot 1985 café Rue de la Vache in de gelijknamige straat (in het Tilburgs: de Koejstraot, op nr. 131).

De herkomst van de bijnaam den Trèl is niet bekend. Zij werden in 1985 (tot ’88) opgevolgd door Henk den Zuure Massuger en Anna Oerlemans. De naam Massuger komen we nog een keer tegen in horecaverband onder Jan Bezuur Massuger (zie daar); een familieband is echter niet bekend. Hun bijnamen zijn zeker afgeleid van de familienaam. Over Rue de la Vache is bekend dat daar regelmatig Pakkêetemanne (zie hoofdstuk 2) over de vloer kwamen, die extra geld in het laatje brachten.

 

Waar nu deze Carpaccio Bar is, op de hoek van de Koestraat met het Pascalerf, was van 1968-’88 café Rue de la Vache (uit Groot Tilburgs Horecaboek, Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, p. 108)

 

… Horsten

Klumpke Horsten

woonde aan het St. Pietersplein, werd kort voor de oorlog 1940-'45 gemobiliseerd om als militair naar Nederlands Indië te gaan maar vond het niet de moeite waard om daarvoor zijn klompen uit te doen. Of hij zo ook de Oost heeft gehaald is niet bekend, maar het leverde hem wel een bijnaam op!

 

Toine Horsten

de Kontekrabber

omdat hij als grensrechter langs het voetbalveld zijn vlaggenstok soms ook ergens anders voor gebruikte.

 

Harrie Horvers

de Klòssebak

werd geboren eerste helft jaren 1930. Het gezin woonde rond de oorlog in de Hoogvensestraat. De bijnaam duidt op iemand die ruw en lawaaierig is (zie ook hoofdstuk 2 bij klòssebak). De moeder van Harrie zei altijd: "Ge lòpt nèt zonne klòssebak."

 

… Horvers

den Hòrlepiep

woonde omgeving Fatimastraat (Ouwèèvepaojke, zie daar).

 

Caspar (Cas) A.P.J.M. Houben (1892-1957)

den Zòtte Cas

was een schoonbroer van burgemeester Jan van de Mortel, dus een broer van Fien Kèùf (zie Jan Taand van de Mortel en Josephine van de Mortel-Houben). Men zegt dat Cas door de familie betaald naar Parijs werd gestuurd toen hij hen hier steeds meer voor de voeten liep.

 

Anna Houben-Janssens

Kaoj Anna

 

Collectie Regionaal Archief Tilburg

 

zij kwam uit de familietak Janssens de Horion (zie bij Franciscus Segaar Janssens). Zij was getrouwd met Joh. M.C. Houben (1868-1936), de weduwnaar van haar zus Constance (1867-1894).

 

Francisca van den Hout (1821-1913)

de Leerkweezel

 

Francisca van den Hout werd beschouwd als de laatste “leerkwezel”. Zij werkte in de wijk “Klein Oerle” op Korvel (foto: H. v.d. Schoot; coll. RAT)

 

was een kwezel die ook catechismusles gaf aan schoolkinderen en daaraan haar bijnaam dankte. Francisca van den Hout was meer specifiek een Norbertuskwezel, dit wil zeggen dat zij plechtig was opgenomen in de derde regel van St. Norbertus. Kwezels waren vrome vrouwkes die buiten een kloosterverband verzorgend werk deden voor zieken en armen, en verder de tijd doorbrachten met veel bidden. De Leerkweezel was vooral werkzaam in de buurt Klèèn Oel (zie hoofdstuk 4) en heeft in de  Trouwlaan gewoond. Toen er ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de parochie Körvel (1850-1950) een revue werd opgevoerd, heeft men haar als voorbeeld genomen voor de hoofdfiguur uit de derde scéne: “Kòttegiesmuslès bij Jaans de Kweezel.” Niet zo gek, want de wijk Korvel wordt als bakermat gezien van de revue in Tilburg. Behoefte aan vermaak in eigen kring en een gemoedelijke sfeer waren belangrijke motieven. De aanwezigheid van “L’Echo des Montagnes” en “De Liedertafel” (muziek en zang) deed de rest. Wat in de wijk ontstond vond later op het niveau van de stad navolging in de vorm van de Tilburgse Revue (zie bij Don van Gijsel). 

 

 

Korvel was een wijk waar van oudsher veel muziek in zat. Deze kiosk stond niet toevallig op het Korvelplein, al was ze er zonder het geld van de familie Van Dooren waarschijnlijk nooit gekomen.

 

Dorus van Houtum

den Blanke Neeger of Doorus Roetmòp

ijscoboer in de wijk Hasselt, bewoonde een wevershuisje in de Hasseltstraat op de hoek met de Van Hogendorpstraat. Heeft naast ijscoboer nog veel andere baantjes gehad.

 

Jo van den Hoven (1911-2001, x Riet Coolen)

Joop Peeters

voetbalinternational van Longa, uit de tijd van de meer bekende Henk Pellikaan (zie daar en in hoofdstuk 4: Pellikaandorp). Jo was een kleine, snelle achterspeler, die vanwege veel concurrentie voor die plaats en het uitbreken van de oorlog slechts één interland speelde: in 1937 tegen Zwitserland (2-1). Ondanks mooie aanbiedingen van andere clubs bleef Van den Hoven altijd trouw aan Longa. Met hulp van die club vestigde hij een kleine schoenmakerij aan het NS-plein die later uitgroeide tot een sportzaak. In de oorlog moest Jo van den Hoven onderduiken, en kon toen alleen nog onder een gefingeerde naam spelen. Dat deed hij als Joop Peeters bij Unity Amsterdam.

 

boer Van Hoven

de Stinkerd

aan et Haaj-ènd (zie hoofdstuk 4) ten noorden van het Wilhelminakanaal (dat er in zijn tijd echter nog niet was). Hij werd zo genoemd door kinderen uit de omgeving die daar kwamen spelen.

 

Tiny Hruska (Wenen 1912 – 1987, x Johannes Martinus van de Wiel, 1910 – 2008)

Oostenrijks Kind

Als kind kwam Tiny in Udenhout terecht omdat het oorlog (1914-’18) was in haar land. Een ander voorbeeld van zo’n jonge vluchteling uit die tijd, die in Udenhout onderdak vond en er ook bleef hangen, was Alice “tante Liesje” Wender (zie daar). Tiny werd opgevangen bij de boerenfamilie Snoeren, groeide er op en trouwde later met Jan van de Wiel (“Jantje Wiel”) uit Heukelom. Zij gingen in een boerderijtje aan de Zandstraat in Enschot wonen. Men bleef Tiny vanwege haar afkomst “Oostenrijks Kind” noemen. “Jantje Wiel” werd 98 jaar oud (bron: Rinus v.d. Loo)  

 

Een Oostenrijkse die kwam en bleef (RK Begraafplaats, Enschot)

 

Gerard van Huijgevoort

den Pèèrdebeul

hij handelde in pèèrde en ging naar men zei bepaald niet zachtzinnig om met zijn “handelswaar”. Woonde in de Anna Paulownastraat.

 

Wout Hüsstege (Udenhout 1875 – Berkel-Enschot 1969)

Wout de Pruis, later ook: Wout Slof

Zijn vader Bernard Hüsstege was afkomstig uit het Duitse stadje Wesel en vestigde zich als huisschilder in Tilburg. Toen hij in 1869 trouwde met de Udenhoutse Maria van den Hout betrokken zij in die plaats een woning op de hoek Slimstraat – Kuilpad. Zij kregen vijf dochters en twee zonen. De twee zonen namen na het overlijden van vader Bernard in 1917 zijn schildersbedrijf over. De oudste van die twee was Wout, die vanwege de afkomst van zijn vader in Udenhout “de Pruis” werd genoemd. Toen zijn jongere broer Bernardus “Janus” Hüsstege in Haaren ging wonen, verliet ook Wout de Pruis het ouderlijk huis en ging in de kost bij Tina Bouwens, die een kruidenierswinkeltje had aan de Slimstraat. Op hogere leeftijd ging de jeugd hem “Wout Slof” noemen. Toen vond hij de tijd gekomen om zijn intrek te nemen in het Sint Gerarduspension in Berkel-Enschot. Daar overleed hij 93 jaar oud (bron: wikimiddenbrabant.nl, ook voor de onderstaande foto’s).

 

Woning annex kruidenierswinkeltje van Tina Bouwens (1906-’89) aan de Slimstraat in Udenhout, waar Wout de Pruis kostganger is geweest.

 

Wout de Pruis op hogere leeftijd toen hij ook Wout Slof werd genoemd. Een jonge versie van Wout is te zien op een groepsfoto uit 1907 bij “Peerke de Koster” Liebregts.

 

Hendrika Huts

Bètje Kaatje of Ka Ka Kaatje of de Hittepetit

straatzangeres rond 1900, die aanbelde en dan voor 1 cent een liedje zong.

De tweede bijnaam dankte zij aan een gelijknamig liedje.

 

Hendrika Huts ofwel Ka Ka Kaatje. Zij belde overal aan, zong een liedje en kreeg daarvoor meestal een cent (foto uit 1927, coll. RAT)

 


1.I

 

Bert van Ierland (1918-2003)

de Rôoje van Ierland of Rôoje Bèrt

voetballer (linkshalf) die van 1936 tot 1952 in totaal 278 wedstrijden voor Willem II speelde waarin hij 17 keer scoorde. Had een rode haardos. Haalde met zijn degelijk en fysiek sterke spel de nationale selectie, maar werd toch nooit in het Nederlands Elftal opgesteld. Hij werkte veertig jaar bij de AaBe, eerst als wever en daarna als getouwsteller. 

 

Petrus (Piet) Antonius Franciscus van Ierlant (1897-1973, x 1925 Maria Theresia “Marie-Thérèse” Joosen, geb. Baarle-Nassau 1901 – Bergen op Zoom 1995)

de Hoedjesboy

Hij runde met zijn vrouw een dameshoedenzaak in de Heuvelstraat. Piet bracht vaak bestellingen rond terwijl zij op de winkel paste. Dit leverde hem de bijnaam op. Zijn moeder begon als modiste reeds een modezaak op den Bèsterd. Zoon Piet kwam in dezelfde branche terecht en werd bedrijfsleider in een hoedenfabriek. In 1923 begon hij een eigen zaak. In 1937 liet hij een winkel- en woonpand bouwen in de Heuvelstraat (nr. 48) naar ontwerp van Jos. Bedaux. Tegelijkertijd werd daarnaast op nr. 50 een winkel- en woonpand gerealiseerd, in opdracht van de firma Hamers- van Hooff ontworpen door Jos Donders. Dit hele beeldbepalende blok werd gemeentelijk monument. Lang nadat daar het laatste hoedje en de laatste lederen tas werden verkocht woedde er begin augustus 2017 een grote uitslaande brand die deze monumentale panden veel schade toebracht. Piet van Ierlant vervulde ook functies in het georganiseerde bedrijfsleven (o.a. bij de R.K. Middenstandsbond en de Kamer van Koophandel en Fabrieken). In 1938 werd hij lid van de KVP, waarvoor hij van 1954 tot ’61 wethouder van Tilburg was met in zijn portefeuille lichamelijke opvoeding, sport en huisvesting. Ook werd hij in 1958 lid van Provinciale Staten en bekleedde hij verschillende nevenfuncties zoals bestuurslid van een waterschap. Piet van Ierlant genoot veel bekendheid in de wielrennerij. In de jaren 1930 was hij in die wereld een belangrijke manager, die bijvoorbeeld contracten regelde voor Jan Pijnenburg en Cor Wals (zie daar). Later was hij ook betrokken bij het management van de eerste naoorlogse Nederlandse wielerploegen in de Tour de France. In 1950 en ’51 was hij chef d’équipe van de Nederlandse ploeg.

 

Piet van Ierlant (rechts) poseert in 1965 met leden van de Tilburgse Wielerclub Pijnenburg.

 

 

Bartje van Iersel

Bartje Gaanzenèk

knecht van Miena Snoek (zie bij Wilhelmina Hendriks-Kuijten), die vis ventte voor De Bont-Hendriks.

 

Drik van Iersel

den Buurt

woonde bij de Hasseltse kapel.

 

gezusters D.J.M.M. en H.J.J.M. van Iersel

Adje en Badje van Jamin

twee gezusters, die de winkel van Jamin dreven op de hoek van de Oude Markt (nr. 2) en de Heuvelstraat. In de periode van circa 1937 tot 1969 woonden zij er ook boven de zaak. Later, tot rond 2012, zat hier Hans van Hout Mannenmode.

 

Nicolaas Martinus (Tinus) van Iersel (geb. te Berkel 1877, x 1904 Martina Henrica “Stiena” Verhoeven, geb. 1879)

Boerke van Iersel

Voordat hij in 1904 trouwde met Stiena Verhoeven, was Tinus van Iersel uit Berkel arbeider (gezien zijn bijnaam waarschijnlijk landarbeider) van beroep. Vanaf dat jaar (1904) staat hij vermeld als caféhouder. Van Iersel was eigenaar van café “In ’t Bruine Vrachtpaard” aan de Bosscheweg (nr. 232, later Tivolistraat). Het echtpaar Van Iersel – Verhoeven verhuisde in 1934 naar de Lancierstraat. Waar het café was geweest kwam later het bekende Motorhuis van Toon Hoes. Het pand werd in 1960 gesloopt.

 

 

Rechts op deze foto uit 1918 staat Stiena van Iersel – Verhoeven voor het café, met links haar dienstbode Huijbregts (bron: RAT)

 

dhr. IJpelaar

de Kat

werkte in de textielfabriek van H. Enneking (zie “IJzeren Hein” Enneking).

 

Mari Madelaine van IJsseldijk (1923-2003)

Tante Pop

bijnaam vermeld in haar overlijdensadvertentie

 

Louis J.M. Israël (1945-2011)

Ròkking Loewie

begon in 1973 met het spelen van "rock 'n roll"-muziek in de stijl van Elvis Presley. Hij werd al gauw gevraagd voor gastoptredens, en zong dan met de band die er op zo'n avond al was (een van die bands had de bijzondere naam Msturbietm). Trad op in vele cafe's en heeft op alle bekende poppodia van de stad gestaan. Hij was in die (zeventiger) jaren een opvallende verschijning met zijn rood haar, grote snor en aparte, zware stem. Hij reed steevast op een in die jaren populaire bromfiets van het merk Zündapp, die hij na 2000 nog steeds heeft. Louis trad in 2002 zelfs nog op in popcentrum 013 in het kader van een herdenkingsconcert voor Elvis Presley. Hij is zeer bekend geworden in het Tilburgse uitgaansleven, in het bijzonder op de Korte Heuvel. In juni 1997 werd Rockin' Louis, ter gelegenheid van de opvolging van de (echte) burgemeester van Tilburg Gerrit Brokx door Johan Stekelenburg, in café De Uitstad uitgeroepen tot de eerste (officieuze) Naachtbörgemister. Hij trad op in café Lambiek (Wilhelminapark), De Spoel (Fabriekstraat, zie de Rôoje Sjèf Brouwers en Wim Kruize), Marijnen en Polly Maggoo (de Korte Heuvel), La Cabane aan de Academielaan, in de studentensociëteit van Sint Olof en de Sportacademie (op de Korte Heuvel achter sociëteit Askloa) en Theseus. In de laatstgenoemde gelegenheid aan de Bredaseweg (het latere Denksportcentrum) bleek op een zekere avond weer eens hoezeer Louis opging in zijn geliefde muziek. Het podium waar hij optrad bestond uit een aantal tegen elkaar geschoven houten kubussen. Onder het eerste het beste nummer maakte Louis met zijn forse postuur een woeste sprong… en zakte prompt door de kubus heen waarop hij nog een tijdje had willen blijven staan zingen. Tot grote verbazing en geestdrift van het publiek bleef hij een niveau lager gewoon doorzingen, alsof er niets was gebeurd!

 

Rocking Louis in 1985.

 

 

1.J

 

Hendrik Jacobs

et Kakkie

uit de Veemarktstraat.

 

Jan Jacobs (1871-ca. 1930)

de Stinkerd

woonde aan de Varkensmarkt op nr. 3 en was paraplumaker.

 

Jo Jacobs

Joo Tuut

zat in de jaren 1950 op school in Broekhoven I.

 

Wesley Jacobs (geb. 1987)

Brabants Jantje

was als knul van 13 jaar onder deze bijnaam al bekend als zanger en ook als fanatieke Willem II-supporter, die in het stadion met een groot eigen spandoek opvallend aanwezig was. Gaat na de ontdekking van zijn pril zangtalent zich rond 2000 toeleggen op het levenslied en zet daarvoor zijn opleiding tot kok opzij.

 

Willem Jacobs (1882-1959)

Willeke Broek

de derde man van et Hasselts Wèfke (zie Elisabeth van Hezik).

 

W.H.M. Jacobs-van Wees

Jacobswèèfböllekesjuffraaw

dreef met haar man een stoffen-, garen- en wolwinkel aan het Rosmolenplein nr. 2. Later werd er ook een vestiging geopend aan de Westermarkt, nr. 16 waar de zaak meer dan veertig jaar heeft bestaan.

 

mevr. Jansen

et Ballewèèf

zij woonde aan de Abraham Kuijperstraat en was in de buurt berucht omdat ze de ballen (speelballen) die bij haar over de schutting kwamen niet teruggaf. 

 

Jan Jansen

Jantje Sakker, ook wel Jantje Verdomme of de Kinkenduut

naar verluidt een driftkikkertje dat rond 1970 in de omgeving Nieuwe Bosscheweg gewoond moet hebben.

 

Jos Jansen

de Heer van de Hoef

was gemeentesecretaris van Tilburg. Kreeg via zijn vrouw "De Leeuwenhoeve" aan de Abcovenseweg onder Goirle in bezit. Deze grote boerderij was gebouwd door de Tilburgse aannemer Antonie Goyaerts op de plaats waar voordien koning Willem II een van zijn schaapskooien had. De weduwe van Jos Jansen heeft in 1939 de hoeve verkocht aan de familie Piet Brock.

 

dhr. Jansen

Schaopke Jaanse

omdat hij een kop met blonde "schapenkrullen" had.

 

Willem Jansen

de Lapperd

werkte in de jaren 1950 bij het Nieuwsblad van het Zuiden en werd zo genoemd vanwege zijn grote oren. Stond er bekend als gangmaker onder het personeel die altijd wel te vinden was voor een geintje. Dan lapte hij graag iemand een streek.

 

Christina Janssen-Quinten (1921-2002)

Rôoje Stien

 

Rôoje Stien stal de harten van wielerliefhebbers door deze omhelzing van Maarten Ducrot bij de start van de Ronde van Tilburg. Dit wielercriterium  werd gehouden op 1 november 1987 (foto: Persburo van Eijndhoven).

 

had rood haar en liet bij openbare gelegenheden altijd goed merken dat zij er was, soms met een boodschappentas zwaaiend waar naar men zei best een steen in kon zitten. Zij nam (ongevraagd) een ereplaats in bij de inhuldiging van Prins Carnaval, ging recepties af die in de krant waren aangekondigd en liet merken dat zij er was. Voor haar aanwezigheid op de afscheidsreceptie van burgemeester Becht in 1975: klik hier. Was zij er niet dan werd ze gemist, want zij hoorde erbij. Zij woonde als kind in de Trompstraat en later, getrouwd met Janssen, eerst in de Veemarktstraat en daarna in de Reinier Claeszenstraat. In 2000 verblijft zij in het verpleeghuis “De Volckaert” in Dongen waar ze enkele jaren later is overleden.

 

Rôoje Stien in een act met Simon Vinkenoog.

 

Van steen in de tas tot bier in het glas: Stien kwam in 2019 terug op aarde in de vorm van een bierflesje met amberkleurige inhoud, omschreven als “eigenzinnig, onverschrokken, met een explosie van citrusachtige tonen en nasmaak van karaktervolle bitterheid. Goed gezelschap ook bij het eten.” De bedenker van deze metamorfose was Stadsbrouwerij 013, die in 2017 neerstreek aan de Piushaven,

in het gebouw “Amsterdamse Boot” (zie hoofdstuk 4), (foto: coll. Ed Schilders)

 

Josephus (Jos, Jozef) Franciscus Maria Janssen (1872-1945, x Maria A.J. Verhulst 1878-1927, xx 1929 Wil Twaalfhoven, zie daar)

de Gebraojen Haon

dankte zijn bijnaam aan een parmantige manier van lopen die iets weg had van die van een haan. Hij was directeur van de Stoomververij en Chemische Wasserij “De Regenboog” van Janssen & Bierens aan de Bredaseweg. Deze fabriek werd in 1891 opgericht door Henricus Dionysius Janssen (geb. 1833), Augustinus Hubertus Vincentius Janssen (1842-1910) en Daniël Franciscus Bierens (geb. 1840) en stond in de volksmond ook wel bekend als “Jaanse èn en Bietje” omdat er nogal zuinig werd uitbetaald. De Regenboog heeft tot in de jaren 1980 bestaan, sinds 1961 echter als een onderdeel van Palthe. In de jaren 1990 zijn de gebouwen, die toen nog maar gedeeltelijk door De Regenboog zelf werden gebruikt, afgebroken om plaats te maken voor het woningcomplex Regenboogpark. Jos Janssen is eerst gehuwd geweest met Verhulst (een van hun kinderen was Han "Puntje", zie daar) en was o.a. betrokken bij de bouw van de kerk van pastoor De Klijn (zie daar) aan de Ringbaan West, waar hij van 1921 tot zijn overlijden ook kerkmeester was.  

 

Bedrijvigheid bij Stoomververij en Chemisch Wasscherij De Regenboog in 1930. De naam stond heel hoog in knotsgrote letters in de richting van het spoor, zodat deze goed te zien was vanuit de trein.

 

In 1940 werd gevierd dat De Regenboog 50 jaar bestond. Hier de medeoprichter Jos Janssen aan het woord. Hij kreeg een portret aangeboden van het personeel, geschilderd door Theo Swagemakers. Links met de bloemen zijn echtgenote Wil Janssen-Twaalfhoven (foto: coll. RAT)

 

Een karavaan auto's van de Regenboog voor de Heuvelse kerk bij de jaarlijkse Christoffel zegening bij de Christoffel-zegening in 1950. Rond 1960 werd dit ritueel verplaatst naar de kerk van de Koningshoeven.

 

Wilhelmina (Wil) Theodora Maria Janssen-Twaalfhoven (Utrecht 1894 -1982)

de Koningin van Tilburg

Wil Twaalfhoven trouwde in 1929 met de weduwnaar Jos F.M. Janssen (zie hiervoor). Na de oorlog 1940-’45 werd zij actief op politiek en sociaal-cultureel gebied. In 1945 werd zij het eerste vrouwelijke gemeenteraadslid (voor de KVP, tot 1966) en werd lid van de provinciale staten (ook tot 1966). Verder zat zij in zowat alle zorg- en liefdadigheidsinstellingen die er waren, vandaar de bijnaam. Zo was zij voorzitter van het Wit-Gele Kruis afdeling Tilburg, voorzitter Katholieke Gezinszorg en van het Katholiek Vrouwengilde en organiseerde het ziekentriduüm. Ook was zij president-commissaris bij De Regenboog. In 1964 ontving zij de zilveren legpenning van de gemeente Tilburg.

 

Charles en Joop Janssen

de Goede Moordenaars

bijnaam met een knipoog naar een bekende boektitel van Antoon Coolen uit 1931 die werd gegeven aan twee ongehuwd gebleven zonen van Jos Janssen. Reden: ze zouden nog geen vlieg kwaaddoen, zo goedaardig waren ze! Zij volgden hun vader op in de Regenboog.

De familie Janssen woonde in villa Mariënhof aan de Bredaseweg (nr. 387) die Jos de Gebraojen Haon in 1916 had laten bouwen, met een landschapstuin eromheen naar ontwerp van de bekende tuinarchitect Leonard Springer. Na de dood van Jos bleven zijn weduwe en zonen Charles en Joop daar wonen. Toen de langstlevende (Charles) in 1986 kinderloos stierf, liet hij huis en tuin na aan Staatsbosbeheer omdat deze dienst de familie al jaren had bijgestaan met het onderhoud van de monumentale tuin. Voorwaarde was wel dat de tuin nog minstens 25 jaar zou blijven gehandhaafd. Staatsbosbeheer heeft er zelf na 1989 echter nog geen tien jaar gezeten, want in de tweede helft van de jaren 1990 werd het regiokantoor te Tilburg in het kader van een reorganisatie opgeheven. Het huis, met als nieuwe huurder een Europese natuurorganisatie, en de tuin staan er rond de eeuwwisseling in volle glorie bij. In 2002 trok er een nieuwe huurder in nadat de natuurorganisatie naar Brussel was verhuisd.

 

Han Janssen (x Mariëtte van Kemenade)

Puntje

oudste zoon uit het eerste huwelijk van Jozef Janssen (zie hiervoor). Woonde in de Sint Josephstraat naast Knegtel in een huis met zwembad, wat toen opzien baarde. Was o.a. voorzitter van de Stichting "Hart van Brabant" in 1959 (zie ook hoofdstuk 4: de Bille van Mariëtte).

 

de gezusters Janssen

de Gèète van Pigge

een van deze vier zussen was getrouwd met Dikke Jan de Beer (zie daar). De gèèt van Pigge was een begrip in Tilburg (zie bij Leonard Pigmans) maar waarom deze zussen zo werden genoemd is niet bekend.
 

Laurentius Joannes Janssens (1817-1899, x 1846 Elisabeth van Buren, Voorburg 1821 - 1902)

Lau Tòd

 

 

 

hij was de oprichter van de firma N.V. Janssens van Buren wollenstoffen. De fabriek was deels opgebouwd met stenen van het in 1856 gesloopte nabijgelegen Kasteel van Tilburg. De voorloper van deze fabriek is een fabriekshuis geweest dat stond aan de noordkant van het Hasseltplein met uitzicht op de Hasseltse kapel. Daar was Joannes Laurentius Janssens (1779-1860) de baas. Van 1821-’31 heeft Peerke Donders bij hem gewerkt. Over Peerke schijnt Joannes te hebben gezegd: “Het is een sukkelaar, maar men moet hem vergeven, hij heeft het te druk met Onze Lieve Heer”. Later heeft er als herinnering nog heel lang een beeld van Peerke in de fabriek van Janssens van Buren gestaan!   

 

 

Briefhoofd van Janssens van Buren uit 1918. Rechtsonder loopt de Gasthuisstraat langs de voorzijde van de fabriek en directiewoningen. In de laagbouw linksachter met het platte dak kwam later de grote Albert Heijn (foto: coll. RAT)

 

Elisabeth Joanna Maria Janssens (1860-1936)

de Koningin van de Locht

 

Elisabeth (Lisa, Lies) Janssens woonde met haar ook ongehuwde broer Vincent naast de fabriek Janssens van Buren aan de Gasthuisstraat, in het huis waar vanaf 1958 het Textielmuseum heeft gezeten totdat dit in 1985 naar de voormalige fabriek van Mommers in de Goirkestraat ging (foto: coll. Fam. Janssens)

 

deed, zoals veel fabrikantenvrouwen, liefdadigheidswerk zowel in bestuursfuncties als “in het veld” (het bezoeken van zieken en ouderen e.d.) Zij woonde in een huis naast de fabriek van Janssens van Buren op de hoek met de Pironstraat tegenover A&N Mutsaerts. Zij liep regelmatig naar het ziekenhuis aan de Locht en deed dat in een opvallend statige houding, vandaar haar bijnaam.

 

Laurentius Joannes Antonius Hermanus Janssens (1894-1964, x Maria F.H. Laane)

de Loudspeaker

was wollenstoffenfabrikant bij Janssens van Buren. Woonde in de Gasthuisstraat, later in de Stationsstraat. Zoon van Johannes (Jan) Laurentius Janssens x Maria Johanna van Spaendonck en een kleinzoon van Laurentius Lau Tòd Janssens, de oprichter van het familiebedrijf aan de Gasthuisstraat. Hij was een broer van Jan Ballon en neef van Lau Segaar en Lau Parapluu. Zijn bijnaam had hij te danken aan zijn luide stem.

 

Maria Francisca Henrica Janssens-Laane (geb. te Roosendaal 1896)

Mater Dolorosa

was de vrouw van Laurentius J.A.H. Janssens (zie hiervoor) omdat ze iets droevigs in haar blik scheen te hebben.

 

Cornelis (Cees) Bernardus Janssens (1867-1947)

Kaoie Kees

hij was de vader van de hierna genoemde Bernard Janssens en werd zo genoemd omdat hij dagelijks door de fabriek van Janssens van Buren liep te kijken of alles goed ging. Hij trok daarbij steevast een streng en ernstig gezicht, vandaar.

 

Bernard Janssens (overleden 1983, x Nettie de Jongh)

den Beul (2)

omdat hij nooit ook maar een vlieg kwaad deed. Familietak Janssens van Buren, broer van Lau Parapluu.

 

 

Bernard Janssens (1902-'83) en familie op zijn tachtigste verjaardag in 1982. Links van hem zijn zoon Duc (Liaan). Foto: coll. Fam. Janssens

 

Nettie Janssens-de Jongh (Duiven 1913 – Vosselaar, België, 2000)

de Lama

was gehuwd met Bernard Janssens. De verklaring voor haar bijnaam luidt, dat zij “met consumptie” sprak en/of op een bepaalde manier kon kijken die hooghartig leek.

 

Ronald C.J.L.M. “Duc” Janssens (1944 – Terheijden 2021, x 1972 Christa Paula van Oosterzee)

Duc of Duc Liaan

zijn bijnaam werd al vroeg uitgevonden, toen hij een jaar of zeven was, door zijn vriendjes die de Donald Duck lazen. Ronald werd Donald Duck en dat werd weer ingekort tot Duc. Door deze ervaring wijs geworden hebben ze in 1974 hun zoon maar meteen als Duc laten dopen. De toevoeging Liaan ontstond op het Odulphus lyceum omdat hij groot en mager was en wat slungelachtig liep. Duc is een zoon van de hiervoor genoemde Bernard en Nettie Janssens-de Jongh. Bernard was dus textielfabrikant bij Janssens van Buren. Het gezin woonde ten tijde van de oorlog 1940-’45 in de Drossaard van Wesepstraat (Zorgvlied). Duc werd geboren in een schuilkelder vlakbij, want het overvliegen van Duitse V-1’s richting Engeland was gevaarlijk. Er kwam er weleens een voortijdig naar beneden, wat een keer werkelijk gebeurde op nog geen 100 meter afstand. Deze viel op de kapel van Mariëngaarde (zie bij Benoit Mutsaerts). Na zijn studie sociale wetenschappen in Tilburg vond Duc werk bij de rijksoverheid en leek hij afgeschreven voor deze stad. Hij bleef echter belangstelling houden voor het verleden en heeft een aantal jeugdherinneringen uit Tilburg gepubliceerd in een serie Vertèlverhaoltjes op www.geheugenvantilburg.nl

 

Laurentius Josephus Ignatius Janssens (1891-1944, x Henriëtta J.C. Bressers)

Lau Segaar, Lauwke Tòd of de Spònse Braobander

Hij was wollenstoffenfabrikant bij Janssens van Buren. Neef van Tòd, Parapluu en Ballon. Zoon van Karel Janssens en Agnes Mutsaers. De bijnaam Lau(-wke) Tòd was doorgegeven in de familie.

Vroeger was het in fabrikantenkringen een gewoonte dat men elkaar op de eerste dag van het nieuwe jaar zalig Nieuwjaar ging wensen. Dat gaf een hele drukte met af en aan rijdende koetsen. Deze geste moest door het drukke nieuwjaarsdagprogramma overigens soms beperkt blijven tot het afgeven van een visitekaartje met gevouwen hoekje ten bewijze van een persoonlijke visite. Karel Janssens, de vader van Lau Segaar, was eerder weduwnaar geworden van Agnes Mutsaers en in 1895 hertrouwd met Maria Eras. Zij woonden in een groot huis aan de Gasthuisstraat, waarin later het Textielmuseum van start ging, en namen op zekere dag Marinus Leemans als huisknecht en chauffeur in dienst. Deze had eerder gediend bij baron Van Pallandt. Leemans vroeg kort na zijn aanstelling aan zijn nieuwe patroon of hij op nieuwjaarsdag het (butler-) uniform met gouden tressen e.d. mocht dragen dat hij nog had uit zijn vorige dienstbetrekking. Op de eerste dag van het jaar werd er immers veel aanloop verwacht. Janssens zal zo ongeveer hebben geantwoord: “Ge doet mar,” waarop Leemans inderdaad besloot om zich in zijn gala-uniform te hijsen. De eersten die vervolgens aanbelden waren Karel Janssens’ zwager Lambert de Beer en zijn vrouw. Toen een “echte butler” in vol ornaat opendeed maakte Lambert de Beer, die bekend stond als een ad rem persoon, prompt een diepe buiging, terwijl hij de onsterfelijke woorden sprak: ”Maajesteit, is Jaanse thèùs?” Dit voorval veroorzaakte de nodige hilariteit, maar betekende ook het snelle einde van het gala-uniform in huize Janssens. Wel is dat daarna ongeveer een eeuw in de familie bewaard gebleven. Op het laatst lag dit bij nazaat Ruud Janssens, die eind 2023 ontdekte dat er nog maar weinig van over was. Het restant heeft hij toen weggegooid, onder de verzuchting dat je wel kon zien dat de stof niet van Janssens-van-Burenkwaliteit was! Hij wees er ook op, dat het bovenstaande citaat in zijn familie als de letterlijke tekst gold. Het ook gehoorde: “Siere, is Jaanse thèùs” (i.p.v. “Maajesteit…”) is er later van gemaakt.

Opvallend genoeg dook de naam Marinus Leemans ook op in een verhaaltje dat ik laatst hoorde van mijn achterneef Berry de Beer (zie bij Marie-Louise “Muis” de Beer en Bernardus “Paus” Eras). Deze Marinus was de zoon van voornoemde huisknecht en chauffeur. We hadden het over het standsverschil in Tilburg voor de oorlog en wat je daarvan kon merken op school. Hij gaf mij het volgende opmerkelijke voorbeeld:

“Voor de oorlog speelde het standsverschil ook op de lagere school. Zo werd ik bij het spel vlag veroveren in de Drunense Duinen steevast als de generaal gekozen. Als een leerling mij beledigde of bedreigde, dan kreeg hij te maken met Marinus Leemans. Deze sloeg hem dan op zijn (.…) Marinus was de zoon van de chauffeur van Karel Janssens. Hij had geleerd dat het zijn plicht was altijd op te komen voor de hogere klasse…...”

 

Laurentius C.A.M. Janssens (1899-1975)

Lau Parapluu

 

Laurentius Janssens, of Lau Parapluu (foto: coll. RAT)

 

familietak Janssens van Buren. Zijdelings betrokken bij het familiebedrijf, koos hij voor maatschappelijke en politieke functies. Was wethouder van 1939-1961, gemeenteraadslid van 1927-1966 en loco-burgemeester van Tilburg o.a. in de moeilijke oorlogsjaren. Zoon van Kees en neef van Segaar, Tòd en Ballon. Hij is ongehuwd gebleven.

 

Mathilde (Tilly) Janssens

Willem de Zwèèger

familietak Janssens van Buren, zuster van de wethouder (Lau Parapluu) bij wie zij inwoonde. Er wordt wel gezegd dat zij daaraan haar bijnaam te danken heeft: zij wilde niet uit de school klappen over vertrouwelijke gemeentezaken, ook niet als ze onder druk werd gezet. Dit laatste is naar men zei meer dan eens voorgekomen!

 

Jan Janssens (11 sept. 1896 – 13 sept. 1976)

Jan Ballon

was wollenstoffenfabrikant bij Janssens van Buren, zoon van Jan. Bleef vrijgezel en woonde eerst bij de fabriek in de Gasthuisstraat, daarna Ringbaan Oost. Broer van Tòd en neef van Segaar en Parapluu. Over Ballon gaat het verhaal dat hij de was de deur uit deed naar de zusters van De Goede Herder aan de Bredaseweg (ook de Zusters van de Verlaote Kènder genoemd, zie hoofdstuk 2) en dat hij, toen hij niet zo tevreden was over de kwaliteit van dit gezegende werk, eens een mand zou hebben teruggestuurd met een briefje erin: "S.v.p. meer zeep gebruiken!" Naar verluidt kreeg hij een week later precies dezelfde mand retour, zij het met een ander briefje: "S.v.p. meer papier gebruiken!"

Over de fabriek van Janssens van Buren ging ook het volgende verhaaltje: een van de directieleden was op een dag druk bezig op zijn kantoor toen er een bezoeker binnenstoof die kennelijk langs zijn secretaresse was geglipt. Het was een verkoper van kantoorboekhandel Aarts & Co. Dit kwam helemaal niet gelegen maar voordat hij iets kon zeggen vroeg de bezoeker hem: “Heeft u misschien nog potloden nodig meneer?” Waarop Janssens de vraagsteller toesnauwde: “Potlooje, potlooje!? Die hèk zat. Stikt ze mar in oew gat!” De geschrokken verkoper trok zich snel terug. Even later werd er opgebeld door de directeur van Aarts & Co. die zijn beklag wilde doen over deze bejegening van zijn medewerker. Het aangesproken directielid reageerde quasi verstrooid en vroeg wanneer dat dan wel geweest was. “Een half uur tot drie kwartier geleden meneer.” De reactie liet niet op zich wachten: “Dan zeg mar dattie ze d’er öt kan haole!”

 

pastoor Karel Dominicus Josephus Janssens (1897-1980)

Karel Kwèèk

Uit de familietak Janssens van Buren, zoon van Karel. Hij werd in 1922 priestergewijd, was vervolgens prefect van kleinseminarie Beekvliet in St. Michielsgestel (waar hij "de Buffel" werd genoemd), waarna van 1939-’63 pastoor van de parochie Gasthuisstraat in Tilburg. Na zijn periode als pastoor werd hij rector op 't Hooge Veer (zie de Zusters van de verlaote Kènder, hoofdstuk 2). Hij had zijn bijnaam te danken aan zijn geweldig stemgeluid.

In 1972 vierde hij zijn gouden priesterjubileum. Daarbij bood de familie hem een gedenkbord aan met zijn lijfspreuk: “Les mechants sont buveurs d’eau,” wat betekent: boze mensen zijn waterdrinkers. Het behoeft geen verdere uitleg, dat Karel Janssens een Bourgondisch ingestelde priester was uit het Rijke Roomse Leven. Over deze kleurrijke figuur deden dan ook veel anekdotes de ronde. Eén ervan luidde als volgt:

Karel Kwèèk Janssens stond ook bekend als een ouderwetse bullebak en ongedurige driftkikker. Uit zijn tijd als pastoor van de Gasthuisstraat stamt het verhaal dat hij zijn misdienaars eens voor wilde doen hoe ze de klok moesten luiden omdat hij niet tevreden was over hoe zij dat deden. Hij verzamelde zijn misdienaars onder in de klokkentoren voor zijn demonstratie. Vervolgens gooide hij vol ongeduld en energie zijn zware lichaam omhoog tegen het klokkentouw. Door het gewicht knapte er iets helemaal bovenin en dwarrelde dit touw van hoog in de toren naar beneden. Enkele tellen later lag pastoor Janssens op de grond, bedolven onder de grote touwkluwen!

 

Pastoor Karel Janssens reikt de eerste communie uit in de nieuwe kerk van de Gasthuisstraat, 1957 (foto coll. RAT)

 

Franciscus (Frans) J.M.H. Janssens (1890-1954, x Anna M.C.A. de Beer)

Fraans Segaar

uit de familietak van Eduard Janssens de Horion. Frans was een kleinzoon van Eduard en zoon van Emile Janssens (1860-1927, x Feldbrugge). Deze familie woonde eerst op de Heuvel en had er het pand laten bouwen, in het oostelijk deel waarvan later dokter Taminiau kwam te wonen (zie ook in hoofdstuk 4: et Stròtje van Taminiau) en nu de horecazaak Philip is gevestigd. Het westelijk deel werd afgebroken om ruimte te maken voor de doorsteek naar het Piusplein. De familie Janssens was zeer kinderrijk. Zo had Fraans Segaar liefst acht tantes, waarvan er drie elders in dit hoofdstuk onder hun huwelijkse naam zijn genoemd (Josephine Goijarts-, Anna Houben- en Miet Swagemakers-Janssens). Frans is overleden in Lugano.

 

Eduard F.A. Janssens (1834-1911, x 1859 Maria F.A.A. de Horion-de Corby, 1841-1907) stichtte de wollenstoffenfabriek Janssens de Horion, zat tot 1881 in de gemeenteraad en was van 1854-’96 president van de Kon. Liedertafel Souvenir des Montagnards (foto: Thiebault 1870, coll. RAT)

 

De fabriek van Janssens de Horion aan de Koestraat werd in de volksmond ook wel “Janssens (tot) de Horizon” genoemd. Dit beeld past daar zeker bij (foto: coll. RAT)

 

Walter Janssens (x Antoinette Enneking)

den Bill

was wollenstoffenfabrikant bij Janssens de Horion. Had een groot, rond gezicht en was helemaal kaal (kon met een pilsje op z'n hoofd lopen!) Vandaar de bijnaam. Hij was een broer van Frans Segaar Janssens (zie hiervoor).

 

Jos de Jong

de Kwaks

kantoorbeambte bij PTT Post met een bijnaam zonder afzender…..

 

Sjef de Jong (ca. 1900)

Beëlzebub

spookte rond op het kerkhof om mensen bang te maken.

 

Ludovicus (Louis) de Jong (1869 – Breda 1959)

de Swies

hij werd vooral bekend van zijn functie als suisse van de Goirkese kerk. Deze moest de orde bewaken tijdens de erediensten. De naam Suisse verwijst naar de Zwitserse Garde die een dergelijke rol vervult in het Vaticaan. Louis de Jong deed dit op et Gurke van 1935-’58, dus als een 65+ dienst. Hij had een statige, rijzige gestalte die daar goed bij paste. Iedereen daar kende hem dan ook als De Swies. Een suisse zag er in galatenue zeer indrukwekkend uit met staf, steek en een sjerp met de tekst "Eerbied in Gods Huis''. De jeugd was vol ontzag voor zijn gestalte en uniform. In de parochie den Bèsterd hadden ze vóór de sloop van de kerk in 1975 (deze in 1901 ingewijde kerk was opgedragen aan de H.H. Leonardus van Veghel en gezellen, en ontworpen door architect C.F. van Hoof) ook een suisse die aan dit signalement beantwoordde. Hij heette Van Gils en woonde in de Hoefakkerstraat. De suisse van de Heikese kerk had een soort tamboermaître-staf met een koperen bol aan een van de uiteinden.

Eerder (1895) was Louis de Jong medeoprichter van de Weversbond Sint Severus die in 1910 onder impulsen van kapelaan Poell (zie hoofdstuk 1) opging in St. Lambertus. In 1903 richtte hij de Tilburgse afdeling op van het “Kruisverbond” tegen drankmisbruik, wat aansloot bij een diocesaan initiatief uit 1897 om matigheid te promoten. Het is dus niet gewaagd om te veronderstellen dat De Jong in een van de vele textielfabrieken op het Goirke werkte en zich toen al betrokken voelde bij de kerk.   

 

Louis de Jong in vol ornaat als suisse van de Goirkese kerk (coll. Parochieel Kerkkoor Goirke)

 

dhr. De Jong

Dokter de Jong of Pietje Rutsel

woonde in de jaren 1940-'50 aan het Theresiaplein. Hij was een prominent lid van de EHBO-vereniging Petrus Donders (zie hoofdstuk 2: de Zwachtelbond). Mensen in de wijk die iets opliepen aan hoofd of ledematen gingen vaak eerst naar "Dokter" de Jong. Zijn werkelijke beroep was personeelschef bij een wollenstoffenfabriek. Er werd gezegd dat hij nogal eens arbeiders in de gaten hield terwijl hij zich in de fabriek verborgen hield. Als personeelschef liep je toen echter veel risico dat er zulke verhalen over je werden verteld. 

 

Harrie de Jong

den Zwèrver

Hij werd in 1983 exploitant van café Carte Blanche aan de Korte Heuvel 16. Voor die tijd had hij zwervend de hele wereld ontdekt. Vandaar zijn bijnaam, die voor hem in 1985 de reden was om zijn zaak in het vervolg ook maar Le Clochard (Frans voor zwerver) te noemen. Tot 2009 bleef hij deze zaak met bar en discotheek bestieren. In juni 2020 kwam hij op 73-jarige leeftijd te overlijden. Uit eerbetoon trok de begrafenisstoet met zijn stoffelijk overschot, onder grote belangstelling, over de Korte Heuvel.

 

Sfeerbeeld van bar Le Clochard aan de Korte Heuvel anno de eenentwintigste eeuw. Een oudere foto van deze locatie is te zien onder Jan Kenonbòl Pijnenburg.

 

Dionysius Jongbloets

Nies Spiers

spierste altijd. Woonde in de Prinses Sophiastraat.

 

dhr. Jongen (overl. ca. 1900)

de Sloome

was bakker in de Prinses Sophiastraat, hoek Oranjestraat. Hij was de grootvader van mevr. Tessy van Dooren-Jongen (1931-2002), lid van de gemeenteraad voor de ABT (Algemene Bejaardenpartij Tilburg, later TOP: de Tilburgse Ouderen Partij) van 1980 tot 1993.

 

Josephus Jongen (1871-1933, x 1896 Adriana van der Weegen)

Toet of Jôozep Jongen

Jôozep Toet Jongen was gehuwd met Adriana (Jana) van der Weegen (zie daar), die een winkel dreef op de spie van de Korvelseweg en Nieuwstraat. In 1932 verhuisden ze naar de Hesperenstraat vlakbij, waar “Toet” een jaar later kwam te overlijden. Hij was het hoofd van een ploeg kabelleggers, die na het graven van een sleuf door op een toeter te blazen het moment aangaf waarop zijn mannen allemaal tegelijk aan de kabel moesten sjorren om deze in de gleuf te leggen. Vandaar deze bijnaam. Meer officieel luidde zijn beroep metselaar-aannemer.

 

Pieter Jooss (1966-2018)

de Hindernisfotograaf

 

Foto op www.tilburgers.nl (2013)

 

Fotograaf Pieter Jooss leed aan een erfelijke stofwisselingsziekte (ziekte van Kufs) die zijn gezichtsvermogen steeds verder aantastte. Niettemin bleef hij foto’s maken, zelfs toen hij nog maar 5% gezichtsvermogen had. “Hindernisfotografie” noemde hij dit. Toen hij in 2018 op 52-jarige leeftijd aan zijn ziekte kwam te overlijden, liet hij een groot online oeuvre na met vooral veel zwart-wit foto’s van Tilburgse mensen, liefst natuurlijk in hun alledaagse omgeving, en van de stad in al haar mooie én rauwe facetten.  

 

 

Pieter Jooss maakte op 29 januari 2014 in het Cultureel Café bij Theater de Nieuwe Vorst deze foto van de journalist, poëzie-, proza- en dramaschrijver Jace van de Ven (geb. in Leende 1949), die van 2003-’05 de eerste Tilburgse stadsdichter was en in zijn columns in het Brabants Dagblad graag burgemeester Gerrit Brokx (zie daar) op de korrel nam (foto van www.tilburgers.nl)

 

 

1.K

 

Harrie van Kasteren jr.

Bultje

omdat hij wat hoog in de kraag zat (een bochel had) na een val uit een boom. Zijn vader (Harrie senior) en moeder San van Kasteren-Vriens dreven een uit eind 19e eeuw daterende winkel in kaas en vis in de "Bomenbuurt" (tussen de Bredaseweg en de Hart van Brabantlaan). Harrie junior stond altijd in de winkel wanneer zijn ouders met kaas en vis naar de markt waren. Na de dood van Harrie senior ging San nog even met haar tweede man Toon van Soest in de zaak verder, maar ze verhuisden al gauw naar België. In het hoekpand kwam een kruidenierswinkel. In 2002 kwam bij een restauratie van dit hoekwinkelpand de gevelplaat met de tekst "Handel in Kaas en Visch" in vergulde letters weer tevoorschijn.

 

Jan van Kasteren (Berkel-Enschot 1937 – 2010)

Jan Klabats

Hij werd geboren in het boerengezin Van Kasteren-Smulders, dat woonde in het buurtschap “Den Berkelschen Heikant” in Berkel. Hij is gehuwd geweest, daarna jaren gescheiden en wonend in de Kerkstraat in Enschot. Was een graag geziene gast in het café van Mie Pieters te Heukelom (zie hoofdstuk 4).

Hij overleed in Tilburg en zijn as werd uitgestrooid op het kerkhof van Berkel. Waarom hij Jan Klabats werd genoemd is niet bekend (bron: Rinus van der Loo)

 

Jos van Kasteren

den Baron van den Haajkaant (Berkel-Enschot)

Hij nam het gemengd boerenbedrijf van zijn ouders Jan en Mien van Kasteren – van Laak over en maakte er een varkensfokkerij van op de Heikantsebaan 4 (Berkel). Na enkele tientallen jaren besluit hij eind 2017 met zijn neef Leo en in overleg met de gemeente Tilburg om hun beider bedrijven aldaar te saneren om plaats te maken voor een klein villapark Kolenvense Akkers. Jos reed (en rijdt nog) altijd in grote auto’s rond en heeft daar zijn bijnaam aan te danken (bron: Rinus van der Loo).

 

Jan(-tje) Keller

Kuntje Kèlder (1)

dreef met zijn vrouw een kruideniers- annex snoepwinkeltje tegenover de Leo XIII-school in de Leo XIII-straat. Voor kinderen was het de grote lol om de winkeldeur hard open te gooien en te zien of Kuntje hen achternakwam.

 

Adrianus (Jaones) Petrus van Kempen (1881-1954, x 1910 Wilhelmina Cornelia Schonis (1880-1929)

de Lange van Kempen

Hij had een groot postuur en was begin twintigste eeuw zadelmaker en stoffeerder. Vooral veel boeren kwamen bij hem met zadelreparaties. Toen zijn vrouw nog leefde hadden ze ook een bedden- en matrassenzaak (zie foto). Er was een poort tussen deze twee zaken, op het toenmalige adres Wilhelminapark K 293. Een of twee van hun zonen, die ook flink van postuur waren, ging(en) werken bij V en D als stoffeerder. Jaones had twee vrijgezelle zusters, Anna en Carolien. Anna was kostuumnaaister en Carolien deed het huishouden, ook voor Jaones, toen die weduwnaar was geworden en met zijn dochter Sefa (Josepha) bij zijn zusters ging wonen. Dit moet op Wilhelminapark 104 zijn geweest, aan de kant van de huidige Veldhovenring, waar Anna M. van Kempen in 1920 woonde en bekend stond als “modiste en costuumnaaister” (zie “Het Wilhelminapark van Tilburg,” door Cees van Raak, Tilburg 2010, pag. 113, en herinneringen van Herman_Fitters)

 

Briefhoofd boven een nota uit 1911 van zadelmaker en stoffeerder Adr. van Kempen-Schonis aan de gemeente Tilburg vanwege werk voor het politiebureau Wilhelminapark (coll. RAT)

 

Johannes Maria Josephus Kerstens (1848-1913, x 1876 Aldegonda Maria Johanna van Leeuwen, 1849-1910)

Jantje “K”

hij was naast textielondernemer van de firma J.A.A. Kerstens' Lakenfabriek ook politicus: gemeenteraadslid van 1888 tot 1891, wethouder van 1891 tot 1913 en ook lid van provinciale van staten. Had in die combinatie van functies veel invloed in de stad. Woonde op de Heuvel, dichtbij "de Razzeldazzel" (zie hoofdstuk 4). Zijn vrouw kwam uit Den Haag, waar zij in 1876 in het huwelijk traden.

De samenwerking tussen Mutsaers en Kerstens die begon in 1848 werd in 1857 voortgezet als J.A.A. Kerstens' Lakenfabrieken aan de Langestraat. Leden van de families Kerstens en Mutsaer(t)s deelden er beurtelings de lakens uit. De laatste directeur was Frederik (Freek) Frans Karel Maria Mutsaerts (geb. 1919, x Marguerite Marie Jeanne van Dooren geb. 1920), die door samenwerking en overnames het slechte tij van de textielcrisis probeerde te keren, totdat ook hij moest aftreden (1965) om zich verder geheel te wijden aan zijn voorzitterschap van de Vereniging van Tilburgse Wolfabrikanten. Deze Freek was een zoon van Frederic (Frits) Richard Marie Mutsaerts (1895-1967, x Carola Renildis Marie Kerstens, zie ook bij Johannes Franciscus Soosje Mutsaerts. Hun dochter Carla en zus van Freek trouwde met de latere KVP-coryfee, fractievoorzitter en minister van Buitenlandse Zaken, Norbert Schmeltzer die in Tilburg economie had gestudeerd). Over Frits Mutsaerts ging het verhaal dat, hoewel hij niet meer rookte, toch steeds door de fabriek liep met een onaangestoken sigaret in de mond. Mensen die al langer bij hem werkten spoorden nieuw personeel aan om hem een vuurtje aan te bieden. Dit kwam die bereidwillige lieden echter op een fikse uitbrander te staan, want mijnheer Frits rookte toch niet meer! Een van de latere overnames was die van J. Brouwers' Lakenfabrieken (zie bij Fraans Hals Brouwers) in 1958. Mies Beels-Brouwers had bij deze transactie bedongen dat haar zoon Len de verkoop in het buitenland mocht blijven doen. Kennelijk had niet iedereen bij Kerstens veel fiducie in deze parachutist en misschien was hij ook niet meer zo gemotiveerd. Hoe het ook zij, bij een jong medewerker op de stalenkamer (Jan Pessers "Twee" zie daar,) die altijd de stalenkoffer voor Beels prepareerde voordat deze op zakenreis ging, rees al gauw het vermoeden dat er in het buitenland niet veel werd gewerkt, want de koffer ontving hij altijd keurig terug met alles precies zoals hij het er in had gelegd. Dit punt bleek onbespreekbaar bij de directie. Beels' positie was ijzersterk. Pessers nam daarop zelf eens de proef op de som en stopte enkele keien tussen de stalen. Toen Beels weer terugkeerde van zijn zakenreis zat alles, inclusief de keien, nog keurig op z'n plaats! Beels is later nog voor zichzelf begonnen met textielagenturen. 

 

De begrafenis van de ondernemer en politicus Johannes Kerstens in 1913 trok veel belangstelling. Deze foto is genomen in de St. Josephstraat (coll. RAT)

 

Aloysia (Wiesje) Kerstens

den Uut

was een dochter van Kerstens-van Leeuwen. Waarom zij den Uut werd genoemd is niet duidelijk. Misschien had zij veel liefdes die snel weer “uut” gingen?

 

Léon M.J.A. Kerstens (1900-1980, x Olga F.M. Schröder, 1901-2002)

de Beminneleke Gifmenger of den Bottelèèr

van Wijnhandel André Kerstens. In 1980 werd herdacht dat de familie Kerstens liefst 300 jaar in de wijnhandel actief was. Pas in 1840 kwam de eerste Kerstens overigens naar Tilburg. Dat was Bernard, die zich hier vestigde als apotheker en wijnhandelaar! In 1970 werd het sinds 1882 bestaande wijnhuis Louis Bogaers overgenomen. De geplande feestelijkheden in 1980 werden echter overschaduwd door de dood van “Mijnheer León” (een zoon van André Kerstens (1865-1925, x 1897 Seraphina Maria Camilla Bogaers, 1874-1944, dochter van Vincent, zie daar).

Na het overlijden van Léon Kerstens in 1980 werd de familiezaak voortgezet door zijn zonen Rob en Leopold samen met hun neef André, totdat die in 1990 werd overgenomen door Pernod Ricard. Het vanaf 1987 al tot dit Franse concern horende bedrijf Cooymans uit Den Bosch werd in 1993 met André Kerstens samengevoegd op de Tilburgse locatie die daartoe werd uitgebreid. Rob is ook bekend geworden als schrijver van artikelen en boeken over wijn, waarbij hij overigens ook veel aandacht schonk aan Spaanse wijnen en sherry. Hij kreeg daarvoor eens een hoge Spaanse onderscheiding. Neef André is geruime tijd verbonden geweest aan de Nederlandse Wijn Academie. De familie Kerstens zou rechtstreeks afstammen van de markies van Léoville, die in 1712 het prestigieuze Château Léoville Las Cases in het Sain-Julien district verwierf.

 

Petrus van Keulen (1855-1938)

Peer Luijten

 

Petrus van Keulen, Peer Luijten genoemd, hier op een foto uit 1923 (coll. RAT)

 

was eerst brandstofhandelaar en sloper, later straatmuzikant. Bespeelde een draaiorgeltje dat op zijn buik hing. Woonde op et Körvel en dronk naar men zei veel. Hij stierf in Breda. Hij was een zoon van Jan Baptist van Keulen en Petronella Somers. Zijn tweede achternaam (Luijten) wijst mogelijk naar een familielid waar Peer bij heeft ingewoond toen hij nog jong was. Twee nichten van hem heetten namelijk zo.

 

dr. Klercks

Kòp Klercks

huisarts

 

pastoor Waltherus J.J. de Klijn (1884-1958)

den Absoluusie of pestoor Akkermans

 

 

rector van ‘t Moederhuis Oude Dijk van 1914-1922, waarna bouwpastoor van de nieuwe parochie H. Margarita Maria Alacoque, of “de Bredaseweg”, als afsplitsing van Korvel. Deze kerk aan de Ringbaan-West (architect Bonsel, zie ook bij Beels-Brouwers) werd in 1922 ingewijd door de wnd. deken en pastoor van de Hasselt F.J.A. de Beer. Pastoor De Klijn was bekend om zijn ambities voor de kerk aan “het west-end” van de stad en zette daarvoor met succes zijn (vele) zakelijke talenten in.

 

Architect Bonsel ontwierp in 1920 deze Roomse Nederzetting, een parochiecomplex met de kerk als middelpunt, voor pastoor De Klijn. De kerk met pastorie, jongensschool St. Thomas en het broederklooster (St. Petrus Canisiushuis) zijn gelegen aan de Ringbaan West (voorgrond). De toren naast de kerk is nooit gerealiseerd. Aan de achterzijde van het blok, aan de Poirtersstraat, werden een kleuterschool, meisjesschool en het zusterklooster gebouwd (hier nog incompleet). Op de hoek van die straat met de Thomas van Kempenstraat (op de afbeelding onbebouwd) verrees ook een fors gebouw voor parochieactiviteiten zoals de scouting en een theaterzaal (“Westend”, later geprivatiseerd tot bioscoop Rex). Helemaal links heeft Bonsel al het huis ingetekend dat hij voor zichzelf ontwierp in gelijkende architectuur. Op een trapveldje naast de diepe tuin van het broederklooster rechts, lag de oorsprong (vóór 1930) van de voetbalclub Sarto.

 

Het bolwerk van kloosters en scholen rondom de kerk en pastorie van pastoor De Klijn besloeg al een heel blok tussen de Ringbaan-West en de Poirtersstraat voordat men er goed en wel was begonnen met de stadsuitbreiding. Vooral de sprong over de ringbaan met nieuwe woningen kwam slechts moeizaam op gang. De Klijn nam niettemin met enkele parochianen het gedurfde initiatief tot de bouw van pension Mariëngaarde, een huis voor (welgestelde) ouderen (architect Kropholler, 1935). Toch moest De Klijn, die al voor de oorlog op veul schòpkes had gerekend, tot zijn verdriet nog lang vanuit zijn pastorie over lege, uitgestrekte akkers kijken. Hij werd daarom ook wel pestoor Akkermans genoemd. Na de oorlog, toen de akkers snel met woningen werden bebouwd, heeft hij met grote vasthoudendheid gewerkt aan de stichting vanuit zijn parochie van de nieuwe parochie Sint Petrus en Paulus waar zijn kapelaan en neef C. Manders in 1955 de bouwpastoor werd. Manders werd in 1965 echter al benoemd tot opvolger van pastoor Karel C.L. de Beer (zie daar) in Hilvarenbeek nog voordat de bouw van zijn kerk aan de Vierwindenlaan van start kon gaan. De Klijn is begraven in zijn geboorteplaats Raamsdonkveer (zie hoofdstuk 4: de Börgemistersbuurt en et Teerevèldje).

Het verhaal ging dat pastoor De Klijn eens de hoge kerkelijke onderscheiding “Pro Ecclesia et Pontifice” moest gaan opspelden bij een vrouwelijke parochiaan met jarenlange verdiensten als vrijwilligster in organisaties van zorg en liefdadigheid. Toen de pastoor bij die gelegenheid haar omvangrijke "rondborstig voorkomen" waarnam werd hij onzeker over de plek voor zijn prik en vroeg, met het onderscheidingsteken in zijn hand kijkend naar het doelgebied: "Waar heeft u graag dat ik het neerleg, mevrouw?"

 

Prent  van de week van Cees Robben (15 februari 1958), ter gelegenheid van het afscheid van pastoor De Klijn.

 

Theo A.M. Knegtel (1893-1974)

den Beminneleken Afzètter

Forddealer, een van de eerste garagebedrijven in Tilburg, aanvankelijk jarenlang aan het Piusplein gevestigd, op de plaats waar eerst de bakkerszaak van zijn vader was. Hij breidde zijn zaak uit tot de Heuvel met een showroom (met groot voorover hellend raam) naast hotel Riche (nu Mercuur). Rond 1980 verhuisde garage Knegtel naar een terrein aan de Spoorlaan dat grensde aan de Gasthuisring en was daar een tijdje de buur van de drukkerij van het Nieuwsblad van het Zuiden. Later werd garage Knegtel overgenomen door Obam en verhuisde in 1999 naar industrieterrein Noord. Het terrein met opstallen aan de Spoorlaan is vervolgens verkocht aan een projectontwikkelaar die daar een groot woon- en kantoorcomplex neerzette, met een parkeergarage aan de spoorzijde die nog steeds Knegtelgarage heet.

 

Autoshow van Fordgarage Knegtel in 1924 op het Piusplein. Van enkele klanten die deelnemen zijn de namen herkenbaar, zoals A. Heerkens steenkolenhandel Zuidoosterstraat, J.J. de Leeuw handel in vis e.d. Tuinstraat, bakker M.C. Santegoets Trouwlaan en M&H de Bont grossier in kruidenierswaren Heuvelstraat. Linksboven de Koopmansbeurs die van 1919 tot 1927 op het Piusplein heeft gestaan. De inrit van garage Knegtel lag ook aan dit plein.

 

Fordgarage Th. Knegtel exposeert en jubileert op de Heuvel vanwege het 25-jarig bestaan in 1946.

 

Foto uit 1930 van een Lincoln uit de Tilburgse garage Knegtel die de eerste prijs won op een autoshow in Waalrijk. De prijs, twee zilveren kandelaars, ging naar eigenaar Sjef de Rooij. Achter het stuur: Theo Knegtel (coll. RAT)

 

 

Cornelia de Kock-Marsé (1842-1916)

Moejke de Kòck

woonde in een wevershuisje in de Rèèt. Zij was een van de vele volksfiguren die rond de eeuwwisseling werden vastgelegd door de befaamde, destijds in Tilburg gevestigde fotograaf Henri Berssenbrugge.

 

Foto Henri Berssenbrugge.

 

Broeder Desideratus (Wilhelmus Adrianus Josephus) Kocken (Ravenstein 1927 – 2007)
Broeder Desi, de Laatste Bedelpater

hij was een pater Kapucijn die bekend was in het straatbeeld van Tilburg omdat hij er steeds op uit ging, te voet of op de fiets, om mensen devotionalia aan te bieden zoals rozenkransen en kleine beeldjes van Maria en Antonius, sleutelhangers van Christophorus enz. De opbrengst was altijd voor de missie, waar zijn medebroeders als missionarissen werkten. Hij ging daar tot zijn tachtigste jaar mee door, vanuit het klooster aan de Korvelseweg waar hij sinds 1979 woonde. Daarvoor had hij al gewoond en gewerkt in verschillende andere kapucijnenkloosters als kok, koster en tuinman, nadat hij eind jaren 1940 was ingetreden in de Orde der Minderbroeders-Kapucijnen.
 

Broeder Desi Kocken op de Tilburgse kermis in 2006 (foto Karel de Beer)

Nies Koetje (1936-2006)
Koei

uit zijn overlijdensadvertentie
 

Antony Kok (Rotterdam 1882- Haarlem 1969)

Kokkie of Toon

 

Anthony Kok in de Lovensestraat met op de achtergrond de kerk van de parochie Loven, 1931

 

werd zo genoemd door zijn vrienden, allen aanhangers van de kunstbeweging De Stijl. Theo van Doesburg was in ons land een van de bekendsten. In 1914 leerde Kok in Tilburg Van Doesburg kennen en nog hetzelfde jaar besloten ze een tijdschrift over beeldende kunst uit te geven en soirees te organiseren. Kok bekwaamde zich in klankgedichten. Later voegden zich bijvoorbeeld ook Piet Mondriaan en Bart van der Lek bij hen. De Stijl zocht in plaats van breedvoerigheid naar diepte en intensiteit. Kok was een zoon van de Rotterdamse commies der Staatsspoorwegen Pieter Kok (x Sophia Hagen), die in het voetspoor van zijn vader trad en in 1908 naar Tilburg kwam in verband met zijn werk voor de spoorwegen, waar hij het bracht tot hoofdcommies. In 1952, tien jaar na zijn pensionering in Tilburg, verhuisde Kok naar Haarlem waar hij in 1969 is overleden.

Antony Kok, die een kamer betrok boven slagerij De Brouwer op de hoek van de Tuinstraat en de Telefoonstraat, ontpopte zich als amateur-dichter. In 1914 leerde hij de hier gemobiliseerde militair Theo van Doesburg (1883-1931) kennen. Deze beeldend kunstenaar, schrijver en dichter kwam hem regelmatig opzoeken in de Tuinstraat. Van Doesburg kon later nog lyrisch terugkijken op deze tijd en die omgeving: "Ik ben voortdurend met mijn gedachten te Tilburg. Ik zie voortdurend de Zomerstraat, de Heuvelstraat, de Stationsstraat en niet in het minst de Tuinstraat." Al in 1915 organiseerden ze samen met hun vriend de zanger Maurits Manheim het eerste "soiree intime" in café-restaurant Albert Jansen tegenover het station van Tilburg (later hotel P. Mulders, daarna Central) met een programma van klassieke muziek (door Kok op piano en Manheim zang) en een literair gedeelte (door Van Doesburg). In 1917 volgde oprichting van het blad De Stijl dat een van de belangrijkste tijdschriften zou worden uit de Nederlandse kunstgeschiedenis. In 1920 vond ondertekening van een manifest plaats door een groep rond De Stijl, onder wie Piet Mondriaan. Kok was de eerste die op klank gebaseerde gedichten maakte, zoals De Wisselwachter, Nachtkroeg en Klanken. Later raakte hij in de ban van een spiritualistische beweging. Misschien verklaart dat het feit dat er na 1923 geen bijdragen van hem meer zijn verschenen in De Stijl, en dat hij als belangrijke dichter van de Stijl toch behoorlijk in de vergetelheid raakte. Door zijn connecties met beeldende kunstenaars zou Kok in het bezit zijn gekomen van een verzameling schilderijen die ten tijde van zijn overlijden miljoenen guldens waard moet zijn geweest. Zijn erfgenamen hebben daar maar enkele duizenden guldens voor gehad. Men zegt dat de rest is verdwenen in de zakken van kunsthandelaren.

 

Op een deeltentoonstelling in Museum De Pont met betrekking tot 'De Stijl' en Antony Kok, was in 2007 een beredeneerde reconstructie te zien van de kunstwerken die bij Kok thuis ooit aan de muur hebben gehangen. Foto Ed Schilders.

 

 

Anthony Kok met Hannie (1912-’90) en Jan van Beurden, kinderen van een goede collega en vriend van hem, rond 1922. Een van de vroegste gedichten van Kok ging over baby Hannie.

 

Theo de Kok

de Matjas

fervent supporter van de TIJSC (Tilburgse IJshockeyclub) Trappers toen deze nog op een open baan speelde in wijk Theresia (zie bij Theo van der Aa). Ging daar altijd kijken met zijn vriend Van Melsbroek die de Fieliedoor werd genoemd (zie daar). De Matjas en de Fieliedoor kwamen beiden uit de Schaepmanstraat. Matjas de Kok stond erom bekend dat hij na afloop van de wedstrijd meer rondjes aannam dan weggaf.

 

Kees de Kokken

Kees de Jaoger

zoon van de jachtopziener van het kasteel van Tilburg op de Hasselt.

 

Gerard Koks (1939-2004, x Angelique van den Oetelaar

Kokkie Petat

kwam op 25-jarige leeftijd vanuit de regio Den Haag naar Tilburg en werkte eerst bij warenhuis Priba (Heuvelstraat). Toen dit werd gesloten zag hij kans om aan het Paletplein, in het nieuw westelijk stadsdeel, een cafetaria te beginnen. Hij noemde dat Kokkie Petat, gelijk aan de bijnaam die hij had overgehouden aan zijn militaire diensttijd. Later kortte hij dit in tot “Kopasnacks” en bedacht zijn befaamd broodje frika (worstenbroodje maar dan met frikadel in plaats van worst). De zaken liepen gesmeerd, zodat hij al gauw kon uitbreiden tot uiteindelijk zeven cafetaria’s (o.a. aan de Korveleseweg) en twee zaken in comestibles (één aan het Paletlein). Hij verkocht alles begin jaren 1990. Als hartstochtelijk carnavalsvierder was hij in 1967 een van de oprichters van de carnavalsvereniging de Fèènpruuvers (thuis in café De Fijnproever aan de Bredaseweg). Koks zat verder o.a. in de organisatie van den Opstoet (zie hoofdstuk 4) en nam daar ook zelf aan deel. Was medeoprichter van carnavalsorkest “De Vipkus” en bespeelde daarin de grote trom. Hij kocht voor het vervoer van dit orkest een oude brandweerauto, die werd gereden door zijn broer Harry (zie hierna).

 

Harry Koks

Cola Harry

was de broer van Gerard Kokkie Petat Koks. Kwam ieder jaar met carnaval uit Den Haag naar Tilburg om de brandweerauto van de Fèèpruuvers met het orkest “De Vipkus” te rijden, want er ging bij hem toch alleen maar Coca Cola in.

 

Adriaan Kolen

de Procureur

bekende stroper die alles van de jachtwet wist en daardoor nooit werd bekeurd, woonde in de Kapelstraat (ter hoogte van later bakker Smarius aan de Ringbaan-Noord).

 

Adrianus Kolen (1870-1950, x 1899 Cornelia Adriana van de Pas, 1872-1911, xx 1914 Anna Cornelia Brosens, 1880-1944)

Zwarte Jaanus of den Zwarte Koole

Boer die op de Tongerlose Hoeve aan de Reitse Hoevenstraat woonde, vanwege zijn donker uiterlijk. In 1232 schonk hertog Jan I van Brabant het patronaatsrecht (het recht een pastoor te benoemen) voor West-Tilburg aan de abdij van Tongerlo (B). Rond die tijd moet de Tongerlose Hoeve zijn ontstaan. In 1835 kwam de hoeve in handen van de familie Kolen, tot 1955. Toen kocht de gemeente Tilburg deze, met het oogmerk om de historische hoeve te slopen t.b.v. stadsuitbreiding (wijk ’t Zand). Prof. H. van den Eerenbeemt wist dit op het nippertje te voorkomen en zette fondswervingscampagnes op voor een restauratie welke in 1969 plaatsvond (bron: wikimiddenbrabant.nl)     

 

Deze foto werd begin 1900 genomen door Henri Berssenbrugge (zie daar) in de herd van de Tongerlose Hoeve aan de Reitse Hoevenstraat. Links Anna Cornelia Brosens, toen de meid van de familie Kolen en rechts (koffie malend) Cornelia Adriana Kolen - van de Pas. Zij waren resp. de tweede en eerste vrouw van boer “Zwarte Jaanus” Kolen (coll. RAT)

 

Foto van de Tongerlose Hoeve aan de Reitse Hoevenstraat, in 1950 gemaakt door A.C. Teuns. De hoeve was toen nog eigendom van de familie Kolen.

 

Jan Kolen

de Rèèke Jan Koole

hij was een begrip in de Rèèt en Reitse Hoevenstraat in de 19e eeuw. Daar waren meerdere boerderijen zoals de Bisschopshoeve en de Tongerlose Hoeve waar een familie Kolen in woonde. Deze bijnaam werd ook meer algemeen gebruikt voor iemand die goed geboerd had: "Hij is ene rèèke Jan Koole." Volgens een andere lezing woonde er op een hoek van de Telegraafstraat ook een Jan Kolen waar een gezegde van is afgeleid. Deze dééd alsof hij erg rijk was: “Hij beslècht (lijkt op) de rèèke Jan Koole,” kon dan ook slaan op iemand die dééd alsof hij geld genoeg had. 

 

weduwe Kolen

Mina Kuus

woonde in de Reitse Hoevenstraat.

 

dhr. Kolen

den Dôove Koole

was de oprichter van het transportbedrijf Gebroeders Kolen. Ook bekend van de Zandbar in de Goirkestraat.

 

Hendrikus (Hein) Kolsteren (Udenhout 1873 – Berkel-Enschot 1949, x 1901 Johanna Maria Vissers, geb. 1869 te Berkel-Enschot)

Hein de Putter

Na hun huwelijk in 1901 hebben zij een boerderij gehad aan de Berkelseweg 57 in Berkel. Waarom hij Hein de Putter werd genoemd is niet bekend (bron: van Rinus v.d. Loo)

 

Martinus Leo Koolen (geb. 1878)

Paus Koolen

Zijn geboorte viel samen met de verkiezing van Paus Leo XIII in 1878. Daarom werd Martinus Leo “Paus Koolen” genoemd. Ongeveer 25 jaar later, rond de eeuwwisseling, woonde hij samen in Udenhout met zijn zus Tonia Koolen (Oisterwijk 1871 - 1944) in een woning langs de N65. Dit pand noemde men vanwege zijn bijnaam het Vaticaan (zie hoofdstuk 4). Daar beviel Tonia in 1904 van haar dochter Adriana (“Jenneke”). Tonia werd toen de eerste “BOM” (bewust ongehuwde moeder) van Udenhout. De buitenechtelijke vader had zij bereid gevonden in Oisterwijk, waar zij eerst woonde. Tonia had een baan als spoorboomwachter en werkte bij de Tilburgse Katoenspinnerij en Twernerij (bron: Brabants Dagblad 31 mrt. 2022).

 

Andreas (Dré) de Kort

Dreeke den Buts of Poeperd de Kort (1)

 

 

reeds in 1879 moet er aan de Korvelseweg 209a een handel De Kort-Van Geloven hebben bestaan in naaimachines (links op de foto) later aan gevuld met rijwielen (rechts). Dré de Kort had een opvallende "buts" in zijn hoofd, vandaar zij eerste bijnaam. Men zei tegen hem: “Ge hiet nie Poeperd, war De Kort, mar ge hiet De Kort, war Poeperd.” Zijn (klein-) zoon Ben had er een postagentschap bijgenomen. In 2001 heeft deze zijn rijwielwinkel annex postkantoor gesloten, mede vanwege het feit dat hij meerdere malen het slachtoffer was geworden van een brute overval.

 

Jacques de Kort

Poeperd de Kort (2)

dreef een winkel (De Kort-van Leeuwen) in huishoudelijke artikelen en speelgoed in de Goirkestraat (nr. 58).

 

In dit rijtje panden in de Goirkestraat, grenzend aan het kerkhof (rechts) zien we v.r.n.l. het huis waarin vroeger de koster van de Goirkese kerk woonde, de winkel van bakker Smulders en links daarvan die van Poeperd of Poepertje De Kort–van Leeuwen.

 

dhr. De Kort

Poeperd de Kort (3)

werkte in de winkel bij Jan Plèk van Laarhoven aan het Wilhelminapark (zie daar). Hij stond daar bij zijn klanten bekend om zijn voorzichtigheid. Zo kon je vlak na de oorlog toen er aan van alles nog gebrek was met veel moeite slechts een of twee schriften bij hem losweken, ook al moest je er méér hebben voor school, anders was hij bang dat hij andere klanten tekort zou doen.  

 

dhr. De Kort

Poeperd de Kort (4)

zijn vader had een drogisterij vlak voor de overweg van de Gasthuisstraat. Deze zaak moest wijken voor de aanleg van et Hôogspoor (zie hoofdstuk 4). De Kort jr. vestigde zich in de Nieuwlandstraat. Hij dreef daar tot het midden van de jaren 1990 een parfumeriezaak.

 

dhr. De Kort

Poeperd de Kort (5)

was een dakloze die vaak rondhing op de standplaats van de taxi's, voor het station. Hij werd ook quasi-deftig Poupée à la Cour genoemd (cour = plaats, waar de taxi's stonden voor het station).

Meer dan vijf “Poeperds de Kort” kwam ik niet tegen! Het lijkt sterk dat er liefst vijf verschillende “Poeperds de Kort” geweest kunnen zijn, zodat men hier zou gaan twijfelen aan het bronnenmateriaal. Toch waren de informanten stellig overtuigd van hun herinneringen op dit punt! Je zou haast aan een genreaanduiding gaan denken.

 

Jan de Kort (x Mieke)
Jantje Contantje

omdat deze eigenaar van de welbekende zaak Broodje Jantje aan het NS-plein geen consumpties op krediet accepteerde. Meer dan 37 jaar was zijn creatie populair bij stappers en liefhebbers van het broodje met gehakt, gebakken uien en een pittige tomatensaus. Jantje was zó geliefd dat er zelfs in een aflevering van de Tilburgse Revue eens een lied over werd gezongen, geschreven door Ed Schilders (“Heimwee naar een Broodje Jantje”). Algemeen bekend in Tilburg en wijde omgeving was het motto “In ieder handje een Broodje Jantje”. In 2002 namen Jan en Mieke de Kort afscheid van het NS-plein. In 2005 nam de Bonheur Horeca Groep de naam, het beeldmerk en de receptuur over en beleefde het broodje een come-back tijdens evenementen en feesten, in varianten zoals: “Jantje Rood” met tomatensaus en “Jantje Bruin” met satésaus. Jan de Kort bleef als “ambassadeur” aan dit project verbonden. In 2010 werd een vestiging geopend aan het Pieter Vreedeplein. Bij het vijftigjarig bestaan van Broodje Jantje in 2015 kreeg Jan de Kort de Tilburg Trofee uitgereikt door loco-burgemeester Erik de Ridder.

 

Jan de Kort met in ieder hand een broodje, in zijn slagerij annex automatiek aan het NS-plein.

 

   

Het Broodje Jantje mocht zich op 27 april 2107 zelfs in een koninklijke belangstelling verheugen tijdens de gouden (Willem-Alexander 50 jaar) Koningsdag die de Oranje familie in Tilburg vierde. De prinsen Constantijn en Maurits doen zich hier te goed aan Jantje's broodjes. Een ingelijste vergroting van de foto rechts werd precies een jaar later in Groningen aangeboden aan prins Constantijn door Tilburg´s twee meest fervente fans van het Koningshuis, de gezusters Pauline en Marieke Gimbrère (foto's: Broodje Jantje).

 

Joannes (Jan) Reinerus Kortenraij (1869-1936, x ca. 1891 Wilhelmina “Mina” Johanna Mulhuysen, geb. Venlo 1870)

Jan de Kater of den Sik of Ouwe Jan

 

Foto van Jan Kortenray uit 1895 toen hij nog bij het Spoor werkte (foto: P. Weijnen, coll. RAT)

 

De van oorsprong Helmonder Jan Kortenraij ontleende zijn bijnaam aan de naam van zijn moeder, Antoinette Katers. Bovendien stond Helmond bekend als de stad van de “kattenmeppers”, wat te maken zou hebben met het eten van kattenvlees in de hongerige oorlogsjaren. Dat gebeurde overigens ook elders. Tot de spoorwegstaking van 1903 werkte Kortenraij als stoker resp. machinist op de tram van Helmond naar Gennep. In 1903 werd hij ontslagen wegens deelname aan de staking. Vervolgens leidde hij met zijn gezin een zwervend bestaan langs diverse plaatsen in Nederland en verbleef ook een tijdje in Wallonië (B.), totdat hij zich begin 1914 definitief in Tilburg vestigde: aanvankelijk in het woonwagenkamp aan de Bosscheweg ter hoogte van de splitsing van spoorlijnen, daarna in de Ruischvoornstraat. Hij werd een bekende in het stadsbeeld, op markten en door straten langs deuren gaande. Was naast harmonicaspeler ook scharenslijper en venter in diverse koopwaren (hij had een goede neus voor spullen waar iets aan te verdienen viel.) In 1934 was hij als muzikant nog aanwezig bij de grote tentoonstelling ter gelegenheid van Tilburg 125 jaar stad. Veel meer over het avontuurlijk leven van Jan Kortenraij is elders op CuBra te lezen: Klik hier

 

 

“Zonder drank geen klank,” dacht Jan Kortenray zeker toen hem werd gevraagd om zijn muziek te laten horen tijdens een Brabantse koffietafel van de R.K. Bond van Café – Restauranthouders en Slijters te Tilburg (foto: Kath. Illustratie 1936. Zie ook: We hebben gezongen en niks gehad, Rolf Janssen, Tilburg 1984).

 

Johannes (Jan jr.) Petrus Kortenraij (Leiden 1892 – Vught 1956)

den Dôove of Dôove Jan

trad in de voetsporen van senior: was ook accordeonspeler en woonde ook in de Ruischvoornstraat.

 

Josephus Alphonsus (Jos) Krieckaart (Hontenisse 1902 – Tilburg 1980, x Berkel-Enschot 1933 Maria Petronella “Ciska” Noijens)

de Zeeuw

Hij stond bekend als een bekwame landarbeider uit Zeeuws Vlaanderen en kwam in 1933 in loondienst werken bij “de Russische Madame” (Antonine Bersin, zie daar). Deze had in 1921 de historische boerderij Baaneind 12 met 7,5 ha landbouwgrond gekocht in Laag Heukelom, enkele honderden meters van Mie Pieters (zie hoofdstuk 4). De toenmalige pachters, Jan en Jana van de Wouw, mochten van haar blijven en werkten er tot 1926. In 1933 pas nam madame haar boerderij in eigen exploitatie, waarvoor Jos Krieckaart werd aangetrokken. Reden was dat in de economische crisistijd de grond beter benut moest worden! Madame hielp zelf regelmatig mee op het land. Na haar dood in 1941 had Krieckaart zakelijk te maken met haar zoon André Eschauzier. Na de oorlog wist Krieckaart de boerderij in pacht te krijgen en in 1952 werd hij eigenaar. Toen, in het jaar dat de op het terrein gelegen villa Zonlicht finaal afbrandde, besloot André namelijk de boerderij met grond te verkopen aan Jos, behalve het bijgebouw met garages en gastenverblijf dat hij zelf hield. Dit bijgebouw verkocht hij in 1958 alsnog aan Krieckaart, die het verbouwde tot woning voor zijn zoon Ed en diens vrouw Marian, die daar in 2019 nog steeds wonen.

Jos Krieckaart woonde tot 1965 op Baaneind 12 en was hier de laatste actieve boer. De boerderij dateert uit de tweede helft van de zeventiende eeuw en was oorspronkelijk een zeer bijzondere combinatie van boerderij en brouwerij. Een sloot ter plaatse, de Brouwerssloot, herinnert nog aan de brouwerij activiteit. Daarnaast wordt de boerderij qua constructie beschouwd als een voor deze streek zeldzame combinatie van het lang- en dwarsdeeltype. De hoeve kreeg in 1970 de status van rijksmonument en is grondig gerestaureerd (bron: Rinus van der Loo en de bij Bersin genoemde biografie van de Russische Madame).

Jos Krieckaart was overigens niet de enige Zeeuwse landbouwer die in deze contreien terecht was gekomen. Zeker tijdens het interbellum (1918-’40) waren er méér Zeeuwen werkzaam in Midden Brabant, zoals rond Esbeek als pachtboer op het landgoed van “De Utrecht”. Zij hadden de reputatie, beter vertrouwd te zijn met modernere landbouwmethoden dan hun Brabantse collega’s. In de economische crisisjaren was immers meer efficiency vereist en daar waren de traditionele Brabantse keuterboeren (ook wel kosaarden of cossaerten genoemd, zie wiki/Keuterboer) niet zo goed op ingesteld, met name omdat zij naast het “boeren” vaak ook nog andere activiteiten verrichtten.

 

Hoeve Baaneind 12, foto uit 1967 door G.J. Drukker (coll. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)

 

Zo mooi staat de monumentale boerderij aan het Baaneind er in 2019 bij. De markante, rietgedekte wolfskap reikt aan de achterzijde bijna tot aan de grond (foto Karel de Beer).

 

Peer Krijnen (geb. ca. 1945)

de Slip

woonde tot 1985 in de Veestraat. Stond aan het hoofd van een familie die er veel overlast veroorzaakte. Peer heeft ook geruime tijd in de gevangenis doorgebracht. Het verhaal wil dat er in 1985 een opmerkelijke deal werd gesloten tussen Tilburg en de gemeente Maastricht, waarbij besloten zou zijn om twee probleemfamilies te ruilen. Zodoende werden de gemeentes ieder van een probleem verlost, en kregen de beide families een nieuwe kans. Begin 2002 luidt het nieuws dat de gemeente Maastricht een huizenblok naast een gevangenis voor de familie Krijnen opkoopt, omdat deze zich na zeventien jaar nog altijd onaangepast gedraagt!

 

Piet Krijnen (1957-2001)

Rooje Piet

woonde met zijn partner Nel van den Dungen in de Zernikerstraat

 

Antonius (Anthony) de Kroon (Oirschot 1838 – 1913, x 1867 Johanna van de Ven, 1838-1905)

Brouwer Kroon, ook wel de Bierbrouwer op Enthoven

Hij was telg uit een zeventiende-eeuwse Oirschotse bierbrouwersfamilie (vroeger geschreven als De Croon). Uit zijn huwelijk met de Tilburgse Johanna van de Ven krijgt hij vijf dochters. Aanvankelijk staat hij te boek als landbouwer te Tilburg, waar hij via zijn moeder enkele percelen grond verwierf tussen de voormalige gehuchten Klein Loven en Enthoven, nabij de Bosscheweg. Dit gebiedje, bekend als de Doornbosse Velden, lag aan het Pelgrimspad, dat vroeger (toen het Wilhelminakanaal er nog niet was) vanuit de stad door Moerenburg richting Den Bosch ging.

Het bloed kroop bij Antonius waar het niet gaan kon. Hij vroeg in 1868 vergunning aan tot het oprichten ter plaatse van een bierbrouwerij. Deze werd snel gerealiseerd. De zaken gaan vervolgens voorspoedig en hij brouwt met zijn “Kroonbier” een goede reputatie op. De Kroon staat dan ook bekend als “de Bierbrouwer op Enthoven.” Als hij binnen zijn familie geen geschikte opvolger kan vinden, besluit Anthony (wiens naam ook zonder h wordt geschreven) in 1897 zijn zaak inclusief de omliggende grond over te doen aan de aannemer Wilhelmus Weijers ten behoeve van diens zoon Antoon. Daarna vestigde hij zich als manufacturier elders in de stad, waar hij in 1913 overlijdt, vijfenzeventig jaar oud. Later wordt op industrieterrein Kraaiven een straat naar hem genoemd (Kroonstraat). In 1908 kwam de brouwerij, inmiddels inclusief bottelarij, in het bezit van Cornelis Poort. Waarschijnlijk is er tot in de Eerste Wereldoorlog nog bier gebrouwen. Toen kwamen door schaarste veel brouwerijen stil te liggen of gingen over op andere activiteiten, zoals het drogen van groente. Daarna is de brouwerij weer opgestart, maar de goede jaren van het Kroonbier waren voorbij. In 1917 begon Poort ook een groentedrogerij, waarvoor hij een markant, hoog gebouw liet neerzetten naast de brouwerij. Voormalig stadsdichter Jace van de Ven noemde dit eens “het mooiste gebouw van de stad” (ook et Poeierhok genoemd, zie hoofdstuk 4). Poort verkocht het in 1925. In 1927 vestigde de Vormenfabriek er zich (later verhuisd naar de St. Ceciliastraat), gevolgd door verschillende andere bedrijven, totdat het gebouw in 1988 werd gesloopt.(bron: “Brouwerij De Kroon: Niets was wat het lijkt,” door Theo van Etten in Erfgoed Magazine Tilburg, voortzetting van Tijdschrift Tilburg, jrgng. 39 nr. 1 van 2021, pag. 18-21, en: Wikimiddenbrabant.nl)

 

Deze foto uit de jaren 1980 vanaf de Hoevense Kanaaldijk laat de situatie zien tussen de Bosscheweg (l.) en de spoorlijn naar Den Bosch en Eindhoven (r.) Aan de overkant heet het Lovense Kanaaldijk. Daar zien we in laagbouw de oorspronkelijke brouwerij uit 1868, naderhand melkinrichting, galvanobedrijf en autohandel tot de sloop rond 1990. De als groentedrogerij gebouwde hoogbouw uit 1917 heeft, tot de sloop in 1988, ook gebruikers van diverse pluimage gehad.

 

dhr. de Kroon

den Boolus

zoon van bakker J.J. De Kroon-Swaans uit de Houtstraat (37), later chefkok van Princeville (toen Van der Valk de smaak daar nog niet verrinneweerde).

 

Ad (Adrianus Martinus, 1901-’60) en Guusje van Kruisselberge - Blommaert

de Kruis en Moeke

Zijn vader kwam oorspronkelijk uit Rotterdam. Ad begon in 1924 met het geven van danslessen en vestigde een dansschool op de Heuvel die in 1930 verhuisde naar een bovenzaal van de Scala in de Tuinstraat. Dit was een grote nieuwe feestgelegenheid die vanaf 1928 was gevestigd in het hoofdgebouw van de een jaar eerder gesloten fabriek van G. Bogaers & Zoon. Dat gebouw bood alle ruimte om feesten, concerten en exposities te houden én om het dansinstituut van Van Kruisselberge te huisvesten. In 1935 huwde Ad de Tilburgse piano- en danslerares Guusje Blommaert. Na de oorlog verhuisde de dansschool naar de Willem II straat.

 

Ansichtkaart van de Scala in het voormalige fabrieksgebouw. In 1953 verhuisde de Scala naar het gebouw van de Gildenbond (zie hoofdstuk 4).

 

Hun leerlingen noemden hem “de Kruis” en haar “Moeke”. Zij vormden een bekend danspaar, horend tot de top van Nederland. In 1937 mochten zij ons land vertegenwoordigen bij de wereldkampioenschappen in Parijs. Guusje was overigens ook een heel bekwame pianiste, die zelfs eens de beroemde cellist Pablo Casals heeft begeleid toen deze optrad bij de Souvenir des Montagnards in de Willem II straat. Toen Moeke haar zilveren jubileum als lerares bij de dansschool vierde, werd haar door de leerlingen een plakboek aangeboden getiteld: “Dansen is Leven”. Dit boek  is zorgvuldig bewaard door Ary Rommens, die door zijn medeleerlingen “Arie Kwebbelaar” werd genoemd, en is nu een fraai historisch document (bron: Joep Eijkens over de familie Rommens – van Dooremaal op het Geheugen van Tilburg, 1 febr. 2011).

 

De Kruis en Moeke poserend “in werkhouding” (coll. Ad Kusters)

 

Wim Kruize

Rôoje Willem

draaide begin jaren 1970 plaatjes o.a. in vestzaktheaer en uitgaansgelegenheid “De Spoel” in de Fabriekstraat (oorspronkelijk praktijkgebouw, ontworpen in 1906 door architect Jos Donders voor de chirurg Deelen) en de Slakkengang (Antoniusstraat). Rôoje Willem was een opvallende verschijning met lang rood haar. Vaak droeg hij toen een donkerpaars, fluwelen pak met wijde broekspijpen waaronder schoenen met hoge plateauzolen. Soms als hij ging stappen was hij ook compleet in het wit gekleed (zie Rôoje Sjef Brouwers). 

 

Lou Kuijpers (1947-2003)

Ons Mènneke

Tilburger die docent Frans was aan het Jeroen Boschcollege in Den Bosch. Bijnaam gezien in overlijdensadvertentie, waarin ook stond vermeld dat hij "bourgondiër en docent Frans in hart en nieren" was, wat goed bij elkaar past. Maar of hij op school ook een (deze?) bijnaam had is niet bekend.

 

Jan Kwakman

Jan Kwak

Volendammer visboer aan de Tilburgse Abraham Kuijperstraat (een zijstraat van het Wilhelminapark).

 

Cato Kwinten

Kaatje de Laat

was de vrouw van Kees de Laat, kok & keukenprinses op de Heuvel, circa 1835.

 

 

1.L

 

Wihelmus (Willem) Adrianus van Laak (1916-’89, x Elisabeth Maria “Lies” Bertens, 1918-2005)

de Pruis

De grootvader van Willem van Laak leefde in het voormalig Pruisische deel van Duitsland en dus werd zijn kleinzoon, die overigens in Berkel-Enschot werd geboren, ook maar “de Pruis” genoemd. Er is wat dat betreft een overeenkomst met “Wout de Pruis” Hüsstege (zie daar). De hoeve van de familie Van Laak – Bertens, die een gemengd bedrijf hadden aan De Kraan in Berkel, dateert uit 1871 en werd “Hoeve De Pruis” genoemd. Die is nu een gemeentelijk monument, opgesplitst in drie eenheden, waarin o.a. de bekende kunstenaar Rob van Trier is gevestigd (bron: Rinus v.d. Loo)

 

Bart van Laarhoven

de Prik

Hij komt voor in lied van Van Ostade over Pieta Melis en is te zien op een foto uit de Koningswei (1951), welke staat afgebeeld onder Bernard “de Witte” Donders (zie daar). Verder geen gegevens bekend.

 

Jantje van Laarhoven (1885?)

Jantje de Wuust

woonde in de Kaojen Hoek (zie hoofdstuk 4) en ventte met krabben en kneukels.

 

Jan van Laarhoven (1828-1915)

Jan Plèk

 

Jan Plek van Laarhoven (foto: coll. RAT)

 

was eerst thuiswever die in 1863 boeken ging inbinden en in 1875 een boekbinderij annex papierhandel begon, eerst aan het Smidspad en later op die hoogte aan het Wilhelminapark. In 1907 begon hij daar ook een drukkerij. De kantoorboekhandel die daaruit ontstond is altijd bekend gebleven als Jan Plèk. Intussen is op die plek een politiebureau gebouwd. Minder bekend is de sjiekere versie van zijn bijnaam: "Jean Cleef".

 

De winkel van Jan Plèk in 1950 aan het Wilhelminapark (coll. RAT)

 

Deze bedrijfsauto van Jan Plèk staat fraai opgetuigd gereed voor het wol- (en bloem-) corso ter gelegenheid van tien jaar bevrijding in 1954 (coll. RAT)

 

Jos van Laarhoven

de Rooje Soeschoe

waarom hij zo werd genoemd is niet bekend. Hij had met zijn vrouw Bertha van 1960 tot circa 1974 een winkel in de Molenstraat in Goirle die “Het Borstelhuis” heette. Je kon er overigens ook speelgoed, snoep en wasmiddelen kopen. Het opgestoken blonde haar van Bertha van Laarhoven maakte op menigeen indruk.

 

Harrie de Laat (1928-2004, x Puck Schikhof)

Broer de Laat

hij verkocht kleding voor de gewone man in de Oerlesestraat, waar volgens zijn advertentie: “Lijn 2 stopt vur de deur.” In de jaren zestig en zeventig had hij vijf van deze zaken in Midden-Brabant. Hij had in die tijd een grote bekendheid, ook door zijn advertenties in eenvoudige dichtvorm zoals: “… Dus bèn verstaandig èn kèkt irst bij Broer de Laot, vur ge op en aander gaot.” Daarom wist men niet anders dan dat hij Broer heette, terwijl zijn eigenlijke naam Harrie was. Voordat hij in de kleding ging probeerde Broer de Laat het o.m. als slager in de Oerlesestraat, maar dat bleek niet zijn roeping.

 

Mieke de Laat

Mieke den Bort of Mieke Jodel

zij kwam met haar man van buiten Tilburg Ze gingen wonen in de Wittebollestraat wonen. Mieke was populair in de buurt, o.a. omdat ze minutenlang aan één stuk door kon jodelen.  

 

Louis (Loek) Albert Lansdorp (Semarang 1921- Arnhem 1944)

Carl le Croix, ook wel Paul, Carlo of Charles van de Heuvel

Hij werkte in de oorlog 1940-’45 onder deze schuilnamen in het verzet.

De vader van Loek, Albert Jacob Lansdorp, werd in 1898 in Bandoeng geboren en was vanaf 1919 werkzaam te Semarang als hoofdboekhouder van een Nederlandse handelsfirma. Hij trouwde in 1920 bij volmacht met de Tilburgse Catharina Wilhelmina Johanna Maria Melis (1899-1982, een dochter van Ludovicus P.P. Melis en Josephina M. Franken). Zij kregen naast Loek ook een dochter: Sonja Mary (Semarang 1922 – Rotterdam 1972, in 1943 te Tilburg getrouwd met Bernardus P.M.M. Hoogeweegen). In 1931 scheidden de ouders van Loek en Sonja te Batavia. Moeder en kinderen keerden terug naar Nederland en kregen in Tilburg onderdak in het huis op de Heuvel van Leo Arts (1883-1965, zie ook hoofdstuk 4: den Artsekraant) die getrouwd was met Maria A.A.F. Melis (geb. 1887), een zus van Catharina Lansdorp-Melis. Nadat Maria in 1963 was overleden, hertrouwde Leo Arts in 1964 met haar zus Catharina. Dit huwelijk duurde niet lang, want in 1965 overleed Leo Arts op de leeftijd van 81 jaar.      

Na de scheiding van zijn ouders groeide de jonge Loek Lansdorp zodoende op als pleegzoon van Leo Arts. Tijdens de oorlog koos hij voor het verzet. Hij begon met het verspreiden van illegale lectuur en het verstrekken van vervalste persoonsbewijzen aan onderduikers, maar voelde zich al gauw meer aangetrokken tot (gewapende) acties in het veld. Via de contacten van René Norenburg (zie daar) kwam hij terecht bij een geheime militaire opleiding in Deurne. Daarna werd hij lid van de Raad van Verzet die het verzet organiseerde en zorgde voor vluchtroutes naar het zuiden voor geallieerde piloten. In eerste instantie werkte hij vanuit de Zwarte Plak in de plaats America (Noord-Limburg), waar onderstaande foto’s gemaakt zijn. De Zwarte Plak was een gehucht met een gelijknamige boerderij in die gemeente, waar verzetswerk werd georganiseerd en Britse piloten en Joden zaten ondergedoken. Toen het daar te onveilig werd verlegde Loek zijn werkterrein naar het midden van het land. Tijdens een verraden actie op de Veluwe werd hij op 3 september 1944 door de Duitsers opgepakt en twee dagen later (op Dolle Dinsdag) gefusilleerd in Arnhem. In Tilburg is een straat naar hem genoemd.

Het was dus niet zo, wat met name zijn moeder lang gedacht schijnt te hebben, dat Loek Lansdorp al door de Duitsers was omgebracht vóór hij zich goed en wel bij het verzet had aangesloten. Deze afwijkende lezing kan worden verklaard uit het waarschijnlijke feit dat Loek, omwille van de veiligheid van hem en zijn collega’s, zijn familie onwetend liet van zijn verzetswerk. Dit was gebruikelijk in het oorlogsverzet, om geen risico te lopen op verraad onder dwang. Saillant punt: de krant van zijn pleegvader en oom Leo, de Nieuwe Tilburgsche Courant, was de enige in Tilburg die tijdens de oorlog altijd mocht blijven verschijnen. Hiervoor werd ze na de bevrijding van Tilburg in oktober 1944 door het Militair Gezag gestraft in de vorm van een verschijningsverbod, dat in april 1945 werd opgeheven.

 

Loek Lansdorp uiterst rechts op de foto met leden van de R.V.V. Verzetsgroep Deurne. Verder v.l.n.r. Wim Ahout, Johan Vosmeer en Cor Noordermeer (coll. fam. Vosmeer)

 

Loek Lansdorp op een plaquette aan de muur van verzetsmonument Zwarte Plak in de Noord-Limburgse plaats America.

 

Theo Lanslots

Zotte Theo

Werd het boegbeeld van de B-jeugd van ijshockeyclub Tilburg Trappers. Hij trok altijd met ze op, helemaal gekleed in de outfit van de Trappers en werd door de jongelui op handen gedragen. Kwam oorspronkelijk uit de Kaojen Hoek (huidige Prof. Romeinstraat) en woonde later in een opvang huisvesting bij de Ringbaan West (Traverse).

 

Franciscus Antonius Laros (1933-2004)

Paus

uit zijn overlijdensadvertentie

 

Riet de Laure (1937-‘99)

Blonde Dòllie

woonde in de Akkerstraat.

 

dhr. Laureijssen

den Dikke Laureijssen

was rond de jaren 1960 een bekende wijkagent in Loven - Den Besterd, die heel hard kon fietsen ondanks zijn zware postuur. Kwajongens in de buurt, die op straat voetbalden hoewel dat niet mocht, hadden er goed de schrik in als den Dikke Laureijssen er aankwam. Ze renden dan hard weg. Laureijssen woonde in de Rozenstraat. Men zegt dat hij eens, tijdens een uitstapje naar Limburg met collega's, zijn gewicht niet meer kon houden toen ze een steile helling af moesten lopen. Hij ging steeds harder en harder. Gelukkig konden ze hem beneden nog net opvangen! 

 

Martinus (Tinus) Laureijssen

Pienantie

was bekend als straatveger in de wijk Loven. Hij werd zo genoemd omdat hij als voetbalsupporter steeds penalties claimde. Hij werd door de schooljeugd vaak gepest. De een riep naar hem: "Pienantie!" De anderen vervolgden dan: "Schèèt in zen broek, dor hangtie!" Dit maakte hem goed kwaad. Kleinzoon Ben Laureijssen (53 jr. in 2001) zegt dat zijn grootvader fan van Longa was en voor het eerst Pienantie werd genoemd na een verhitte discussie over een penalty voor of tegen die club.

 

mej. Laureijssen

De Schrik der Mooskèùle

dochter van Tinus Pienantie Laureijssen.

 

Mevr. Laureijssen-….

Jès Kak

was een dikke dame die woonde in de Matthiasstraat, wijk Groeseind. Kwajongens uit de buurt hebben eens een punaise op haar stoel gelegd waar ze op ging zitten, maar daar ze merkte niets van! Haar man heette Herman Laureijssen.

 

Paulina Lautenslager (geb. 1938)

Moeder van de Vierdaagse

was een diabetespatiënte, die jarenlang van Tilburg naar de Nijmeegse Vierdaagse trok om vanuit een scootmobiel de wandelaars aan te moedigen.

 

Cor Lauwerijssen (geb. 1950)

Lauwke Tòd

woonde in de jaren vijftig in Huize Nazareth en mocht in de weekenden naar zijn moeder in het Pieter Vreedepadje. In Huize Nazareth noemden ze hem Lauwke Tòd omdat zijn moeder in een toddenfabriek werkte. Om rond te komen in die moeilijke tijden deed zij overigens ook de was voor diverse kermisgasten. Cor Lauwerijssen heeft ooit eens op de Tilburgse kermis de stunt uitgehaald om in een kijkshow van “Moeder en Zoon wegen samen 900 pond” bij de dochter de pruik af te rukken. Het bleek een jongen te zijn, maar dat wist hij al (zie bij Van Wanrooij). Later maakte Cor Lauwerijssen de allereerste Puk en Muk site (zie voor een update: www.puk-en-muk.simpsite.nl). De dwergen Puk en Muk zijn de hoofdpersonen uit een bekende reeks Nederlandse kinderboeken, geschreven onder het pseudoniem Frans Fransen door de Tilburgse frater Franciscus Xaverius van Ostaden (zie daar), met illustraties door de Oostenrijker Carl Storch en uitgegeven bij de Drukkerij van het RKJW (Roomsch-Katholiek Jongensweeshuis) van de Fraters van Tilburg. Deze drukkerij was in 1846 opgericht op instigatie van mgr. Joannes Zwijsen. De naam van de uitgever veranderde in 1959 in Uitgeverij Zwijsen, vanaf dat moment een seculier bedrijf.

Personeel Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis Tilburg in 1895 (uit: Korte geschiedenis van de Drukkerij van het RKJW Tilburg, Jos Naaijkens op CuBra, 2015)

 

W.F. Lauwersheimer (geb. Scheveningen ca. 1896)

Pierre Ditz (of Dietz), Seraar Wip of de Man met de Zilveren Ribben

Lauwersheimer alias Ditz was afkomstig uit Scheveningen alwaar hij voor galg en rad opgroeide. Op zekere dag toen hij daar uit de gevangenis vrijkwam, besloot hij zijn geluk in andere steden en ook beneden de rivieren te beproeven onder de naam Pierre Ditz. Zo kwam hij in Tilburg terecht en zette hier zijn praktijken als simulant en oplichter voort. Ditz maakte bij iedere stap een onnatuurlijk soort buiging die voor menigeen best eng was om te zien. Met deze ongelukkige manier van lopen wist hij  medelijden te wekken en dus ook aalmoezen op te strijken, maar mensen werden ook achterdochtig. Men zei dat het wel leek of hij zijn bretels had vastgemaakt aan zijn sokophouder (en daardoor na iedere stap terugveerde). Ditz had een op schrift gesteld verhaal bij zich waarin beschreven stond hoe hij zijn handicap bij een zwaar mijnongeluk in Duitsland had opgelopen. Hij wist met deze voorstelling van zaken menige gunst los te peuteren. Zo kreeg hij eens een invalidenwagentje aangeboden waarin hij zich bijvoorbeeld naar sportwedstrijden begaf die hij gratis mocht bijwonen. Hij liep uiteindelijk tegen de lamp op het politiebureau in de Bisschop Zwijsenstraat. Ditz, die doorging voor een kruimeldief, was daar ingesloten wegens diefstal van bananen, waarbij zijn kleding werd doorzocht. Men ontdekte toen zijn vernuftige veerconstructie die het hem niet goed mogelijk maakte om normaal te lopen, welke constructie door hermandad terstond onklaar werd gemaakt. Omdat een en ander in de omgeving niet onopgemerkt bleef en Ditz een zeer bekende verschijning was geworden in de stad, was er veel kijkerspubliek op de been toen ze hem overbrachten naar de rechtbank in Breda ("kijk, Seraar wipt niet meer!" In de taal van vandaag de dag: “No more silly walks!”) Honderden kijkers voor het station deden hem “uitgeleide.” Ditz, die een jaar in de kost was geweest bij Louer in de Willem II straat, kreeg door de rechter in Breda zes maanden (gratis) cel opgelegd.

 

Dit spotlied op het ongeloofwaardige verhaal van “Pierre Ditz”, dat hij een aantal ribben zou hebben verspeeld bij een mijnongeluk in Duitsland, deed het goed op bruiloften en partijen (coll. RAT)

 

Ton Leenaars

de Pel (1)

zat in 1951 op de kweekschool St. Gerardus Majella in Dongen en ging daar iedere dag met een vast groepje leerlingen vanuit Tilburg op de fiets naartoe.

 

Harry Leermakers (geb. rond 1928)

de Witkèts

omdat hij spierwitte haren had. Is in de oorlog, tijdens zijn tienerjaren, diverse keren gewond geraakt maar bracht het er steeds levend af. Wel raakte hij door al het geweld twee vingers en een duim van zijn rechterhand kwijt.

 

Huub de Leeuw (1907-’89, x Cor Mutsaers)

de Lange Hollander

Onder deze bijnaam werd hij bekend in de tijd dat hij zijn koopwaar (vis en andere waren) sleet op Belgische markten, net over de grens onder zijn geboortestad Tilburg. Hij had bij zijn vader Koos, die overleed toen Huub twintig was, ervaring opgedaan in de ambulante handel. Huub heeft samen met broer Sjaak aanvankelijk de zaken van vader voortgezet, maar zij gingen op zeker moment toch ieder hun eigen weg. In België werkend werd Huub “de Lange Hollander” genoemd, waarop hij besloot om zijn marktkraam ook zo te noemen. Huub, die van lieverlee ook taxichauffeur en krantenverkoper werd, kreeg met zijn vrouw Cor, die een kapsalon bestierde, acht kinderen. De oudste was zoon Jacques (zie hierna)

Kort voor de oorlog, in 1939, had Huub de Leeuw zijn Lectura-kiosk in de Willem II straat verhuisd naar de Zomerstraat (zie de foto bij Jozef de Krantenman in hoofdstuk 2). Hij zag een goede toekomst in kranten en tijdschriften. Aan het eind van de oorlog had hij zijn groeiplannen al klaar. Het jaar 1945 werd er een van expansie. Er kwam een aantal Lectura-kiosken bij en ook ging Huub van start met uitgeverij De Vrijbuiter. Zijn ambities verzandden echter in te hoge kosten. Hij kocht teveel in wat hij niet kon verkopen en kreeg met schuldeisers te maken. Een faillissement volgde in 1947. Hij kon evenwel verder met het deel van de onderneming dat op naam van zijn vrouw stond (de uitgeverij en drie kiosken). Huub had het handelstalent van zijn zoon Jacques opgemerkt, die hem kort na de oorlog als krantenjongen was komen helpen, en betrok deze in 1948 op zeer jonge leeftijd al bij zijn zaak. In de jaren vijftig leerde Jacques in militaire dienst veel bij op logistiek gebied. Dit bracht hem tot zakelijke inzichten die niet strookten met die van zijn vader. Dat was het begin van een zeer moeizame relatie tussen senior, die dit moeilijk kon verkroppen en junior, die erkenning wilde. Jacques ging zijn eigen weg. Pas veel later werd dit tussen beide kemphanen bijgelegd (zie het boek over Jacques de Leeuw: “Het leven is een carrousel”, door Joke Knoop, Tilburg 2011).       

 

Huub de Leeuw met zoon Jacques op de arm (foto uit de jaren dertig, coll. privéverzameling familie De Leeuw).

 

Jacques J.A.M. de Leeuw (1933 – Vosselaar, B. 2021, x Riet Danklof,

xx 1994 Liny Rijnen)

Vader van de Leesmap

Zoals hiervoor vermeld was Jacques de oudste zoon van Huub “de Lange Hollander” de Leeuw, die hem al op zeer jonge leeftijd zijn kranten- en tijdschriftenzaak binnenhaalde. Daarbij werd de medewerking verkregen van de fraters van de Handelsmulo St. Denis. Dankzij een aangepast lesprogramma kon Jacques de mulo toch halen en deed dat met goede cijfers. Na een jaar of vijf boterde het in zakelijk opzicht steeds minder tussen hem en zijn vader. Wat Jacques in elk geval wel van hem overnam, was diens Spartaanse werkopvatting: werken tot je erbij neervalt. Daarbij kreeg hij snel de gouden ingeving om leesmappen (“Danklof Leesmap”, genoemd naar de vrouw met wie hij ging trouwen) samen te stellen en te distribueren. Hij dankte er de bijnaam “Vader van de Leesmap” aan, die in de Volkskrant van 5 december 2011 in grote letters prijkte boven een interview met hem (een van de zeldzame keren dat hij die een gaf). De leesmap of –portefeuille werd het pareltje van zijn uitgeefbedrijf Audax dat hij in 1958 begon. Het idee was even geniaal als simpel: stel mappen met tijdschriften samen voor wachtkamers en leestafels, en bezorg die bij je hierop geabonneerde klanten. Na een week kom je die weer vervangen door andere. Zo laat je de mappen een tijdje rouleren totdat ze “uitgeput” zijn.

Vervolgens was het voor De Leeuw een lange tijd alleen maar groei en bloei met zijn uitgeverijen van gedrukte mediaproducten. Als grote speler in medialand, met vóór de crisis vier vestigingen, 1.200 werknemers, € 400 mln omzet en honderd AKO winkels, moest ook Audax rond 2010 door een dal. De Leeuw, die in 2011 afscheid had willen nemen, keerde méérdere malen terug in z’n directeursstoel om zijn verantwoordelijkheid te nemen en zíjn bedrijf, dat hij steeds bleef zien als zíjn familie, langs gevaarlijke klippen te loodsen. Pas in 2017 nam hij definitief afscheid.        

In 1992 werd de Stichting Jacques de Leeuw opgericht, waarin een deel van het aandelenbezit werd ondergebracht met als doel om uit het rendement culturele en maatschappelijke doelen in Tilburg en directe omgeving te ondersteunen. Bijzondere projecten waren een beeld voor mgr. Bekkers en de restauratie van het graf van Pirke Donders (zie daar) in Paramaribo, waar Jacques moeder een speciale verering voor had. Ook werd uit dit fonds de AKO Literatuurprijs gefinancierd en werden kinderen van medewerkers geholpen met het financieren van hun studie. Jacques de Leeuw ontving in 2013, toen hij tachtig jaar oud werd, uit handen van burgemeester Noordanus de grote zilveren legpenning van de gemeente Tilburg, vanwege zijn jarenlange inzet voor de Tilburgse samenleving.

 

Jacques de Leeuw met een aantal van zijn producten waarmee hij succes had (coll. Fin. Dagblad)

 

Jacques de Leeuw in de kathedraal van Paramaribo tijdens de inwijding in 2010 van de door hem bekostigde nieuwe graftombe voor Peerke Donders. De moeder van Jacques was al een vurige vereerder van Peerke (foto: Paul Spapens)

 

Kees de Leeuw (ca. 1953-2000)

Dikke Kees

was een kunstenaar die onder andere collages maakte. Hij had een wilde haardos en een gedrongen postuur (vandaar de bijnaam) maar was niet echt dik. Is eind 20e eeuw overleden, toen hij nog maar circa 47 jaar oud was. Men fluisterde dat drugsgebruik daarbij een rol zou hebben gespeeld. 

 

Piet Leijten

den Bukkem of den Hèrring

woonde op de Rèètse Hoeve.

 

Frans Lepelaars

de Neus of Neus Lepelaars

hij was een forse man met een grote neus die deel uit maakte van het Tilburgs Stedelijk Orkest. Dit gezelschap trad in de naoorlogse jaren vaak op in kerken en de oude schouwburg Metropole om koren te begeleiden. Ze repeteerden in het Casino, een bekend café van Dré Meulenbroek in de St. Josephstraat. Nadat in 1950 Het Brabants Orkest was opgericht bleek er voor dit orkest geen plaats meer te zijn en werd het ontbonden. Toch bleef er behoefte bestaan aan een dergelijk ondersteunend orkest dat ook projectmatig kon worden ingezet. Daarom werd in 1978 het Tilburgs Begeleidings Orkest opgericht, een nieuw stedelijk orkest onder de vleugels van de Tilburgse Dans- en Muziekschool. In 2000 kreeg dit orkest de naam Brabant Sinfonia en werd het ondergebracht in een aparte Stichting TBO. Het bestaat uit een combinatie van beroepsmusici, goede amateurs en gevorderde conservatoriumstudenten.

 

Ed (Eduard) Lepelaers sr. (1901-1989, x Lies Broeckx) en jr. (geb. 1930)

de Leepel

 

Ed Lepelaers sr als kabelwacht, Bredaseweg, 1942.

 

was een bekende garagehouder en Opeldealer aan de Ringbaan-Oost. Ed Lepelaers senior begon in 1920 achter zijn ouderlijk huis aan de Bisschop Zwijsenstraat met een eigen reparatiebedrijf, eerst voor fietsen en motorfietsen. In 1924 werd een groter pand betrokken aan de Bosscheweg, waar in 1929 een nieuwe autogarage met showroom werd geopend. Zoon Eduard trad in de voetsporen van zijn vader, die tot het laatst wel de baas bleef. In 1954 volgde verhuizing naar de Ringbaan Oost waar een nieuw en groot pand was gebouwd, ontworpen door architect Jos. Bedaux in samenwerking met een architect van General Motors, dat later werd uitgebreid. In 1962 werd een filiaal geopend bij de Westermarkt en was Lepelaers een tijd een van de grootste garages van de stad. In 1975 verkocht Lepelaers sr. zijn bedrijf aan Renault. Lepelaers sr. en jr. waren ook enthousiast in de rallysport (zie Ernest “de Muts” Mutsaerts).

 

De Ringbaan Oost in 1962 gezien in de richting van de Sacramentskerk met links garage Lepelaers. In 2017 is deze locatie in het nieuws vanwege de voorgenomen vestiging van een Aldi super op dit terrein, wat sloop zou betekenen van dit ontwerp van Jos. Bedaux.

 

Tijdens de oorlog (1942) werd Ed Lepelaers sr. opgeroepen als kabelwacht langs de Bredaseweg. Aan weerszijden van deze weg hadden de Duitsers belangrijke verbindingskabels voor telefonie en telegrafie aangelegd tussen vliegveld Gilze-Rijen en de Ortskommandantur in Tilburg, die was gevestigd in een gevorderd huis aan de Bredaseweg ter hoogte van het Bels Lijntje (nu Vierwindenlaan). Deze kabels konden door het verzet nogal gemakkelijk gesaboteerd worden. Daarom werd er door het lokaal gezag op last van de Wehrmachtsbefehlshaber een aantal mannelijke Tilburgers opgetrommeld om in wisseldienst stukken van het traject te bewaken.

 

De kabelwachters bij het Dorstige Hert aan de Bredaseweg in 1942, toen het er nog ontspannen toe ging. Op deze foto (coll. RAT) staan in ieder geval: Wim Kars, René Norenburg (zie daar), Charles, Rob en Frans van Spaendonck, Emile en Edy (zie daar) Verbunt (Bredaseweg), Freek, Frans (Bredaseweg) en Tony (Ringbaan Oost) Mutsaerts,Frans Vercammen (St. Odulphus-lyceum, zie hoofdstuk 3), mr. Jos de Voort (zie daar), Piet Knegtel (Prof. Dondersstraat) en Raymund Pessers (zie daar).

 

 Dit was voor de bezetter tevens een methode om die Tilburgers beter in de gaten te kunnen houden. In het begin (1942) gebeurde dit nog in een enigszins gemoedelijke sfeer. Het gezag liet oogluikend toe dat men het zich comfortabel maakte met een stoel, parasol, wachthokje of zelfs strandstoel en dat men lectuur bij zich had om de tijd goed door te komen. Ook deden er verhalen de ronde dat de kabelwachters, die met name waren gerekruteerd uit de directe omgeving waar zij vaak in gerieflijke villas woonden (zie bijv.: “Bredaseweg met drie Gezichten,” door Berry van Oudheusden, 2015), zich vanuit huis goed lieten voorzien van drank en sigaren. Toen de beruchte Grüne Polizei hier lucht van kreeg was het echter gauw gedaan met deze luxe! 

 

dhr. Lemmens

Kupke Lemmens

bijnaam waarschijnlijk een verbastering van Jacobus. Hielp (voor 1940) op het kerkhof aan de Bredaseweg (zie ook hoofdstuk 4: de Schèèf) en woonde in een boerderij op ’t Stappegoor, een open gebied tussen Tilburg en Gôol met vroeger veel moeras waar tegenwoordig een aantal onderwijs- en sportvoorzieningen is geconcentreerd.

 

dhr. de Lepper

Poeper de Lepper

Hij was een buitenwever, d.i. een wever die buiten de fabriek werkte (dus een thuiswever uit de tijd waarin er ook al fabrieken waren) en daarnaast boerde hij een beetje. Hij woonde rond 1890 in de Laagstraat, waar deze voor het  huidige begin van de Esdoornstraat een haakse bocht maakt. Naast zijn huis begon destijds het Krèùspòjke (Kruispadje, vermoedelijk naar het Hagelkruisplein), dat liep tot de Vier Bumkes (bij De Regenboog, thans Regenboogpark). Aan deze verder onbekende persoon, van wie wij ook niet kunnen zeggen waar hij zijn bijnaam aan te danken had, is een oud Tilburgs gezegde verbonden. Wanneer iemand verongelijkt was kon men horen zeggen: “’n Eerlijk hart moet wè lije, zeej Poeper de Lèpper” (bron: Pierre van Beek in Tilburgse Taalplastiek nr. 3 en 6, Nieuwe Tilburgse Courant 1950. Zie ook hier op www.cubra.nl

 

Volgens de beschrijving van Pierre van Beek heeft De Lepper hier eind negentiende eeuw gewoond (foto: Karel de Beer, 2020)

 


 

Begin van deze pagina

Inhoud Bijnamen

CuBra Home

 


Johanna Leppers

Sjooke Lèp

van een snoepwinkeltje Oerlesestraat/Veestraat (vroeger Klèèn Oel, zie hoofdstuk 4: Oel), waar je nog voor een halve cent drop kon krijgen.

 

Hier ergens in dit blok moet het snoepwinkeltje van Sjooke Lèp zijn geweest (foto ca. 1930, coll. Lambert de Wijs)

 

André de Leuw

Pètje (Dreeke) de Leuw

had destijds een elektronicazaak aan de Nieuwe Bosscheweg (nu Tivolistraat). Droeg altijd een welpenpetje omdat hij een huidaandoening op zijn hoofd had. Daardoor viel hij op en kreeg deze bijnaam.

 

dhr. Leyten

et Vrêûkerke

woonde op de Hasselt

 

Petrus Liebregts (Udenhout, x 1904 Theodora van de Laar)

Peerke de Koster (Tilbörgs: Pirke de Köster)

Al jong werkte hij in Udenhout bij kasteel De Strijdhoef (zie hoofdstuk 3, onder Arthur J.L Le Mire) en was daarna een aantal jaren in dienst bij burgemeester Van Iersel. Vervolgens vertrok hij naar Amsterdam om te werken in een leerlooierij, waar hij liefst 12,5 cent per uur kon verdienen. Al gauw kreeg hij heimwee en keerde terug naar den Uunent. Hij werd koster bij pastoor Van der Heijde en dankte daar zijn bijnaam aan, al hield hij zich als harde werker ook bezig met het kerkhof, het patronaat en de voetbalvelden. Ook richtte hij een amateurtoneelvereniging op en was actief in de R.K. Werkliedenbond. Peerke werd bijna negentig jaar en heeft in 1954 met Theodora, hun tien kinderen en vele kleinkinderen zijn gouden bruiloft mogen vieren (bron: rubriek Weerzien, door Jeroen Ketelaars, Brabants Dagblad 12 juni 2019).

 

Peerke Liebregts (rechts) in 1907 met een groep voor de bouw van het patronaat in Udenhout, gesticht door pastoor Van Eijl om de mannelijke jeugd op te vangen. V.l.n.r. Sjef v.d. Plas, Kees Snoeren, Joosje Brekelmans, Pieterke Brekelmans sr, n.n, Hamers, Pieterke Brekelmans jr, Janus van Esch, n.n, Wout “de Pruis” Hüsstege (zie daar), Driekske Broeders, Jan van Heijst, Sjef v.d. Pas, Willem Berkelmans en Peerke Liebregts (coll. RAT)

 

 

Het gouden paar Liebregts–van de Laar poseert, omringd door hun kinderen en kleinkinderen, ter gelegenheid van hun gouden bruiloft op 10 augustus 1954 voor café Van Nunen aan de Kreitenmolenstraat in Udenhout (Fotopersbureau Het Zuiden, coll. RAT)  

 

Mathieu H.J. van Lieshout sr. (x Bogaers)

Tjeu van et Kiltje

drogist en verfhandelaar aan het Lieve Vrouweplein (nr. 6). Had deze bijnaam te danken aan zijn reclame voor drop: goed tegen keelpijn.

 

Mathieu M.G. van Lieshout

Matjeu Glasbak

was de eerste eigenaar van glasspeciaalzaak Porcello op de Heuvel, later in de Emmapassage. Deze mooie zaak sloot begin 21e eeuw.

 

... van Lieshout

de Spin

woonde op de Hasselt

 

… van Lieshout

den Dôok

werkte op het stadhuis.

 

Jan van Lieshout

Jan de Golfman

Deze in 2018 73-jarige Tilburger besloot deze bijnaam te gebruiken toen hij bij zijn internetprovider geen e-mailadres meer kon krijgen onder zijn werkelijke naam. Hij koos toen voor Jan de Golfman. Geen uit de lucht gegrepen keuze, want hij deed al jaren vrijwilligerswerk bij recreatiepark De Financiën in Loon op Zand. Daar reikt hij bij de Midgetgolfbaan trouw sticks, schoenen en scorekaartjes uit aan de bezoekers. Ook kunnen de kinderen bij hem ijsjes e.d. kopen. Als aanspreekpunt voor jong en oud kwam hij daar bekend te staan als Jan de Golfman, welke bijnaam hij ook geschikt vond voor zijn e-mailaccount. Toen Jan van Lieshout nog werkte voor de kost, was hij kantinebeheerder bij de machinefabriek van Bierens aan de Ringbaan Noord. De carnavalsvereniging van dit bedrijf kwam vaak bij De Financiën. Zo is voor Jan het golfballetje aan het rollen gegaan (bron: Brabants Dagblad, 14 juli 2018)

 

Coll. Brabants Dagblad

 

M. Ligtenberg

Mien Lieg

Omdat ze naar men zei alles bij elkaar kon liegen. Wat hiervan waar is blijft de vraag, want ook haar familienaam kan natuurlijk een rol hebben gespeeld bij de keuze van deze bijnaam. Zij had een snoepwinkeltje in het Groeseind, parochie Hoefstraat. Zij verkocht daar o.a. gelukssnoepjes die ook bakkesvol of kattespouw werden genoemd.

 

dominee Lucas Lindeboom

et Scholteriaans Pestorke

deed in 1866 zijn intrede als gereformeerd predikant in Den Bosch en werkte van daaruit ook in Tilburg. Stichtte samen met zijn eerste bekeerling hier, de jonge goudsmid Willem Poulus, een gereformeerde gemeente. Na verloop van enige jaren wisten ze tegen de verdrukking in hiervoor een eigen locatie te krijgen in de Lange Nieuwstraat. Veel geriffermeerde bokke zoals in Sprang-Capelle leverde dit echter in Tilburg niet op.

 

Kees van Lissum

den Bròbbel

Woonde op Broekhoove

 

….. van Looij

den Appetjoek

Eén van de gebroeders Van Looij van de familie die eigenaar was van drogisterij Van Eijsden in de Heuvelstraat werd den Appetjoek genoemd, omdat “men” vond dat hij wat vreemd en sullig overkwam. Zeker was dit  het gevoel van een groep leerlingen natuurkunde, die o.l.v. hun leraar weleens in die winkel kwam om chemicaliën te kopen. Zij maakten door deze bijnaam een onderscheid met zijn in hun ogen blijkbaar normalere broer. Appetjoek is een bekend Tilburgs spotwoord, waarvan de herkomst en betekenis nog steeds niet helemaal duidelijk zijn. Zie: “Appetjoek! Spotten en schelden in Tilburg, Goirle en ommelanden”, door Ed Schilders (Tilburg 2016). 

Drogisterij Van Eijsden hoorde decennialang tot de betere kwaliteitszaken in de Heuvelstraat. De zaak ontstond toen Bernardus J. van Eijsden in 1909 een uit 1904 daterende drogisterij in de Heuvelstraat overnam. Hij verkocht in zijn zaak, die bekend stond als “De Oude Gaper”, aanvankelijk een veel breder assortiment, zoals ook verfwaren en zelfs fototoestellen. Na de dood van Van Eijsden in 1952 werd de zaak overgenomen door de gebroeders Johannes en Thomas (Tom) van Looij, met behoud van de goed bekend staande bedrijfsnaam.

Vader Hendrik Antonius Johannes van Looij kwam uit Haarlem, waar hij in 1879 was geboren. Hij trouwde met de Tilburgse Maria Joanna Jongen (geb. 1876). Zij kregen drie kinderen: twee zonen en een dochter. De oudste zoon Johannes Ludovicus Maria Josephus Antonia, werd in 1913 in Tilburg geboren. Van de tweede zoon Thomas (Tom) Antonius Marie Ludovicus (1914-’87, x 1945 Helena ‘Leny’ Francisca Johanna van Nunen, geb. 1917) is vermeld dat hij eigenaar was van drogisterij Van Eijsden (over Johannes kon zulks niet gevonden worden).  

De zaak groeide aanvankelijk goed. In de jaren zestig werden er diverse filialen geopend in Tilburg en Goirle. Deze werden later echter opgeheven of verzelfstandigd. In de Heuvelstraat verkocht men naast parfumerie- en drogisterijartikelen ook bijouterieën en kunstnijverheidsproducten (zoals keramiek). Door de opkomst van goedkope drogisterijketens verlegde de tweede generatie Van Looij (Thomas ‘Tom’ Govardus Henricus Maria, 1949 – Hilvarenbeek 2021, x 1975 Carla Blomme, geb. Hulst 1953, xx Diessen 1990: Thea ‘Ted’ Schlappi, Hilvarenbeek 1953 – 2007) in de jaren tachtig het accent volledig naar parfumerie-artikelen. Dit mocht uiteindelijk niet baten. Rond 2010 moest Van Eijsden de deur toch sluiten (ontleend aan Wiki Midden-Brabant).

 

Briefhoofd boven een rekening van “De Oude Gaper” B.J. van Eijsden 1914 (coll. RAT)

Inkijk in de Heuvelstraat vanaf de Willem II straat. Links, waar de gaper aan de winkel hangt, is Van Eijsden. De gaper was niet alleen een uithangbord om klanten te trekken, maar ook een kwaliteitsaanduiding, oorspronkelijk van apothekers. Het beeld gaapt dan ook niet, maar houdt zijn mond open om medicijnen in te nemen die niet lekker smaakten, vandaar vaak de grimas erbij. Rechts, tegenover Van Eijsden, kwam de Parkstraat (later Sophiastraat) op de Heuvelstraat uit. Daar heeft op de hoek de hoedjeswinkel van Van Ierlant gezeten (zie Piet “de Hoedjesboy” van Ierlant). Die liet in 1937 hier een heel nieuw pand bouwen door Jos. Bedaux. Daarvoor, op de hoek met het huidige Stadhuisplein, zat Hamers van Hooff tassen e.a. lederwaren (ook zo’n oude kwaliteitsnaam) in een groot pand van architect Jos. Donders. Dit monumentale blok werd zomer 2017 getroffen door een zware brand. Een kleine twee jaar later was alles in de oorspronkelijke staat hersteld (foto uit 1915, coll. RAT) 

… van de Loo

Rôoje Harrie

was een bekende ijscoman die (in de jaren 1960) altijd bij de Sacramentskerk aan de Ringbaan-Oost stond, was vrijgezel en woonde in bij Van Mol (zie daar). In de winter was hij wever bij André van Spaendonck, waar hij in de zomer dispensatie kreeg om ijs te gaan verkopen.

 

Adriaan van der Loo (Udenhout 1830 – Berkel 1916, x 1865 Maria Kuijpers, Berkel 1823-’66, xx 1869 Anna “Antje” van der Loo, Biezenmortel gem. Udenhout 1844 – Berkel 1920)

Ouw Jaoneke van der Loo

Hij was landbouwer, maar werd meer dan dat. Door zijn eerste huwelijk kreeg hij de beschikking over een hoeve van zijn schoonfamilie in het buurtschap Den Berkelschen Heikant (omgeving huidige Heikantsebaan – Durendaelweg). Zijn eerste vrouw stierf al vroeg en kinderloos. Na zijn tweede huwelijk bleef Ouw Jaoneke op dezelfde locatie boeren.

 

Portretfoto’s van Adriaan Ouw Jaoneke en Anna “Antje” van der Loo. De foto van Adriaan is uit een onbekend jaar, die van Antje uit 1890 (coll. Rinus van der Loo)

 

De oude hoeve is rond 1925 vervangen door een nieuwe, die in 2009 is afgebroken. De oorspronkelijke Vlaamse Schuur is echter altijd blijven staan. Deze is nu eigendom van achterkleinzoon Rinus van der Loo (zie daar). In 1888 werd Ouw Jaoneke ook steenbakker. Toen kreeg hij van de gemeente Udenhout namelijk toestemming om achter de toenmalige herberg Quatre Bras (bij de kruising Rijksweg - Kreitenmolenstraat) een steenbakkerij te beginnen. De benodigde leem haalde hij uit Udenhoutse en Berkelse bodem. Ook enkele van zijn kinderen gingen werken in deze Steenbakkerij Quatre Bras, die in 1911 ophield te bestaan. Ouw Jaoneke was altijd slim met geld omgesprongen. Daarom kreeg hij al gauw genoeg “mos op de knieën” om ook in het onroerend goed te gaan. Hij zette in op onroerend goed, dat in twee rondes werd verkocht. Eerst mocht men dan in het bijzijn van een notaris inzetten op een bepaalde prijs. Dit gebeurde tijdens een zitting in een lokaal in de omgeving, bijvoorbeeld bij café Mie Pieters in Heukelom. Meestal twee weken later was de finale verkoop. Als de finale verkoopprijs hoger uitviel dan de inzet, kreeg degene met de hoogste inzet een percentage van het verschil, als vergoeding voor het risico (immers als de inzet niet werd gehaald, kreeg de inzetter het pand “aan z’n broek”). Adriaan Ouw Jaoneke van der Loo liet in Berkel ook een hoeve bouwen voor zijn dochter, die er nog steeds staat (Durendaelweg 87).
Van der Loo was zodoende druk bezig met onroerend goed en werd hierdoor een goede bekende van notarissen uit Udenhout en Oisterwijk en van “de Burgemeester van de Boeren”, Cornelis Brenders (zie daar. Bron: Rinus van der Loo, Berkel-Enschot).

 

Marinus van der Loo (Berkel 1869-1947, x 1921 Maria “Marie” Anna van der Loo, Udenhout 1888 – Berkel 1955)

den Abt van Bèrkel

Marinus zette in de voetsporen van zijn vader Adriaan (Ouw Jaoneke, zie hiervoor) het (gemengd) boerenbedrijf op Den Berkelschen Heikant voort (huidig adres Heikantsebaan 9). Zoals gezegd werd rond 1925 de oude hoeve op dezelfde plaats vervangen door een nieuwe. De familie ging zolang in de achttiende-eeuwse Vlaamse Schuur wonen, waar zoon Jos werd geboren (Jong Jaoneke, zie hierna).

Kleinzoon Rinus wist te vertellen dat de bijnaam Abt van Bèrkel iets te maken had met de zogeheten Trappistenkwestie. Hierover waren in de aantekeningen van een gesprek tussen de toenmalige Commissaris van de Koningin Van Voorst tot Voorst en burgemeester Brenders enkele pikante feiten te vinden, die het volgende onthulden:

Zoals vermeld bij abt Dom Dubuisson (“IJzeren Simon”) verkeerden de Trappisten van de Koningshoeven rond 1900 in een financiële crisis. De oorzaak was het voorbarig inboeken van het fortuin van een ingetreden jongeheer, Gerard Richard Charles Marie van Oosthuysen, Baron van Rijckevorsel van Rijsenburg, die uit een puissant rijke adellijke familie kwam. De verwachte substantiële erfenis van zijn al zieke moeder zou volgens de voorschriften aan de kloosterorde toevallen.

De eerste abt, Dom Willibrord Verbruggen, wilde de bouw van een grote abdij hier niet op laten wachten en sloot ter overbrugging leningen af met o.a. de families Houben en Eras. Helaas kwam de jonge pater al in 1892 plotseling te overlijden, terwijl zijn moeder nog leefde. Weg was dus de gehoopte erfenis, terwijl de bouw nog lang niet was afbetaald! Als reactie op deze financiële strop werd het brouwen en verkopen van bier door de Trappisten stevig opgevoerd en was de in paniek geraakte Verbruggen weldra meer met geestrijke dan met geestelijke zaken bezig. Dit wierp wonderbaarlijk snel aardse vruchten af, waarbij de abdij mocht profiteren van enkele belangrijke concurrentievoordelen. Wel ging dit ten koste van de kleine plaatselijke brouwerijen, die dan ook een klachtenprocedure startten, welke tot in Den Bosch en zelfs Rome werd gevoerd (zij het zonder succes, zie in hoofdstuk 2: de Brèùne Bèère of de Bierschaope).

Zodoende had Tilburg aan de financiële capriolen van abt Verbruggen een imposante abdij te danken! Zijn superieuren waren over dit alles minder te spreken, ook omdat de abt veel bezittingen op zijn persoonlijke naam had staan, en dwongen hem in 1909 tot aftreden. Ook moesten zelfs alle kloosterlingen de abdij verlaten, welke order zij vol ongeloof en tegenzin ontvingen. Na wat lijdelijk verzet in de vorm van getreuzel kwam de Abdij van Koningshoeven in juli 1909 toch echt helemaal leeg te staan. Burgemeester Brenders, onder wiens wereldlijke bevoegdheid de abdij viel (deze stond immers op het grondgebied van Berkel-Enschot) vond dat hij snel moest ingrijpen om de orde en veiligheid in en om de gebouwen te handhaven. Hij zond daar enkele bewakers naartoe. Omdat hij een groot vertrouwen had in de familie Van der Loo, werd Marinus door hem officieel aangesteld als portier van de abdij. Dit leverde Marinus de bijnaam Abt van Bèrkel op. Burgemeester Brenders regelde ook dat het werk van de leken bij de abdij door kon gaan, te weten op het land, in de stallen en de bierbrouwerij. Samen met advocaat Jan van den Mortel (de latere burgemeester van Tilburg) werd hij door het gerechtshof in Breda als bewindvoerder aangesteld. Na de aanwijzing van Simon Dubuisson als voorlopige prior kon tegen het eind van 1909 de kloosterbevolking weer terugkeren. Burgemeester Brenders verdiende vanwege zijn goede zorgen in de Trappistenkwestie het pauselijk kruis “Pro ecclesia et pontifice” en Van den Mortel een benoeming in de ook pauselijke Gregoriusorde. Pas in 1913 werd de benoeming van Dubuisson tot tweede abt van Koningshoeven door Rome officieel bekrachtigd (bron o.a.: zie lemma Simon Dubuisson, en: Honderd jaar monnikenleven in Koningshoeven”, door Anselmus Terstegge, Tilburg 1984)

 

Den Abt van Bèrkel Marinus van der Loo in een statige pose met zijn vrouw Marie naast hem (coll. Rinus van der Loo)

 

Adrianus Laurentius (Jos) van der Loo (Berkel 1926 – Hulst 2004, x 1957 Christina “Tiny” of “Ons Stien” Johanna Mulders, Heukelom 1927 – Tilburg 1993)

Jong Jaoneke van der Loo, ook wel: et Spurriemènneke

Hij werd als zoon van Marinus, zoals hierboven vermeld, tijdens de bouw van de nieuwe hoeve geboren in de Vlaamse Schuur (achttiende eeuw). Om precies te zijn: baby Jos werd in de uilenhoek gelegd waar normaal een steenuil zijn nest had!

Ook hij werd een landbouwer in hart en nieren, voor wie zijn grond heilig was. Rond zijn huwelijk in 1957 kocht hij uit het familiebezit de hoeve in het buurtschap Den Berkelschen Heikant die de naam Boerderij Het Loo kreeg. Het boerenbedrijf ging in de jaren negentig ten gronde als gevolg van de gemeentelijke herindeling. Rond Boerderij Het Loo zou een nieuwe woonwijk komen (“overhoek Akker-Heikant”, waarvoor hun grond moest worden verkocht), maar die wijk is in 2019 nog steeds niet gebouwd. De familie Van der Loo hield alleen de hoeve over met wat grond er omheen. Die werd betrokken door twee zonen van Jos: Mark en Rinus (zie hierna), terwijl Jong Jaoneke zelf en twee andere zonen hun Berkelse boerenbedrijf verhuisden naar Zeeuws Vlaanderen. In 2004 kwam Jong Jaoneke in Hulst te overlijden. Hij werd met zijn echtgenote herenigd op de begraafplaats van Berkel, waar nu vier generaties Van der Loo rusten.

Toen Jos van der Loo pas boer was, zaaide hij na de oogst zijn land met spurrie in. Het snelgroeiend gewas dat dit opleverde, spergula arvensis, werd in de winter gebruikt als veevoer. Omdat Jos hier erg bedreven in was, noemden collega-boeren in Udenhout hem wel et Spurriemènneke. Later, toen spurrie in onbruik raakte, zaaide hij groenknollen in (meer bekend onder de naam stoppelknollen). Ook dit gebeurde ’s zomers na de oogst. Enkele maanden later werden de knollen door zijn kinderen uit de grond getrokken en bewaard als veevoer voor de winter. Deze manier van veevoeren werd in Berkel-Enschot veel in de praktijk gebracht. Daar heeft deze gemeente de carnavalsnaam “Knollenvretersgat” aan overgehouden! (bron: Rinus van der Loo, Berkel-Enschot)

 

Jos Jong Jaoneke en Tiny van der Loo –Mulders (coll. Rinus van der Loo)

 

Marinus (Rini) Adrianus Maria van der Loo (geb. Berkel 1958)

Rinus, Rien, de Piep, den Archeoloog of Heemkundige

Hij is een zoon van Jong Jaoneke en Tiny van der Loo – Mulders en werd geboren in de familieboerderij Het Loo. Toen hij naar de middelbare school in Tilburg ging, vond hij “Rinus” stoerder klinken dan het oorspronkelijke “Rini”, dus paste zelf zijn voornaam aan. Hij doorliep de sierteeltopleiding, ging het hoveniersvak in en legde gaandeweg een grote belangstelling aan de dag voor archeologie en heemkunde. Daar heeft hij ook beroepshalve werk in gevonden, bij de archeologische afdelingen van de gemeente Tilburg en Den Bosch. Vervolgens heeft Rinus de kerkhoven van Enschot en Berkel onderhouden en er graven gedolven, heeft openbaar groen verzorgd in Berkel en enkele opzienbare bodemvondsten gedaan. Voor zulke bezigheden, die hij vaak in zijn vrije tijd deed, kreeg Rinus in 1997 een plaatselijke onderscheiding: de Gouden Zak. Deze onderscheiding werd een tijdlang op een carnavaleske manier toegekend door cv De Zandkruiers aan mensen die zich gedurende lange tijd vrijwillig hadden ingezet voor de Berkelse gemeenschap. Rinus is in 2019 als vrijwilliger werkzaam bij Heemkundekring De Kleine Meierij te Oisterwijk en heeft o.a. bijgedragen aan de biografie van Antonine Bersin (zie daar, bekend als “de Russische Madame”).

In 1995 gaf Rinus een fotoboekje uit waarin hij het voorwoord zelf schreef en dit ondertekende met “De Piep”. Mensen in zijn omgeving vermoedden  dat Rinus achter die fantasienaam zat, maar hij gaf geen krimp. Toen men hem in zijn omgeving toch “De Piep” ging noemen had hij daar geen enkel probleem mee, gewend als hij was aan bijnamen.

In de negentiger jaren verhuisden zijn vader met twee van Rinus’ broers naar Zeeuws Vlaanderen om een nieuw boerenbedrijf op te zetten. De boerderij van de familie in Zeeuws Vlaanderen kreeg de toepasselijke naam “Berkeloo”. Boerderij Het Loo in Berkel werd overgedaan aan Rinus en zijn broer Mark. Zij bouwden in 2006 aan de straatkant voor zichzelf een “boerderette” (nieuwbouw in de stijl van een traditionele boerderij) als twee onder een kap. Daarachter, op de plaats van de afgebroken familieboerderij uit 1925, verrees een loods van het bedrijf van Mark.

In de woning van Mark en zijn vrouw (Nellie Leermakers) woont sinds 2007 ook de vijfde (!) generatie Van der Loo op de Berkelschen Heikant t.w. hun zoon Sven (geb. 2003) die “Feffie” werd genoemd (afgeleid van zijn voornaam), of ook “Beer” (verwijzend naar zijn forse postuur) (bron: Rinus van der Loo, Berkel-Enschot)

 

Rinus van der Loo (coll. Rinus van der Loo)

 

Cornelia (Kee) van der Loo

de Kee

was bekend van café-restaurant L'Industrie naast de kerk op de Heuvel. Zij was de vrouw van Piet van der Loo en zij namen L’Industrie over van Van Straelen, toen die als kelner ging werken bij Jan Pijnenburg die in 1939 Old Dutch was begonnen aan wat nu de Korte Heuvel heet. Daarna kwam dus de familie Van der Loo. Hun zoon Joes studeerde economie maar besloot later toch in de zaak te gaan en zette die voort, tot in 1965 Harry Moors uit Breda het stokje voor tien jaar overnam.

 

Toon van der Loo (x Mietje)

Mooie Toon

Werd zo genoemd omdat hij juist níet mooi was. Toon en Mietje van der Loo waren tussen 1939 en 1962 de uitbaters van hotel café restaurant ’t Centrum op de Heuvel, nabij de overweg met de Koestraat. In 1962 moest het pand plaatsmaken voor de aanleg van het hoogspoor (zie hoofdstuk 4). Toon van der Loo maakte toen iedereen die het horen wilde wijs, dat hij van de Heuvel moest omdat de schoonheidscommissie dit besloten had…. (Groot Tilburgs Horecaboek, door Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009, herinnering Ineke Verbunt-van der Loo, p. 76-77)

 

Grote drukte op de overweg tussen Heuvel en Koestraat in 1954. De pliesiegènt met z’n witte pet verdrinkt in de fietsers. Links het pand van Café Kras, een tabakswinkel en dan (met luifel) hotel café restaurant ’t Centrum (coll. RAT)

 

Willem van der Loo (Udenhout 1898 - 1973)

Willeke de Smid

hij had een smederij aan de Groenstraat in Udenhout. Zijn vader werd al Kees de Smid genoemd, hoewel hij het niet lang had volgehouden in de oude familiesmederij in Biezenmortel. Die (Kees) werd op een gegeven moment namelijk rietdekker, maar men bleef hem toch Kees de Smid noemen. Zoon Willem pakte echter de draad weer op en werd smid. Weliswaar had hij in zijn jeugd een akelig ongeluk gehad, toen hij op weg naar huis in Biezenmortel op een wagonnetje wilde springen dat vanaf

het Udenhoutse station werd afgestoten richting steenfabriek (zie hoofdstuk 4: De Zes), maar door alert optreden van spoorbomenwachter Hendrika van Drunen-Witlox (1868-1936) belandde hij snel in het ziekenhuis, wat zijn leven redde. Daardoor kon Willeke toch smid worden en in 1920 zelfs de smederij van Kruijssen aan de Groenstraat in Udenhout overnemen, waar hij als knecht was gaan werken. Hij zag zijn kans schoon toen Kruijssen in zijn familie geen opvolger kon vinden. Later kocht Willeke de Smid een klompenmakerpand aan de overkant van de straat en vestigde daar zijn smederij in. Van der Loo was ook ondercommandant van de plaatselijke brandweer. Toen de gemeente Udenhout in 1939 een gemotoriseerde brandweerspuit aanschafte werd hij aangewezen om die te besturen, vanwege het feit dat hij - naast de burgemeester - de enige was die een auto had. Daarmee speelde Willeke ook wel voor taxichauffeur in het dorp.   Zoon Toon van der Loo, die in de voetsporen van zijn vader trad, stond bekend als Smidje Loo. Toen in 2020 het 100-jarig bestaan werd gevierd van Smederij van der Loo, was de in totaal (d.i. incl. de beginperiode in Biezenmortel) zevende generatie van de familie er aan het werk, in de persoon van Ken van der Loo (broer Wim was net met pensioen). Het bedrijf staat erom bekend dat het creatieve, niet voor de hand liggende oplossingen niet schuwt, als de klant daarmee gediend is. Daar is geduld en meedenken met de klant voor nodig (bron: Brabants Dagblad 17 nov. 2020).

 

 Willeke de Smid aan het werk (coll. Pierre van Beek: zie elders op Cubra zijn hele verhaal over Willeke de Smid, oorspronkelijk in Het Nieuwsblad van het Zuiden uit 1969)

 

Antoon van Loon

de Rôoje Toon

werkte bij Wollenstoffen- en Wollendekenfabriek H. Eras en Zonen als baas van de plesserij. Ging in 1933 mee met Henricus Eras (1875-1959) toen die uit het bedrijf stapte en de wollenstoffenfabriek H. Eras-Janssen oprichtte. Van Loon speelde als vakbondsman een actieve rol tijdens de Tilburgse textielstaking van 1935 en kreeg naar men zei daarom ontslag bij Eras.

 

Leo (Leon) Henricus Matheus Maria van Loon (1889-1978, x Maria Mathilda Alberdina van Thiel, Beek en Donk 1896 – Den Bosch 1962)

Baron Mèèl

hij had een zaak in graan en meel. Zijn vader Augustus Christianus van Loon (1855-1934, x Maria Catharina van den Bosch 1850-1927) was een molenaarszoon uit Lage Mierde die naar Tilburg kwam en in 1883 een handel in graan begon aan de Spoorlaan. In 1896 verhuisde hij die naar de Tuinstraat. Toen het in 1909 technisch mogelijk werd ging hij ook meel produceren en sprak men wel over “de meelfabriek”. Zijn specialiteit was roggebloem. Eind 1925 werd de zaak voortgezet door zijn zoon Leon als de “NV A.C. van Loon coöperatieve Graan- en Meelhandel”. Na een grote brand in de fabriek in 1933 werd gekozen voor een nieuwe vestiging aan de Piushaven. Architect Jos. Schijvens kreeg opdracht om de nieuwbouw te ontwerpen en die maakte daar iets bijzonders van in expressionistische bouwstijl. In 1935 werd de nieuwe vestiging in gebruik genomen. In 1940 werd er nog een uitbreiding gerealiseerd. Het bedrijfsgebouw Piushaven 1 en een bijbehorend dubbel woonhuis om de hoek in de Lancierstraat zijn sinds 2003 rijksmonument.

Om het nuttige met het aangename te verenigen had Van Loon ernaast een manege met paardenstallen laten bouwen. Hij was een groot fan van paarden. Naar men zei stamde deze liefhebberij uit de begintijd van het bedrijf, toen het noodzakelijk was om graan en meel met paard en wagen te vervoeren, maar ook aan de Piushaven werd dit “paardenmiddel” nog toegepast voor de aan- en afvoer. Twee zonen van Leon, Ernest (1921 – Breda 2009) en Max (geb. 1927) werden uitstekende ruiters en namen deel aan de Olympische Spelen van 1948 (Ernest) en ’52 (Ernest en Max). De bekende springruiter Anton (Toon) Ebben (1930-2011) heeft ook hier bij Van Loon leren paardrijden.

Na de Tweede Wereldoorlog ging het geleidelijk minder met de fabriek, die in 1959 werd verkocht. Het gebouw kreeg andere functies en de stallen en manege werden gesloopt.

 

 

Het gebouw van Jos. Schijvens uit 1935 dat nu rijksmonument is. Met wat fantasie kan men er een boot in zien, bijvoorbeeld de stoomboot van Sinterklaas die ieder jaar in de Piushaven aanmeert (met links de schoorsteen en de uitbreiding uit 1940 rechts, hier niet in beeld, als achterschip. Zie ook hoofdstuk 4: “Amsterdamse Boot”.)

 

Voordat hij aan de Piushaven een eigen manege had was Leo van Loon al betrokken bij de ruitersport in Tilburg. In 1913 was hij voorzitter van de Tilburgsche Rij-Vereeniging (TRV) die sinds 1893 binnen de sociëteit Philharmonie actief was met dressuur- en veldrijden. Dit was de eerste burger paardrijvereniging van het land. Niet zo verwonderlijk, omdat veel fabrikanten die lid waren van deze sinds 1840 bestaande sociëteit, over privé over paardenkoetsjes beschikten en in hun fabriek ook wel gebruik maakten van paardenkrachten. Omdat de TRV ook indoor wilde kunnen rijden werd er onder het voorzitterschap van Van Loon besloten om een eigen manege te bouwen. Die kwam er een op de Oude Dijk, onder de vleugels van de Philharmonie (de lidmaatschappen waren gekoppeld). Van Loon introduceerde er het springen over niet-natuurlijke hindernissen (parcours). Hij werd als voorzitter opgevolgd door Jan van de Mortel, de latere burgemeester. De exploitatie van de manege kwam successievelijk verder weg te staan van de Philharmonie en uiteindelijk werd de manege rond de zestiger jaren zelfs door de TRV verlaten, omdat de ligging in de binnenstad steeds meer een bezwaar was geworden. De TRV bleef actief op andere locaties en voor de manege aan de Oude Dijk restte de sloper (foto uit 1966, bron: het Geheugen van Tilburg).

 

Pikeur Cornelis van Marsbergen (1856-1942, hier op de foto), de eerste manegehouder van de “stadsmanège” aan de Oude Dijk – Stadstraat, ging al op zijn 37-ste jaar vanwege een knieletsel met vervroegd pensioen vanuit de Berewoutkazerne in Den Bosch. Hij vertrok naar Tilburg, waar rond die tijd (1893) de Tilburgse Rijvereniging ontstond, die enige tijd later een eigen manege stichtte. Daar werd Van Marsbergen manegehouder. Ook na zijn tijd daar liet hij zich er altijd zien op lustrumfeesten, te paard, als spreker of gewoon als gast (bron: Pia van den Berg op “Tilburgse meense van vruuger”. Foto: Dagblad van het Zuiden 1933, coll. RAT)         

 

Piet van Loon

Piet Mannaerts of Piet Sjefeur

in dienst bij de familie Mannaerts van de schoenfabriek aan het Lijnsheike. Was van vele markten thuis. Zo was hij chauffeur voor de zaak en voor de familie.

 

Leo Louer

Zoenmans

was taxichauffeur en later evenals zijn broer Jos buschauffeur bij de BBA. Men noemde hem zo omdat hij nogal forse lippen had (zie ook bij Doreleijers).

 

Bep van Luijk

et Snuupke van de Wêek

schôon vrommes, dat ook opviel doordat zij veel rondreed in een grote auto en actief was in de paardensport. Woonde aan de Bredaseweg waar de familie de Tilburgsche Band- en Veterfabriek A.J. van Luijk had, welke in 1934 door brand werd verwoest. De bijnaam is geleend van de fa. P. de Gruyter & Zn. (zie hoofdstuk 4: Piet den Dief) die onder de titel "het Snoepje van de Week" destijds met veel succes een reclamecampagne voerde ("met iedere week een nieuwe verrassing").

 

 

1.M

 

Louis J.L. Maas

Frutje Maos

Hij begon rond 1920 een handel in hardhout in de Goirkezijstraat, tussen het Smidspad en de Goirkestraat, waar hout lag dat hij op voorraad had. Daarom noemde men dit straatje (eerder bekend als et Mommersstròtje, zie hoofdstuk 4) et Houtstròtje, ook wel et Maasstròtje. Niet te verwarren met de wat verderop gelegen “echte” Houtstraat waar ook een houthandel zat, t.w. die van Augustinus Daems (alias et Bèls Boerke, zie daar).

Maas ging ook zelf het hout bewerken aan de Goirkezijstraat. Zo verlieten steeds meer door hem gemaakte doodskisten zijn werkplaats. Hij bleef dit doen tot de oorlog.

Al eerder kampte hij met ruimtegebrek, wat hem deed besluiten om uit te breiden tot het Smidspad, destijds een van de belangrijkste winkelstraten van Tilburg. Hij zat daar in ieder geval in 1931, vanaf 1934 officieel met een handel in ijzerwaren. Daar was hij al timmerend meer toekomst in gaan zien. In de crisisjaren (dertiger jaren) was er schaarste aan materialen, zodat er voortdurend geïmproviseerd moest worden. Maas was daar erg handig in en verdiende zo de bijnaam “Frutje”. Zoon Cees kwam bij hem in de zaak. In 1967 verhuisde Cees de zaak naar een groot nieuw pand aan het andere eind van de Goirkestraat (nr. 16-18), op de locatie waar eerder de koperslagerij en metaalgieterij van Schoenmakers – Donders was (zie ook bij “Willeke Tuf” Schoenmakers). Het assortiment werd hier uitgebreid met speelgoed, sport- en huishoudelijke artikelen. Zijn lijfspreuk “Maas heeft het” was dus niet teveel gezegd. Louis “Frutje” en Rika Maas vierden in 1975 hun diamanten (zestigjarige!) bruiloft.

(bron o.a.: H. Fitters uit Herinneringen van Frans de Kok aan het Goirke. Daarin wordt ook de eerste bijnaam “de Woelgeest” vermeld, waar verder niets over bekend is.)

 

 

Bekend was zijn slogan: “Maas heeft het.” In 1980 droeg Cees de zaak over aan zoon Louis (geb. 1958, x Desiree Brenders). Deze stopte er per 1 januari 2002 mee, want de concurrentie van grote, beter bereikbare bouwmarkten aan de rand van de stad was te hevig geworden. Rond 1980 was er in Goirle een filiaal gesticht door Paul Boeren, schoonzoon van Louis Maas. Ook deze voerde de slogan “Maas heeft het.” Vanaf september 2004 heeft Maas echter helemaal niets meer, want toen moest ook deze zaak worden gesloten, vanwege de gezondheid van Boeren.

Louis Frutje Maas nam dus zoon Cees (Cornelis “Frutje jr” Joannes, 1925-2021, x Catharina "Toos” Johanna Antonetta Kremers, 1929-2018) in de zaak. Cees werd ook bekend in Tilburg vanwege zijn rol in het ijshockey, een sport waar hij verslingerd aan raakte. In de jaren zestig en zeventig zat hij in het bestuur van TYSC Trappers en deed eigenlijk alles voor de club wat maar nodig was. Rond 1972 raakte hij ook zakelijk betrokken, toen hij samen met Gerry Göbel (vermaard ijshockeygoalie bij Tilburg Trappers en Oranje), de eerste importeur in Nederland werd van Bauer, een bekend merk voor ijshockey schaatsen. De zaak van Maas in de Goirkestraat was hét adres voor ijshockeyers en andere ijssporters. Het hele gezin deed mee: zoon Louis (en later diens zoon Robbert) speelde in het eerste van TYSC Trappers, dat naast een ijshockey- ook een kunstrij- vereniging was. Dochters Annette en Nicole Maas waren de drijvende krachten van deze, inmiddels zelfstandige, Tilburgse Kunstrij Vereniging (TKV).

Oud-ijshockeyers van Tilburg Trappers konden altijd bij Cees Maas terecht en hebben vaak werk gekregen in zijn zaak. De jaren zestig en zeventig, de bestuursjaren van Maas, waren erg succesvol voor Tilburg Trappers.  Verruimde mogelijkheden om buitenlandse spelers aan te trekken werden aangegrepen. Zo werd hier de in 1964 uit Canada afkomstige Joe Simons, veel scorend en altijd creatief spelend, een ware legende.

In 1968 en ’69 werden de gelederen aanzienlijk versterkt met talenten uit Tsjecho-Slowakije. Eerst twee spelers die in 1968 met een Praags team een tour door Nederland maakten, terwijl in hun land de Praagse Lente ruw werd neergeslagen. Jaroslav Tuma en Jiri Petrnousek besloten, niet terug te keren naar hun geteisterde land. Op een afgesproken moment tijdens een teamverblijf in Oisterwijk liepen zij over. In het holst van de nacht werden zij door Trappers’ bestuurders Jaques Herijgers en Joop van Morkhoven naar Tilburg gebracht, waar ze konden onderduiken boven de pas nieuwe winkel van Cees Maas. Het was allemaal prima voorbereid. Alleen was Cees in geen velden of wegen te bekennen toen zij ’s nachts in de Goirkestraat aankwamen. Die bleek nog te carnavallen in de stad! Maar het kwam helemaal goed. De volgende dag vroegen de twee politiek asiel aan en werden ze opgenomen in het gezin Maas, waar zij ongeveer drie maanden te gast bleven en de schuilnamen George Peters en Jerry Maas kregen. Dit laatste was nodig, wilden zij niet het risico lopen om twaalf maanden geschorst te worden vanwege hun onreglementaire “transfer”. De ijshockeyautoriteiten waren in dit bijzondere geval wel bereid om een oogje toe te knijpen, maar konden niet toestaan dat één speler op papier voor méér dan een club zou uitkomen. Gastgezin Maas sloofde zich uit om de twee vluchtelingen te laten acclimatiseren en iets van de taal te leren, zodat zij snel – onder hun schuilnamen - konden uitkomen voor de Tilburg Trappers. Dat gold eveneens voor Vaclav Tuma, broer van Jaroslav, toen deze zich in 1969 ook in Tilburg meldde. Hij ging spelen onder de schuilnaam Wenzel Toemen.

Tot op zeer hoge leeftijd heeft Cees Maas mogen zien dat het goed bleef gaan met zijn club, vaak erg goed. Na vijftien landstitels en evenzoveel bekerwinsten stond het wel vast, dat de ijshockeycompetitie in eigen land voor de Tilburg Trappers niet meer interessant was. Toen in 2015 de kans zich voordeed om over te stappen naar de Duitse Oberliga Nord, werd er niet geaarzeld om dit te doen. Sindsdien spelen de Trappers met succes in deze Duitse competitie.

(bron: Theo van Gerwen op ijshockeynederland.nl, d.d. 25 januari 2021 n.a.v. overlijden Cees Maas, en: Brabants Dagblad 4 augustus 2017, een interview met Jiri Petrnousek. Zie ook de lemma’s Petrnousek en gebrs. Tuma)

In het lemma Henk Pellikaan staat een teamfoto van de Trappers uit 1969 (foto TYSC Trappers/coll. RAT) met de kersverse buitenlandse aanwinsten. In dat jaar werd ook de eerste overdekte ijshal van Tilburg geopend, de “Pellikaanhal” (zie hoofdstuk 4) in wijk Theresia, gebouwd door aannemer-sponsor-supporter Henk Pellikaan. Hieronder twee uitsneden van die foto:

 

Voorgrond: Hans Christiaans sr. (ged.), Jiri Petrnousek (George Peters) en Vaclav Tuma (Wenzel Toemen). Achter: Joe Simons, Jaroslav Tuma (Jerry Maas) en Ad Herijgers. 

 

Voorgrond: Cees Maas. Achter: links Jiri Pokorny (ged.) en rechts bestuurder Joop van Morkhoven.

 

Foto uit een later jaar van drie generaties Maas op glad ijs: Cees in het midden tussen zijn kleinzoon Robbert (l.) en zoon Louis (r.) (coll. ijshockeynederland.nl)

 

 Johannes (John) Josephus Maria Antonius Majoie (1910-1974)

Voici, of JanTriborgh, of John Palet

 

John Majoie, circa 1943 geschilderd door Louis Melis.

 

was afkomstig uit een familie die een sigarenfabriek had. John besloot om niet in het familiebedrijf te gaan werken, maar werd in 1930 journalist en redacteur van de Nieuwe Tilburgsche Courant. In de jaren '50 werd hij reisleider van georganiseerde rondreizen door Spanje en Portugal. In Bilbao trouwde hij met de Spaanse Amparo Olguita G. de Ubieta y Casaras. Over de toeristische geneugten van Spanje publiceerde hij in 1960 het boek Paradijs achter de Pyreneeën. Hij bleef daar nog lang wonen, ook nadat zijn huwelijk op de klippen was gelopen, maar overleed uiteindelijk in Tilburg (1974).

John Majoie verwierf al snel bekendheid in Tilburg nadat hij, nog als middelbarescholier, in 1929  zijn 'rijmelarijen' begon te publiceren onder de schuilnaam Voici. Hij zou dat blijven doen tot 1945, en daarna nog enige jaren onder het pseudoniem John Palet. In 1943 verscheen een selectie onder de titel 100 versjes van Voici. In de jaren '50 schreef hij vrij onregelmatig een column onder de titel 'Dagboek', eveneens voor de NTC, nu onder de naam Jan Triborgh.

Godefroid Henri Marie Joseph Majoie (geboren in 1880 te Hilvarenbeek) begon in 1899 met een bescheiden handel in sigaren. Hij ontmoette in Boxmeer de sigarenfabrikant Edmond van der Voort, die er voor voelde om samen met Majoie een fabriek in Tilburg te beginnen. Dit gebeurde al in 1900. In dat jaar ging in de Stedekestraat (nabij het Wilhelminapark) de sigarenfabriek Majoie & Van der Voort van start. De zaken verliepen goed en in het kader van een uitbreiding werd in 1903 ook Samuel Majoie (1873-1963, broer van Godefroid en vader van John) bij de fabriek betrokken. Na een tumultueus vertrek van Edmond van der Voort in 1910, die had gepoogd de fabriek uit handen te halen van de familie Majoie, werd de naam veranderd in G & S Majoie’s Sigarenfabrieken.

 

Godefroid en Samuel Majoie (rechts) bij de viering van het vijfentwintigjarig bestaan van hun sigarenfabriek in 1924.

 

Nu kwamen ook drie andere broers van Godefroid en Samuel voor kortere of langere tijd in de zaak. Veel succes boekte Majoie met de introductie van het merk het Gulden Vlies. In 1929 wordt de naam uitgebreid tot N.V. Gulden Vlies Sigarenfabrieken v/h G & S Majoie. De eerste generatie bleef tot 1933 de fabriek leiden. Toen namen René (geboren in 1908, zoon van Godefroid) en Jules (1905, zoon van Samuel en broer van Johnny) het roer over. In 1958 verloor de fabriek haar zelfstandigheid en rond 1961 hield het op te bestaan. Jules bleef het langst aan boord. Hij runde nog enige tijd een kantoor in de Diepenstraat.

 

 

 

Franciscus (Frans) Hubertus Wilhelmus Mandos (1910 – Nijmegen 1977, x 1944 Johanna “Janneke” Hendrika van den Hurk, Hilversum 1919 – Hilvarenbeek 2017)

de Fèène (2)

was een van twee zonen van de familie Mandos die beeldend kunstenaar werden. Vader Toon was huis- en kerkschilder, en maakte later ook reclamewerk. Moeder was een dochter van een goudsmid uit Grave en dreef een drogisterij. Na hun les aan de Academie voor Beeldende en Bouwende Kunsten van de R.K. Leergangen in Tilburg bleven de broers veel samen werken. Er waren echter duidelijke verschillen te zien in hun werken. Frans heeft vaak een dunne lijn en hanteert een sierlijke stijl. Kees gebruikt vaak dikke lijnen en stileert zijn werk meer. Hun collega's spraken daarom van "de fijne en de groffe" Mandos. Frans en zijn vrouw, die ook kunstzinnig was, verhuisden in 1963 naar Hilvarenbeek. Zij hield zich met name bezig met schilderen en kunstnaaldwerk.

 

Huwelijksaankondiging die hij zelf maakte, 1944 

 

Cornelius (Kees) Antonius Maria Mandos (1913-2001, x Beppie van der Bijl)

de Gròffe

 

 

kreeg evenals zijn broer Frans les aan de Academie voor Beeldende en Bouwende Kunsten van de R.K. Leergangen in Tilburg, van 1927 tot ’32, en sloot zich ook aan bij de studentenvereniging Sint Leonardus. Naast beeldende kunst was muziek een grote liefde van hem. Bleef altijd gelovig katholiek en maakte met zijn broer Frans deel uit van de Brabantia-Nostrabeweging (zie bij de Siemer). Woonde het grootste deel van zijn leven aan de Ringbaan Oost (nummer 351). Als beeldend kunstenaar was hij zeer veelzijdig. Hij was m.n. kunstschilder, graficus, illustrator en kalligraaf  Onder zijn bekendste werken horen muurschilderingen in drie Antoniuskerken: in de Hoefstraat en aan het Korvelplein in Tilburg en een in Valkenswaard, alsmede het verluchtigen van een door zijn zwager Anton Eijkens geschreven Rijmkroniek van Tilburg (1946) ter gelegenheid van het afscheid van burgemeester Van de Mortel. Dit bijzondere werkstuk werd in augustus 2002 door een kleindochter van Van de Mortel aan het Regionaal Archief Tilburg geschonken. Kees Mandos gaf ook bijna 22 jaar les, dit is circa 20 jaar langer dan Frans. Pas in 1994 nam hij afscheid als docent bij het Duvelhok (St. Josephstraat).

 

Jos Mannaerts (1887-1983, x 1913 Maria Schoenmakers, 1891-1961)

Opa Citroen

welke bijnaam hem postuum is toegekend omdat hij verzot was op auto’s en zijn zinnen had gezet op een Citroën. Hoe hij de eerste Citroën rijder van ons land was bleek in 2004, toen er een bundeltje met correspondentie uit die tijd tussen hem en de fabriek opdook. 

Omdat dit Franse automerk in de begintijd nog geen verkooppunt in Nederland had, trok Jos Mannaerts de stoute schoenen aan en toog in het najaar van 1919 naar de Parijse autosalon. Hij ging daar kijken in de stand van André Citroën en viel voor een blauwe vierpersoons cabrio van het type 10 HP Torpedo. Hij mocht daar een proefrit mee maken, gezeten naast een chauffeur in livrei. Deze rit maakte hem helemaal enthousiast en hij besloot om er onmiddellijk een te bestellen. Eenmaal weer thuisgekomen werd snel het afgesproken voorschot overgemaakt, waarvan op 15 november 1919 een schriftelijke bevestiging uit Frankrijk werd ontvangen onder dankzegging en met de geruststellende verklaring dat de order door Citroën met de grootste zorg zou worden uitgevoerd binnen een levertijd van zes maanden. Mijn opa die haast niet meer kon wachten om zelf achter het stuur te kruipen deed nog een dringend verzoek om deze termijn in te korten, hetgeen werd beantwoord met de toezegging dat getracht zou worden om zijn order in de productie naar voren te halen. De levering vond op 31 maart 1920 plaats. Op deze dag werd de auto in een grote kist bij Mannaerts aan huis afgeleverd met de wielen er los bij. Toen alles in elkaar was geschroefd en er een blik benzine in was gegooid kon de opmars van Citroën in ons land vanaf het Lijnsheike (Goirke) beginnen! De brieven en nota’s die met deze opmerkelijke transactie gemoeid waren, werden door mijn opa lange tijd zorgvuldig bewaard. Rond 1973 heeft hij dit dossier uiteindelijk afgestaan aan de heer Riemer, directeur van de Autoschool in Driebergen, die hij goed kende omdat drie van zijn zonen deze school hadden gevolgd. Riemer had puur uit liefhebberij in zijn school een automuseum ingericht. Later, nadat dit museum was opgedoekt, is dit dossiertje op een veiling terechtgekomen.  

 

Opa Citroen werd opa Buick toen hij een groot gezin had. Foto 1930. (coll. fam. Mannaerts)

 

De bovengenoemde “stoute schoenen” zullen ongetwijfeld van het merk Mannaerts zijn geweest, gemaakt in het familiebedrijf. De schoenfabriek van J. Mannaerts aan het Lijnsheike werd in 1846 opgericht door Joannes Mannaerts (1818-1905, x Anna de Bont). Zijn zonen zetten het bedrijf voort, van wie Franciscus Norbertus (Frans, 1852-1937, x Elisabeth van Bebber) de bekendste was, omdat hij ook 25 jaar in de gemeenteraad zat en nog diverse andere maatschappelijke functies bekleedde. De derde generatie, onder wie Jos, volgde hem in de zaak op. In de jaren 1960 kon de fabriek de concurrentie uit het buitenland steeds minder het hoofd bieden. In 1970 ging ze dicht. 

 

 

Schoenfabriek Mannaerts aan het Lijnsheike, 1923. (foto: coll. RAT)

 

Jos Mannaerts was mijn opa van moederskant. Ik heb in die familie nooit Tilburgs horen praten, wat waarschijnlijk komt door hun Vlaamse roots, ook al moet je daarvoor intussen wel meer dan twee eeuwen terug. Petrus Josephus Mannaerts (geb. Geel 1777) trouwde met Helena van Beurden uit Tilburg, heeft mijn broer Joop eens uitgeplozen, wat hem zeker in onze contreien heeft gehouden als hij hier al niet eerder was. Dat moet zo rond 1800 zijn geweest. Dus geen Tilbörgse Taol in huize Mannaerts, maar wel hadden zij een ijzeren geheugen voor feiten en voorvallen uit hun jeugd in  Tilburg “Boven de Lijn”. Dit leverde al een aantal leuke bijdragen op voor het eerste Tilburgs Bijnamenboek, met name van de kant van mijn moeder en haar jongere zus, Louisa J.M. Verschuuren-Mannaerts (geb. 1922) die mijn peettante is. Zij werd in juli 2017 liefst 95 jaar en wist zich op die dag enkele bijzonderheden over haar vader te herinneren die ik nog niet kende.  

Enkele jaren nadat mijn oma in 1961 plotseling was overleden, nam Jos Mannaerts het besluit om te verhuizen naar een kleinere woning aan de Ringbaan West. Echt klein kon deze ook weer niet zijn, want opa had nogal wat oude spullen mee te nemen. Zo stond hij erop om zijn oude radio te houden, een kanjer van een apparaat met ouderwetse buizen, in een zware houten kast gebouwd. De kinderen hadden aangedrongen op een nieuw en kleiner exemplaar, zodat vader er dan een televisietoestel bij kon plaatsen? Nee, dat vond hij helemaal geen goed idee. De oude radio was nog goed genoeg en een televisie was nergens voor nodig, die had hij nooit een gehad en kwam er ook nu niet in. 

Bij het klimmen der jaren bleef opa goed vitaal en zelfstandig, al begon hij af en toe weleens een tand te verliezen. Die stopte hij in een luciferdoosje dat hij altijd bij zich stak in de zak van zijn jasje. Dit moet van lieverlee een aardige collectie zijn geworden. De kinderen vroegen zich af waarom vader dit deed en daar zal ongetwijfeld ook wel wat over gezegd zijn. Op een zekere dag werd het echter duidelijk. Opa kwam een oude bekende tegen die informeerde naar zijn gezondheid. “Die is best hoor. Ik word wel wat ouder en stram, maar mankeer verder niks,” was zijn fiere antwoord. “En,” vervolgde hij met een brede, wat lege grijns en een hand op de zak van zijn jasje: “Ik heb al mijn tanden nog……”

 

Henricus (Hein) Johannes Hermanus Josephus Mannaerts (1899-1956)

Heintje Medio

Om deze bijnaam te begrijpen, dient de lezer zich te realiseren dat de naam Henricus (Hein) Mannaerts in Tilburg wel méér voorkwam. Alleen al in de familie van schoenfabrikanten waren er in de vorige eeuw minstens drie. De hier genoemde Hein zat qua leeftijd tussen twee andere Heinen in en werd daarom “Heintje Medio” genoemd. Omdat de anderen ook een bijnaam hadden, staan de Henricussen hier op een rijtje: medio (J.H.J.), senior (A.J.) en junior (A.A.M.) Henricus “Heintje Medio” Mannaerts bleef ongehuwd en woonde aan het Wilhelminapark. Hij was in de fabriek eens in een machine vastgeraakt en had daar een kromme vinger aan overgehouden.

 

Heintje Medio Mannaerts (coll. fam. Mannaerts)

 

Henricus (Hein, Henri of Harrie) Aloysius Josephus Mannaerts (1886-1981, x Marie “Riet” Jacqueline Antoinette Muijldermans, geb. Schaerbeek 1897 - 1987)

het Eeuwige Bestuurslid

De oudste in dit hoofdstuk genoemde Hein Mannaerts, Henricus A.J., was een zoon van de schoenfabrikant Franciscus Norbertus Mannaerts en een broer van de ook genoemde Jos, (pastoor) Frans Mannaerts en Johanna (Anneke, zie bij Pessers-Mannaerts). Hij werd steevast Henri genoemd door zijn Belgische vrouw, wat in Tilburg al gauw werd vertaald als Harrie. Naast zijn werk als schoenfabrikant nam hij, gedreven door een katholieke geloofsovertuiging en ervan doordrongen dat een goede samenwerking op sociaal-economisch gebied hard nodig was, veel bestuurlijke taken op zijn schouders.

 

Uitsnede familiefoto van 6 juni 1914. Henri A.J. Mannaerts zittend links. Rechts van hem zit zijn vader, Franciscus (Frans) Norbertus Mannaerts (1852-1937, schoenfabrikant en gemeenteraadslid, weduwnaar van Elisabeth van Bebber 1857-1911) met een kleinzoon tegen hem aan. Rechts staat Frans’ zoon en naamgenoot, dus een broer van Henri, Franciscus Norbertus (1889-1974). Deze werd die dag priester gewijd en was van 1920-‘65 pastoor van de parochie Loven. Verder zien we staande de zussen Anneke (“Hobbele”, 1897-1982) en rechts Maria “Miet” (1891-1989) Mannaerts. Slechts twee maanden na deze foto vond er in woonhuis en fabriek van Mannaerts een onverwachte inkwartiering plaats van gemobiliseerde militairen (zie: “Hoefgetrappel en gestamp van laarzen in een schoenfabriek,” door Karel de Beer in het Tijdschrift Tilburg, augustus 2014, p. 52-55) (foto: coll. Karel de Beer)

 

Rond 1910 reeds stond Mannaerts aan de wieg van de Rooms Katholieke Openbare Leeszaal-Bibliotheek St. Dionysius, waar hij het langst zittende (tot 1952) bestuurslid bleef. In 1922 maakte hij samen met Gabriël Eras (zie daar) het mogelijk dat “de Bieb” het zaaltje boven boekhandel W. Bergmans in de Langestraat kon inruilen voor een mooie eigen huisvesting in het pand Willem II straat 23. Zij stelden den Dree van Spaendonck (zie hoofdstuk 3) toen aan als parttime bibliothecaris en directeur, wat deze bleef tot zijn overlijden in 1957 (zie ook bij Gerard Verbiest).

 

Op de eerste verdieping van het pand hoek Heuvelstraat – Langestraat, in 1910 door Jos Donders voor de firma W. Bergmans ontworpen (zie ook Van Gemertstraatje in hoofdstuk 4, de tweede foto) was van 1913-’22 de R.K. Openbare Leeszaal en Bibliotheek gehuisvest. Dit is een foto uit 1915. Achterin zit dr. M.J. Verhoeven. Hij was naast rector van het Cenakel ook censor van de Leeszaal-Bibliotheek. Boekhandel en uitgeverij Bergmans bleef tot 1972 in dit pand gevestigd (coll. RAT)

 

In 1917 werd Mannaerts secretaris-penningmeester in het bestuur van de één jaar eerder opgerichte Tilburgsche Bouwvereeniging (nu bekend als TBV Wonen), die moest voorzien in nieuwe woningen voor (textiel-) arbeiders. Dit fabrikanteninitiatief was een reactie op de sinds 1913 voor het spoor- en tramwegpersoneel bestaande R.K. Woningbouwvereniging St. Joseph (zie in hoofdstuk 2 onder Raphaëlieten). Henri Mannaerts is van groot belang geweest voor de TBV, waar hij zijn bestuursfunctie liefst ruim vijftig jaar vervulde! Daar was men hem gaan zien als “het Eeuwige Bestuurdslid” (bron: TBV Jubileumboek bij het 100-jarig bestaan in 2016). Ook werd hij in 1919 de eerste voorzitter van de ondernemersvereniging Noorderbelang, die de ondernemersbelangen in het noordelijke stadsdeel van Tilburg behartigde, een voorloper van de Kamer van Koophandel voor Tilburg e.o. Toen die KvK er eenmaal was, wekte het nauwelijks verbazing dat Mannaerts daar ook een rol in speelde. Hij vervulde van 1937 tot ‘60 het voorzitterschap, waarvan de laatste tien jaar tevens als voorzitter van de gezamenlijke Kamers van Koophandel in Nederland. Mannaerts bekleedde tot slot verschillende functies op Provincieniveau (lid Provinciale en Gedeputeerde Staten en in de R.K. Werkgeversvereniging van het diocees Den Bosch). Voor deze verdiensten ontving Hein Mannaerts diverse onderscheidingen. Hij werd benoemd tot Commandeur in de Orde van de Heilige Gregorius de Grote (1956), Officier in de Orde van Oranje Nassau, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (1960) en ontving de Zilveren Erepenning van de gemeente Tilburg.

 

Henri Mannaerts later (bron: Wikipedia)

 

De Mannaertsen van de schoenfabriek aan het Lijnsheike (later was op deze plaats VW- en Audi-garage Van Mossel gevestigd) waren over het algemeen gelovige mensen, zonder een uitbundige levensstijl. Hier hoorde bij dat ze het liefst alleen het hoognodige zeiden. Het verhaal luidde dat de gebroeders Henri, Guust en Jan Mannaerts eens met de trein naar Den Haag gingen. Onderweg werd er geen woord gezegd. Bij het binnenrijden van de plaats van bestemming zei Hein toch maar: "We zijn er." Waarop Jan opmerkte: "Dat had je helemaal niet hoeven zeggen, want dat zagen onze Guust en ik ook wel!"

 

Henricus (Hein) Aloysius Antonius Maria Mannaerts (1912-’93, x 1943 Agatha Margaretha Maria “Zus” Verschuuren, 1917-2012)

IJzeren Hein (2)

Moest oom zeggen tegen Henricus A.J. Werd vermoedelijk IJzeren Hein genoemd omdat hij last van spit had en daardoor wat moeilijk liep. Maar de bijnaam kan ook terugverwijzen naar de oorlog. Toen werd hij op zeker moment met Piet Knegtel en nog een paar stadgenoten door de Duitsers tewerkgesteld in Zeeland, waar zij (ijzeren?) palen moesten plaatsen. De Duitsers vermoedden kennelijk dat deze groep Tilburgers verzetsacties wilde uitvoeren en zouden hen zo laten merken dat ze in de gaten werden gehouden.

 

Franciscus (Frans) Norbertus Mannaerts (1889-1974)

Heeroom Loven, ook: Pèèr Friegiedèèr

 

Pastoor Frans Mannaerts, parochie Loven (coll. fam. Mannaerts)

 

ook van de "schoenenfamilie", als zoon van Frans en broer van Jos en Henri. Ging zijn roeping achterna en werd op 6 juni 1914 tot priester gewijd. Zijn eerste post in dat ambt was kapelaan in Eindhoven, tot zijn aanstelling als bouwpastoor van de parochie Loven in Tilburg. Daar werd de Willibrorduskerk van architect C. van Hoof in 1922 ingezegend. Mannaerts, die vanaf toen "Heeroom Loven" werd genoemd door de (talrijke) oomzeggers in zijn familie, bleef tot 1965 pastoor en stond er bekend om zijn onbaatzuchtigheid en tolerantie. De kerk werd in 1999 gesloten en in 2000 gesloopt (behalve de toren) om plaats te maken voor nieuwbouw van de kleinere Petrus Donderskerk. De tweede bijnaam dankte hij aan twee feiten. Het eerste was dat hij tot op hoge leeftijd nog iedere dag ging zwemmen. Het tweede, dat hij eens na een bezoek aan zijn vriend pastoor Piet van der Velden (zie daar) buiten onwel werd (of uitgegleden en met zijn hoofd ergens op gevallen) en toen onopgemerkt een nachtje in de vrieskou is blijven liggen, zonder dat dit achteraf kwalijke gevolgen had (zie ook hoofdstuk 2: de Jonges van Lôove).

De Tilburgse familie Mannaerts kwam oorspronkelijk uit het Belgische Diest en omgeving. Op een dag ging heeroom Frans Mannaerts met zijn jonge neef Louis op familiebezoek naar Diest. Zij reisden, wat niet ongewoon was in die dagen, in een auto met chauffeur. De reis voerde over Geel. In deze plaats is sinds jaar en dag een grote instelling voor geestelijk gehandicapten, vergelijk Geel wat dat betreft met Vught. Op de terugweg vroeg pastoor Mannaerts de chauffeur te stoppen bij een bakker in Geel om wat gebakjes mee te nemen voor thuis. De chauffeur ging voor hem de winkel in en pastoor Mannaerts bleef buiten staan voor de etalage. Daar lagen allerlei gebakjes, in veel verschillende soorten en maten maar allemaal even Belgisch-lekker. De pastoor wees de chauffeur aan welke hij moest nemen. Die daar helemaal rechts, of nee die toch niet, maar een hoger. En daar in het midden, nee niet die maar die daar, dáár. En links beneden, die twee naast de chocoladebol, enz. enz. Intussen in de winkel zei de mevrouw achter de toonbank tegen de chauffeur, met een blik op de man buiten die zo met zijn armen stond te zwaaien: “Let maar niet op hem, dat zal er een van hier zijn…..!”

 

Pastoor Frans Mannaerts in oktober 1944 gearmd met een Schotse bevrijder.

 

F.I.M. (Frans of Boy) Mannaerts (1925-1981, x Ciel Claesen, 1929-2010)

Boy Bokma

Het eerste deel van zijn bijnaam, "Boy", was afkomstig uit zijn legertijd in Indië en het tweede moet slaan op zijn voorkeur voor een bepaalde borrel. Hij is wethouder (van Financiën) geweest in Tilburg. Hij was een zoon van August (1892-1975) en Joséphine (circa 1902-1979) Mannaerts-Keyzer uit de Goirkestraat. August was een broer van Henri, Jos en de pastoor van Loven. De eigenlijke roepnaam van Boy was Frans. Kenmerkend was dat hij steevast en nondejuuke (vlinderdas, strikje) droeg.

 

Wethouder Boy Mannaerts (met vlinderdas) trots poserend met elftal en bestuur van Willem II  bij het behalen van de promotie na een zege op Blauw Wit. Op de middelste rij zien we ook voorzitter Bert Schuerman in de lauwerkrans (bron: BD 12.03.23, coll. Ben v.d. Luijtgaarden)

 

dhr. Mansvelders

de Post

hij woonde aan het Schaepmanplein (nu Horversplein) en was postbode. Daar dankte hij de bijnaam aan die zijn buurtgenoten hem gaven (zie ook bij dhr. en mevr. Van Berkel)

 

Dirk van Maren (1902-’74)

In de Frut, öt de Frut

was een vrijgezel met een goed oor voor mensen uit zijn omgeving die hun (privé-) problemen aan hem voorlegden. Boze tongen beweerden echter, dat die problemen door zijn bemoeienis alleen maar erger werden! Hij was ook een van de pioniers van de in 1925 opgerichte hockeyclub Tilburg en vervulde zowel in deze club als in de overkoepelende hockeywereld verschillende functies. Dirk van Maren bewoonde in de St. Josephstraat één van de twee aaneengesloten herenhuizen (nr. 110 en 112) die zijn vader Dirk Pieter van Maren (1866-1922) in 1912 had laten bouwen door architect Jos Donders. Een broer van Dirk, Herman, trok met zijn gezin in het tweede huis. Vader Dirk Pieter, wiens vader (Dirk) oorspronkelijk uit de provincie   Groningen kwam, had een drijfriemenfabriek in de Lancierstraat (nr. 42, gebouw ook ontworpen door Jos Donders) waarin hij werd opgevolgd door zijn genoemde zonen. Herman richtte vervolgens een textieltwernerij op in de Groeseindstraat 33, D.P. van Maren geheten. Deze fabriek doorstond iedere textielcrisis en nam in 2002 onder de directie van Herman's zoon ir. D.P. (Pieter), Acordis Industrial Fibers in Steenbergen over. De fabriek Van Maren verhuisde toen van de Groeseindstraat in Tilburg naar het gebouw van Acordis in Steenbergen.

 

Bart Marienissen

Bartje Fik(ke)

klèèn mènneke met Amerikaans legermodel haar en een dribbelende tred. Was wat schuw voor kinderen uit de buurt (die wilden hem soms plagen). Men zegt dat hij weleens katten slachtte om die als konijn te verkopen. Hij woonde in de Noord Besterdstraat (nr. 14). Zijn dochter trouwde met Van Boven en woonde in dezelfde straat op nr. 54.

 

Willem F.M. Marschalk (1935-2003)

de Stèm

bijnaam uit de krant (overlijdensadvertentie) die te maken kan hebben met het feit dat hij bij Teleperformance Nederland had gewerkt. Hij was geboren in Utrecht en gehuwd met Irene Vosters. Werd ook een bourgondiër genoemd.  

 

Jan Massuger

Jan Bezuur

Een verbastering van zijn echte achternaam. Hij had een cafeetje op de splitsing van de Zaandstraot en de Veldstraat (zie et Zusterstròtje hoofdstuk 4). Het was een buurtcafeetje in een rij van op het laatst erg bouwvallige woninkjes, tegenover de hoge stenen muur van de fabriek Gebrs. Franken. Het kon toch erg druk zijn in zijn zaak, vooral tijdens de kermis. Dan kwam men goed potverteren. Jan huurde eens een draaiorgel, want er moest tijdens de kermis toch ook gedanst kunnen worden, maar die kon er niet bij in de tjokvolle ruimte. Jan heeft waarschijnlijk gedacht: “Mijn pand heeft toch zijn beste tijd gehad,” en hakte zonder zich te bedenken een groot gat in de buitenmuur, zodat het draaiorgel er precies voor paste, gooide er een zeil overheen en klaar was de dansvloer…… (uit Groot Tilburgs Horecaboek door Patrick Verbunt e.a., pag. 261). Dit cafeetje stond ook wel bekend als et Rattekòtje 

 

dhr. Mastenbroek

de Kròp

automonteur, Frans Mannaertsstraat.

 

Chris Mathijssen

Vèntje Mathijssen

bekend voetbalkeeper, stond van 1918 tot 1924 in het doel bij Willem II.

 

Frans van der Meer

Bèrrie van den Bèbber of Fèrrie van der Zaande

deze muzikant uit Berkel-Enschot scoorde in 1998 onder de naam Bèrrie van den Bèbber een hit in onvervalst Tilburgs dialect, met als titel: "Doe mènne Mèxicaano". Moest al gauw na een conflict met zijn manager deze artiestennaam opgeven en noemde zich toen Fèrrie van der Zaande. Doet in 2000 weer een kansrijke poging om in de hitlijsten te komen met: "(Dès ene) Schôon(e) Waoge".

 

Joseph (Sjef) van der Meer                      

Sjèf de Schout

werd zo genoemd omdat zijn vader rond 1850-'60 in een toneelgezelschap uit Udenhout een rol als schout-bij-nacht had gespeeld. Trouwde met Dötse Anna Derks (zie daar). Een kleindochter van hen, mevr. A. Spijkers uit Tilburg Noord, heeft deze en enkele andere bijnamen aangedragen na het lezen van het Tilburgs Bijnamenboek uit 2000.

 

Baron Albert de Meester de Betzenbroeck

et Misterke

Hij was eigenaar van het Landgoed Nieuwkerk onder Goirle ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Dit landgoed, waarvan de geschiedenis begon rond het midden van de zeventiende eeuw, ligt voor een deel op Belgisch grondgebied. De patriottistische baron liet jonge Belgen in de oorlog 1914-‘18 via zijn grondgebied, waar de zwaarbewaakte grens dwars overheen liep, een veilig heenkomen zoeken naar ons land en werd derhalve door de Duitsers gezocht, die een prijs op z’n hoofd zetten. Omdat Duitsland geen oorlog voerde in Nederland, kon et Misterke met behulp van Nederlandse grenswachten toen het echt nodig was op een fietske de vlucht nemen. Een gedenkteken ter plekke herinnert nog aan deze spannende gebeurtenis uit maart 1916. Zijn verhaal komt voor in het boek: “Niet geraakt, wel getroffen”, over Goirle 1914-’18, door Jan Pieterse, Goirle 2018. Et Misterke stierf in 1944. Zijn dochter trouwde met André de Jamblinne de Meux, welke familie het landgoed van inmiddels 150 ha nog steeds in bezit heeft.

 

Boven: Et Misterke tekende in 1918 hoe de schuurkerk op Nieuwkerk er in 1698 uit moet hebben gezien. Onder: Klooster met kapel uit 1913 van de congregatie der Missionarissen van de Heilige Familie op Nieuwkerk op een ansichtkaart uit 1925 (foto’s: coll. RAT)

 

Met de tijd mee: het klooster op het Landgoed Nieuwkerk is intussen geprivatiseerd tot een hotel-klooster. Op het landgoed ligt ook een golfbaan.

 

Louis Meesters

Louis van Dorismisters

genoemd in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 1935. Een verbastering die naar alle waarschijnlijkheid wil zeggen dat hij (Louis) de zoon was van (Theo-) Dorus Meesters, en dat was een machinist die in de Koestraat (nr. 67) woonde.

 

Cor van der Meijs

Zwarte Còr

omdat hij naar men beweerde zich maar één keer per jaar waste, óók als het dan nog niet nodig was. Koningshoeven.

 

Petronella (Pieta) Clasina Arnolda Melis (1906-1980, x 1928 Toon Claesen)

de Kôonegin of de Börgemisterès van de Waaj, of Pieta Siegaar

 

Pieta Melis, Koningin van de Waaj (foto: coll. E. Pierson)

 

Zij werd geboren in de Anna Paulownastraat, Koningswei (of Waaj, zie hoofdstuk 4), woonde een tijdje aan de Voetbalweg (later Fatimastraat) en vanaf 1920 weer in de Waaj. In 1928 trouwde ze met Toon Claesen.

Samen begonnen zij er een café, en vanaf 1937 een winkeltje in de Anna Paulownastraat, dat zij Huize van Tom-Tom noemden.

Pieta Melis werd een prominente, alom aanwezige bewoonster van de Koningswei, die opviel doordat ze dikke sigaren rookte van het merk Witte Poes (gemaakt door Kiske de Kok, die in de buurt een sigarenfabriekje had). Op een vraag waarom zij steeds sigaren rookte, antwoordde ze eens, dat zij van sigaretten hoofdpijn kreeg. Bij Pieta kon je na de Kerst ook altijd konijnenvellen krijgen. Pieta was het sociale middelpunt in de Waaj. Wat zij zei was er wet. Zij had met Toon Claesen een zoon die vrij ongelukkig liep, lastig was, "er vier èn en krèntebölleke ha" (wat wilde zeggen: hij had ze niet alle vijf, was niet snugger) en die op de openbare school zat in de Korte Schijfstraat. Er werd ook weleens een liedje over Pieta Melis gezongen dat luidde:

 

Tjèmbolaaj

de Koningswaaj

èn Pieta Meelis.

Ze rôokt siegaare

èn sieg'rètte

tot ze geelis!

 

Sigarenbandjes Witte Poes.

 

 

Een recent opgedoken foto uit 1965 van Pieta Melis, meej heur kènder van de Waaj (coll. Ed Schilders)

 

Anton (Toon) Melis (1928-2013)

Toon de Gieter, later ook wel: Toon den Ötvènder

broer van de bekende ondernemer/CDA-politicus Jan Melis afkomstig van Loven (zie ook hoofdstuk 2: de Jonges van Lôove). De eerste bijnaam verwijst naar de metaalgieterij waar beide broers de directie van vormden. Anton was de oudste en ging het eerst met pensioen. Daarna kreeg hij meer tijd om zijn creatieve geest te ontplooien. Zo ontwierp hij nieuwe golfclubs. Vooral met zijn revolutionaire putter, de Melisputter, maakte hij naam nadat deze was erkend door het eerbiedwaardige St. Andrews. Hier dankte hij zijn tweede bijnaam aan. Toepassing van zijn vak (metaal) in de sport lag eigenlijk wel voor de hand, want in zijn jeugd was Toon Melis eerst een verdienstelijk atleet. Daarna maakte hij naam als voetbalkeeper, eerst bij Longa om daarna af te sluiten met een korte carrière in het eerste van Willem II (7 wedstrijden in het seizoen 1953-‘54). 

 

Antoon Melis

Tontje Kits

geboren eerste helft jaren 1930, kwam uit een gezin in de Hoogvensestraat. Had de rotgewoonte om door zijn tanden welgemikt naar de grond tussen je schoenen te spierse.

 

Jan Melis (1899-1972)

Jan de Smid

was 42 jaar lang de smidsbaas bij de wollenstoffenfabriek A & N Mutsaerts in de Pironstraat. Hij behaalde in 1929 het machinistendiploma en heeft tot 1964 de stoommachine uit 1906 van dit bedrijf gerepareerd en onderhouden, die na de sluiting van de fabriek van Mutsaerts in 1977 in het Nederlands Textielmuseum werd opgesteld.

 

De oude stoommachine van A & N Mutsaerts, gebouwd in 1906 door Louis Smulders & Co. in Utrecht, draait tot op de dag van vandaag onberispelijk door in het Nederlands Textielmusem (coll. Ned. Textielmusem)

 

Melchior van Melsbroek

de Mèl

afkorting van zijn voor- of achternaam. Hij kwam uit de Schaepmanstraat, en stond in de jaren 1970 bekend als een vechtersbaas.

 

... van Melsbroek

de Fieliedoor

was een broer van Melchior. Ging altijd met Theo de Matjas de Kok (zie daar) naar het ijshockey kijken. Waarom hij deze bijnaam kreeg is niet bekend.  

 

G. Menssink

Broeder Gabriël of the King

accountant die in de Burgemeester Van Meursstraat woonde en mooie dochters had. Ook genoemd als leraar (parttime in boekhouden?)

 

Andreas (Dré) J. Meulenbroek

den Dree (1)

Hij was bekend in de Tilburgse horecawereld, als de markante uitbater van de horecazaak Casino op de hoek van de St. Josephstraat met de Prinsenhoeven. Dit café, begin twintigste eeuw gebouwd naar een ontwerp van Jos. Donders en in 1902 geopend door Martinus van Rosmalen, was daarna ook lange tijd in handen van de familie Kolen en de Trappisten. In 1928 kreeg het de naam Casino. Van 1957 tot ‘89 werd de zaak uitgebaat door de familie Meulenbroek. In die tijd was Casino ook bekend door de autorijexamens van het CBR die er werden afgenomen.

Na 1989 was het in gebruik door de studentenvereniging Plato. In 2010 werd het pand ingrijpend verbouwd, met behoud van de karakteristieke gevel. Dré Meulenbroek was ook restauratiehouder bij de Stadssporthal aan de Goirleseweg en de eerste voorzitter van het stadscarnaval van Tilburg. Daarnaast behartigde hij de belangen van de bedrijfstak horeca bij de gemeente.

 

Dré Meulenbroek (links) in 1976 in actie als voorzitter van de georganiseerde horeca in Tilburg (foto: Tilburgse herinneringen op Facebook)

 

Dit was lang het bekende domein van Dré Meulenbroek en een schrikbeeld voor degenen die vaker moesten opkomen voor hun rijexamen (foto: Tilburgse Herinneringen op Facebook)

 

Eric Meurs

de Stroopsoldaat (Stroopsòldaot)

had een snoepzaak in de Sasse van Ysseltstraat waar hij ook zelf snoep fabriceerde, dat bekend stond als Stroopsoldaat (Stroopsòldòtjes, zie ook bij Anneke Smolders), gemaakt met pure stroop en gewikkeld in tuitjes van vetvrij papier. Voor het wikkelen had de technicus Leo Schoenmakers uit de Goirkestraat een vernuftige machine uitgevonden, die dit kon met een snelheid van 2.200 stuks per uur (zie bij Antoon Schoenmakers en in hoofdstuk 4, de Stroopsòdòtjesmesjien)

 

 

Eric is een broer van Jan Meurs, die met zijn vrouw Anita een supermarkt begon in de vroegere noodkerk van de parochie Koningshoeven aan de Piushaven (intussen woongebouw “IJzergieterij”, naar de oorspronkelijke bestemming), daarna Lekker & Laag op de hoek van de Broekhovenseweg met de Groenstraat. Nadat Jan Meurs zijn supermarkt verkocht, die uiteindelijk in handen kwam van Jumbo, begon hij in 2006 restaurant Etenstijd aan de Leijparkweg. Dit brandde in april 2017 tot de grond toe af. De familie Meurs was toen al enkele jaren uit de zaak. Ook een zoon van Eric, Maarten Meurs, koos voor horeca en stichtte samen met zijn vader ABC-restaurants, waarvan de formule vergelijkbaar was met die van Etenstijd.

 

drs. Franciscus (Frans) Ignatius Antonius Maria van Miert (Den Bosch 1906-1984)

Pestoorke, of de Laatste Pastoor in Toog

was pastoor van de Heuvelse kerk van 1950 tot 1984 en is lang verbonden geweest aan het St.-Odulphuslyceum: van 1934-‘50 als leraar godsdienst en moderator, en daarna tot 1984 als curator. Wat gebogen lopend in lange priesterkleding en altijd met een boekentas in de hand, die hij gebruikte om het collecte- en plaatsengeld naar de nabijgelegen bank te brengen, is hij lange tijd markant aanwezig geweest in het straatbeeld. Op beide plaatsen, de Heuvelse kerk en het St.-Odulphus, werd hij sinds de jaren 1960 geassisteerd en na zijn overlijden opgevolgd door Jan van Noorwegen (zie hoofdstuk 3). Van Miert was ook moderator van de studenten aan de toenmalige Katholieke Hogeschool Tilburg (nu UvT).

 

Pastoor Frans van Miert bleef aan het St.-Odulphuslyceum verbonden als lid van het curatorium. Links naast hem de voorzitter, mr. Jan Molkenboer en helemaal links Frans Mannaerts. Achterste rij wethouder H. Ponzen (l.) en dhr. A. Pillot (r.) Uit gedenkboek St.-Odulphuslyceum 1959.

 

Pastoor Frans van Miert in een van hem op hogere leeftijd bekende houding. Beeldje in 1983 gemaakt door Kees Koster (zie bij pastoor Tilman). Foto: Gerard Steijns.

 

Henk en Kitty Mijland-Vissers

de Kaole Kiep en schòrre Kittie

Zij exploiteerden tussen 1972 en 1975 discotheek de Hut (die ook de Kaole Kiep werd genoemd) aan de Korte Heuvel 15a, welk pand een deel was van het vroegere Old Dutch van Jan Kenonbòl Pijnenburg (zie daar).

 

dokter Salomon Moerel (overleden 1944)

Tjudje Moerèl

 

 

ze hadden eens een pop naar hem gemaakt en op z'n buik 2 x 2 = 4 geschreven, en daaronder: "Judje Moerèl, daor kunde op reekene". Huisarts in de Tuinstraat over wie men ook zei dat je je bij deze "meneer den dokter aaltij moes ötkleeje, ok agge allêeneg mar en flèske zèksel hoefde af te geeve". Deze woorden zullen wel gauw ingeslikt zijn in de oorlog, toen hij moest onderduiken voor de Duitsers. Hij vond een schuilplaats bij Jef van Bebber, een ambtenaar die veel levens redde totdat hij in augustus 1944 zelf verraden en enige dagen later in kamp Vught gefusilleerd werd. Ook dokter Moerel en zijn vrouw overleefden de oorlog niet: zij kwamen een maand later om in Auschwitz. Onder de geredde onderduikers waren moeder en zoon (Ernst) Elzas uit Tilburg, die bij Van Bebber onderdak kregen als het op hun eigenlijke onderduikadres tijdelijk niet veilig was.

 

Stolpersteinen die in de Tuinstraat voor de woning van de omgebrachte familie Moerel liggen (foto: Herman Fitters)

 

dhr. Van Mol

den Dôove Mol

van wie alleen bekend is dat de ijscoman Rôoje Harrie (zie Van de Loo) bij hem in de kost was.

 

Elisabeth Mols-van Laerhoven

Bètje Kap

een dochter van de vishandel Van Laerhoven aan het Piusplein. Begon thuis haar te kappen, wat een bijnaam opleverde. Stond later op de Kruikenmarkt (Krèùkemèrt), dat was de zaterdagse markt op het Stadhuisplein voor antiquiteiten, curiosa e.d.

 

Christiaan Mommers (1836-1910)

Criesje Mommers

oprichter van C. Mommers & Co. (zie ook hoofdstuk 4) in de Goirkestraat, waar nu het Nederlandse Textielmuseum is gevestigd.

 

Wolfabrikant Christiaan Mommers (hoed) met enkele voorlieden van zijn fabriek op de foto in 1889 (foto: coll. RAT)

 

Harrie en Netty Mommers-Brocken

Steuntelkaander

tandarts Harrie Mommers en zijn vrouw Netty liepen als stel op vergevorderde leeftijd altijd leunend tegen elkaar, vandaar hun gezamenlijke bijnaam. Zij leeft begin 21e eeuw nog en is dan ongeveer 95 jaar oud.

 

Johannes (Jan) Franciscus Alphonsus Maria Mommers (1908-2004, x Sophia Hendrika Th.M. de Man, Rotterdam 1909 – 1952)

de Bijenkoning (en –koningin)

omdat hij had gestudeerd aan de Landbouwhogeschool in Wageningen en van beroep bijenconsulent werd. Hij trouwde in Wageningen met Sophia de Man, waarna men over haar ook wel sprak als “de Bijenkoningin”. Zij woonden lang aan de Ringbaan West ter hoogte van de Bredaseweg. Jan was een zoon van de fabrikant Franciscus Mommers (1854–1932, x 1899 Helena Anna Maria de Rooij, 1868-1938).

 

Lex Mommers

Docter Mommers

drogist op de Oude Markt (als opvolger van et Kösterke Pessers, zie daar). Werd zo genoemd omdat hij er in de zaak altijd onberispelijk en voornaam uitzag, met zijn smetteloos witte jas en keurig achterover gekamd haar). Heeft rond 2000 zijn zaak beëindigd, waarna er een croissanterie in kwam.

 

Lex Mommers voor zijn zaak bezig met het zonnescherm? (foto C. Wouters 1972)

 

 

Josephus van Mook (1869-1943)

Jup van Mook

inkorting van zijn voornaam. Was ijzergieter, in ieder geval tussen 1892 en 1912 (Piusstraat 60).

 

G.J. (Frie) van Moorsel

de Sienterklaos van Tilburg

 

De Sienterklaos van Tilburg met zijn trouwe helper Sjaak Sjoer hier op een foto uit 1929 (van Tilburgse Herinneringen op Facebook, coll. RAT)

 

was een levende legende als de officiële Sinterklaas bij in-/optochten in de stad. Frie is in deze functie gebleven van 1920-'40. Hij zat daarbij weleens teut op z’n paard (tot ie er bekaand vanaf viel) als hij vanwege de kou te veel borrels op had. Ze hebben om die reden eens een keer z’n benen onder het paard door aan elkaar moeten binden! Frie van Moorsel was als grofsmid in 1912 in de Goirkestraat (nr. 110) gevestigd en heeft ook in de Hendrik de Keijserstraat gewoond. Het hele jaar door noemden zijn vrienden hem Sienterklaos, behalve in sinterklaastijd als hij weer op zijn paard de stad door moest trekken. Dan riepen ze naar hem: "Heej Frie!" De teugels werden dan vaak vastgehouden door Zòtte Kobus (zie hoofdstuk 2) die het geweldig vond om dit te mogen doen. Min of meer officiële "stadsklazen" van Tilburg zijn in de 20e eeuw geweest: Bart Mutsaers, 1901-'19; Frie van Moorsel 1920-'40; André van Moorsel, 1945-'55; Jan Oosterbaan, 1956-'61; Don van Gijsel (zie daar, 1962-'66); Jacques Berben, 1967-'89 en Willem van Heijst, 1990-2000.  

 

mr. J. (Jan) Christiaan Alphonse Maria van de Mortel (1880-1947, x Josephine E.A.M. Houben, 1887-1966)

Jan Taand

werd lid van de gemeenteraad in Tilburg in 1911 en vervolgens wethouder in 1919, totdat hij in 1940 burgemeester van deze stad werd. Op 12 juli 1944 werd Van de Mortel door de Duitsers uit zijn ambt gezet en daarna gegijzeld in St.-Michielsgestel en Vught. Onmiddellijk na de bevrijding van Tilburg op 27 oktober 1944 is hij door de geallieerden teruggehaald om voor korte tijd opnieuw burgemeester te worden, namelijk tot zijn pensionering op 15 januari 1946. Van de Mortel is ook lid geweest van Provinciale Staten (1916-'39) en van de Eerste Kamer (benoemd in 1939). Jan van de Mortel was een zoon van de Tilburgse notaris Josephus Florentinus Joannes van de Mortel en Francisca Anthonia Maria Verheyen van Estvelt. Na zijn studie rechten in Amsterdam vestigde hij zich aanvankelijk als advocaat en procureur in Tilburg. Weldra werd hij griffier bij het kantongerecht, en terwijl hij dat was (1910-’19) begon hij aan zijn politieke loopbaan. Naast zijn publieke functies heeft hij zeer veel maatschappelijke functies bekleed.

 

 

Het echtpaar Van de Mortel bij het afscheid van Jan als burgemeester van Tilburg in 1947. Rechts deken Nabuurs.Collectie Regionaal Archief Tilburg.

 

In 1911 trouwde Jan van de Mortel met de Tilburgse Josephine E.A.M. Houben (zie volgend lemma). Zij kregen een groot gezin, dat vanaf 1940 veel leed te verduren kreeg. Dochter Josephine verongelukte in dat jaar bij Hilvarenbeek door een val van haar paard. Twee van hun zonen (Jan en Joost) kozen onder WO II voor het verzet en overleefden dit niet en een derde (Bernard) sneuvelde in 1949 als Nederlands militair in Indonesië (bron: wijkkrant Thuis in Zorgvlied, dec. 2023/jan. 2024).  

 

Gedenkbord voor Jan C.A.M. van de Mortel, hem bij zijn afscheid als burgemeester van Tilburg in 1946 door de gemeenteraad aangeboden. In het midden links het wapen van Tilburg en rechts het familiewapen in blauw van Van de Mortel (coll. Stadsmuseum Tilburg, foto: www.brabantserfgoed.nl)

 

Josephine (Fien) Eleonora Arnolda Maria van de Mortel-Houben (1887-1966, x 1911 Jan C.A.M. van de Mortel)

Fien Kèùf of Ma Fienne of Fien meej der Èèzeren Broek

De eerste bijnaam had zij te danken aan haar hoog opgestoken kapsel. De tweede omdat ze een deftig voorkomen had. Zij trouwde in 1911 met de latere burgemeester van Tilburg, mr. Jan C.A.M. van de Mortel. Zij droeg vaak handschoenen, naar men zei omdat haar handen te lijden hadden onder het dagelijks bezig zijn met de kippen rond hun villa in de St. Josephstraat (nr. 67, zie hoofdstuk 4: den Hunkerbunker). De derde bijnaam had, naar werd gefluisterd, iets te maken met strakke lingerie.

Josephine van de Mortel-Houben heeft zich ingezet voor de kunst in Tilburg. Interesse in beeldende kunst kreeg zij mee op de middelbare school in Mechelen, België. Daarna verbleef ze in Londen, Zuid-Frankrijk en Parijs waar zij tentoonstellingen bezocht met werken van grote kunstenaars, te zien voor een groot publiek. Dit moet veel indruk hebben gemaakt. Terug in Tilburg trouwde zij met de jurist en gemeenteraadslid Jan van de Mortel. Tijdens WO I heeft Josephine Belgische kunstenaars geholpen die naar Tilburg waren gevlucht. In januari 1940, toen haar man burgemeester van Tilburg werd, nam zij maatschappelijke en culturele taken op zich. Zo stelde zij een Comité in “tot bevordering van beeldende kunsten en kunstnijverheid”, dat als taak had de liefde voor kunst en cultuur in Tilburg te verbreiden, door het organiseren van geregelde tentoonstellingen en lezingen. Zoiets was eerder al korte tijd geprobeerd door dr. H. Moller met de Kunstkring Ons Zuiden (1920-’21). Ook de poging in 1940 dreigde in de kiem te worden gesmoord, nu door het uitbreken van WO II. Toch ging het Comité met prominente Tilburgers (prof. Goossens R.K. Leergangen / Kunstacademie; huisarts en particuliere verzamelaar Bloemen; drs. A. van Spaendonck en dr. F. Vercammen van het Odulphus-lyceum, zie hoofdstuk 3) o.l.v. mevr. Van de Mortel-Houben voortvarend van start en organiseerde liefst zestien tentoonstellingen in het pand van de R.K. Bibliotheek en Leeszaal in de Willem II straat, totdat de Duitsers in mei 1942 met hun “Nederlandsche Kultuurkamer” hier een eind aan maakten. In 1947 liet het Comité weer van zich horen, toen het aankondigde zijn activiteiten te hernemen onder de naam Kunstkring Tilburg. Josephine van de Mortel, die dit benadrukte met de pathetische uitroep: “Want het volk snakt naar cultuur,” is weer de presidente, Frans Vercammen kunsthistorisch deskundige en gemeente-archivaris Schurink wordt de secretaris. Al kort daarna grijpt de dakloze Kunstkring de mogelijkheid aan om samen te werken met Jos en Theo Donders, die een toonzaal hebben boven hun kunst- en antiekzaak in de Zomerstraat. Vervolgens wordt de Kunstkring door de gemeente benaderd om een evenement op poten te zetten vanwege het regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina in 1948. Frans Vercammen kwam op het idee van een tentoonstelling over “Oude Kunst in Brabants bezit.” De gemeente steunde dit plan en stelde het Paleis-Raadhuis beschikbaar. Voorzitter mevr. Van de Mortel-Houben vond donateurs om het financieel haalbaar te maken. Dit evenement werd een groot succes, met veel bezoekers en ruime aandacht in de landelijke pers. Het smaakte naar meer. In de tijd die volgde werd zo’n viermaal per jaar in twee à drie zalen van het Paleis-Raadhuis geëxposeerd door vele gerenommeerde beeldend kunstenaars.

 

Mevr. J. van de Mortel-Houben verwelkomt een bezoekster met traditionele Brabantse muts (zie ook bij “Keeke de Mutsewaaser” van Nunen) op de tentoonstelling “Oude Kunst in Brabants bezit” in het Paleis Raadhuis van Tilburg (1948). Achter haar staat Frans Vercammen en in het midden Jan Bergmans (foto: Schmidlin, coll. RAT)

 

Enkele van de geëxposeerde kunstwerken op de tentoonstelling “Oude Kunst in Brabants bezit”, Paleis Raadhuis Tilburg, 1948 (foto: Persbureau Het Zuiden, coll. RAT)

 

Eind 1954 was Josephine van de Mortel-Houben een van de sprekers in het Huis van de Duizend Likeuren (zie hoofdstuk 4: Raldaldal), toen dit  officieel werd uitgeroepen tot Tilburgs Artiestencafé. Hoewel zij goede contacten onderhield met de uitvoerende kunst, lukte het haar met de kunstkring niet om een breed Tilburgs publiek warm te krijgen voor de beeldende kunst. De tentoonstellingen bleven een select publiek trekken.

Kort na de wedergeboorte van de Kunstkring Tilburg werd er eind 1947 nog een kunstkring geboren. In café De Valk aan de Korvelseweg werd toen de “Amateurs Kunstkring van de Kunstvrienden” opgericht. Deze vereniging wilde langs een andere weg de kloof tussen kunst en publiek verkleinen, namelijk door haar (amateur-) leden een laagdrempelige gelegenheid te bieden om beeldende kunst te beoefenen. Zij konden zich bekwamen in tekenen, schilderen, beeldhouwen of boetseren o.l.v. een aantal ervaren Tilburgse (beroeps-) kunstenaars dat achter dit initiatief stond, m.n. Theo van Delft, Nico Molenkamp, Joost Sicking, Frans Mandos en Gé Hurkmans. Daarnaast werden er gezamenlijke leeractiviteiten georganiseerd, zoals bezoeken aan musea en het houden van studie- en filmavonden. De schilder Jan Asselbergs heeft deze vereniging meer dan 25 jaar begeleid. De oorspronkelijke naam De Kunstvrienden veranderde in de Tilburgse Kunstkring en deze bestaat nog altijd, nu gevestigd in een voormalig schoolgebouw aan de Nijverstraat. Eind 2022 bestond ze 75 jaar, waarvoor loco-burgemeester Marcelle Hendrickx haar de Tilburgse Ereprent uitreikte.

Voor de Kunstkring Tilburg van Van de Mortel-Houben, die dicht tegen de gemeente was aangeschurkt, keerde medio vijftiger jaren het tij. Toen begon de gemeente de talrijke exposities in het Paleis-Raadhuis lastig te vinden. In 1957 werd “Kees de Sloper” Becht (zie daar) burgemeester en kreeg Tilburg te maken met steeds meer bedrijfssluitingen en oplopende werkloosheid. Sanering en modernisering van de stad kwamen hoog op de agenda. Een kunstmuseum was helemaal uit beeld. Wat de zwervende Kunstkring op verschillende locaties ook nog probeerde: het publiek kwam niet terug en de gemeente nam verder afstand. De Vriendenstichting van de Kunstkring (in 1953 opgericht) hield er in 1966 mee op, bij gebrek aan donateurs. In 1969 nam het bestuur het onvermijdelijk geworden besluit tot ontbinding van de kunstkring. Josephine van de Mortel–Houben hoefde dit niet meer mee te maken. Haar inzet en invloed werden al sinds 1962 gemist, toen zij na 22 jaar bevlogen voorzitterschap afscheid nam van het bestuur. Vier jaar later overleed zij.

(bronnen: Gabriël Smeets, “De liefde voor kunst en cultuur in onze stad, De Kunstkring Tilburg 1940-1969, in “Tilburg, tijdschrift voor geschiedenis monumenten en cultuur,” nu Erfgoed Magazine Tilburg, maart 1991 p. 4–13, en: www.wikimiddenbrabant.nl)

 

Willem Mulderij

Fietspomp

was de echtgenoot van “Jong Wieske”, de dochter van “Wieske Snuf” Tuerlings (zie daar).

 

mr. Jacobus Arnoldus Mutsaers (1805 – Den Haag 1880, x 1834 Anna Odilia van Dooren, 1805-1872)

den Affekaot

 

 

hij was de jongste zoon van de wijnhandelaar Arnoldus Mutsaers (1745-1811) en Maria Elisabeth de Greef (1769-1841).

Jacobus Arnoldus Mutsaers werd bekend als jurist, politicus en staatsman. Na zijn rechtenstudie en promotie aan de universiteit van Luik was hij van 1830-‘42 advocaat te Tilburg. In 1842 werd hij kantonrechter in Tilburg (tot 1849) en was vanaf dat moment dus geen advocaat meer. Niettemin bleef men hem den Affekaot noemen (wat Ed Schilders heeft ontdekt in het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek).

Vanaf 1833, toen Mutsaers lid werd van de Stedelijke Raad van Tilburg (tot 1835), bouwde hij een aanzienlijke politieke carrière op, die via het Provinciebestuur (1833-’41) naar Den Haag voerde. Hij was lid van de Tweede Kamer van 1841-’49. In de jaren 1843-’48 was hij ook voor de tweede keer lid van de Stedelijke Raad van Tilburg. Tussen 1848 en 1861 is hij in verschillende kabinetten driemaal minister voor de Zaken der Rooms-Katholieke Eredienst geweest en een korte tijd ook minister van Justitie ad interim. Tussendoor deed hij ook wat anders: per 1 januari 1851 werd hij raadsheer bij de Hoge Raad der Nederlanden, wat hij drie jaar bleef. Op 1 juli 1856 werd hij lid Raad van State, wat hij bleef tot 23 februari 1860. Vanaf april 1861 was hij wederom lid Raad van State, die hem maart 1877 op eigen verzoek ontslag verleende. Tot zijn overlijden behield hij de titel minister van Staat. J.A. Mutsaers ontving enkele hoge onderscheidingen: hij werd Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw (1856) en in de Orde van de H. Gregorius de Grote, en ontving in 1861 van het groothertogdom Luxemburg het Grootkruis van de Orde van de Eikenkroon.

Jacobus Arnoldus Mutsaers was dus van vele markten thuis. Hij was qua levensbeschouwing conservatief katholiek en hoorde politiek tot 1848 bij de gematigde opposanten van koning Willem II, zonder zich aan te sluiten bij het kamp van Thorbecke. 

 

Wilhelmus (Willem) Petrus Adrianus Mutsaers (1833-1907, x 1864 Maria Francisca Jacoba Smits, Breda 1840 - 1906)

de Paus van Tilburg (1)

 

 

Voornoemde Jacobus Arnoldus Mutsaers was een oom van hem. Neef Willem werd bekend als katholiek zakenman, politicus en burgemeester. Zijn vader was B.J. Mutsaers, wijnhandelaar (1795-1872, x 1826 Elisabeth Boex, Eindhoven 1799 – 1834, xx Catharina van Roessel, 1808-’48) en van 1843-‘68 lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Willem Mutsaers volgde zijn vader op als directeur van de wijnhandel Mutsaers, Bogaers & Co. te Tilburg. Hij ging ook de politiek in en trad daarmee in de voetsporen van zijn oom: via provincie (1868 statenlid en van 1874-1901 gedeputeerde) kwam hij in de Tweede Kamer terecht, waarvan hij lid was van 1889 tot 1905. Hij werd er door o.a. de katholieke voorman Herman Schaepman “de Paus van Tilburg” genoemd. Dit zegt genoeg over zijn levensbeschouwing: Mutsaers hoorde tot een zeer conservatief-katholieke groepering (Bahlmannianen). Hij was ook ere-voorzitter van het Zouaven Broederschap Fidei et Virtuti en werd in 1894 Commandeur in de Pius-Orde, waarmee hij pauselijke adeldom verkreeg. In 1892 werd hij Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Mutsaers was van 1901 tot 1907 nog burgemeester van Tilburg. Hij was oud (68 jaar) toen hij benoemd werd, en verklaarde bij zijn aantreden dat alleen zijn liefde voor Tilburg hem ertoe had gebracht op hogere leeftijd dit burgemeesterschap te ambiëren en er zijn landelijke politieke ambities voor opzij te willen zetten. Willem Mutsaers woonde met zijn gezin in de Heuvelstraat (nr. 75)

 

Fientje Mutsaers

Fientje de Hoedenmodiste

zij maakte hoeden, en was getrouwd met Van Laarschot. Zij woonden aan het Lijnsheike en het was duidelijk waarom zij deze bijnaam droeg!

 

Jan Mutsaers

de Zuukert, of Pliesie Mutsers

 

Pliesie Mutsers is een van die markante figuren die nog regelmatig in de Tilburgse herinneringen opduiken. Hier zien we hem op een foto uit 1968 de aftrap verrichten van een straatvoetbaltoernooi op een veld aan de Generaal Smutslaan (foto: “Tilbörgse meense van vruuger” op Facebook, dec. 2023)

Wijkagent die in de jaren 1960 gevreesd was o.a. onder de jeugd van de omgeving Hoefstraat, die hem ook wel “de Neus” noemde vanwege zijn fors uitgevallen reukorgaan. Hij werd berucht als de pliesie die het altijd en overal op de jeugd had gemunt en streng optrad als bijvoorbeeld de fietsverlichting ontbrak of de kaojong voetbalden waar het niet mocht. Dan kwam hij dezelfde dag ook even langs bij hun ouders en volgde er voor de overtreders thuis nog een straf. Toch had deze wijkagent ook zijn goedaardige kanten. Zo organiseerde hij elk jaar een groot straatvoetbal toernooi voor teams uit de hele stad.

Prijsuitreiking van het straatvoetbaltoernooi in 1966. De hoofdprijs waar om gespeeld werd was “de zilveren wijkagent”. De agent opzij rechts is Jan de Zuukert Mutsaers, die het toernooi organiseerde (foto: coll. RAT)

 

Johan Christinus Mutsaers (1872-1925)

Stien Ollie of Bromollie

Stien kwam van Christinus. Was petroleumventer, klein en gebocheld, die met een aftands ezeltje langs zijn klanten ging. Petroleum was eigenlijk "bronolie'', maar in Tilburg zei men bronollie of bromollie.

 

Franciscus (Frans) Bernardus Maria Mutsaers (1869-1945, x 1898 Constancia Maria Aloysia Mutsaerts, 1878-1962)

Fraans Hèrmenie, ook: Fraans Pèùn

had handel in stoffen in de Telefoonstraat en was voorzitter van de sociëteit NK Harmonie (zie hoofdstuk 4: Hèrmenie) in de oorlogsjaren. Had zijn tweede bijnaam te danken aan het afgaan op 2 november 1944 van een Duitse tijdbom, die de bioscoopzaal van de sociëteit geheel verwoestte. Omdat de filmvoorstelling die avond op het laatst was afgelast, viel de persoonlijke schade wonder boven wonder nog erg mee.

 

dhr. Mutsaers

de Klèp

werkte in de textielfabriek van Hein Enneking.

 

dhr. Mutsaers

Klèp Mutsers

boer uit de Hoefstraat rond de oorlog 1940-'45, die altijd voor zijn boerderij ging zitten met een grote pet (met klep) op z'n kop. Hij zat daar zomaar stil te kijken, en hield alles in de gaten. Het viel in de buurt op als hij daar eens níet zat. 

 

Franciscus (Frans) Josephus Maria Mutsaerts (1874-1946, x Anna Maria Wilhelmina Antonia van Waesberghe 1878-1962)

de Schroef of Ôome Schroef

werd zo genoemd omdat hij “hoog in de schouders” was. Frans Mutsaerts volgde in het begin van de twintigste eeuw samen met zijn broer San hun vader Norbertus Antonius (1836-1908) op in de wollenstoffenfabriek A&N Mutsaerts, die aanvankelijk (van 1867 tot 1880) in de Kuiperstraat (zie “et Kèùperke” Wilborts) was gevestigd en die naar een van de oprichters ook wel “Bartje Mutsers” (zie hoofdstuk 4) werd genoemd. De fabriek van A&N Mutsaerts verhuisde in 1880 naar de Pironstraat bij de Gasthuisstraat en groeide daar naar 400 arbeidsplaatsen in de jaren zestig. De sluiting kwam in 1977. 

Frans Mutsaerts-van Waesberghe woonde met zijn gezin aan de Spoorlaan in Tilburg en liet in 1915 een buitenhuis bouwen aan de Tilburgseweg (nr. 176) in Goirle. Dit neoklassieke ontwerp van de architect Willem F.J.H. Bouman kreeg de passende naam Villa Blanca. De ruime voortuin werd aangelegd door architect Alfred Lejeune en het achtergelegen park door H. Copijn. Frans Mutsaerts woonde aan de Spoorlaan ook al in een huis van Bouman, namelijk de in opdracht van de weduwe van Guillaume Pollet gebouwde Villa Joseph (zie hoofdstuk 4 onder et Kestiltje van Pollet) wat hem kennelijk goed bevallen was. In 1918 verlieten Frans Mutsaerts en zijn gezin Villa Joseph en ging permanent in Villa Blanca wonen, om tien jaar later weer terug te keren naar Villa Joseph aan de Spoorlaan. In 1933 werd Villa Blanca verkocht aan de Fraters van Tilburg die er een opleidingsinstituut in wilden vestigen (zie in hoofdstuk 2 bij: Landheer) 

 

Oude foto van Villa Blanca met op het dak nog het beeldhouwwerk van de Griekse zonnegod Helios die, staande in de zonnewagen, zijn vierspan ment. Het geheel doet wat denken aan een miniversie van het overdreven monument voor Victor Emanuel II (“Suikertaart”) in Rome. Het beeld van Helios op Villa Blanca is na 1948 door verwaarlozing verdwenen. Tegenwoordig staat er een andere Griekse held op het dak te pronken: Atlas (coll. RAT)

  

Petrus (Peter) Mutsaerts (1808-1868, x 1832 Johanna Pessers, 1803-’61, xx Jacoba Cornelia Lombaers, 1828 – Antwerpen 1912)

Peer Kwèèk

 

Peter Mutsaerts in 1865 (foto: coll. RAT)

 

hij zal wel over een luide stem beschikt hebben. Peter Mutsaerts, wiens naam in de documenten meestal mét maar soms ook zónder een “t” erin voorkomt, was de grootvader van hier genoemde Frans en San. Deze Peter had tot 1849 een fabriekshuis aan de Berkdijk en begon in dat jaar een wollenstoffen- en baaienfabriek op de Vèldhoove, dit is nabij het huidige Wilhelminapark. Daar werd in 1851 al een stoommachine geplaatst. Toen zijn twee zonen, Norbertus (“Bartje”) en Cornelis Adriaan (1835 - Sint Michielsgestel ’92, x Anna Maria Swagemakers, overl. 1870), in 1867 in de Kuiperstraat voor zichzelf begonnen, hield Peter het voor gezien en verkocht zijn gebouwen aan Thomas de Beer (zie Norbertus de Beer). Deze Peter Mutsaerts was de overgrootvader van mgr. Wilhelmus Mutsaerts, bisschop van Den Bosch (zie ook bij Benoit Mutsaerts en zie in hoofdstuk 4: ’t Witte Huis).

 

zonen van Frans en Anna Mutsaerts-v. Waesberghe

de Mènnekes

Guus, Norbert, Max, Ben… (acht in totaal) waren allen klein van stuk. Guus (voluit August, in de fabriek “meneer Guusje” genoemd) en Norbert (Nòrdje) waren met hun neven Antoine en Frans "Vat" (zie hierna) firmant bij A&N (“Bartje”) Mutsaerts.Mènneke” is afgeleid van het oude Middelnederlandse woord "manneke" waar de Fransen het woord “mannequin” van hebben gemaakt en betekent oorspronkelijk (pas-) pop.

 

De directie van A & N Mutsaerts met rechts Norbert J.L.A.M. Mutsaerts fêteert hier mevr. P.J. (Mietje) Robben omdat zij 45 jaar werkzaam was bij de fabriek (foto uit 1967, coll. RAT)

 

Benoit (Ben, Benneke) Antoine Norbert Marie Mutsaerts (1917-2002, x Adeline “Lieneke” B. van Spaendonck, 1917-2003)

Pietje Spinhèùs

de jongste van de Mènnekes, kwam aan deze bijnaam omdat hij aan het eind van de oorlog tot ieders verbazing mee moest naar het politiebureau en daar volgens het verhaal ook even het gevang (et spinhèùs) van binnen te zien kreeg. Later bleek het allemaal niets om het lijf te hebben, maar de bijnaam was al toegekend! En spinhèùs was oorspronkelijk een tuchthuis voor vrouwen die er o.a. moesten spinnen. Later werd deze benaming meer in het algemeen gebruikt voor een gevangenis. Aan het eind van de oorlog ontsnapte Ben Mutsaerts ook nog aan de dood toen op 2 februari 1945 een Duitse V-1 bom insloeg in de kapel van Pension Mariëngaarde, waar hij juist de mis van half tien (op de kerkelijke feestdag van Maria Lichtmis) bijwoonde. Er vielen 22 dodelijke slachtoffers, onder wie mgr. Sweens die de mis opdroeg. Mutsaerts, die daar niet ver vandaan woonde (in de Burgemeester Van Meursstraat), raakte niet ernstig gewond. De vliegende Duitse V-1 bommen die op Antwerpen waren gericht leverden veel Tilburgers angstige momenten (“poepbroeken”) op, omdat ongeveer op dit punt de tweede trap moest ontbranden. Ging dat fout dan konden ze hier naar de grond komen. In die dagen kwam er bijvoorbeeld ook een neer in de Minister Talmastraat (zie hoofdstuk 4: et Zaandstròtje).

Benoit Mutsaerts was een volle achterneef van mgr. Wilhelmus Mutsaerts, die van 1942 tot ’60 bisschop van Den Bosch was (zie ook bij Frans Ôome Soosje Mutsaerts en in hoofdstuk 4 bij ’t Witte Huis). Een zoon van Benoit, Rob (geb. 1958), ging rechten studeren in Tilburg en volgde daarna de priesteropleiding van het bisdom Den Bosch. In 1993 werd hij tot priester gewijd. Na in verschillende plaatsen te hebben gediend, het laatst als pastoor te Heeze, werd hij in 2010 benoemd tot hulpbisschop van Den Bosch, waarmee een tweede mgr. Mutsaerts het diocees betrad.

 

Adeline (Lieneke) Bernadine Mutsaerts-van Spaendonck (1917-2003)

Wiepie

echtgenote van Benoit A.N.M. Mutsaerts. Zij was de zus van Leonie (“Nietje”) van Spaendonck (zie bij Wilhelmus “Bok” van Spaendonck).

 

Vincent (San) Johannes Maria Mutsaerts (1872-1951, x 1897 Johanna Barbara Maria Swagemakers, 1872-1949)

den Blôote (1)

omdat hij helemaal kaal was. Was de vader van Josephus V.M. (vader van de Zeuve Gètjes), Franciscus C.M. en Charles L.J. Mutsaerts (allen hierna vermeld). Vincent (Vesant Mutsers, op z’n Tilburgs) had aan de Gilzerbaan ter hoogte van de voetbalvelden van Sarto een stuk bos met hertenkamp. In 1940 betrokken zij een villa aan de Bredaseweg (442a) die was ontworpen door de architect Jos. Bedaux.    

Was met zijn broer Frans (x Van Waesberghe) firmant van A&N Mutsaerts.

 

De zeven gezusters Riet, Wies, Jackie, Netty, Lan, Cis en Josée Mutsaerts

de Zeuve Gètjes

gehuwd met respectievelijk Fons Kleintjes (1926-2010, bekend o.a. als prins carnaval - Prins Fons den Irste van 1972 t/m ‘75 - en als Wijnbaron van Tilburg), Dirk Arie Maria Hofland (1922-2004), Jan-Piet Loven, Frans Dirken, Nol van de Mortel (bekend als een van 's lands eerste straaljagerpiloten), Jan Emile Marie de Steenhuijsen-Piters (1932 - Rotterdam 2003, x Francisca “Cis” Theresia Josepha Maria Mutsaerts, 1936-2015) en Hendrik (Hein) Johannes Snelten (Amsterdam 1929 - Vught 2003, kinderarts). Later kwam er nog en aachste Gètje bij (Mayke) die trouwde met de longarts Jan Molkenboer, zoon van de advocaat Jan Molkenboer in de Prof. Dondersstraat. Zij waren allen dochters respectievelijk schoonzonen van Josephus (Jos) Vincentius Maria Mutsaerts (1901-2000, x Antonia “Tonny” Catharina de Rooij, 1902-94). Toen het aantal van zeven dochters was bereikt, werd vader Jos ook wel “de Wolf” genoemd, naar de titel van het sprookje. Hun huis in de Sint Josephstraat (op nr. 107) werd indertijd vanwege al die gètjes ook wel “het Maagdenhuis” genoemd.

Om dit alles in het gareel te houden hadden ze een inwonend kinderjuf, Els van Beek-van Riel. Die heeft wel vijfentwintig jaar bij de familie gewerkt, en werd daarom door de gètjes ook wel “de tiende vrouw van ons vader” genoemd. Josephus V.M. was een broer van Franciscus C.M. en Charles Mutsaerts (zie hierna). Zij waren zonen van San den Blôote Mutsaerts (zie hiervoor).

 

Het huis van de zeuve gè7tjes, ook wel het Maagdenhuis genoemd, St. Josephstraat 107.

 

Franciscus (Frans) C.M. Mutsaerts (1903-1977, x Ernestine A.M. de Beer)

Fransje Vat (of Pak) of den Boer

kocht aan de Bredaseweg schuin tegenover café Het Dorstige Hert een stuk grond van burgemeester Vonk de Both om er een huis te bouwen. Dit werd een bijzonder huis (nr. 444), in 1936 gebouwd (en Were Di gedoopt) naar ontwerp van architect H.Th. Wijdeveld die met name boven de rivieren veel bekendheid genoot als een architect van de Amsterdamse School. Het is nu een rijksmonument. Franciscus C.M. was een broer van Josephus V.M. en Charles Mutsaerts en firmant van A&N Mutsaerts. De eerste bijnaam zou duiden op zijn galante houding tegenover de dames in zijn omgeving, en de tweede werd hen toebedeeld op de werkvloer van A&N Mutsaerts waar hij een van de firmanten was (zie hiervoor bij de Mènnekes Mutsaerts). Zijn bijnamen geven het tegengestelde weer van hoe hij werkelijk was. Hij is namelijk omschreven als een supercorrect en beschaafd persoon die altijd erg charmant was tegenover de mensen in zijn omgeving.

 

Ernestine Antoinetta Maria Mutsaerts-de Beer (1909-2004)

Toet Mutsaerts

gehuwd met Frans C.M. Mutsaerts. Dochter van Lambert de Beer en Theresia Eras (zie ook bij Jan "Piep" de Beer die haar broer was, en bij Laurent Segaar Janssens).

 

Carolus (Charles) Ludovicus Josephus Mutsaerts (1910-1980, x Marie Henriëtte Wilhelmina “Nietje" Loven, 1919-2007)

de Beste Klant van Zichzelf

omdat zij heel veel kinderen hadden terwijl hij directeur was van Mutsaerts Kinderwagenfabriek. Volgde zijn vader San den Blôote op als bewoner van Villa 1940 aan de Bredaseweg schuin tegenover café Het Dorstige Hert. Charles was broer van Franciscus C.M. en Josephus V.M. Mutsaerts.

Mutsaerts’ Kinderwagenfabriek, opgericht in 1934, zat eerst in de Telegraafstraat, later in de Groenstraat. Het was een serieuze concurrent voor de gerenommeerde L.W. van Delfts’ Kinderwagenfabriek. In 1950 werden het gebouw in de Groenstraat  door brand verwoest en weer opgebouwd. Mutsaerts sr. stond erom bekend dat hij regelmatig door de fabriek liep en zich dan kon storen aan rommel en slordigheid en dit goed liet merken ook. Als hij een lege doos op z’n pad vond kon hij daar een harde trap tegen geven die iedereen wel moest horen. Eens hebben ze een doos met een zware steen in het pad gelegd. Dat was dus “au!” voor de baas. De dader is nooit achterhaald…. In de jaren 1980 werd de fabriek overgenomen door Cees Driessen die deze in Goirle voortzette (tot op heden) onder de naam Mutsy.  

 

 

Joannes Franciscus (Frans) Gerardus Marie Mutsaerts (1891-1974, x 1916 Augusta Maria Cornelia Kerstens, 1892-1967)

Ôome Soosje en de Voortreffelijke Augusta

directielid van Frans Mutsaerts & Zonen. Vanaf 1926 ook bestuurslid en (1927) voorzitter van de Vereeniging van Tilburgsche Fabrikanten van Wollen Stoffen (zie hoofstuk 4: den Fabriekaantenbond). Hij volgde als bestuurslid in 1926 zijn vader Johannes Franciscus (Frans) Mutsaerts op (1863-1957, x Maria E.B. Mutsaerts, 1865-1931), die dit sinds 1897 was geweest. Frans jr. (J.F.G.M.) werd vervolgens voorzitter van de landelijke organisatie Fenewol. Hij was een broer van Wilhelmus, de bisschop (zie hoofdstuk 4, 't Witte Huis) en van Ernest H.M. "de Muts" Mutsaerts (zie daar, die ook bekend was van de Rally van Monte Carlo).

J. Frans Mutsaerts sr. kocht in 1885 de onverdeelde helft op van de stoomfabriek met machinale weverij van Ledeboer & Zonen, waar hij als vennoot al bij betrokken was. In 1889 werd de naam gewijzigd in Frans Mutsaerts & Zonen. Gelegen op de hoek van Noordstraat met Spoorlaan, dichtbij de overweg aan de Gasthuisstraat, kreeg deze fabriek als enige een spooraansluiting op het terrein. Eind 19e eeuw was het de op twee na grootste fabriek van Tilburg. In 1965 werd de productie gestopt. Naar verluidt vormde onenigheid tussen directieleden daar mede de aanleiding toe.

 

De fabriek Frans Mutsaerts en Zonen aan de Spoorlaan. In 1965 viel het doek (foto: Tilburg Wiki)

 

Ernest Henricus Maria Mutsaerts (1894 – Moergestel 1962, x 1920 Maria Antonia Henrica Huberta Receveur, Venlo 1893 – Den Bosch 1984)

de Muts

broer van Frans Soosje, zie hiervoor. Zijn liefhebberij was het rijden van autorally’s. Zo naam hij deel aan de Brabant Grensrit en zelfs de Rally van Monte Carlo. Zulke evenementen waren tot in de jaren 1950 in Tilburg razend populair bij vooral een groep rijkere jeugd die van jongs af vertrouwd was met auto’s (naast de Muts o.a. Marcel Verbunt, die jammerlijk verongelukte tijdens zo’n rit, Van Puijenbroek uit Goirle) en bij mensen die in het autovak zaten, zoals Dries Jetten (geboren rond 1934, volgde zijn vader op als Opeldealer,)  Ed Lepelaers sr. en jr. (ook Opel), Jan Knegtel (Ford) en Dré Couwenberg. 

 

Jan Frans Maria Mutsaerts (1916-2002)

den Dunne of Lange Frans (2) of de Stòpnold (1)

omdat hij lang en mager was. Zoon van Joh. Franciscus (Ôome Soosje) Mutsaerts, wollenstoffenfabriek Frans Mutsaerts & Zn.

 

Leon Gustave Louis Maria Mutsaerts (1904-1969, x 1930 Elisabeth Maria Marcelis, 1907-2010)

de Graaf

omdat hij een gedistingeerd voorkomen had. Van textielfabriek Frans Mutsaerts & Zn. en broer van "Dikke" Frans W.A. Mutsaerts. Zij waren zonen van Wilhelmus Josephus Franciscus Mutsaerts, 1872-1921, x Amanda Maria Johanna Josephina Mathilde Diepen, 1880-1971).

 

Frans W.A. Mutsaerts, x Beukers

den Dikke Frans

wolcommissionair, zoon van Mutsaerts-Diepen.

 

Frederik C.J.M. Mutsaerts (1874-1954)

Frederik Fluweel

textielhandel in de Stationsstraat, woonde in 't Zand.

 

Noud Mutsaerts

de Spouwpoejer

werd zo genoemd omdat hij in zijn omgeving als een zuur persoon werd ervaren die zelden lachte, rond 1900

 

Aart Mutsaerts (overl. rond 1993)

Maître van de Nieuwe Hoef

hij zwaaide met bourgondische allure een tijdje de scepter over party restaurant De Nieuwe Hoef in de bossen van Gorp & Roovert (vlakbij de Paradijsbrug) onder Goirle (zie bij Van Puijenbroek-Vroom en in hoofdstuk 4: het Kasteeltje op Gorp). Hij had een volle bos haar: “Aspergehaar” of “sperziehaar” zeiden ze als de lokken over (de) boord hingen, wat voor die jaren nogal ongebruikelijk was bij mannen.

De Nieuwe Hoef is, in tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, een van de oude boerderijen die nog op het landgoed Gorp & Roovert bestaan. Het is een Tiendhoeve uit 1641, waar de pachters uit de omgeving het tiende deel van hun oogst moesten inleveren voor hun heer. De laatste bewoonster (1964) was Anneke van Iersel. Daarna kreeg de hoeve een bestemming als party-restaurant. De huidige inrichting dateert nog van rond 1850.  

 

 

1.N

 

Jozef Naaijkens

Dôove Joozef

hij voetbalde bij 't Heike (zie ook hoofdstuk 4: et Hoo), maar hoorde de scheidsrechter nooit. Later had Jozef een winkel in verf en behang in de Korveldwarsstraat.

 

dhr. Naaijkens

den Boelie

Van hem werd gezegd dat hij met smokkelen de kost verdiende.

Den Boelie Naaijkens heeft op diverse plaatsen gewoond in de omgeving Sint Josephstraat (Havenstraat) en in de Waaj, waar hij een logement had op de hoek van de Kortestraat met de Anna Paulownastraat. Zijn zoon, die stratenmaker was, werd óók den Boelie genoemd. De oude dan wel de jonge Boelie Naaijkens is te zien op een foto uit de Koningswei (1951), welke staat afgebeeld onder Bernard “de Witte” Donders (zie daar).

 

Jacobus (Jac.) Nabuurs (1887-1945)

den Besèùsde

omdat hij een schenking kreeg van de dames Suijs (Sèùs) voor zijn nieuwe kerk Broekhoven II, waarvan hij bouwpastoor werd in 1924 en pastoor bleef tot zijn dood in 1945. Deze erfenis resp. gift bestond (deels) uit effecten en werd vermoedelijk uitgevoerd door mej. A.M.D.G. Suijs mede namens haar in 1924 overleden, ook ongehuwde, zuster M.S.G. Zij hebben gewoond op het adres Heuvelstraat 9. Broekhoven II, de kerk van de Heilige Familie, werd gesloten en afgebroken rond 1970.

 

Martinus Cornelis Nabuurs (Wanrooy 1876-1957)

den Onbesèùsde

 

Martinus Cornelis Nabuurs (Wanroy 1876 - 1957), pastoor van de parochie Besterd en deken van Tilburg.

 

broer van den Besèùsde, omdat hij zo'n erfenis niet kreeg. Was pastoor van de parochie Besterd en in de veertiger en vijftiger jaren ook deken van Tilburg.

 

Mike Trésor Ndayishimiye (geb. 1999 te Lembeek-B.)

Mike-met-de-moeilijke-achternaam

Voetballer met de Belgische nationaliteit, die vlak voor het begin van de competitie 2019-’20 door Willem II werd weggeplukt bij zijn club NEC uit Nijmegen. Eenmaal in dienst van de Tilburgse club maakte de balvaardige huurling snel furore. Met zijn techniek, inzicht en snelheid droeg hij sterk bij aan een topseizoen voor Willem II en maakte zich in korte tijd razend populair bij club en aanhang. De optie tot koop in zijn huurcontract werd toen snel gelicht, maar zijn achternaam bleef voor velen een tongbreker.

 

Jacobus (Jacques) Johannes Maria Neutkens (Helmond 1923 – 2015)

de Neut (1)

 

Jacques Neurkens in 2001.

 

bijnaam als korte variant op de werkelijke naam van deze sportminnende man die van sport ook zijn vak wist te maken. Was gedurende 33 jaar verbonden aan de Tilburgse Katholieke Academie voor Lichamelijke Opvoeding (KALO, later Fontys Sporthogeschool, sinds 2012 in Eindhoven), waarvan hij rector was in de periode 1978-’85. Kreeg bij zijn afscheid in laatstgenoemd jaar diverse onderscheidingen uit de sportwereld alsmede de zilveren legpenning van de gemeente Tilburg. Ook na zijn pensionering bleef Neutkens zich inzetten o.a. ten behoeve van de opleiding van vrijwilligers in sportclubs en meer bewegen voor ouderen. Zijn jongste zoon Bart werd in zijn voetsporen docent aan genoemde sporthogeschool en o.a. hockey technisch manager bij HC Tilburg.

  

drs. Cornelis (Cees) Johannes Nooteboom (1924 - Oisterwijk 2004, x Vera Hoeben, overl. 1991)

de Neut (2)

was directeur van de Vormenfabriek die van 1937 tot 2003 was gevestigd aan de Sint Ceciliastraat. Is ook voorzitter geweest van de hockeyclub “Tilburg” in de tijd dat deze een sterke groei en bloei kende. De hockeymannen werden in 1970 voor de tweede keer kampioen van Nederland, en in die periode werden er ook enkele nieuwe velden en een nieuw clubhuis in gebruik genomen op het complex aan de Bredaseweg. Er viel in die dagen dus weleens iets te vieren, wat Cees Nooteboom liever deed met een jenevertje in de hand dan met een glas bier of wijn. Met zo’n achternaam lag deze bijnaam dan wel erg voor de hand.

In 1927 vestigde de Vormenfabriek zich in et Poejerhòk (zie hoofdstuk 4) aan het Wilhelminakanaal. Het bedrijf was oorspronkelijk in 1921 in Delft opgericht door Cornelis Pieter van Battum voor het maken van metalen chocoladevormen, vormen voor vetten en bakplaten. Het is hierheen gekomen omdat het goedkoper aan gas en elektriciteit kon komen dan in Delft. In 1937 verhuisde de Vormenfabriek naar de voormalige schoenfabriek van H.J. de Pont Mannaerts aan de Sint Ceciliastraat, op de hoek met de Hart van Brabantlaan. In 1950 haalde Van Battum de econoom Cees J. Nooteboom in de fabriek. In 1964 werkten er bijna 200 personen in een nog arbeidsintensief productieproces en was de fabriek vooraanstaand in zijn soort in Europa. In 1972 nam Cees Nooteboom de leiding van de B.V. Vormenfabriek over en begon een omvorming naar computergestuurde productie van kunststofvormen. Zijn zonen Wouter en Rein gingen in 1985 in de fabriek werken en namen in de tijd daarna het roer geleidelijk van hun vader over. Door een management buy-out in 1999 kreeg Rein de touwtjes alleen in handen. In 2004 verhuisde het bedrijf naar een nieuw gebouw op bedrijventerrein Vossenberg.

 

Marius (René) L.C. Norenburg (Amersfoort 1921 – overleden naar wordt aangenomen Bergen-Belsen voorjaar 1945)

Bart van der Zanden

 

René Norenburg, bezig met zijn rol als hockeykeeper, voorjaar 1942. (foto: coll. fam. Norenburg)

 

dit was de schuilnaam op zijn onderduikadres in Haaren tijdens de oorlog. De vader van René was beroepsmilitair die in 1925 met vervroegd pensioen ging. Het gezin verhuisde toen naar Tilburg (Willemsplein) waar moeder Norenburg een aanstelling kreeg bij de Staatsloterij. Hun twee zonen Adriaan en René konden daardoor gaan studeren. Adriaan (de oudste) ging in de voetsporen van zijn vader de opleiding tot onderofficier volgen in Breda. René volgde basisonderwijs aan de Openbare Lagere School nr. 3 aan de Korte Schijfstraat (zie: “de Bezemschool” in hoofdstuk 3), doorliep vervolgens vanaf 1934-‘35 de Rijks-HBS en begon daarna een studie aan de Katholieke Economische Hogeschool. René werd ook lid van het Tilburgs Studenten Corps Sint Olof,  deed veel aan sport (speelde als keeper minstens een keer een officiële wedstrijd in het eerste team van hockeyclub Tilburg) en kwam in het begin van de oorlog in contact met het verzet. Toen hij 21 jaar was geworden in 1942 werd hij op een oproeplijst gezet van kabelwachters (zie hiervoor bij Ed Lepelaers). René weigerde zoals de meeste studenten een loyaliteitsverklaring aan de Duitsers te tekenen en week voor korte tijd uit naar België. Daarna dook hij onder bij Bim van der Klei in Haaren die daar een leidende rol had in het verzet en kreeg een vervalst persoonsbewijs onder de naam Bart van der Zanden. René hield zich steeds meer met verzetswerk bezig, volgde ook een geheime militaire opleiding in Deurne (o.a. met Loek Lansdorp, zie daar) om aanslagen te plegen op Duitse doelen en hoorde tot de verzetsgroep die het bevolkingsregister van Haaren saboteerde. In 1944 werd hij aangehouden in Den Bosch, mogelijk na verraad door collaborateurs en uitgeleverd aan de Duitsers. Na detenties in Scheveningen en Vught werd René naar Duistland overgebracht waar hij tewerk werd gesteld bij Siemens en Heinkel. Door de zware arbeid en een slechte behandeling verzwakte hij erg en belandde in kamp Sachsenhausen. Daarna is het niet zeker wat er precies met hem gebeurde. In 1950 pas kon het Rode Kruis op basis van getuigenverhoor bevestigen dat hij in het voorjaar van 1945 moet zijn overleden in Bergen-Belsen.

 

Oproep als kabelwacht, augustus 1942. (foto: coll. fam. Norenburg)

 

Mark Nouwens (1963-2024)

De Sherrif (2)

Hij was volgens de krant “een van de paradijsvogels uit het Tilburgse horecaleven”, die kwamen te overlijden in een korte tijd (medio 2023 - begin 2024. Een andere was Toon “Tapas” Zebregts, zie daar.) Waarom hij, zoals eerder om heel duidelijke reden Gerrit Brokx, “De Sherrif” werd genoemd, wisten zelfs zijn naaste vrienden niet. Zijn loopbaan in de horeca begon rond 1978 in Het Bruin Kaffee van Cherie Cohen aan het Piusplein. Toen die in 1988 met Jef Marijnen besloot om te investeren in het in 1985 door brand getroffen pand van voorheen Oud Holland, op de hoek van het Piusplein met de Paleisring, volgde Nouwens haar en werd bedrijfsleider van het nieuwe Grand Café Cher. Hij werd er ook de creatieve ziel, die tal van mooie dingen bedacht en organiseerde. Het op klassieke basis gestoelde Cher, dat bestond tot 2001, werd een doorslaand succes. Mark Nouwens stierf na de val van een trap (bronnen: Brabants Dagblad van 10 januari 2024 en wikimiddenbrabant.nl)

 

Foto uit 1910 voor de herberg Café Belge. Het pand werd gebouwd op een locatie waar voorheen Koning Willem II een koetshuis met paardenstallen had. In 1866 verkocht de destijdse eigenaar, architect Henri van Tulder, de locatie aan timmerman Stalpers, op voorwaarde dat er nooit een klooster of liefdesgesticht zou worden gebouwd! In de opstallen kwam toen tot 1888 de marechaussee te zitten. In dat jaar ging het eigendom over naar aannemer Van Herk, die een pand bouwde dat alleen maar horecabestemmingen kreeg. Het langst, van 1919 tot in de zestiger jaren, was het in handen van de familie Bierens als Café Restaurant Oud Holland (foto: Tilb. Herinneringen op Facebook).

 

In 1919 begon de familie Bierens aan het Piusplein Café Restaurant Oud Holland. Na enkele verbouwingen bereikte het pand in 1949 de huidige, definitieve vorm. Hun dochter Mimi trouwde in 1934 met Jan Kenonbòl Pijnenburg (zie daar. Zij openden in 1939 een zaak aan de Heuvel onder de naam Old Dutch.) Het pand aan het Piusplein werd in 1985 getroffen door brand, toen daar een Chinees restaurant in zat. Vervolgens was van 1988-2001 het succesvolle Grand Café Cher hier gevestigd (foto uit 1960 door Schmidlin).

 

In 1988 onderging het interieur een complete metamorfose tot grand café. Links is nog net de gigantische, meanderende bar beneden te zien, en rechts de markante rode trap naar de verdieping (foto uit 1990 voor de “SPB–BouwRai” te Amsterdam, coll. RAT)

 

Mark Nouwens, bedrijfsleider en creatief brein van Cher (coll. BD)

 

Wilhelmina Cornelia (Keeke) van Nunen (1882-1963, x 1909 Johannes Kolsteren, 1876-1934)

Keeke de Mutsewaaser

Zij, geboren in Berkel-Enschot en overleden in Tilburg, onderhield de traditionele Brabantse mutsen die de vrouwen uit het dorp droegen. Haar man, Johannes Kolsteren, werkte op de stinfebriek van Leeke (Leo) Swagemakers (zie hoofdstuk 4, bij De Zes). Zij kregen zeven kinderen. Opvallend: Gerardus, de jongste (1919-’94), werd geregistreerd als van Kolsteren (bron: Rinus van der Loo)

Het zal wel een hele toer zijn geweest, het schoonhouden van Brabantse mutsen. Elk Brabants dorp had vroeger zijn eigen mutsenmaaksters die alles met de hand vervaardigden, zodat er een grote verscheidenheid aan mutsen ontstond. Er waren sobere bij, maar ook hele grote. Zo is bij Maria Virginie “Kweezelke” Doorakkers (zie daar) er een te zien die eenvoudig en mooi is (een zogenaamd koveltje of drie-toerkens-muts), maar de vrouw van Marinus den Abt van Bèrkel van der Loo (zie daar) draagt een hele grote (muts met poffer). Alles daar tussenin was mogelijk. Bekend waren de poffers die de rijkere dorpsvrouwen droegen op zondagen naar de kerk en bij speciale gelegenheden. Alles handgemaakt, met veel tule en kant, dus erg duur. Eén was niet voldoende voor een vrouw, want de mutsen werden vuil en moesten dan door de mutsenmaakster of –waster uit elkaar worden gehaald, gewassen, gesteven en opnieuw geplooid (bron: wikipedia). Op de foto hieronder de poffer die ook is afgebeeld in het Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT, zie bij poffer) op website CuBra.

 

 

Vincent van Gogh, die in Tilburg had leren tekenen, vereeuwigde in zijn vroege periode ook deze eenvoudige Brabantse mutsen.

 

Deze foto laat nog een mooi voorbeeld zien van een koveltje of drie-toerkensmuts, hier gedragen door Johanna Norbertha van Gorp (1839-1924, naaister) die in 1863 trouwde met de wever Adrianus Cornelis van de Put (1836-’97, links op de foto, coll. RAT).

 

Johannes (Jan) Jacobus van Nunen (1829-’99, x 1854 Johanna Verhoeven 1834-’70, xx 1870 Margaretha Eliza Boes 1846-1924

Jan Pop of Pijp en Mie Portemonnee

Jan en Margaretha waren de eigenaren en naamgevers van de bekende speelgoedwinkel J.J. van Nunen-Boes in de Heuvelstraat, in de volksmond “Pop van Nunen” genoemd. Jan was een zoon van Wilhelmus van Nunen en Maria Smets, die woonden op de Heuvel. In 1854, het jaar waarin hij trouwde met Johanna Verhoeven, stond hij nog geregistreerd als barbier en schoenmaker, maar in 1858 als winkelier in glas, aardewerk en galanterieën (dit zijn snuisterijen, luxeartikelen e.d., die niet tot de primaire levensbehoeften horen).

 

 

Boven: advertentie in “Echo van het Zuiden”, 31 maart 1878 (coll. Wim Oostelbos), onder: briefhoofd van een nota aan et Gasfebriek uit 1908 (coll. RAT)

 

In 1857 woonden zij in de Heuvelstraat, in het pand waar later lang de banketbakkerij van zijn broer Govert van Nunen gevestigd was. Dit pand werd in 2006 gesloopt, om een ruimere doorgang mogelijk te maken naar het nieuwe Pieter Vreedeplein.

 

“De Bakker op de Hoek, die heeft vannacht te hard geblazen,” dacht ik toen ik op een dag in 2006 in de Heuvelstraat tot mijn schrik de ravage zag op de plaats waar in mijn herinnering altijd het pand van Govert van Nunen stond. Alleen de schoorsteenpijp, verspreider van de lekkerste bakgeuren, bood nog verzet (foto Karel de Beer)

 

In 1859 verhuisden Jan van Nunen en zijn vrouw naar de Pleinstraat (later Alexanderstraat) en vestigden er tot de hoek met de Heuvelstraat een winkel die uit twee gedeelten bestond: vóór (aan de Heuvelstraat) werden galanteriën verkocht en achter speelgoed. Deze winkels werden op de eerste verdieping verbonden door een loopbrug over het toenmalige Kerkpad. In 1924 werd er ten behoeve van de winkel aan de Heuvelstraat een nieuw pand gebouwd naar expressionistisch ontwerp van architect F.C. de Beer. Dit pand, dat nu een rijksmonument is, valt o.a. op door de vermelding van de naam J.J. van Nunen-Boes van boven naar beneden in de gebogen glaspartij op de hoek.

 

Het punt waar de vroegere Pleinstraat (nu Alexanderstraat) uitkomt op de Heuvelstraat na de voltooiing van het nieuwe pand van Van Nunen-Boes in 1924. Daarachter de loopbrug naar het oude gedeelte waar het begon met de speelgoedverkoop (coll. RAT)

 

Eén van de producten waar Jan van Nunen aanvankelijk in handelde waren pijpen uit Duitsland. Met Domhof, die tegenover Meijdenberg in de Heuvelstraat woonde, was hij de enige pijpenleverancier in de stad. Hij liep daarom vaak met zo’n pijp in z’n hoofd. Meer voor de reclame dan voor het gemak, dacht men. Vandaar dat men hem de bijnaam Jan Pijp gaf. Later, toen hun speelgoedwinkel J.J. van Nunen-Boes in Tilburg een begrip was geworden, noemde men hem ook Jan Pop en stond de winkel bekend als “Pop van Nunen”. De Pleinstraat werd wel et Venuunestròtje genoemd (Tilburgs voor “Van Nunenstraatje”, zie hoofdstuk 4). Na het overlijden van zijn eerste vrouw in 1870 trouwde Johannes Jacobus van Nunen in datzelfde jaar nog met zijn vroegere buurmeisje Margaretha Eliza Boes, dochter van Govert Boes (1903-’73) en Maria Theresia van den Berg (1818-’77). De apotheker Govert Boes had op de Heuvel een groot gezin gesticht, met wel 20 kinderen. Als er in een gezin zoveel monden te voeden zijn, moet er natuurlijk ook goed op de centen gelet worden. Deze ervaring kreeg Margaretha dus van huis uit mee, wat goed van pas kwam toen haar huwelijk met Jan van Nunen ook veel (13) kinderen opleverde. Vandaar dat zij wel “Mie Portemonnee” werd genoemd. Zoon Frans (1879-1968, x 1909 Maria van Eijck, 1881-1953) volgde zijn vader Jan op in de zaak en ging in 1914 achter de winkel in de Pleinstraat wonen. In 1954 werd het 100 jarig bestaan gevierd. Dat gold in elk geval niet voor de naam, want de stichter trouwde pas in 1870 met Margaretha Boes. Dat gold ook niet voor het opvallende pand aan de Heuvelstraat, want dat dateert uit 1924. De echte aanleiding is misschien geweest, dat in 1854 (het jaar van zijn eerste huwelijk) de aanvankelijke schoenmaker en barbier Jan van Nunen zich liet registreren als handelaar en winkelier in galanterieën etc. (en later steeds meer in speelgoed). In 1963 nam Frans Oostelbos (geb. 1935, x 1958 Jo Panis, geb. 1933) de speelgoedwinkel over. Hij was een kleinzoon van Frans van Nunen (t.w. een zoon van diens dochter Lies, 1910-‘77, die in 1932 trouwde met Wim Oostelbos) en werkte al een tijd in de familiezaak. Oostelbos stichtte tot 1980 nog acht speelgoedwinkels Van Nunen-Boes, waaronder een groot speelgoedwarenhuis in Den Haag, maar verkocht toen (1980) de hele keten aan Bart Smit. Na de periode Bart Smit zat Intertoys tot 2006 als laatste speelgoedverkoper in het pand aan de Heuvelstraat.(bron: “Van Nunen”, familiegegevens bijeengezocht door C.E.M. Boink-van Nunen, bewerkt door W.P.M.J. de Bakker, Tilburg 1993)

 

 

 

1. O

 

frater Octavianus (Wim van Kroonenburg, Den Bosch 1939 – 2004)

Octo Kroone                 

werd bekend als promotor van jeugdcircus Il Grigio uit Haaren. Hij ging in zijn jeugd al vaak naar het circus kijken. Zijn passie voor het circus kwam terug in zijn bijnaam die zowel naar zijn familienaam als naar het bekende circus Krone verwijst. Werd na zijn intrede bij de fraters in 1957 opgeleid tot electriciën maar heeft dat vak nooit uitgeoefend. Na van 1961 tot 1965 in de Ruwenberg te Sint-Michielsgestel te hebben gewerkt stapte hij over naar het generalaat van de fraters aan de Gasthuisring. Toen Octavianus daar administratieve en ondersteunende taken verrichtte voor het bestuur bracht zijn hobby (fotografie) hem weer in contact met het circus. Hij ging ook artikelen en interviews schrijven voor het circusblad De Piste. Sinds de jaren 1980 was hij als adviseur en promotor betrokken bij jeugdcircus Il Grigio. Dit circus werd in 1961 opgericht door dorpspastoor Verrijt van Haaren als een leuke zomeractiviteit voor de dorpsjeugd. Terwijl de grote circussen niet of met moeite overleven, is Il Grigio in 2017 nog altijd springlevend.

 

J.J. van Odijk (overl. voor 1912)

Baos Odijk

omdat hij een statig en streng voorkomen had; was rond 1900 bij den Atteljee (zie ook hoofdstuk 4) hoofd van de afdeling Zadelmakerij. Vroeger werd er bij de NS gewerkt met paarden bij het rangeren van wagons. Ook nadat dit al jaren niet meer gebeurde en deze afdeling helemaal was overgegaan op interieurartikelen voor treinrijtuigen, werd ze nog een tijdlang “de Zadelmakerij” genoemd. In 1912 woont de vrouw van Odijk als weduwe op het adres Lange Nieuwstraat (nr. 95).

 

Janus van de Oetelaar (en zonen)

IJskoning

In 1927 ging Janus van de Oetelaar van start met de verkoop van ijsjes in de stad. Zijn zoon Pierre volgde hem op en deze gaf het stokje over aan zoon Ad. Nooit werd het recept veranderd en nog altijd is de IJskoning een vertrouwde verschijning in het straatbeeld, zoals door de week bij het Wandelbos en tijdens de zaterdagmarkt op het Koningsplein.

 

IJskoning Janus van de Oetelaar op de Heuvel in 1936. Op de achtergrond wachtende mensen voor de bus bij  het bekende wachthuisje (uit Tilburgse Herinneringen op Facebook)

 

Ad van de Oetelaar (1946-2003)

Zoef(ke)

was rocker en multi-instrumentalist. Speelde in talloze plaatselijke bands, bijna veertig jaar lang. Hij begon als drummer en werd later leadzanger. Niet zo virtuoos, maar zéér bezield was deze zoon van een Canadese bevrijder, die zijn vader nooit heeft gekend. Hij werkte als vrijwilliger voor de stichting "de Noordhoek" waar hij het dammen organiseerde. Hij ging ook damlessen geven aan de verstandelijk gehandicapten van Amarant. Was zwaar suikerpatiënt en is waarschijnlijk daaraan in zijn slaap overleden.

 

P.J. van Oirschot

Smidje van Oirschot

In 1897 richtte P. van Oirschot aan de Hoefstraat de Grof- en Fijnsmederij P.J. van Oirschot op, met als specialiteit tuinhekken. Hij gaf bouwkundige Broens opdracht om in die straat (op nr. 241-243) een woonhuis met daarnaast een ingang naar de zaak te bouwen. Piet werd in de zaak bijgestaan door zijn broer Jan. Van lieverlee werd er een steeds groter scala van producten gemaakt, tot ook offerblokken, kluizen, damwanden, gemaaldeuren, kinderfietsen en kermisattracties. Kort na de start van het gemeentelijk elektriciteitsnetwerk (1911) schafte Van Oirschot in 1912 al een centraal op elektromotor aangedreven draaibank, boormachine en blaasbalg aan. In 1918 was de zaak een “Fabriek van Hekwerken, Broeikassen en Constructiewerken”, die in 1919 o.a. een order uitvoerde voor de Dienst Publieke Werken van de gemeente Tilburg ten behoeve van de Koopmansbeurs die op het Piusplein kwam te staan (zie ook bij garage Knegtel, eerste foto). Boven de factuur stond toen: “P.J. van Oirschot & Zonen”, wat in 1923 was teruggebracht tot: “& Zoon” (bron: MoNumenten 301-400, uitgave van Heemkundekring Triborch).

 

Briefhoofd Smederij P.J. van Oirschot uit 1912 (coll. RAT)

 

Fransciscus (Frans) Laurentius van Oort (Volkel 1905 - 1974)

et Hèèleg Drijverke of den Vroome Wringer

werd in 1957 door zijn voorganger en op dat moment juist benoemde hulpbisschop van Den Bosch mgr. Bekkers geïnstalleerd als pastoor van parochie Heike en deken van Tilburg en Goirle.

 

Deken Van Oort (links) op een receptie bij 75-jarig bestaan van De Regenboog.

 

dhr. Oppermans

den Oeper

woonde in de Oerlesestraat in een van de vier kleine huisjes die tegenover et Körvels Huukske stonden (zie hoofdstuk 4). Hier begon hij te knutselen aan tweetaktauto’s (DKW en Wartburg). Hij is verdergegaan in het autovak en is later een autobedrijf begonnen aan de Brucknerlaan in Tilburg-Noord (Ladadealer) dat nog bestaat. De bijnaam is een verbastering van zijn familienaam.

 

mevr. Oppermans

Keej den Oeper

woonde in een boerderij aan de Oerlesestraat ter hoogte van et Körvels Huukske, juist tegenover de autosleutelaar den Oeper Oppermans (zie hiervoor). Terwijl haar man met het boerenbedrijf bezig was ging Keej den Oeper met melk langs de deuren van de wijk et Körvel. Boer Oppermans had een rookschouw waar men zijn zelf meegebrachte hammen kon laten roken.

 

dhr. en mevr. Oppermans

de Mòp en Tooke de Mòp

Dhr. Oppermans had een klein winkeltje in de Hoefstraat tegenover Klèp Mutsers (zie bij Mutsaers). Dit was een van de winkeltjes waar je voor de oorlog snoep en zo al voor één cent kon krijgen, maar de kaojong van school namen er weleens voor méér mee dan waarvoor ze betaalden. Ook haalden ze kattenkwaad uit met de jaloezieën voor zijn winkelramen. Oppermans was klein en dik (vandaar de bijnaam, die ook voor zijn zaak werd gebruikt) en bakte brood waarmee hij langs de deuren ging. Een andere bron maakt melding van Tooke de Mòp als houdster van een snoepwinkel in de Hoefstraat, tweede helft jaren vijftig. Dit was mogelijk de in het adresboek 1958 vermelde C. Oppermans - van Sande, denkelijk de vrouw van de Mòp. Tooke kan afgeleid zijn van Cato (van Catharina, zie ook Cato Stakenburg).

 

Kees Oprinsen

Kees de Prins

Hij was in ieder geval vóór 1910 kastelein in herberg annex café “De Snoek”, welke naam boven de rondboog van de deur stond. Dit was een tot pakweg de jaren dertig bekend en geliefd ontspanningsoord aan de Leij op de Koningshoeven. Daar mocht ‘s zondags ook gedanst worden, totdat de zon onderging. Een andere, latere, kastelein heette Jan “Opa Snoek” Paulis (zie daar). Nadat het café ophield te bestaan heeft hier nog een kleine wasserij en ververij gezeten (Van de Zilver, zie daar), maar voor de oorlog was deze alweer weg en heeft het pand er een tijd leeg en dichtgespijkerd bij gestaan. Nog lang is een afbeelding van een snoek te zien geweest op een van de villa’s vlakbij, die moest herinneren aan de toenmalige uitspanning.

Overigens werd herberg De Snoek voor het eerst al in 1876 genoemd, in verband met wedstrijden in mastklimmen en sprietlopen die hier werden gehouden. Bij sprietlopen werden er twee palen naast elkaar over het water gelegd waarover twee mannen tegelijk naar de overkant moesten, wat vaak in een nat pak en veel hilariteit eindigde. Natuurlijk werd er in het café eerst gewed op wie er (g)een nat pak zou oplopen. Eigenaar van De Snoek was toen A. van den Boer. In 1880 brandde het pand helemaal af. De Snoek werd herbouwd, in 1908 opnieuw door brand getroffen en vervolgens weer opgeknapt. De herbergier toen heette P. Hendriks (zie ook: hoofdstuk 4 bij Den Buunder, Klèèn Scheeveninge en de Vèùle Laaj)

 

Vissen in de Leij bij café de Snoek (links) met toeschouwers rond de brug. Op de achtergrond de fabriek van Pieter van Dooren aan de Hilvarenbeekseweg, nu locatie St. Elisabeth Ziekenhuis (foto 1916 door Henri Berssenbrugge).

 

Prins Willem van Oranje, vanaf 1840 Koning Willem II (1792-1849)

den Hèkkendèùker

omdat de jeugdige prins van Oranje, volgens overlevering via een kleinkind van een van zijn koetsiers, goed in de gaten wilde houden hoe op de Koningshoeve (zie ook hoofdstuk 4: de Schaopskôoj) de jonge meiden de was ophingen en zo. Daarbij was hem geen sloot te breed, maar af en toe wel een hek te hoog. Toen de prins op de Koningshoeven woonde had hij er namelijk de gewoonte van gemaakt om af en toe in een sjees de landerijen langs te gaan.

In 1814 kwam Willem II voor het eerst door Tilburg en daarna moest hij regelmatig hier zijn vanwege de Belgische kwestie. In 1831 moest hij zijn hoofdkwartier in Turnhout opgeven en vestigde zich als Opperbevelhebber van het leger meer definitief in Tilburg. Daarbij verbleef hij aanvankelijk vaak in het huis van Thomas van Dooren (zie daar) en vanaf 1835 aan de Nieuwendijk (zie ook hoofdstuk 4: et Oude Paleis) waar hij in 1849 stierf. In zijn tuinhuis op de Koningshoeve sprak hij zijn historische woorden: “Hier adem ik vrij en voel mij gelukkig”. Al voor zijn kroning tot koning (1840) wist hij via invloed op zijn vader het een en ander te bereiken voor Tilburg. Op zijn voorspraak kregen de katholieken meer ruimte tot ontplooiing (zo kon de pastoor van het Heike en latere bisschop van Den Bosch Joannes Zwijsen, die een goede verstandhouding had met de prins, een aantal onderwijsvoorzieningen realiseren) en kreeg de textiel via legerorders een forse impuls. Het witte paleis dat hij liet bouwen was in 1849 iets te laat klaar om nog door hemzelf te kunnen worden bewoond. Toch zeiden sceptici over de koning en zijn paleis: "Ach, dè (de koning) waar mar ene prottestaant; zèlfs de kastànjes öt de bôome vor zen paleis waare vals!" (zie ook Adrianus Kuus Hersmis en hoofdstuk 4: et Krimmatooriejum en de Lanzjeej).

 

 

 

Prins Willem van Oranje tijdens de slag bij Waterloo (1815), geschilderd in 1846 door Nicaise de Keyser.

 

Adrianus Joannes Franciscus, of frater Franciscus Xaverius van Ostaden (1896 - Den Bosch 1961)

Lange Frans (3)

Zijn rijzige gestalte bezorgde hem de bijnaam d’n Lange Frans. Hij verbasterde deze later tot het pseudoniem Frans Langemans. Als schrijver van vooral kinderboeken en –verhalen bediende hij zich van veel meer pseudoniemen. De enige reden hiervoor kan zijn dat het in die tijd een soort mode was om pseudoniemen te bedenken. Zijn bekendste werd Frans Fransen, welk pseudoniem hij gebruikte als schrijver van Puk en Muk –verhalen, waarvan hij er na 1926 (toen het eerste verscheen in “De Engelbewaarder”) dertien schreef in samenwerking met de Oostenrijkse illustrator Carl Storch (1868-1955, zie ook bij Cor Lauwerijssen). Dit hield op bij het uitbreken van de oorlog in 1940. Nieuwe Puk en Muk –verhalen van na de oorlog hadden geen succes, maar heruitgaven van vooroorlogse verhalen wel. Het meeste werk van “Lange Frans” Van Ostaden verscheen bij de Drukkerij van het RKJW (R.K. Jongensweeshuis van de Fraters van Tilburg, later Uitgeverij Zwijsen).

Van Ostaden volgde de opleiding tot onderwijzer, behaalde in 1915 zijn hulpakte en werd aangesteld op een lagere school in Tilburg. In 1913 was hij ingetreden bij de Fraters van Tilburg, waar hij de religieuze naam Frater Franciscus Xaverius aannam en legde in 1916 de geloften af. Hij werd gezien als een geboren onderwijzer en groot kindervriend. Van 1932 tot bijna zijn dood was hij verbonden aan een BLO-school in Den Bosch waar hij het liefst les gaf aan de moeilijkst lerende kinderen. Hij hield lezingen over dit werk en was betrokken bij de ontwikkeling van enkele taal- en leesmethoden (bron: Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders, door J. van Oudheusden e.a. Deel 1, 1992) 

 

 

 

Kerstgedichtje van Frans Langemans in De Engelbewaarder 1934.

 

Gerard Otten

de Grote Borstel

omdat hij een grote snor had en borstels e.d. verkocht. Hij was de opa van de tegenwoordig bekende stadsgids en Tilburgkenner Gerard Otten. Opa Otten was eerst wever maar moest vanwege de crisis in de jaren dertig iets anders vinden om zijn grote gezin te onderhouden. Hij begon met zijn vrouw een eigen zaak in de Veestraat waar ze o.m. borstels en later ook sigaretten verkochten. Tot in de vijftiger jaren ging Otten tevens met een duwkar (douwkèèr) langs de huizen om galanterieën te verkopen.

 

Hans Otten (1954-2017)

de Knop

werd blijkens een overlijdensadvertentie onder vrienden zo genoemd.

 

Jan van Oudheusden

Jantje Kap

was rond 1950 hondentrimmer die zonder met z’n ogen te knipperen de bloedigste ingrepen verrichtte, zoals het inkorten van staarten. Daarnaast was hij voorzitter van …… de Dierenbescherming!

 

Sofie van Oudheusden

Kromme Sofie

omdat ze krom liep. Proper vraawke, dat 'n snoepwinkeltje dreef in "de Koningswei" (op de hoek van de Kortestraat en de Oranjestraat). Zij moest ƒ 3.10 per week huur betalen aan de familie Van Beurden (van de kolenhandel) die daar een aantal pandjes in eigendom had. Dochter Riet van Beurden ging altijd de huurpenningen ophalen omdat haar oudere zus dat niet dorst (zie bij Pietje Kuubiek van Beurden).

 

 

1.P

 

weduwe J.W. Paijmans

Weuwke Paaj

Zij werd al vroeg weduwe en werd dus alom Weuwke genoemd. Zij dreef tot op hoge leeftijd een slijterij in de Goirkestraat (nr. 46, op de hoek met de Korte Hoefstraat) en werd hierbij geholpen door haar zoon Sjef. Deze trouwde nooit maar bleef altijd zijn moeder helpen. De overleden man van Weuwke was Jan Paijmans, een broer van bakker Toon Paijmans. Na zijn dood bleef zij met twee dochters en een zoon (Sjef) achter.

 

Erik Robert Parlevliet (Zevenaar 1964 – Rosmalen 2007)

Parel

geen Tilburger van geboorte, maar befaamd als speler van hockeyclub Tilburg in de jaren 1980-1990. Met zijn snelle rushes boezemde hij menig tegenstander vrees in waarmee hij sterk deed denken aan Wim "Kanon" de Beer (zie daar). In deze periode vierde ook hij triomfen als international: “Parel” kwam 155 keer uit voor Oranje en scoorde daarin 47 doelpunten. Hij won met het Nederlands Elftal het Europees kampioenschap (1987), brons op de Olympische Spelen in Seoel (1988) en het wereldkampioenschap in 1990. Erik studeerde economie in Tilburg en was getrouwd geweest met de Tilburgse Yvette A.J.M. Möller (1969-’99)

 

Jan Paulis

Opa Snoek

Deze bijnaam verwijst naar herberg annex café "De Snoek" aan de Leij op Koningshoeven. Rond de jaren 1920 werd dit café uitgebaat door Paulis, die daarnaar genoemd werd. Vervolgens ging men ook zijn zoon “Snoek” noemen en vanaf dat moment werd senior “Opa Snoek” (zie ook bij “Kees de Prins” Oprinsen).

 

Jan Paulussen

de Mòttege Jan

een "onderkruiper" van de Hasselt, die tijdens de staking in de textiel van 1908 ging werken voor fa. Weduwe J.B. de Beer. Onderkruipers (meestal werklozen) werden tijdens een staking geworven om een fabriek door te laten draaien. Mòttege Jan was eigenlijk een thuiswever die zich door zijn patroon de fabriek binnen liet lokken toen de staking aan de gang was.

 

Henk Pellikaan (1910-1999, x Paula Grosveld, geb. 1920)

de Sporthallenbouwer of den Peelie

 

Henk Pellikaan, geboren in Leerdam, rond 1930 als aankomend voetballer bij Longa. Toen hij in 1928 werk vond als calculator bij aannemingsbedrijf Gebrs. Struycken in Tilburg, ging hij bij Longa voetballen. Hij werd er een begrip en speelde van 1932-’37 ook dertien keer in Oranje (foto: Tilburgse Herinneringen op Facebook)

 

kwam rond 1965 op het idee om de tennisbaan achter het kantoor van zijn bouwbedrijf aan de Insulindestraat te overkappen. Dit werd het prototype van een standaardsporthal waarmee hij in de jaren daarna veel succes oogstte, zowel in binnen- als buitenland. Henk Pellikaan had in de jaren 1930 naam gemaakt als voetballer bij Longa (zie ook Jo van den Hoven) en het Nederlands Elftal. Nadat hij zijn voetballoopbaan vrij vroeg moest afbreken vanwege een knieblessure bracht “De Peelie” het nog ver in de tennissport. In die discipline werd hij nog Nederlands kampioen bij de veteranen.

Als bouwondernemer had Henk Pellikaan op zeker moment nogal wat tegenslagen te overwinnen. Zo kwam een stuk dak van de in aanbouw zijnde bakkerij van Smarius (Ringbaan Noord ter hoogte van de Hasselt rotonde) op een bouwvakker terecht. "Denéén zen dôod is denaander zen brôod," reageerde men sarcastisch. Naar men toen zei zaten vervolgens enkele "Tilburg-watchers" iedere dag te kijken naar de bouw van et nuuwe Pliesiebuuroo aan de Noordhoekring door hetzelfde bedrijf, want: "Dè zal ôok wèl instorte!" Pellikaan was echter niet voor een gat gevangen en wierp zich met succes op de bouw van sporthallen. In Goirle bouwde hij een sportcomplex dat in eerste instantie door een door hem gestichte nieuwe tennisvereniging werd geëxploiteerd. Als zakenman bleef hij in de rol van sponsor betrokken bij andere sporten zoals het ijshockey, dat van 1964 tot 1999 gespeeld werd in de “Pellikaanhal”, gebouwd op het terrein van de voormalige speeltuin van de wijk Theresia. Hij werd in zijn bedrijf opgevolgd door zijn zonen Gerard en Henk junior (zie hoofdstuk 4: Pellikaandorp).  

 

Henk Pellikaan in 1971 (foto: coll. Karel de Beer)

 

Henk Pellikaan met de selectie van TYSC Trappers op de foto in 1969 (foto: coll. RAT)

 

Anna (Annekee) van Pelt (1805-1907, x 1827 Bernardus van Gorp, overl. ca. 1845)

Annekee öt den Hoeven of Keemotje öt den Hoeven

zij was een bekend hoogbejaard vraawke dat gehuwd was geweest met de thuiswever Bernard van Gorp die al vrij vroeg overleed en haar met zeven kinderen achterliet. Henri Berssenbrugge maakte foto's van haar toen zij 100 jaar werd waarvan 60 weduwe. Zij woonde in de Reitse Hoevenstraat, waar zij in de jaren zeventig van de negentiende eeuw met twee van haar zonen twee weverswoningen (nr. 62-64) had laten bouwen (zie in: “De Hasselt, een dorp apart”, door Ronald Peeters m.m.v. Ed Schilders en Krelis Swaans, Tilburg 2017, p. 120-121)

 

Annekee van Pelt gefotografeerd door Henri Berssenbrugge op haar honderdste verjaardag (14 juli 1905) met een dochter in haar wevershuisje in de Reitse Hoevenstraat (coll. RAT) 

 

dhr. Van Pelt

(de) Bröst van Pèlt

woonde in een boerderij op een stuk land aan den Bèrndèèk (zie hoofdstuk 4) ter hoogte van het latere zwembad aan de Friezenlaan (dat rond 2000 weer werd vervangen door een wooncomplex). De naam Bröst van Pèlt werd genoemd door Burgemeester Stekelenburg (zie daar) in zijn reactie op de presentatie van het Tilburgs Bijnamenboek op 17 november 2000 tijdens de avond van et Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol in Boerke Mutsers. De kleinzoon van Bröst, Jan van Pelt, was namelijk de chauffeur van den börgemister, dus waarschijnlijk hebben ze het op de heenweg over hem gehad! 

 

Gustave (Guust) H.J.M. van Pelt (1929-2014, x Henriëtte “Jet” Maria Swagemakers, geb. 1935)

Guus Geluk

heeft gewoond in de Burgemeester Van Meursstraat, werkte bij Van Vollenhoven en Smulders, speelde gitaar en trad daarmee op in diverse jazzensembles. Getrouwd met een dochter van de Kets (zie Karel Swagemakers). Geen bijzonder motief voor zijn bijnaam bekend.

 

Cor Penders (Rotterdam 1922 – Diessen 2016)

Ôome Cor

 

Ome Cor in zijn koets- en wagenmuseum, 1980-85.

 

kwam uit Rotterdam, is manusje van alles en handelaar in roerend goed en oude spullen/curiosa geweest. Nadat hij in zijn geboortestad weduwnaar was geworden bracht een nieuwe liefde (zij heette Agaath) hem in Tilburg. Hier begon hij (1980) een zaak "Te Hooi en te Gras” met nostalgia van wieg tot graf, in een voormalig pand van Drukkerij Bergmans in de Langestraat. In deze ruimte van 600 m2 richtte hij ook een koets- en wagenmuseum in. Toen financiële problemen hem in 1985 tot sluiting dwongen besloot hij zijn museum naar Poppel over te plaatsen. Daar moest hij in 1992 sluiten, wederom vanwege financiële problemen. In 1999 had hij nog maar twee zigeunerwagens en een koets, in een garagebox bij de Berkdijksestraat. Hij had intussen ook een “pipowagen” voor zichzelf gemaakt waarin hij rondtrok. Met zijn forse grijze baard werd hij daarmee een bekende verschijning in Tilburg en omgeving. Rond 2007 werd hij voor de tweede keer weduwnaar. Daarna trok hij zich terug in de landelijke omgeving van Diessen.

 

Ome Cor trekt er in 2007 nog een keer op uit helemaal naar Malaga.

 

Johanna M.J. Pessers-Mannaerts (1897-1982)

Anneke Hobbele

 

Anneke Hobbele of Tantanneke hobbelt voor de fabriek (coll. fam. Mannaerts)

 

omdat ze veel paardreed, ook in officiële concoursen. Door neven en nichten werd zij voor het gemak “Tantanneke” genoemd. Zij haalde in mei 1935 de sportpagina als winnares van het onderdeel “schoonste rijpaard” op een concours-hippique in Vught. Anneke was de jongste zus van Henri, Jos en pastoor Frans Mannaerts (zie daar). Zij trouwde met Joannes (Johnny) Franciscus Pessers (1889-1960) van schapenleerfabriek, wolwasserij en wolhandel F. Pessers Verbunt. Zij woonden aan de Bredaseweg (nr. 440) in een villa die in 1917 was gebouwd voor textielfabrikant Frans Straeter. Johnny was een kleinzoon van Nicolaas Pessers (1826-1897) die in 1876 de wolwasserij, vellenbloterij, schapenleer- en wollenstoffenfabriek Nicolaas Pessers & Zonen had opgericht. De vader van Johnny, Johannes Franciscus Pessers (1853-1921, x Hendrika Josephina Verbunt, 1860-1938,) begon vanuit deze fabriek met zijn zoon in 1916 een nieuwe fabriek in dezelfde branche, die Pessers Verbunt heette. De oorspronkelijke fabriek werd door Bernard den Gouwen Bult Pessers (zie hierna) onder zijn eigen naam voortgezet. Pessers Verbunt heeft tot 1961 bestaan en was een belangrijke leverancier van schapenleer. De hier genoemde fabrieken waren gevestigd aan de Van Bylandtstraat, op de plaats waar vroeger het kasteel van Tilburg is geweest (zie ook hoofdstuk 4: de Stenen Kamer).

Een broer van Johnny heette Jacobus (Jacques) Franciscus Maria Pessers (1896-1961). Hij werd priester en onder grote belangstelling op 28 oktober 1937 op het Goirke zelfs tot bisschop gewijd, en was daarmee: missionaris van het Goddelijk Woord (S.V.D.), missiebisschop, apostolisch vicaris van Nederlands Timor, titulair bisschop van Candyra. Zijn moeder heeft deze wijdingsplechtigheid dus nog juist mogen meemaken. Vanwege haar zwakke gezondheid vond deze plaats in de kerk van het Goirke, en niet bijvoorbeeld in de Sint Jan van Den Bosch.  

 

Bisschopswijding Jacobus Pessers, Goirke 1937 Tussen mgr. Pessers en Diepen de moeder van de wijdeling (coll. fam. Mannaerts)

 

Bernardus (Bernard) Vincentius Pessers (1865-1926, x Johanna Maria Daniëls, 1865-1945)

den Gouwen Bult of Bultje Pessers

 

Familie Bernard (Gouwen Bult) Pessers aan zee (foto: coll. RAT)

 

firmant van Nicolaas Pessers & Zonen (zie hiervoor) aan de Van Bylandtstraat. Na de hiervoor genoemde afsplitsing van Pessers Verbunt is Bernard Pessers met de oorspronkelijke fabriek onder zijn eigen naam doorgegaan. Hij had tien kinderen waaronder twee dochters. Van zijn acht zonen worden hier genoemd Cornelius (Cees, x Johanna Franken), Bernard jr. (Bartje) “de Witte Reus” Pessers (zie hierna) en de priester Karel Pessers (geboren 1896, de eerste keer overleden in 1947 en de tweede keer in 1995, zie hieronder). De oudste dochter van Bernard, Anna, trouwde met Constant "Kontje" Hubert Donders (zie daar) en zijn jongste, Hendrica "et Klèèneghèdje," met Sjef de Rooij (zie daar). Bernard Pessers liet in 1911 een dubbel herenhuis bouwen in Jugendstil aan het Wilhelminapark (nr. 13-13a) naar een ontwerp van de architect Jos Donders. Nadat hij fortuin en zijn bijnaam had verdiend vond hij het tijd om wat groter te gaan wonen, op Gasthuisstraat 35.

Bernard Pessers dankte zijn bijnaam aan het feit dat hij een bult had en heel rijk was. Dit laatste als gevolg van het voor hem gelukkige feit, dat bij het uitbreken van wereldoorlog 1914-‘18 een schip vol met geconserveerde schapenhuiden van hem (waarvan de wol voor de textielproductie bestemd was, en de vellen voor de leerproductie) in Engeland aan de ketting werd gelegd. Toen de scheepslading na het einde van de oorlog weer werd vrijgegeven bleek die sterk in waarde te zijn gestegen, als gevolg van de intussen in Europa opgetreden ernstige schaarste aan grondstoffen. Bernard besloot daarop om tweederde van de lading te verkopen aan buitenlandse gegadigden, wat hem een fortuin opleverde: men fluisterde zelfs van enkele tientallen miljoenen guldens, een bedrag dat in die tijd nauwelijks te bevatten was.

Het vierde kind van den Gouwen Bult, Carolus Franciscus Henricus Maria (Karel, geboren 1896) trad in 1916 in bij de Minderbroeders der Franciscanen en werd in 1923 in Weert tot priester gewijd. Hij was vanaf toen Pater Quintinus Pessers. Hij werd naar de missie in midden China gezonden en in 1936 benoemd tot apostolisch prefect van zijn regio, wat zoiets is als “bisschop zonder officieel bisdom”. Hij zorgde er met behulp van familiekapitaal voor dat er een kathedraal werd gebouwd. In de oorlog werd hij geïnterneerd door de Japanners, maar kwam in 1945 vrij en kon terugkeren naar zijn missie. Daarna brak in China de communistische revolutie uit waarbij de christenen wreed werden vervolgd. In 1947 kwam uit China het bericht dat mgr. Quintinus Pessers door de communisten om het leven was gebracht. De familie maakte daarop zijn overlijden hier officieel bekend en organiseerde een herdenkingsplechtigheid met bidprentjes en al. Even later bleek het allemaal op een misverstand te berusten: de familie kreeg te horen dat heeroom Karel springlevend was! Hij was wel gevangen gehouden en gemarteld, maar zijn executie werd telkens uitgesteld en uiteindelijk kreeg hij zijn vrijheid terug. In 1954 kwam hij terug naar Nederland en leefde daarna zelfs nog tot 1995, toen hij in Weert definitief kwam te overlijden.

 

Mgr. Karel Quintinus Pessers (foto: www.geheugenvantilburg.nl)

 

Bernardus (Bernard jr. of Bart) Dionysius Cornelius Maria Pessers (1905-‘91)

de Witte Reus

Bart Pessers was het achtste kind van den Gouwen Bult. Hij ging in de zaak van zijn vader en werd er "de Witte Reus” genoemd omdat hij iedere ochtend de fabriek inkwam met een schone witte schort, die naar werd beweerd 's avonds nog even schoon en wit was (Witte Reus was destijds een bekend wasmiddel.) Dat viel op, te meer daar de meeste anderen 's ochtends al begonnen met een bruine schort. Hij bleef vrijgezel en woonde aan de Goirleseweg in een (wit!) huis ontworpen door architect Bedaux, zijn achterbuurman. 

 

Johanna Maria Theresia Francisca Pessers-Franken (1881-1961)

Joo Tuf

was gehuwd met Cornelis (Cees) B.N.M. Pessers (1895-1969).

 

Raymundus (Raymond) A.A.M. Pessers (1901-1970, x Louise Jansen, xx Riet Vromans)

Muntje Pessers

was een zoon van Alphons A. Pessers (1863-1927, x Maria A.C. Daniëls, de broer resp. zus van Bernard den Gouwen Bult Pessers en diens vrouw). Als weduwnaar van Louise J.P.M. Jansen trouwde "Muntje" later met Maria A.A.J. Vromans en zij woonden in de Burgemeester Rauppstraat (24). Uit het eerste huwelijk had hij vier en uit het tweede vijf kinderen. De bijnaam zou een verbastering kunnen zijn van zijn doopnaam Raymundus.

 

Johannes (Jan) Pessers

Jan Een en Jan Twee

Twee neven die allebei Jan Pessers heetten kregen een volgnummer om ze beter uit elkaar te houden. Jan Pessers I was een zoon van Josephus P.J.C. Pessers (1899-1966, x Corry Hoosemans, 1901-’66), werd geboren in 1933 en huwde de bekende hockeyster (bij Forward en het Nederlands elftal) Jetty de Vleeschouwer. Jan Pessers II (1943-2012, xx Riet de Jong) was een zoon van “Muntje Pessers”, zie hiervoor. “Jan Twee” was eerst in de textielindustrie werkzaam (zie Jantje “K” Kerstens) en later succesvol als leverancier van kogelvrije vesten voor een veiliger beroepsuitoefening bij de politie en andere beroepsgroepen.  

 

Johanna Pessers-van Wezel

de Giraffe

omdat zij relatief lang was, m.n. tussen hoofd en schouders. Zij was een dochter van de familie Van Wezel-Sala die een stoffenhandel (fa. Van Wezel & Co.) had aan de Spoorlaan, met magazijnen in de Karrestraat (in 1921 geheel afgebrand tijdens een grote brand tussen Spoorlaan en Karrestraat). Johanna trouwde met Henricus (Harrie) Johannes Josephus Maria Pessers (1901-1971), textielfabrikant bij Pessers van Zuylen, zoon van Albertus Pessers (1867-1949, x Anna Smulders 1874-1956, zie ook hierna bij Berrie et Kösterke Pessers). De familie Pessers-van Wezel woonde in de Gasthuisstraat. Hun zoon Cees A.E.M. (x Wil van Oosten), stapte in 1963 uit de zaak om onder eigen naam een kamgarenspinnerij te beginnen. Deze nieuwe fabriek heeft bestaan tot 1966, toen hij het plan opvatte om met machines en al naar Johannesburg in Zuid-Afrika te gaan om daar opnieuw te beginnen. Ook de tweede zoon van Albertus Pessers, Johannes (Jan) Adriaan M. (1902-1956) trouwde met een Van Wezel (Antonia Jacoba M.C., een zus van Johanna). Over haar gingen enige Tilburgse verhalen. Zo zou zij luid de onsterfelijke verwensing "verrèkte rèèf" hebben uitgeroepen, toen zij in de tuin op de tanden van een hark trapte waardoor ze de steel tegen haar gezicht kreeg.

De fabriek Pessers van Zuylen aan de Kuiperstraat was opgericht door de vader van bovengenoemde Albertus, Hendrikus Pessers (1843-1915, x Adriana Antonia van Zuylen, 1837-1899). Over deze fabriek gaat het verhaal dat er zich eens een mevrouw uit Noord-Holland meldde met de wol van haar pas geschoren schaap. Zij wilde daar graag een deken van hebben en meende daarvoor aan het goede adres te zijn. Men liet haar vervolgens rustig enkele uren wachten (“het duurt wel even, mevrouw”) waarna zij tot haar geluk “haar” deken kreeg (die op een rommelzolder was gevonden bij de dekens met een fout erin, maar dat werd haar niet gezegd!)

Over Harrie Pessers die met Johanna “de Giraffe” van Wezel was getrouwd ging ook het volgende verhaal. Dit speelde in Goirle waar zij toen woonden en waar de broer van Harrie, Leo, pastoor was van de parochie Maria Boodschap. Op een zekere dag ging Harrie er biechten en wat hij kennelijk niet verwachtte gebeurde: hij kwam in de biechtstoel tegenover zijn broer te zitten. Geschrokken stond hij op, riep zó hard dat de hele kerk het hoorde: “Wegens familieomstandigheden gaat de voorstelling niet door,” en beende de kerk uit.

 

Tegeltableau uit 1928 (maker onbekend), vanwege 25 jaar Pessers van Zuylen in de Kuiperstraat. In de bovenste regel twee foto’s: links de oprichter (1872) Hendrikus Pessers en rechts zijn zoon Albertus Pessers. Pessers van Zuylen genoot een sterke reputatie als producent van zuiver wollen dekens (foto: coll. Ned. Textielmuseum)

 

Twee jubilarissen bij de fabriek Pessers van Zuylen worden in 1950 gefêteerd door de directie, v.l.n.r. Jan Pessers, Janus Janssen, Jan van Huijkelom en Harrie Pessers (foto: coll. RAT)

 

mej. Pessers

Neusje Pessers

dochter van de familie Pessers-van Wezel (zie hiervoor) aan de Gasthuisstraat. De bijnaam ontstond nadat zij haar neus operatief had laten verfraaien, wat destijds heel bijzonder was. Zij was ook bekend door haar opvallende Amerikaanse auto van het merk Studebaker, waarmee ze rondreed in de stad.

 

Alphonsus (Fons) Pessers (geb. 1874) x 1903 Gerdina Dankers

Slager Fons

hadden samen een slagerij (Pessers-Dankers) in de Goirkestraat. Nu is het een grote zaak met drie vestigingen in Tilburg.

 

De vroegere slagerij Alph. Pessers-Dankers in de Goirkestraat

 

Albertus Franciscus (Berrie) Pessers (1910-1997)

et Kösterke

van de parfumerie op de Oude Markt (was ongehuwd). Een broer van hem, Leo Wilhelmus Johannes Maria Pessers (1907-‘82) werd in 1931 priester gewijd en in 1938 tot bouwpastoor benoemd van de kerk Maria Boodschap in Goirle, waar hij tot 1977 pastoor bleef. Daar heeft hij een bijnaam gehad (niet achterhaald), die naar verluidt iets te maken had met het feit dat hij erg emotioneel kon worden op de preekstoel. “Wat stil en verlegen in de omgang met mensen, kwam hij in de verkondiging geen woorden tekort. En dan waren zijn tranen vaak even overvloedig als zijn woorden”, stond er op zijn bidprentje. Als broers van Harrie Pessers (x Johanna van Wezel, zie hierboven bij het lemma Johanna Pessers-van Wezel), hoorden Berrie en Leo dus ook tot de familietak Pessers van Zuylen.

 

Hermanus Pessers

Maontje Pèssers

was een zoon van de familie Pessers in de Hoefstraat, die een veetransportbedrijf had. De bijnaam is een verbastering van zijn voornaam. Herman woonde aan het St. Pietersplein en werkte in het slachthuis in de Enschotsestraat. Daar moest hij o.a. koeienhuiden opvouwen, wat geen lekker werk was. In de oorlog 1940-'45 moet hij ongeveer 30 à 35 jaar oud zijn geweest. Toen hielp hij de mensen aan schapen te komen, die ze dan wanneer het nodig was weer via hem konden laten slachten. 

 

Jiri Petrnousek (geb. 1947, x Jeanne)

George Peters, of ook wel: Peter Noesek

IJshockeyer afkomstig uit Tsjecho-Slowakije, die in 1968 vluchtte voor het communisme. Hij gebruikte een tour door ons land om heimelijk over te stappen naar Tilburg Trappers. Kreeg daar de schuilnaam George Peters, waarmee hij snel aan de slag kon bij zijn nieuwe club. Werd topspeler bij de Trappers en, eenmaal in het bezit van een Nederlands paspoort, ook in het Oranje. Na zijn glanzende carrière als ijshockeyer, tot 1981, is hij met zijn Tilburgse vrouw altijd in Tilburg of directe omgeving blijven wonen. Ook in zijn periode als bondscoach van Engeland hielden zij hun huis in Tilburg aan. Hij ging daarna werken bij woningbouwvereniging Tiwos, en stond in 2014 voor de gemeenteraadsverkiezingen op de lijst van Hans Smolders, met wie hij nog geijshockeyd had. Hij werd ook wel “Peter Noesek” genoemd, een Tilburgse verbastering van zijn familienaam (bron: Brabants Dagblad, aug. 2017. Zie ook onder Frutje Maos).

 

  

“George” Petrnousek in 2017, toen hij een interview gaf voor het Brabants Dagblad. “Ik voel me meer Tilburgs dan Tsjechisch sinds mijn goede opvang hier in 1968,” vertelde hij interviewer Ruud Verstraten (foto coll. BD). 

 

Ilja Leonard Pfeijffer (geb. Rijswijk Z.-H. 1968)

Writer in Weemoed    

Hij werd een ook internationaal bekende schrijver en dichter, die vanaf 2008 in Genua woont, diverse prestigieuze prijzen voor zijn werk ontving en werd gevraagd voor tal van erefuncties en -optredens. Niet de minste viel hem in 2014 ten deel, te weten het zijn van “Writer in Residence” voor het TiLT Festival, een literair festival in de Boekenweek onder de vleugels van de Tilburgse literaire organisatie TiLT, die zich inzet voor Brabantse schrijvers. Dit is uitgegroeid tot een van de grootste festivals in zijn soort van Nederland, met een serie dagen vol literatuur, theater, beeld en muziek. In navolging van Jasper Mikkers vestigde Pfeijffer zich die dagen in café Weemoed aan de Korte Heuvel, dat een literaire reputatie genoot. Na gedane arbeid begaf hij zich naar de er schuin tegenover gelegen nachtclub De Nacht (Tietenbar genoemd, zie hoofdstuk 4). Zijn bevindingen legde hij vast in de novelle “Van Weemoed naar de Nacht,” terwijl anderen op het idee kwamen om hem “Writer in Weemoed” te noemen (bron: “De nieuwe wandelgids van literair Tilburg, door Joep Trommelen en Harrie van Elderen, Tilburg 2021; zie in dit hoofdstuk bij “Willem Weemoed” van Gestel.)

 

 

De Writer in residence en zijn novelle “Van Weemoed naar de Nacht,” in 2014 (coll. SEA Foundation, Tilburg)

 

Toon Piccorie

Tontje Tòffelpôot    

had in de oorlog een been verloren. Daarvoor in de plaats kreeg hij een houten, deels gedraaide prothese die hem een prachtige Tilburgse bijnaam opleverde. Hij woonde in de Kortestraat, in het eerste huis gezien vanaf de Piusstraat.

 

Everardus II (Evert) Petrus A. Pierson (1884-1939)

Neus Pierson

 

Portiek en etalage met lampen, serviesgoed, barometers, beeldjes, spiegels etc. van de firma Pierson in de Heuvelstraat in 1935 (coll. RAT)

 

Zijn vader Everardus (I) Petrus (1853-1900) was eigenaar van een winkel  in galanterieën en luxe artikelen in de Heuvelstraat. Oorspronkelijk kwam deze in Tilburg zeer bekend geworden familiezaak uit Den Bosch, waar ze in 1768 werd gesticht. In 1843 vestigden de Piersons (Simon Petrus en zijn vrouw) zich in Tilburg. Zij kochten een woon- en winkelpand op de hoek van het Sint Annaplein met het O.L Vrouwenplein. Na het overlijden van Simon in 1873 ging zijn zoon Everardus (I) Petrus verder met de zaak en opende een winkel in de Heuvelstraat (nr. 99) die heeft bestaan van 1880 tot 2006. Toen Everardus (I) in 1900 vrij jong al kwam te overlijden werd de zaak voortgezet door zijn weduwe Anna Pierson-van Laarhoven. Zij werd geholpen en daarna opgevolgd door drie zonen: Cornelis Petrus Johannes (1883-1948), de iets jongere en ongehuwd gebleven Everardus (II) P.A. en Johan.

 

Volgens het RAT poseerde hier voor de foto waarschijnlijk Everardus (II) “Neus” P.A. Pierson op zijn Harley Davidson (foto rond 1925, coll. RAT)

 

Meej brikbaor geraaj over de kènderköpkes. Geen Harley Davidson maar een eenvoudige bakfiets van het merk Tilburgia werd gebruikt door de firma Pierson om bestellingen rond te brengen (foto uit 1925, coll. RAT)

 

De generatie die daarna de winkel voortzette bestond uit Jan en Everardus (III). Deze jongste Evert, Everardus Petrus Cornelius Pierson (1923-2017, x Iet Cartigny) die dus een jonge neef was van “Neus”, werd bekend als de pionier van de stadsgidserij in Tilburg en droeg ook bij aan het Tilburgs Bijnamenboek uit 2000. Hij begon uit liefhebberij de stadsgidserij en bleef daarin tot 2005 actief. Evert (III) had een zeer warm hart voor Tilburg, dat hij de moeite van het bekijken meer dan waard vond. Hij kende de binnenstad tot in de kleinste details. Ook zorgde hij ervoor dat er in zijn winkel regelmatig heemkundige attributen beschikbaar waren, zoals beeldjes en ingelijste prenten. In 1980 begon hij stadswandelingen te organiseren, eerst voor (onderwijzers aan) basisscholen in de binnenstad. Er bleek zoveel belangstelling voor om op deze manier in aanraking te komen met het Tilburgs erfgoed, dat een uitbreiding tot het brede publiek niet kon uitblijven. In 2003 kreeg Evert P.C. als waardering hiervoor de gouden speld van de gemeente Tilburg. In 2005 nam hij afscheid als stadsgids, na in 25 jaar zo’n 375 stadswandelingen te hebben geleid.

 

Evert P.C., de laatste Evert Pierson in de familiezaak, bij zijn afscheid in 2005 van de stadsgidserij (sculptuur: Ceciel van der Weide, foto: Marie-Thérèse Kierkels)

 

Leonardus J. Pigmans (1845-1925)

Jan Pigge

was afkomstig van 't Heike en werd bekend om zene gèèt die hij trucjes leerde voor het circus. Jan Pigge richtte vervolgens een eigen circus op, dat hij naar zichzelf “Circus Pigge” noemde. Tijdens zijn eerste officiële voorstelling buiten de stad, in Hilvarenbeek, weigerde zene gèèt op het moment suprème echter iedere dienst. Pigmans verontschuldigde zich voor het publiek en zei dat hij het ook niet kon begrijpen want: ”Zene gèèt deejet in Tilburg altaaj”. Van dit incident kwam de uitdrukking "de gèèt van Pigge” (of Pigmans) voor een situatie waarin iets niet wil lukken (zie hoofdstuk 4: 't Witte Huis). Enkele van zijn medewerkers waren Bok Hamers, Jan Klaassen en Jan Willebrand. De laatste trad als clown op. Aan hem herinnert het gezegde: "Vort Jan Willebrand" (“Schiet ens en bietje op”).

 

Antoinette (?) Pigmans

Tonia Pigge

woonde aan de Trouwlaan, potige tante die ook geiten (!) had.

 

Christ Pigmans

den Antichrist

omdat hij samenwoonde met zijn zus Antje (Antoinette?). De bijnaam is een samentrekking van "Antje en Christ".

 

August Pijnenburg

Gusje Pèèn

was de oprichter in 1914 van de gelijknamige juwelierszaak die was gevestigd aan het Smidspad. In 1952 werd een pand betrokken op de hoek van de Heuvelstraat met de Willem II-straat. August was aan het Smidspad een bekende goudsmid en opticiën en had een stevig, deftig voorkomen. Zijn zoon Puck (overleden in 1996, x Henriëtte "Ted" Maria Anna de Jong, 1937-2003) heeft de zaak groot gemaakt aan de Heuvelstraat en ook een vestiging geopend aan de Demer in Eindhoven. Beide winkels zijn er nog altijd, wat in ieder geval voor de Heuvelstraat vrij uitzonderlijk genoemd kan worden na het verdwijnen van zoveel oorspronkelijke winkels daar. Hoewel de zaak, sinds 1986 onder leiding van kleinzoon Marc, rond 2000 steeds meer te kampen kreeg met overvallen, peinsde deze er niet over om ermee te stoppen. Intussen zit de vierde generatie, dochter Mirella en haar partner, in de zaak.

 

Sinds 1952 is de bekende juwelier Pijnenburg gevestigd in de Heuvelstraat op de hoek met de Willem II straat.

 

Johannes (Jan) Baptist Norbertus Pijnenburg (1906-1979, x 1934 Maria “Mimi” Cornelia Jacoba Bierens, 1911-'90)

Kenonbòl, de Pèèn (1), Jan Pèèn, Blauwe Jan of de Kwattajongen

 

 

was een bekende wielrenner en later exploitant van de horecazaak Old Dutch op de Heuvel. Als wielrenner behaalde hij zilver op de Olympische Spelen van Amsterdam in 1928. Bij die gelegenheid kreeg hij te horen dat hij eigenlijk Pijnenborg heette, maar gezien zijn reeds gevestigde naam werd in overleg besloten om de u erin te houden. Hij werd zes keer Nederlands kampioen in verschillende disciplines, won 17 zesdaagsen en 300 koppelwedstrijden. Collega’s noemden hem Blauwe Jan, omdat hij van een cognacje hield (voor, na of tijdens de wedstrijd). Hij vormde tussen 1932 en 1939 een geducht zesdaagse koppel met Cor Wals (zie daar) die ook een tijd in Tilburg woonde. Zijn bijnaam Kenonbòl is afkomstig van een Franse sportjournalist, die hem “Le boulet de canon” noemde. Als jochie verkocht Jan Pijnenburg al Kwattarepen langs de Tilburgse wielerbaan. Om die reden werd hij toen ook wel de Kwattajongen genoemd. Toen de Kenonbòl in de jaren 1920-'30 zijn grote triomfen behaalde was hij enorm populair onder het Tilburgse volk. Heel de stad liep voor hem uit als hij terugkeerde met weer een zesdaagse overwinning! Op 1 mei 1934 liep de stad opnieuw uit, toen Jan Pijnenburg in het huwelijk trad met Maria “Mimi” Bierens.

 

Het kersverse echtpaar Jan en Mimi Pijnenburg – Bierens werd bij het verlaten van de kerk massaal toegejuicht. Deze foto stond kort daarop in de Katholieke Illustratie.

 

Bruid Mimi Bierens was een dochter van de familie die sinds 1919 eigenaar was van Café Restaurant Oud Holland op het Piusplein (zie ook bij Mark Nouwens voor de historie van dat pand.) In 1939 openden Jan en Mimi aan de Heuvel (nu Korte Heuvel) een eigen zaak die zij Old Dutch noemden, in een pand dat eerder bekend stond als café De Valk (d.i. het gedeelte links op de onderstaande foto). Daar had zich in 1931 een groot drama afgespeeld. Ten gevolge van een uitslaande brand verloren er vijf mensen het leven. In de jaren zestig trokken Jan en Mimi zich terug uit Old Dutch en beperkten zich tot een automatiek die zij bleven runnen in een deel van het pand. Uiteraard genoot ook deze zaak veel bekendheid in de stad. In 1975 vond Jan Pijnenburg het welletjes en stopte er helemaal mee. Tegenwoordig zit op deze locatie aan de Korte Heuvel Le Clochard (zie Harrie den Zwèrver de Jong) en ’t Buitenbeentje (voorheen de Hut, zie bij Mijland-Vissers).

 

 

P.J.C. (Piet) Pijnenburg

Piet Elf

Hij was eigenaar van een benzinepomp op de hoek Beukendreef – Generaal Eisenhowerweg in Enschot, en werd genoemd naar Elf, de maatschappij waarvan hij de producten verkocht, oorspronkelijk oliemaatschappij Elf Aquitaine, in 2000 opgegaan in een fusie met o.a. Total (bron: Rinus v.d. Loo)

 

  

Het domein van Piet Elf in Enschot (foto: F. van Aarle, coll. RAT)

 

Louis Joseph Hubert Pirenne (Aubel-B. 1883 – 1962, x Tilburg 1915: Petronella ‘Nelly’ Magdalena Menting, Arnhem 1887 – 1969)

Lowieke van den Illektriek

Na zijn studie elektrotechniek in Virton (B.) wilde Louis trouwen met zijn Petronella (Nelly), geboren in Arnhem maar dan wonend in Tilburg, waar haar vader J.H. Menting in de Heuvelstraat een zaak in comestibles had. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verhinderde dit, want zoals alle Belgen mocht Louis Pirenne de grens niet meer oversteken. Toch slaagde hij er kort daarna in om naar Nederland te vluchten. In 1915 vond Louis werk en woning in Amsterdam, waar een grote vraag was naar technici, en trouwde datzelfde jaar met Nelly Menting. In 1918 verhuisden zij naar Tilburg, waar hij werd aangesteld als Chef Distributie bij het Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf. Zij trokken met hun twee jonge peuters in bij haar moeder, de inmiddels weduwe geworden Theodora Menting-Kleijn. Deze woonde sinds 1898 boven hun nieuwe winkel, die naar een ontwerp van architect Henri van de Abeelen was gebouwd in het tot 1900 “Verlengde Tuinstraat” geheten nieuwste deel van de Tuinstraat. Daar stichtten zij uiteindelijk een groot (acht kinderen) en zeer godvruchtig gezin. Allen waren zij klein van stuk, maar groot van hart. Vier van de vijf zonen werden priester.

 

Volop belangstelling voor de fotograaf die begin twintigste eeuw dit plaatje schoot van de Tuinstraat, vanaf de Nieuwlandstraat. Dit nieuwste deel van die straat heette tot 1900 nog Verlengde Tuinstraat. Helemaal rechts op nr. 110 de comestibleswinkel van J.H. Menting, waar het gezin Pirenne-Menting vanaf 1918 boven woonde (coll. RAT).

 

Bij het Elektriciteitsbedrijf werd vader Louis verantwoordelijk voor de distributie van stroom over woningen en bedrijven in de stad. Direct na de bevrijding 1940-’45 toog hij met zijn kinderen naar de volgepakte Heuvel, waar hij een hoogspanningshuisje inging en, onder luid gejuich van de samengestroomde menigte, de stroom van de zó lang gedoofde straatverlichting weer inschakelde.

Louis junior, de enige zoon die trouwde en voor nageslacht zorgde, werd rijksarchivaris van Noord-Brabant in Den Bosch. Zoon Maurice wist het priesterschap te combineren met een bestaan als organist en componist. Hij was jarenlang rector cantus van de Schola Cantorum in de St. Jan van Den Bosch en gold als een autoriteit op het gebied van de kerkmuziek. Over Albert, de jongste thuis, gaat het volgende lemma (bron: Brabants Dagblad, Tom Tacken, 6 april 2019)

 

Familiefoto uit 1926 toen het gezin nog niet compleet was. Tussen de ouders: boven Dora (1916) en bij moeder op schoot Thérèse (1926). Links Berthe (1920) en voor haar Louis jr (1924). Rechts Jos (1918) en daarvoor Theo (1922, foto: coll. Mechtilde Meijer)

 

Albert (Albertus Josephus Maria) Pirenne (1931-2019), vanaf 1996 broeder Christian

et Kiendeke Jézus

 

Portret van Albert Pirenne na zijn intrede bij de Trappisten als broeder Christian (coll. BD)

 

Hij werd geboren in een groot, zeer rooms Tilburgs gezin in de Tuinstraat (zie hierboven). Het gezin telde acht kinderen, waarvan Albert de jongste was. Zijn bijnaam zal ongetwijfeld te maken hebben met het feit dat hij, net als zijn medegezinsleden, klein van stuk en vroom was. Als priester (gewijd in 1955) kwam hij uitgesproken zachtmoedig en liefdevol over, met altijd een luisterend oor voor mensen die aanklopten met geestelijke en materiële noden. Hij had de gave om dan in elke omstandigheid het juiste, zorgvuldig gekozen, woord te hebben.

Na zijn wijding werd hij eerst als kapelaan aangesteld in parochies in Nijmegen en Veghel, waarna hij in 1972 werd geïnstalleerd als pastoor van de St. Janskerk in Goirle. Hier bleef hij tot zijn emeritaat in 1996. In deze periode werd hij door parochianen et Kiendeke Jézus genoemd. Bij zijn afscheid van Goirle werd hij benoemd tot ereburger van die plaats. Daarna zocht hij de stilte van het klooster op en trad als broeder Christian in bij de Trappisten op de Koningshoeven, waarmee een jongenswens van hem alsnog in vervulling ging. In het klooster hield hij zich veel bezig met muziek en liturgie, en schreef graag gedichten. In 1998 en 2010 werden bundels van hem uitgegeven door uitgeverij Berne in Heeswijk.

 

Familiereünie van het gezin Pirenne ter gelegenheid van de intrede van Albert bij de Trappisten in 1996. V.l.n.r. Maurice (1928-2008), Jos (1918-2010), Berthe (1920-2015), Albert (1931-2019), Louis jr (1924-2014), Theo (1922-2012), Thérèse (1926-2008) en in de rolstoel Dora (1916-‘97, foto: coll. BD)

 

dhr. Pirini

Pietje Prienie

Hij was een Italiaanse ijsbereider die in de jaren vijftig eigenaar was van een ijssalon recht tegenover de kerk van Broekhoven 1. Deze zaak, waar de Voltstraat met een flauwe bocht uitkomt op de Broekhovenseweg, werd door zijn kinderen uitgebouwd tot een cafetaria. Later was dit pand in gebruik als woonhuis.

 

Boven: IJssalon “La Romagna” Voltstraat 1 in 1949. Zelfs deze stoere pliesiegènte smelten voor het Italiaansch ijs van Pietje Prienie. Onder: beeld uit 1982 van de tot cafetaria uitgebreide ijssalon van Pirini. Rechts de Broekhovenseweg, links de Voltstraat (foto’s van Tilburgse Herinneringen op Facebook, coll. RAT)

 

Lambert J.J.M. Poell (Den Bosch 1872-Gemert 1937)

de Rôoje Kapelaan (van Tilburg)

 

 

werd na zijn priesterwijding in 1895 aangesteld als hulpkapelaan in de Heikant. Poell was al gauw actief op sociaal gebied. Hij gaf als hulpkapelaan in de jaren 1896-1898 in opdracht van mgr. Van der Ven (Den Bosch) sociale cursussen aan

arbeiders. Poell werd daarna kapelaan in Woensel (1898-1904) en vervolgens weer in Tilburg, tot 1915 (parochie St. Anna). Hier zette hij zijn werk voort als pionier van de katholieke sociale beweging. In 1905 richtte hij het vakblad het Hoog Ambacht op en in 1906 werd met succes zijn tweede sociale cursus uitgegeven. Poell speelde ook een belangrijke rol in de katholieke textielvakbeweging. Zo was hij van 1904 tot ‘15 geestelijk adviseur van de Nederlandsche R.K. Textielbond Sint Lambertus (zie ook hoofdstuk 2, bij de Rôojen Bond). Poell stond bekend om zijn scherpe stellingneming in woord en geschrift en genoot veel vertrouwen en aanzien onder brede lagen van de arbeidende bevolking. Bovendien kreeg hij steun van de “sociale fabrikant” Jan B.M. van Besouw uit Goirle (1861-1939), firmant van G. van Besouw aldaar. Deze nam in 1908 zeventig arbeiders in dienst die elders hadden gestaakt en kwam daardoor in aanvaring met zijn collega-fabrikanten, met name de eveneens Goirlese textielfabriek H. van Puijenbroek, waar Adriaan C. (1866-1955) en Eduard J. van Puijenbroek de scepter zwaaiden. In 1915 werd Poell aangesteld als pastoor te Gemert, wat hij is gebleven tot zijn overlijden in 1937.

 

Gerardus Theresia (Gerrit) Poels (Berg en Dal 11 mei 1929 – Tilburg 26 april 2023, x 1969 Angelique v.d. Heuvel, ex-Zuster van Liefde)

Pater Poels of de Broodpater

 

 

men bleef hem pater noemen, hoewel hij al in 1969 uit het klooster trad om zich geheel aan de armenzorg in de stad te wijden. Oprichter van Huize Poels voor daklozen, eethuis De Pollepel en kringloopbedrijf La Poubelle. Was initiatiefnemer achter enkele stichtingen op dit gebied, genaamd “Poels”, “Blut” en “Broodnodig”. Vanaf 1990 richt hij zich volledig op het rondbrengen in alle vroegte op zijn fiets van brood en andere levensmiddelen, ter beschikking gesteld door plaatselijke bakkerijen, supermarkten en producenten. Zijn unieke dagelijkse ritten langs de armsten door de nog slapende stad verklaart hij door te zeggen dat hij niet veel fiducie heeft in de professionele hulpverlening: “Ik ben geen hulpverlener, ik help.” Eind 1999 is Poels tweede geworden in de verkiezing van de (sociale) Tilburger van de Eeuw, achter Miet van Puijenbroek (zie daar) maar vóór de zoeaaf Antoine Arts. In 2016 krijgt zijn Stichting Broodnodig onderdak in het pand van het opgeheven sociaal eethuis De Pollepel bij het Wilhelminapark. De dan 87-jarige Pater Poels had deze stichting tot die tijd in zijn eigen huis geherbergd.

 

 

Angelique Poels-Van den Heuvel

de Vrouw van Pater Poels

eveneens in 1969 uit het klooster getreden (zusters van Liefde), trouwde in dat jaar met Gerrit Poels (zie boven) en ging hem helpen in de armenzorg. Ook namen zij zes pleegkinderen.

 

Mr. Jan (Johannes Henricus) de Pont (1915-’87, x 1941 Maria ‘Mieke’ Johanna Rouwendal, Hilversum 1914 – 1993)

Bek op Poten, later Advocaat met Ondernemerstalent

Jan de Pont was de zoon van de Tilburgse schoenfabrikant Josephus (Jos) Johannes de Pont (1877-1934, x 1909 Anna Catharina Beerens, 1884-1974) uit de Noordstraat (47), die voor de oorlog ook voorzitter van de Kamer van Koophandel was. Jan ging, na zijn middelbare school in Tilburg, studeren in Utrecht. Zijn eerste werkervaring deed hij op bij advocaat mr. Goseling in Amsterdam, de latere voorzitter van de R.K. Staatspartij. In 1938 werd Jan de Pont beëdigd als advocaat bij het kantoor Bunker, Hendrix & De Pont aan de Keizersgracht in Amsterdam. In de oorlog behartigde hij de belangen van veel Nederlanders in Duitse gevangenschap. Ook verdedigde hij drie opgepakte verspreiders van Het Parool. De Pont bouwde toen de reputatie op dat hij voor de duvel nog niet bang was en werd daarom wel “een bek op poten” genoemd (zie in: “Duivels Dilemma, de dood van 23 verspreiders van verzetsblad Trouw,” door Peter Bak, september 2019, pag. 116.) Dit staaltje Amsterdamse humor kon ik best waarderen, daar ik me het bijhorende stemgeluid nog goed herinnerde. De Pont moest zijn optreden in het najaar van 1944 bekopen met een arrestatie door de Duitsers, gevolgd door detentie tot het einde van de oorlog in het Amsterdamse Huis van Bewaring. Na de oorlog kreeg Jan de Pont als een bekend advocaat veel opdrachten die te maken hadden met rechtsherstel, in onze contreien bijvoorbeeld voor Herman van der Waarden (zie daar) en de Hilvarenbeekse schoenfabrikant Gérard Kuijpers. In 1948 en ’49 nam hij op verzoek van de Nederlandse regering als juridisch adviseur deel aan de onderhandelingen die leidden tot een onafhankelijk Indonesië.

In de vijftiger jaren combineerde De Pont zijn juridische kwaliteiten met zakelijke inzichten en werd adviseur of commissaris bij tal van bedrijven. Niet al zijn collega-advocaten konden dit waarderen maar hun klacht werd ongegrond verklaard door de Raad van Toezicht. Een van zijn relaties was Agam, importeur van Mercedes. Door gebrek aan opvolging bij dit bedrijf werd De Pont er in 1956 ook waarnemend directeur. In 1960 nam hij het bedrijf over en was daarmee eigenaar-directeur. Onder zijn leiding groeide Agam als kool, profiterend van het Wirtschaftswunder. In 1979 verkocht hij zijn aandelen aan Daimler-Benz maar bleef als commissaris verbonden aan Agam en hield twee dochterbedrijven in portefeuille, waar ze motoren en generatoren maakten (Rotterdam en Papendrecht). Hij had nog meer commissariaten en bedrijven waarin hij investeerde, o.a. een steenfabriek in Rhenen en in de houthandel. In de jaren zeventig was Jan de Pont ook voorzitter van de RAI Vereniging (Rijwiel en Automobiel Industrie). Daarnaast investeerde De Pont vanwege zijn binding met Tilburg in de wolindustrie alhier. Zo raakte hij betrokken bij een reorganisatie die hem een meerderheidsbelang opleverde in de in 1965 ontstane combinatie Pessers van Zuijlen, W. Brands en Zonen en Thomas de Beer. Naast de laatste fabriek werd een moderne wolspinnerij gebouwd die draaide van 1969 tot ‘89. Nog niet halverwege die rit besloot hij echter geen geld meer te steken in de Tilburgse wolindustrie, want hij zag dat er alleen aan de handel in textiel nog iets te verdienen viel. Toen in 1989 ook voor zijn spinnerij het doek viel, restte er voor zijn erfgenamen een grote, moderne fabriekshal, die door Benthem en Crouwel Architekten werd omgebouwd voor huisvesting van een museum voor moderne kunst. Kunstliefhebber De Pont had met dit doel bij zijn overlijden in 1987 een fonds nagelaten. In 1992 ging dit museum van start (zie in hoofdstuk 4: Thomas de Beerdriehoek).

Jan de Pont en zijn vrouw woonden in de jaren zeventig regelmatig in Parijs, waar hij een importbedrijf voor Mercedes opzette (dan moest je inderdaad voor de duvel niet bang zijn!) In 1981 verhuisden zij naar Tilburg wegens haar gezondheid (zie de Gouwe Kôoj, in hoofdstuk 4). Toch overleed hij eerder dan zij. Jan de Pont was Ridder in de Orde van de H. Gregorius en Officier in de Orde van Oranje Nassau.

Bronnen: brieven van Jan de Pont aan mijn moeder, 1973-’82; Mr. Jan de Pont, een advocaat met ondernemerstalent, Het Nieuwsblad 25 mei 1989; wikimiddenbrabant.nl; zie ook bij de gebroeders De Beer in dit hoofdstuk.

 

Portretfoto uit 1971 van mr. J.H. de Pont door Lili Eijsden (coll. Museum De Pont)

 

Antonius (Tonnie) A.M. van Poppel (1909-’61)

Poppelovsky

omdat hij als directeur van de textielfabriek Mutsaers & van Poppel in de jaren 1950-‘60 volop zaken deed in Rusland. Circa 30% van de productie werd naar het Oostblok geëxporteerd. Mutsaers & van Poppel, opgericht in 1925, was tot en met de oorlog een loonweverij in de Goudenregenstraat van de zwagers Cees Mutsaers en Sjaak van Poppel, die weefde voor Thomas de Beer, Janssens van Buren en nog wat fabrieken op et Gurke. In 1948 heeft Mutsaers & van Poppel een braakliggend terrein naast de leerlooierij Pessers - Verbunt gekocht (zie hoofdstuk 4: et Bylandtpaojke). Na het dempen van een blauwsloot die van de leerlooierij was geweest (ook bekend als ”den Blaawslôot op et Kedènt”) werd Mutsaers & van Poppel (M+P) op deze locatie nieuw leven ingeblazen en groeide uit van weverij tot een volledige textielfabriek. In 1950 nam M+P op dit terrein, binnen de ruit Van Bylandtstraat, Tongerlose Hoefstraat, IJskelderstraat en Kasteleinslaan, een groot nieuw fabrieksgebouw in gebruik. Later werd deze locatie meer bekend als “het Tegroterrein”, naar de gelijknamige firma in sanitair en verwarming die zich hier vestigde. De fabriek Mutsaers & van Poppel beëindigde in 1971 de productie.

 

 

Tonnie van Poppel (midden) in 1950 met enkele medewerkers voor zijn nieuwe fabriek aan de Tongerlose Hoefstraat (foto Schmidlin, coll. RAT)

 

Bij de familie Van Poppel thuis stond op een gegeven moment een heel mooie, nieuwe auto voor de deur. Vader Tonnie, de trotse eigenaar, was kennelijk doodsbang dat er iets aan zou komen, want het verhaal ging dat de kinderen Arie, Hans en Wiesje alleen met hun vader mee mochten rijden als ze eerst in bad waren geweest. Men had het in de buurt daarom wel over “de Badauto”.

 

Bart van Poppel (1969-2018)

Skippy

Hij was een zwerverstype, een excentrieke Tilburger die onder zijn vrienden bekend stond als een levensgenieter en toffe gast. Hij werd in december 2018 door deze vrienden als vermist opgegeven, toen die naast een bankje langs het kanaal alleen zijn fiets, mobieltje en geluidsbox vonden. Enkele dagen later, op de achtste van die maand, werd hij door de politie levenloos in het kanaal gevonden. “Skippy” is maar 49 jaar geworden.

 

 

K. Populiers

de Platkop

woonde in de Hasselt

 

Henk Pos (x 1957 Sjaantje van Herpen)

Henkie de Magiër

Henk Pos werkte eerst als ober bij Modern op de Heuvel en Oud Holland op het Piusplein, voordat hij in 1956 Sjaantje van Herpen leerde kennen die weduwe was van Martin Kruijssen, met wie zij tot zijn overlijden café en slijterij Kruijssen runde aan de Piusstraat (ter hoogte van de huidige inrit naar de parkeerkelder onder het Koningsplein). Deze zaak van de familie Kruijssen bestond zeker al in 1881 en was tot 1932 bekend als herberg. Henk en Sjaantje besloten samen de exploitatie voort te zetten en in 1957 in het huwelijksbootje te stappen. Henk was een bedreven amateur clown, goochelaar en helderziende, die in zijn eigen zaak deze talenten verder ontplooide en daarmee succes had onder de cafégasten. Spoedig sprak men dan ook van café De Magiër en verdween de naam Kruijssen naar de achtergrond. Midden zestiger jaren echter verlieten zij het pand omdat dit gesloopt moest worden. Henk en Sjaantje Pos-van Herpen waren nog lang niet aan hun pensioen toe en begonnen opnieuw een zaak, nu aan het Stadhuisplein (later Stadhuisstraat): café Henkie de Magiër. Zij zwaaiden daar van 1965-’82 de scepter over, Henk vaak zijn toverstokje waar hij steeds veel succes mee had (uit het Groot Tilburgs Horecaboek van Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009). 

 

De voormalige herberg, later café-slijterij van Kruijssen aan de Piusstraat heette voor de sloop een tijdje café De Magiër (hier op de foto, coll. RAT)

 

Ad Puijenbroek

Raoje-raoje-Pliessiepèt

Laarstraat, oûbaas Petrus Canisius-stam (voortrekkers).

 

majoor Puijenbroek

de Puij (1)

van de Rijksveldwacht, hoofdagent op Korvel ca. 1900.

 

dhr. en mevr. Van Puijenbroek-Vroom

Ruud en Tuut, hij ook: de Puij (2)

 

Rudolf (Ruud) van Puijenbroek spreekt een jubilaris bij textielfabriek HAVEP toe. Links van hem zijn vrouw Gertrude en naast haar hun zoon Alexander (tweede helft jaren vijftig).

 

Rudolf (Ruud) Antoon van Puijenbroek (1903-’83) trouwde in 1943 met Gertrud Godefrieda (Tuut) Vroom (van de V en D familie, Bussum 1921 – Loon op Zand 2001). Zij was van 1957 tot 1962 wethouder van Goirle. Rudolf volgde zijn vader Eduard Joseph (1879-1948, x 1902 Anna Frederika Jansen, 1878-1946) op als fabrikant en landeigenaar te Goirle. In de jaren 1930 gaf hij door diverse aankopen verder vorm aan landgoed Gorp & Roovert onder Goirle en slaagde erin om dit als gecombineerd natuur- en landbouwgebied bij elkaar te houden. Een centraal gelegen, modern en grootschalig landbouwbedrijf moest daarvoor de financiële basis verschaffen (zie ook hoofdstuk 4: het Kasteeltje op Gorp).  Ook had hij textielfabrieken in Goirle en Tilburg met later vestigingen in lage lonenlanden. Het textielbedrijf was in 1865 gestart door de grootvader van Rudolf, Hendrikus (1845-1934, x Johanna Wilhelmina Krapsels, Den Bosch 1842 – 1882) die zijn initialen gebruikte voor de naam HAVEP. Hij had vijf zonen waarvan uiteindelijk de genoemde Eduard de leiding over het textielbedrijf kreeg, die later dus werd opgevolgd door zijn enige zoon Rudolf.

Min of meer door toeval werd de familie in 1951 grootaandeelhouder van dagblad De Telegraaf. Een vroegere stafmedewerker, die het had geschopt tot minister van Economische Zaken en Financiën in de periode 1934-’41, Max Steenberghe, informeerde via zijn netwerk of Van Puijenbroek er misschien voor voelde om een pakket aandelen De Telegraaf te kopen. Deze krant, die na de oorlog een tijdelijk verschijningsverbod was opgelegd, wilde weer van de grond komen en had daar nieuw kapitaal voor nodig. Zo kocht Van Puijenbroek voor NLG 160.000,- een pakket ter grootte van 30% van De Telegraaf (“Of ik m’n geld nu geef aan de socialisten of aan de krant ……,” schijnt hij gezegd te hebben). Dit pakte méér dan goed uit want De Telegraaf werd de grootste van het land. De familie kreeg ook bestuurlijke zeggenschap in de Raad van Commissarissen en toen Ruud het daar voor gezien hield volgde zijn zoon Alexander (geb. 1947) hem in de jaren 1975-2012 op, waarna diens zoon Guus het stokje overnam. In de crisisjaren 2008-’11 begon het minder te gaan met de krant. Na (weinig succesvol) experimenteren en zoeken in nieuwe markten was De Telegraaf intussen deel van de Telegraaf Media Groep (TMG). Was in 2007 het geïnvesteerd vermogen van de Goirlese familie nog een kleine € 400 mln waard; in 2016 was dit nog maar € 60 mln! Van Puijenbroek zocht toen contact met het Belgische Mediahuis voor een overname en breidde zijn pakket uit tot ruim 40%. Dit leidde begin 2017 tot een hevige concurrentiestrijd met John de Mol, die ook een begerig oog had laten vallen op De Telegraaf en via zijn bedrijf Talpa een concurrerend bod uitbracht. 

De familie Van Puijenbroek bleef overigens trouw aan de Goirlese gemeenschap en vroeg van alle medewerkers – meest Goirlenaren - eenzelfde loyaliteit terug. Er is nog altijd een Annetje van Puijenbroekstichting die goede Goirlese doelen sponsort.

 

Huize Anna uit 1935 aan de Bergstraat is nog steeds de Goirlese hoofdvestiging van de familie Van Puijenbroek.

 

Hendrik van Puijenbroek, de grootvader van Rudolf, was in 1865 de grondlegger van het textielbedrijf en gaf daar tot 1901 leiding aan.

 

Miet van Puijenbroek (1914-1999)

Rôoje Miet

 

Miet van Puijenbroek neemt afscheid als wethouder, 1982.

 

was als textielarbeidster geëngageerd met de positie van de werkende vrouw in de industrie en sloot zich in 1935 al aan bij de textielarbeidersbond St. Lambertus. Miet was van 1955 tot ‘75 voorzitster van de Katholieke Arbeiders Vrouwen, van 1953 tot ‘90 gemeenteraadslid voor KVP resp. CDA en daarbij van 1978 tot ‘82 eerste vrouwelijke wethouder van Tilburg. Ook was zij voor het CDA 14 jaar lid van de Provinciale Staten. Eind 1999 werd zij door het Brabants Dagblad uitgeroepen tot de (sociale) Tilburger van de Eeuw, vóór Gerrit "Pater" Poels (zie Gerrit Poels) en de zoeaaf Antoine Arts (zie ook hoofdstuk 4: den Artsekraant). Miet is na haar overlijden in opdracht van de gemeente Tilburg in marmer vereeuwigd. Het beeld van de Tilburgse kunstenares Margot Homan is geplaatst tegenover de ingang van het Nederlands Textielmusem in de Goirkestraat en werd in 2009 onthuld. Vanwege de betekenis van Miet van Puijenbroek voor de emancipatie van de werkende vrouw gebeurde dit op de Internationale Vrouwendag van dat jaar.

 

Marmeren Miet in de maak, schaalstudie atelier Margot Homan, 2007. Foto Karel de Beer.

 

Jacoba (Coba) Maria Pulskens (1884 - Ravensbrück 1945)

Tante Coba

 

Tante Coba in 1943 achter haar huis in een opperbeste stemming met vier Limburgse verzetstrijders die bij haar ondergedoken zaten (coll. RAT)

 

Coba werd geboren in de Tilburgse wijk Stokhasselt, als dochter van de wever Nicolaas (1852-1932) en Johanna Maria Pulskens - Adams (1853-1933). Het gezin verhuisde naar de Diepenstraat, waar Coba na het overlijden van haar ouders bleef wonen. Daar werd zij in de Tweede Wereldoorlog een bekende verzetstrijdster, die tal van onderduikers en geallieerde piloten onderdak bood. De Eerste Wereldoorlog had zij in het bezette België meegemaakt, waar zij in Antwerpen werkte bij een Joodse diamantairfamilie. Terug in Tilburg vond de ongehuwde Coba Pulskens werk bij de dienst Publieke Werken van de gemeente. Via haar broer Nicolaas (Klaas) rolde zij in 1942 in het verzetswerk. Haar huis in de Diepenstraat werd een vaste tussenstop in een ontsnappingsroute voor neergehaalde piloten. Vanwege haar heldhaftig gastvrouwschap werd zij door hen liefkozend Tante Coba genoemd. De ontsnappingsroute werd echter in 1944 verraden. Bij een Duitse inval in haar woning werden drie ondergedoken piloten ontdekt en ter plaatse doodgeschoten. Coba werd meegevoerd en kwam via kamp Vught in Ravensbrück terecht, waar zij in maart 1945 werd vergast. Na de oorlog werd Coba Pulskens diverse malen (postuum) onderscheiden en vermeld, zowel in binnen- als buitenland. In Tilburg werd een straat naar haar genoemd en werden op diverse plaatsen in de stad herinneringen aangebracht. De bekendste is de gedenksteen uit 1947 aan haar woning Diepenstraat nr. 25. Deze werd vanwege de slechte staat in 1989 vervangen door een replica op nr. 23. 

(Zie ook bij pater Rembertus de Haan.)

 

 

Gedenksteen in de Diepenstraat op de plek van het onderduikadres van Coba Pulskens. Haar oorspronkelijke huis bestaat niet meer.

 

 

1.R

 

Cornelis de R...

de Lange Kees

uit de Veldhovensehoek, kermisbaas met centen-gokspel.

 

Henricus Gijsbertus (Harrie) Raaimakers (Best 1913 – Berkel-Enschot 1944, x Dieneke Habraken uit Berkel)

Raojke

Zij hadden een hoeve aan de Durendaelweg 87 in Berkel. Harrie werd op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, langs de Bosscheweg onder Berkel-Enschot doodgeschoten door de Duitsers.   

 

Kees van Raak

de Dènnetop

Deze bloemist uit de Tongerlose Hoefstraat was een bekende bezoeker van café Willem II in de Willem II straat op de hoek met de Karrestraat. Eens regelde hij twee kerstbomen om zijn stamkroeg mee aan te kleden tijdens de kerstdagen. Hij installeerde ze op een plank boven de jukebox waar normaal een t.v.-toestel stond. Dit was trouwens een primeur voor Tilburg die deze zaak claimde, dat ze televisie hadden waardoor het er tijdens belangrijke voetbalwedstrijden tjokvol zat. Maar toen de televisie had moeten wijken voor de twee kerstbomen en deze daar zwaar beladen met slingers, ballen en vele andere versieringen stonden te pronken, juist toen begaf de plank het en donderde al dat moois over de jukebox heen tegen de grond. Dit tot grote hilariteit van de vele aanwezigen, die daar een luid applaus voor over hadden..….  (uit het Groot Tilburgs Horecaboek van Patrick Verbunt e.a., pag. 259).

 

Toon (1883-1964) en/of Janus (overl. 1998) van Raak

Jood Veraak

oprichter (in 1916) resp. opvolger/eigenaar van een bekende oudijzerhandel, welke ook een rol speelde bij (al dan niet) behoud van Tilburgse cultuurgoederen, zoals het kerkje van de H. Henricus, oude lantaarnpalen en de bekende beelden van het kerkhof aan de Bredaseweg (zie hoofdstuk 4: de Schèèf) die Van Raak terugkocht van het kerkbestuur. Ook heeft Van Raak de oudste brandweerauto voor Tilburg behouden, zodat deze terug naar de Brandweerkazerne kon. Zie ook de Baolboemel in hoofdstuk 4 voor zijn betrokkenheid daarbij. Van Raak was gevestigd aan de Bredaseweg, de Piushaven en op het Industrieterrein Noord. Nu is het een groot, modern bedrijf “Van Raak Metaalrecycling” in de Ledeboerstraat, met sinds 2012 ook een vestiging in Best.

 

Opslag van de gebroeders Van Raak.

 

dhr. Raaymakers

de Kromme Pôot

mede-eigenaar van stoffenzaak Hubert Meelis ’t Hert in de Heuvelstraat, die deze bijnaam kreeg omdat hij mank liep (had één iets korter been). Was ook eigenaar van een sigarenwinkeltje naast Hubert Meelis, dat hij later inbracht in die zaak (zie hoofdstuk 4: (in) et Hèrt).

 

mevr. Raaymakers

de Grèèze Dèùf (1)

woonde in de Hoogvensestraat. Zij stond er in de buurt om bekend dat ze streng was voor haar kinderen en ook maar weinig kon hebben van de jeugd in de buurt, die haar de Grèèze Dèùf noemde (rond jaren 1940).

 

Willem Rumoldus Johannes Rasenberg (Terheijden 1930 – 1994)

de Stier

hij was dierenarts en vestigde in 1968 een praktijk “De Rashof” aan de Bosscheweg in Berkel-Enschot. Deze werd voortgezet door zijn zoon Wilhelmus S.J. (Wilco) en bleef daar gevestigd tot 2013, waarna verhuizing plaatsvond naar Dierenziekenhuis Tilburg (nu Anicura) aan de Koningsoordlaan, ook in Berkel-Enschot.

 

dhr. Reestman

den Drukker

hij kwam naar Goirle om als textieldrukker te werken bij Van Puijenbroek. Zoon Henk moest, als hem werd gevraagd: “Van wie zèddegij der eentje,” antwoorden: “Van den Drukker”. Dan was het meteen duidelijk.

 

Cornelis (Kees) den Reijer (1898-1967, x Adriana Petronella Josefina “Sjan” Leijten, 1902-‘85)

de Baron van Tilburg

 

Het Huis van de Duizend Likeuren, hoek Prinsenhoeven - Havendijk, toen deze foto werd genomen (1949) nog Het Fortuin geheten. Op de zijgevel de naam van de eigenaar.

 

Hij was kroegbaas van Het Fortuin resp. het Huis van de Duizend Likeuren (in de jaren 1950 ook bekend geworden onder de bijnaam “Raldaldal”, zie in hoofdstuk 4) aan de Prinsenhoeven. Kees had de gewoonte om iedere dag op zijn paard over de middenberm van de Ringbaan Oost heen en weer te draven, daarmee zijn familienaam waarmakend. Zijn bijnaam heeft betrekking op het feit dat hij, goed gekleed als hij was, een sjiek voorkomen had. Het verhaal wil dat hij zeer veel likeuren had verzameld en daardoor gedurende heel de oorlog in staat bleef om zijn café open te houden.

 

Het Huis van de Duizend Likeuren was een in kunstenaarskringen geliefde ontmoetingsplek aan de Piushaven. Achter de bar staan vele flessen met de lekkerste likeuren (foto’s uit 1954)

 

Tijdens de strenge winter van 1963 diende het Huis der Duizend Likeuren op een dag als decor voor de start aan de Prinsenhoeven van de schaatswedstrijd “Van Sluis tot Sluis” over het Wilhelminakanaal (coll. RAT).

gezusters Margot en Anna J.W. (1887-1969) Reijniers

de Gebroeders Reijniers

zij woonden samen in de Goirkestraat waar ze op nr. 42 geboren waren. Misschien werden zij daarom zo genoemd, maar ook wordt gezegd dat in ieder geval een van hen opvallend fors gebouwd was. Dat moet in ieder geval Anna zijn geweest, die vanaf 1907 lerares piano en viool was aan het conservatorium. In 1908 nam zij de lespraktijk van haar vader over. Ook kwam zij piano’s stemmen bij particulieren aan huis en riep steevast als ze binnenkwam: “Istie vals? Hoe’st meugelek.” Als bejaarde woonde zij later aan het Wilhelminapark (nr. 114) in het pension van de Zusters Franciscanessen (zie hoofdstuk 2: de Ziekenzusters).

 

Anna Reijniers.

 

De vader van Margot en Anna Reijniers was de musicus en muziekleraar Wilhelmus (Willem) Ignatius Reijniers (1846-1908). Hij kwam uit Noord-Limburg en vestigde zich in 1876 in Tilburg. In dat jaar werd hij organist in de kerk van et Gurke. Een kwart eeuw later zat Willem Reijniers in de commissie voor de vervanging van het orgel van deze kerk. In 1903 bespeelde hij voor het laatst taaw örgel. Daarna werd door de bekende firma Smits kerkorgelfabriek te Reek een nieuw orgel gebouwd, dat op 1 maart 1905 in gebruik werd genomen. Samen met de neogotische houten orgelkas en balustrade van het orgelbalkon (ontworpen door architect F.C. de Beer) met twee beelden van bazuinblazende engelen, was de Goirkese kerk een imposant gothisch kunstwerk rijker (zie boek: “O, prachtig huis! De Goirkese kerk in Tilburg: geschiedenis, gebouw en inventaris”, door Joost van Hest, Tilburg 2015). Willem Reijniers is verder bekend geworden als componist van misgezangen, en was op diverse plaatsen muziekdocent en dirigent (zoals van het Zoeavekoor, zie hoofdstuk 2). Na zijn dood nam dochter Anna zijn lespraktijk over.

 

Familie Willem Reijniers in 1894.

 

... Remie

den Dôove Remie

hij woonde tegenover de meisjesschool van de Heikant en was doof.

 

Ad Remmers (geb. Hilvarenbeek 1923)

Mòtje Remmers

heeft korte tijd in het eerste van Willem II gevoetbald. Leerde het spel op een veldje achter het kerkhof aan de Bredaseweg (terrein St.-Odulphuslyceum). Een leraar maande hem vaak: "Maatje, je moet de bal overspelen. Eerder overspelen, maatje!" Mensen in zijn omgeving gaven daar een "vertaling" aan en noemden hem sindsdien Mòtje. Zijn vader had een kleine schoenfabriek aan de Esbeekseweg in Hilvarenbeek. Mòtje woont in 2002 in Tilburg.  

 

Alphons Remmers (1887-1968, x Gerardina van de Wouw)

de Vliegende Raceschaof

hij was eerst timmerman en richtte in 1911 het “Aannemingsbedrijf A.J. Remmers” op, dat nu wordt voortgezet door zijn nazaten als “Bouwgroep Remmers”. Alphons (Fons) had deze bijnaam te danken aan het feit dat hij steeds van het ene werk naar het andere “vloog”. Het ging hem nooit vlug genoeg. Een rijschaaf is een lange schaaf voor het schaven van planken en het passchaven van deuren. Mensen die dit niet precies wisten spraken ook wel over raceschaaf. Een zoon van Alphons werd architect (zie hieronder) de andere drie (Tonny, Kees en Piet) volgden hem op in de zaak.

 

Jan Remmers

Jan Meenie

 

 

hij was een zoon van Alphons. Ging in tegenstelling tot zijn drie broers niet in het aannemingsbedrijf van zijn vader, maar werd architect. Dankte zijn bijnaam aan de stiptheid waarmee hij de metalen delen van zijn huis aan de Goirleseweg (nr. 90) in de roestwerende verf (menie) zette, zodat ze langer mee konden. Later woonde in dat huis zijn dochter Louise die was getrouwd met een kleinzoon van de Reus van Broekhoove (zie bij Schraven, Jacobus en Thieu).

 

Het gezin van aannemer Alphons Remmers en zijn vrouw Dien, mogelijk bij hun zilveren huwelijk in 1937. Linksboven Jan (Meenie) die architect werd, met naast hem zijn broers die de aannemerij hebben voortgezet (foto: coll. RAT) 

 

Adrianus Franciscus van Riel (1862- Elshout 1936)

Tiesje

zijn roepnaam werd bij nader inzien afgeleid van de doopnaam van zijn grootvader (Martinus), en verkleind omdat hij kleiner was dan zijn broers. Zoon van Petrus van Riel en Catharina Peijnenborg, trouwde in 1886 met Maria Anna van de Pol (1863-1920, dochter van Norbert van de Pol en Clasina van Beurden) en was aannemer van beroep.

 

Alphonsus Ludovicus van Riel (geb. 1869)

de Kluizenaar

ongehuwd gebleven zoon van Petrus van Riel en Catharina Peijnenborg (zie ook hiervoor) die van beroep metselaar was.

 

Janus van Riel

de Peut

omdat hij zo sterk was. Hij werkte als stoker bij A&N Mutsaerts in de Pironstraat en woonde in de Stedekestraat. Mogelijk heeft hij ook nog gewerkt in de fabriek van Thomas de Beer. Daarna werd hij tuinman bij Bloemkwekerij H.J. (Jules) Boogers en Zn. aan de Bredaseweg, ter hoogte van het vroegere tracé van et Bèls Lèntje (nu Vierwindenlaan/Schout de Roystraat). Stelde zichzelf bij klanten wel voor met: “Ik hiet Jaanus, zèg mar Adje.” Janus schijnt een heel sterke man te zijn geweest waar je maar beter geen ruzie mee kon zoeken. De Tilburgse betekenis van peut: (een pak) slaag, sluit hierbij aan. Het woord peut werd ook wel gebruikt voor terpentine.   

 

Peer van Riel

Peer Mòssel

mosselverkoper o.a. bij de Hasseltse kapel in de meimaand.

 

Piet van Riel

Piet Vriel

was kastelein en caféhouder aan het Lijnsheike. Tapte bier van Noud Witlox (zie ook hoofdstuk 4: Witlox' Wouwer). Deze bekende bierbrouwer had hier eind 19e- begin 20e eeuw zijn stamkroeg. Witlox zat ook in de gemeenteraad, en kreeg in deze kroeg weleens te horen dat hij daar te weinig zei. Dan antwoordde hij: "Spreken is zilver zwijgen is goud". Op de dag van de raadsverkiezingen was het gratis drinken, ook in andere café's waar Witlox werd getapt. Er was overigens eveneens een bakker Piet Vriel (van Riel) op den Haajkaant, dus is dit niet zozeer een individuele bijnaam als wel een gewoonte om "van Riel" gemakshalve samen te trekken.

 

Johannes Alphonsus Maria van Riel (geb. 1872, x 1901 Johanna Maria Bleijs (geb. 1876)

Jood van Riel

kreeg deze bijnaam omdat hij een malerij voor lompen had en panden bezat aan de Goirkestraat die hij verhuurde. Hij genoot destijds veel bekendheid in Tilburg. 

 

Antonius (Antoon) Theodorus van Rijen (1878-1946, x Joh. van Bers)

Tôontje Sooliedèèr

 

 

vanwege zijn lange loopbaan in de katholieke vakbeweging, met name de Diocesane Werkliedenbond, die een kantoor had aan het Sint Annaplein. Vanaf 1929 ook wethouder van Tilburg en vervolgens functies in het provinciebestuur.

 

Frederik (Frits) W. Rijnders (Leeuwarden 1920 - 1996)

de Lachende Luitenant

werkte 40 jaar bij de Nederlandse Spoorwegen, en was bij zijn 25-jarig jubileum ketelmaker in den Atteljee (zie ook hoofdstuk 4). Hij had een lang, statig postuur en was vrolijk van aard. Deze combinatie verschafte hem de bijnaam. Zijn weduwe van wie deze informatie komt, woont in 2002 in zorgcentrum Zonnehof aan de Professor Gimbrèrelaan en was toen ongeveer 75 jaar oud.

 

Frits Rijnders, circa 1970. (foto: coll. fam. Rijnders)

 

Joannes (Jan) van Rijswijk (1871-1954, x 1902 Cornelia “Kee” Bergmans, 1870-1929)

Jan Pèpkes

Zij hadden een boerderij aan de Hoolstraat 8 in Berkel. Jan kreeg zijn bijnaam omdat hij een fervent pijproker was.

 

De familie Van Rijswijk-Bergmans in de twintiger jaren voor hun huis in Berkel. Jan Pèpkes en zijn met een Brabantse muts getooide vrouw zitten op de eerste rij. Staand v.l.n.r. de kinderen Joannes (Jan jr.), Marinus, Petrus (Piet), Anna en Johanna (coll. De Kort-Verschuuren).

 

Jos van Rijswijk

Jos de Krèùk

pantoffelmaker, die gehuwd was met dochter Lien van Johannes Blènde Peer Rokven (zie daar).

 

Anna Cornelia (“Keeke”) van Rijswijk-Brekelmans (1838-1941)

Keeke de Kommies, of Keeke de bievrouw (vrouwelijke imker)

Zij was het tweede kind uit het gezin van de timmerman Thomas Brekelmans uit Berkel-Enschot, die in 1836 in Udenhout trouwde met de in Oostelbeers geboren spinster Maria Hamers. Zij stonden vanaf 1850 geregistreerd in het buurtschap De Kraan in Berkel-Enschot, maar woonden daar misschien al eerder. Dochter Anna Cornelia “Keeke” en haar man Cornelis van Rijswijk-Brekelmans werden op hun trouwdag in 1866 ingeschreven in Berkel, op het adres Doode Kraan A84. Cornelis is dan klompenmaker en had wat vee. Op zeker moment begon Keeke er ook een cafeeke.

Nog steeds komt de naam De Kraan voor in het stratenplan van Berkel-Enschot. Al in de 15e eeuw hebben er een “Dode” en een “Levende” Kraan bestaan, wat mogelijk zou wijzen op de aanwezigheid destijds van een opgedroogde en een nog actieve waterbron (zie P.J.M. Wuisman: “Berkel-Enschot, straat voor straat”, 1972).

 

In 1915 werd ”Keeke de Kommies” 77 jaar en stierf haar man. Op deze foto van rond die tijd zit zij met haar onafscheidelijke Brabantse muts voor haar huis met een aantal ingekwartierde militairen. Linksachter zit haar ongehuwde zoon Adrianus (Janus) van Rijswijk, die bij haar inwoonde. In de jaren van WO I waren er in en om Tilburg talrijke militairen gelegerd en ingekwartierd, om aan de grens met België de neutraliteit van ons land te bewaken (foto: coll. De Schakel)

 

Keeke had ook hobby's. Zij hield van kaarten (vooral rikken) en was veel bezig met de bijenvolken die ze had achter haar gedoentje (kleine nering) aan De Kraan in Berkel. Daaraan had Keeke haar tweede bijnaam te danken.

 

 

NTC van 19 okt. 1938

 

Toen zij 100 werd in 1938 woonde ze nog steeds met haar ongehuwde zoon Janus in hun eenvoudig huisje in het buurtschap Dode Kraan, midden tussen de akkers bij Berkel. Nog steeds was ze bezig als bieboer die bijen hield voor de honing, en rikte ze graag. Hoe ze aan haar bijnaam kwam wist Keeke nog altijd niet. Zij heeft zes kinderen gehad van wie er in 1938 nog drie (een zoon en twee dochters) in leven waren.

Alle journalisten die het horen wilden, tot die van De Telegraaf aan toe, noteerden dat ze nog goed bij de pinken was, goed kon horen en nog geen bril nodig had bij het lezen en kaarten. Alleen “de benenwagen” liet haar in de steek. Haar honderdste verjaardag werd groots gevierd, zoals zij dat wilde. Het buurtschap had bijvoorbeeld haar woning opgesierd met een elektrisch verlichtbare erepoort! 

(bronnen: NTC van 19 okt. 1938, De Schakel dec. 2023 en Rinus v.d. Loo)

 

Drukte in Berkel-Enschot bij de intocht van ”Keeke de Kommies” voor de grootse viering van haar honderdste verjaardag op 12 nov. 1938. De door bruidjes feestelijk begeleide auto komt hier aan bij de kerk van Berkel. Rechts, in het autoportier, zoon Janus (foto: mevr. Berg-de Haas, coll. De Schakel)

 

Joannes (Jan) van Rijzewijk (1880-1939) x Maria Catharina Melis (geb. 1882)

de Duizendpoot van het Katholieke Organisatieleven

 

Collectie Regionaal Archief Tilburg

 

hij was als jong sigarenmaker al betrokken bij het ontstaan van de katholieke vakbeweging. Was daarin snel een voortrekker, ook landelijk. Werd voorzitter van het bureau van de R.K. Vakorganisatie. Zijn bijnaam slaat op de vele functies die hij in dit veld bekleedde. Zijn optreden was omstreden voor de gevestigde orde, die hem echter ook niet kon missen. De katholieke vakbeweging stond namelijk tussen de “echte” radicale socialisten en de conservatieven in, en koos als het erop aankwam in die jaren de kant van "koningin, kerk en kapitaal". Van Rijzewijk was lid van de gemeenteraad van 1911 tot 1936, van de Tweede Kamer van 1918 tot 1929 en wethouder van sociale zaken van 1931 tot 1935. Vooral de laatste benoeming had heel wat voeten in aarde.

 

… Rikken

Dikke Rikkie

zoon van de eigenaar van een corsetzaak, die vroeger in de Noordstraat gevestigd was.

 

Cees Robben (1909-1988)

den Golse Tilburger

 

Portret van Cees Robben, gezandschilderd door Lou Kraayenbrink, 2009.

 

was een bekende tekenaar en volksdichter. Tekende van 1953-1969 zijn Prent van de Week in het Roomsch Leven en na opheffing van dat blad in 1969 nog een tijd in het Nieuwsblad van het Zuiden (zie bij Frans Tilman over zijn ontdekking en wie hem voorging). Wist daarin het alledaagse leven in Tilburgse huishoudens, kroegen, scholen, op straat etc. te verpakken in rake, ook diepzinnige, maar vooral geestige tekeningen met teksten die altijd in Tilburgs dialect waren. In totaal verschenen er van zijn hand 1.624 Prenten van de Week. Met een aantal bijzondere prenten erbij omvat zijn legendarisch oeuvre ruim 1.700 prenten! Een selectie van zijn prenten werd heruitgegeven in een unieke serie Tilburgse Prentebuukskes. Cees Robben wilde aanvankelijk frater worden (frater Armand, maar hij noemde zichzelf ook frater Proletariër). Hij trad in 1932 alweer uit, trouwde en verhuisde in 1956 met zijn gezin naar Goirle. Elders op www.cubra.nl valt veel van hem te zien en te lezen. Ook deze kolommen worden hier en daar opgesierd met prenten van zijn hand. Cees Robben, die twee keer was getrouwd en tweemaal weduwnaar werd, had zeven kinderen. 

 

Johannes Franciscus Robben

Opa Heikant

thuiswever tussen 1880 en 1920. Hij stond zijn weefgetouw af ten behoeve van het in 1931 herbouwde geboortehuis van Pirke Donders (zie daar) waar het nog altijd staat. Hij woonde in een wevershuisje op de hoek van de Pater Dondersstraat en de Rugdijk, en werd binnen zijn familie Opa Heikant genoemd. In 1998 is et ketaaw (het getouw) tegelijk met het huisje van Donders gerestaureerd.

 

Frans Robben

Fraans de Sloper

hij kwam uit Berkel-Enschot en heeft in zijn 30-jarige loopbaan bij sloopbedrijf Van Hees in Tilburg talrijke markante gebouwen voor het laatst in hun oude glorie zien staan: de textielfabrieken Janssens de Horion, Swagemakers-Bogaerts en Beka, bierbrouwerij De Posthoorn aan het Korvelplein, de kerk van de Goede Herder aan de Postelse Hoeflaan, et Gasfebriek aan de Lange Nieuwstraat, het Sint Elisabeth Ziekenhuis aan de Jan van Beverwijckstraat, de zwembaden aan de Ringbaan Oost en –West, het politiebureau aan de Noordhoekring etc. Alle moesten het ontgelden tegen het geweld van de sloopkogel en ander zwaar materieel dat Frans altijd met groot vakmanschap hanteerde. In 2004, toen hij 60 jaar werd, hield hij het voor gezien en ging met prepensioen.

 

Mieke Robben

Mieke de Gèèt

ze was een simpel vrouwke dat geiten hield en woonde tegenover het geboortehuis van Peerke Donders, naast café De Schalk.

 

Antoon (Toon) Peter Robben (1902-’94, x 1935 Maria Jacoba Josefina van Rijswijk, 1905-1995)

Jan Pèèp

Hij was een boer die vroeger samen met enkele dorpsgenoten ook huisvuil ophaalde en dat deed met paard en wagen. Wanneer hij dit deed stak hij steevast een forse pijp op, naar men dacht misschien alleen om de stank te verdrijven. In het villapark, waar hij ook doorheen trok maar niemand zijn echte naam kende, noemde men hem daarom Jan Pèèp. Geboren in Berkel-Enschot, begraven in Berkel (bron: Rinus v.d. Loo)

 

Maria van Rijswijk, die in 1935 trouwde met Antoon Robben, zit hier als jong meisje in het midden tussen enkele medeleerlingen van een naaicursus in Berkel (coll. RAT)

 

Jacobus Adrianus van Roessel (1777-1863)

Koob van Roessel

bijnaam als inkorting van de voornaam. Was bierbrouwer op et Körvel. Brouwerij De Posthoorn werd in 1804 opgericht. In 1816 en 1840 wordt Koob genoemd als brouwer. Bekend product was het "Dubbel Korvelsch". Hij had drie zonen die ook in het brouwersvak gingen: Kees, Adrianus en Piet. In 1895, toen de kleinkinderen Jacques (1872-1942) en Marie (1873-1916) de zaak leidden, die van 1879 tot 1907 de Erven A.H. van Roessel heette (daarna weer De Posthoorn), werd het predikaat "Hofleverancier van H.M. de Koningin-Weduwe" (Emma) toegekend. Begin van de 20e eeuw had de familie drie brouwerijen. Korte tijd later moesten deze echter als laatste van de kleine brouwerijen (andere bekende namen: Witlox en De Kanter) het loodje leggen tegen brouwerij De Schaapskooi van de paters Trappisten (zie voor deze ongelijke strijd ook hoofdstuk 2: de Brèùne Bèère of Bierschaope). Het gebouw van De Posthoorn op et Körvel stond schuin achter drogisterij Stappershoef waar de Korvelseweg overgaat in het Korvelplein. Nu is daar de Calandhof.

 

Brouwerij De Posthoorn, Korvel (foto: coll. RAT)

 

Tramrailreparatie op het Korvelplein in 1929 met daarachter de gebouwen van de brouwerij Van Roessel, die er op deze foto haveloos bij staan, en rechts het hoge fabrieksgebouw van Van Dooren & Dams. De brouwerij was sinds 1921 gesloten omdat men de concurrentie met de Trappisten van Koningshoeven niet aankon (zie ook bij Marinus van der Loo, den Abt van Bèrkel en in hoofdstuk 2 bij de Brèùne Bèère of Bierschaope). In de jaren dertig heeft Van Roessel nog geprobeerd een herstart te maken, wat door de economische crisis in de kiem werd gesmoord. De andere foto, uit 1970, toont de entree van Van Roessel in een betere staat. Wat er nog overeind stond van de voormalige brouwerij werd in 1976 gesloopt om ruimte te maken voor de woonbuurt Korvelse Hofjes (coll. RAT).

 

Adrianus van Roessel (1816-1879)

Jaoneke van Roessel

zoon van Jacobus en bierbrouwer van De Posthoorn in de tijd van Koning Willem II. Deze heeft meermalen vertoefd in de gelagkamer van de familie terwijl, naar het verhaal wil, de ouweluitjes in dezelfde kamer in de bedstede lagen!

 

dhr. van Roessel

de Roesjoe

was een boer langs het kanaal ter hoogte van het Groeseind, aan de Hoeksestraat. Dit is nu (het verlengde van) de Pastoor Smitsstraat, die van de Hoefstraat schuin in de richting van de huidige Ringbaan Oost loopt.

 

Jacobus (Kobus) van Roessel

Köpke van Roessel

was een bekende landbouwer in Udenhout. Hij speelde, samen met een twaalftal andere agrariërs en de witte pater Gerlacus van den Elsen, een rol bij de oprichting in 1899 van de Boerenleenbank ter plaatse. Ook was hij in 1902 medeoprichter van de plaatselijke afdeling van de Boerenbond. Deze oprichting vond in dat jaar plaats in zijn boerderij in de Berkhoek. De Boerenbond Udenhout viel in het kader van de gemeentelijke herindeling vanaf 1997 echter onder de in Tilburg gevestigde ZLTO en verloor haar zelfstandig bestaan. In Udenhout werd toen een Stichting Isidorus opgericht, om in 2002 in elk geval het 100-jarig bestaan van dit voor de Uunentse gemeenschap zo belangrijk gebleken instituut te kunnen vieren.

 

Joannes (Jan) Cornelis Christianus van Roessel (1925-2011, x Marie-Louise “Louisa”, geb. 1926)

Speler van de Eeuw

 

Jan van Roessel wordt op handen gedragen na het laatste fluitsignaal van de met 2-1 gewonnen uitwedstrijd tegen Ajax, waarmee Willem II in 1952 landskampioen werd. Dit gebeurde twee jaar vóór de invoering van het betaald voetbal (coll. Willem II)

 

hij was een echte clubicoon bij Willem II toen hij begin 21e eeuw werd uitgeroepen tot Speler van de Eeuw van Willem II. Dat Jan van Roessel in 1950 overstapte van stadgenoot Longa naar Willem II was voor die tijd heel opzienbarend, maar de nieuwe Tsjechische coach Frantisek Fadrhonc zag veel in de robuuste spits die vooral beroemd werd om zijn snoeiharde kopballen. Jan van Roessel speelde van 1951-’58 totaal 168 wedstrijden voor Willem II waarin hij 152 keer scoorde: een zeer respectabel moyenne. In de zes interlands die hij speelde, waarvan de eerste al in zijn periode bij Longa, scoorde hij vijfmaal. Coach Fadrhonc leidde Willem II met Jan van Roessel tweemaal naar het landskampioenschap, te weten in het seizoen 1951-‘52 en 1954-‘55. De officiële kampioensschaal voor de laatste titel werd door de KNVB pas in 2006 uitgereikt aan 12 van de 18 kampioenen die toen nog in leven waren, onder wie Jan van Roessel. Op de foto is het kampioenselftal van 1951-’52 te zien met op de achterste rij v.l.n.r. Frantisek Fadrhonc, Gerrit Verrijt, Piet de Jong, Sjel de Bruijckere, Jan van Roessel, Joke Mommers en Toine Horsten. Midden: Rinus Formannoy, Frans van Loon, Piet van Beers en Toon Becx. Voor: Janus Wagener, Cees Botermans en Jef Mertens (zie ook Janus Wagener en in hoofdstuk 2: De Tricolores). 

 

 

Op 5 augustus 2017 werd door Louisa, de weduwe van Jan van Roessel, op het voorterrein van het Koning Willem II Stadion dit standbeeld van Jan van Roessel onthuld, Willem II Speler van de Eeuw. Op de sokkel staan de namen van alle spelers die meer dan 100 keer in een officiële wedstrijd uitkwamen voor de club. Het standbeeld is een initiatief van de supporters van Willem II en werd vervaardigd door Wilma Bevers (foto: Geert van Erven op Facebook)

 

Johannes (Jan) Rokven (Best 1871 - 1960, x Geertruid Maria Seller, geb. Den Bosch 1872)

den Blènde Peer

was een blinde trekharmonicaspeler, die vergezeld van zijn vrouw door de straten van Tilburg ging om muziek te maken. Zijn vrouw rammelde met et cèntebèkske. Zij woonden in de Ruischvoornstraat nr. 32, nu Alverstraat. In 1941 vierden zij hun gouden bruiloft. Onbekend is waarom hij “Peer” in zijn bijnaam kreeg.

 

Jan Rokven en zijn vrouw, Ruischvoornstraat, 1941.

 

Nieuwe Tilburgsche Courant, 24 mei 1941.

 

Blènde Peer Rokven, gouden bruiloft 5 juni 1941 (foto: coll. RAT)

 

gebroeders van Rooij

de Rollebol

twee broers op de Hasselt die deze bijnaam moesten delen (en dus nooit ergens samen naartoe konden!?)

 

Antonius (Antoon jr.) Waltherus Maria de Rooij (1905-’71)

de Knòrriekôoj

Hij was een zoon van Antonius (Antoon sr.) Wilhelmus Gabriël de Rooij (Geertruidenberg 1867 - 1929) die in 1891 trouwde met Louisa Maria Swagemakers (1866-1950). Zij gingen in 1912 wonen in een uit 1866 daterende, voor de fabrikant Henri Peletier in ecclectische stijl gebouwde, villa in de St. Josephstraat – hoek Lancierstraat (nr. 122, bron: Brabants Dagblad, 13 aug. 2022). Antoon jr. bleef ongehuwd.

 

Als Antoon de Rooij jr. de Knòrrie was, dan is dit ooit zene Knòrriekôoj geweest. Na een tijd van verwaarlozing is het pand in oorspronkelijke luister hersteld door de hier poserende familie Aarts, de bewoners sinds 2005 (coll. Brabants Dagblad)

 

Antoon jr. hield van zingen, maar waarschijnlijk heeft deze bijnaam toch meer te maken met het feit dat hij een veugeltjesprutter was. Dit wil zeggen dat hij alles van vogels wist en zelf ook vogels hield. Antoon sr. zat aanvankelijk in de textielfabriek van De Rooij van Dijk maar stapte daar in 1912 met zijn jongste broer Sjef (zie hierna) uit. Zij namen de activiteiten over van Toon “Toontje Cognac” Brouwers (zie daar) en vormden in datzelfde jaar (1912) de Wollenstoffenfabriek Ant. de Rooij & Zn. Deze nieuwe fabriek werd in dat jaar gevestigd in een nieuw gebouw van architect Jos Donders in de St. Josephstraat (124), hoek Lancierstraat. De fabriek werd later uitgebreid tot aan de Jan Aartestraat. Het ging zakelijk zo voor de wind dat de familie zich in de jaren 1930 een Rolls Royce Phantom kon permitteren en daarvoor ook een chauffeur in dienst nam. Dat was Cornelis Braam (1891-1964) die op zijn eerste werkdag aan koetsier Van Eijck die in de  Hoogvensestraat woonde vroeg, of hij bij hem thuis mocht logeren. Vervolgens is Braam daar altijd in de kost gebleven! In dit kosthuis werd hij al gauw Ome Cor genoemd. Over hem werd verteld dat hij zo prat ging op zijn chauffeurspet dat hij die binnenshuis op hield. Ome Cor is in 1964 tijdens de uitoefening van zijn dienst jammerlijk verongelukt toen hij een dochter van zijn baas ging ophalen van Schiphol.  

Over de toenmalige fabriek De Rooij van Dijk ging ook het verhaal, dat een van de fabrikanten Van Dijk eens een flesje met zijn urine aan een knecht meegaf en hem vroeg om dat even af te geven bij de praktijk van zijn huisarts. Deze knecht deed dit even later met de woorden: “Hier zèèk meej de zèèk van Van Dèèk”.

 

De fabriek van Antoon de Rooij tussen St. Josephstraat en Jan Aartestraat, die in 1964 werd gesloten. In 1974 brandde het fabrieksgebouw totaal uit (foto: coll. RAT)

 

Hendrica Alphonsina Johanna Maria (Henny of Zus) de Rooij-Pessers (1908-1982)

et Klèèneghèdje

omdat zij heel klein van stuk was. Zij was getrouwd met Josephus (Sjef) Gabriel Maria de Rooij (1908-‘72), de jongste broer van Antoon Knòrriekôoj de Rooij jr. (zie hiervoor). Deze Sjef de Rooij, niet te verwarren met de hierna genoemde "Sjefke", zat samen met zijn broer Antoon in de in 1912 gestichte Wollenstoffenfabriek Ant. De Rooij & Zn. De familie De Rooij-Pessers woonde in de Professor Dondersstraat (nr. 33). Et Klèèneghèdje was het jongste kind en tweede dochter van Bernard den Gouwen Bult Pessers (zie daar).

 

Josephus (Sjefke) Petrus Cornelius de Rooij (x Josephina, Catharina Arnolda Maria Janssen)

Monsieur le Roy of Poen de Rooij

de familiezaak (De Rooij van Dijk) had hem geen windeieren gelegd. Hij woonde in de Professor Dondersstraat, evenals zijn bovengenoemde naamgenoot Sjef. Hij heeft naar men beweerde eens een hele oplage van een boek van mr. A. Roothaert willen opkopen omdat daar een verhaal over hem in zou komen te staan waar hij het niet mee eens was! 

Sjefke "Poen" de Rooij kon zich naar verluidt nogal impulsief gedragen. Eens ging hij met een gezelschap dineren in een sjiek Amsterdams restaurant. Het verhaal luidde dat, toen hem bij het binnenkomen door de gerant werd gevraagd: “Waar wilt u zitten mijnheer?” hij op deze in zijn ogen overbodige vraag reageerde met het even overbodige antwoord: “Op m’n gat!” Hier bleef het niet bij, want toen Sjefke even later naar het toilet vroeg sprak de gerant vol revanchegevoelens: “Achterin het restaurant is rechts een deur, mijnheer, met een bordje waar 'Heeren' op staat, maar daar hoeft u zich niets van aan te trekken!”

 

Sjef de Rooij jr.

de Veugel

omdat hij een klein mager kopke had met daarop een neus die men eens heeft vergeleken met de snavel van een vogel. Hij werd geboren in de jaren 1940 als zoon van Sjef en et Klèèneghèdje de Rooij-Pessers uit de Prof. Dondersstraat (zie hiervoor).

 

Henk Rooijens (1930-2017, x Rietje Waijers 1933-2009)

Smidje (1)

zijn vader was bode in het in 1971 afgebroken stadhuis van Van Tulder aan de Oude Markt (zie ook hoofdstuk 4: de Boterhal), waar jonge Henk begon als fietsenbewaarder/-reparateur en manusje van alles. Daar werd hij vaak met "Smidje" aangesproken door de toenmalige burgemeester Van Voorst tot Voorst, hoewel hij toen nog maar net bezig was om een diploma op dit gebied te halen.

 

Ton (geb. 1946) en Wil (1948-2023) Rooijens - Bodden

Tilburgs Tonneke en Stille Willie

Ton Rooijens zorgde voor de velden van de hockeyclub TMHC Tilburg (1925-2011) aan de Bredaseweg. Niet alleen voor de velden, maar ook eromheen moest alles netjes in orde zijn. Hij nam dit over van zijn vader Piet Rooijens die in 1934, toen de eerste velden aan de rand van de Oude Warande in gebruik werden genomen, werd aangesteld als groundsman. Daarvoor had Piet, die naast deze velden aan de Bredaseweg op de hoek met de Zwartvenseweg woonde, zelf ook meegewerkt bij de aanleg. Piet onderhield de velden en zag toe op het gebruik ervan. Ton werd in 1946 op die plek, dus vrijwel op de velden, geboren. Hij hielp al jong zijn vader en nam in de zeventiger jaren steeds meer functies van hem over. Vader Piet overleed in 1980. Ton was verantwoordelijk voor uiteindelijk zeven grasvelden - de club was gegroeid als gras - voordat het kunstgras zijn intrede deed. Ton beheerde ook de omgeving, inclusief het clubhuis, en deed allerlei klussen die nodig waren. Met zijn vrouw Willie heeft hij jarenlang de horeca gerund. “Stille Willie” werd zij genoemd, die zo lang ook zorgde voor een schoon clubhuis. Wanneer het uitkwam greep Ton ook andere dingen aan. Hij managede zelfs het elftal van Dames 1 een tijdje. “Tonneke en Stille Willie” waren een begrip. Niet alleen in Tilburg, maar ook voor sporters van buiten die Tilburg regelmatig aandeden. Dat de hockeyclub in 2011 fuseerde met Forward maakte uiteindelijk niet veel uit. Die knusheid van weleer was heel leuk geweest, maar de nieuwe clubHC Tilburg bleef in ieder geval gevestigd aan de Oude Warande, waar Ton iedere vierkante centimeter en iedere boom kende als zijn eigen broekzak. In december 2020 kreeg hij een wijdere bekendheid, toen op de landelijke site Hockey.nl een mooie videoreportage rond hem verscheen in de serie #Samensterker, over de lotgevallen van hockeyclubs in de coronacrisis. “Tilburgs Tonneke, geboren en getogen op de club,” stond erboven (bron: Onze Club, uitgave van HC Tilburg, Tilburg nov. 2014 en www.Hockey.nl)

 

Ton Rooijens krijgt op 5 juli 2011, vlak voordat de TMHC Tilburg op zal gaan in de fusieclub, door voorzitter Rik Krens een hoge clubonderscheiding opgespeld vanwege zijn vele verdiensten (coll. Karel de Beer)

 

Elisabeth ("Betje") M. Rutten

Bètje Lèk

Zij dreef de winkel van bakkerij Rutten halverwege Korvelseweg (nr. 211) waar je behalve brood ook snoep kon krijgen. Deze winkel stond bekend om een luide deurbel. Het verhaal ging dat Bètje Lèk haar vingers aflikte na elk gebakje dat zij inpakte en daar haar bijnaam aan dankte (lèkke = likken. Bron: Tilburgse Herinneringen op Facebook).

 

 

Betje Rutten in de deur van haar winkel. Voor de poort: Dolf en Sjef Rutten. Foto uit 1955 (coll. RAT)

 

pater Henricus (Henri) Wilhelmus Franciscus Rutten (1873 – Neu Pommern 1904)
Ome Harrie

 

Detail uit een gedachtenisprentje van pater Rutten. Collectie Regionaal Archief Tilburg.

 

hij droeg aanvankelijk een Nederlandse naam (Hendrik of Harrie) maar werd later meer bekend als Henri, toen het duidelijk was dat hij missionaris wilde worden en daartoe in 1885 zijn intrede deed bij de “Fransche Paters” van de Rôoj Harte in de voormalige lakenfabriek van Schreppers aan het Wilhelminapark (en later in het Missiehuis aan de Bredaseweg). Waarschijnlijk bleef hij in familiekring ook nog Ome Harrie. Hij werd geboren als de oudste zoon in een groot en eenvoudig gezin aan de Oude Kerkstraat. Vader Jan Rutten (x Mie Nouwens) werkte zich op van spinner tot employee van een levensverzekeringsmaatschappij. Nog als Harrie ging hij eerst naar de fraters die een goede kwekeling in hem zagen. Maar de roep om naar de missie te gaan bleek toch sterker. In 1900 werd hij priester gewijd bij de paters M.S.C. (Rôoj Harte) en droeg zijn eerste mis op in de Heikese kerk. In hetzelfde jaar nog vertrok hij naar de missie in de Duitse kolonie Neu Pommern op Papoea Nieuw-Guinea. Zijn missie bleef helaas van korte duur, want in 1904 werd hij met nog negen andere religieuzen door inlanders vermoord. Deze tien staan ook bekend als de “Martelaren van Rabaul”.
 

De grote familie Rutten met achter in het midden pater Henri.

 

 

1.S

 

Bep van de Sande

Bep van het bad

Dreef de horecagelegenheid van het zwembad aan de Friezenlaan, vanaf het moment dat dit bad in 1962 open ging. Friezenlaan was de naam voor een nieuwe weg die een rechte verbinding vormde tussen de ook nieuwe Zouavenlaan en het laatste stuk van de Berkdijksestraat (zie in hoofdstuk 4, den Bèrndèèk) tussen Gilzerbaan en het Dorstig Hert, welk stuk ook Friezenlaan werd genoemd. Daarmee was de hele Berkdijksestraat ten westen van de Ringbaan West “gekanaliseerd” en van naam veranderd. Slechts enkele kleine stukjes herinneren nog aan de oude uitvalsweg naar Breda. Het door bureau H. van Wesselo en J.J. van de Voorst ontworpen en door Jac. Brekelmans gebouwde zwembad werd druk bezocht, maar toch in 1995 alweer gesloten in het kader van een reorganisatie van het gemeentelijk zwembadenbestand.

Onderstaande foto’s uit 1962 zijn van Tilburgse Herinneringen op Facebook.

 

Het zwembad aan de Friezenlaan in aanbouw. Rechtsonder zijn ook woningen in aanbouw, langs het voormalige tracé van het Bels Lijntje dat diagonaal over de foto naar linksboven loopt. Dit werd de Vierwindenlaan. De witte auto staat op het punt waar dit tracé de Berkdijksestraat kruiste. Aan deze kruising staat Wachtpost 4 nog (het witte huis). Midden boven: boerderij van Van Pelt aan de Berkdijksestraat en rechts daarnaast zijn al enkele schoolgebouwen van de nieuwe wijk te zien (Sint Christoffel jongensschool, later gemengde school, architecten A.J. Kropholler en Henricus Lambriex, 1957)    

 

Enkele dapperen gaan gauw het pas geopende zwembad proberen.

 

Blik vanuit het horecadomein van Bep van de Sande over het zwembad met een vrij uitzicht over het achterland, waar wijk De Blaak nog gebouwd moet worden. Links op de achtergrond is Wachtpost 5 van het Bels Lijntje te zien en in het midden Hofstede De Blaak.     

 

Corrie van der Sande

Madonna, Miss Angel of et Zòt Corke

een vrouw die zich op oudere leeftijd nog uitdost als ballerina met gymschoentjes, korte sokjes, witte handschoentjes en een gepetticoat rokje of jurkje. Zij werkte vroeger in de ijs- en fritessalon Latinia op de Heuvel. Sinds de dood van haar man woont ze in de Coba Pulskenslaan en is een bekende verschijning in het straatbeeld van de omgeving Körvel, waar ze ook wel snoep en wat geld placht uit te delen aan kinderen in de buurt. 

 

Jan van der Sande

Jan Spèk

was een slager in de Noord Besterdstraat (nr. 60) die lekkere en goedkope spullen had. Vooral zijn ham en spek waren bekend. Van heinde en ver kwamen ze die bij hem kopen.  

 

dhr. Van der Sande (geb. rond 1900)

de Rakker

hij woonde in de Bukskinstraat en was een echte vrijbuiter, zo een die steeds zijn eigen weg koos. Maar hij was altijd aanspreekbaar voor mensen uit de buurt, die hem alleen als de Rakker kenden.

 

... van der Sande

de Stroebel

die woonde in de wijk Hasselt

 

Dhr Sanders

den Afklapper, of Lange Sander

Hij woonde in de Van Grobbendonckstraat (Broekhoven), werkte voor deurwaarder Buddemeijer en liep vaak met een bel door de straten om bijvoorbeeld een verkoping (veiling) aan te kondigen. Men zei dat hij opvallend grote platvoeten had. Aan hem is het gezegde verbonden: “Zèèdegij en bruur van Saanders?” Dit werd gezegd tegen iemand met erg grote voeten (bron: Hans Hessels). Hij zou ook met name in Den Bèsterd bekend zijn geweest, waar hij geld (kwartjes) ophaalde voor deurwaarder Buddemeijer. Daar werd hij Lange Sander genoemd.

 

Mia Savenije (geb. 1940)

Mia Toverfee

ze kwam uit Berkel-Enschot en vertelde zelfgemaakte verhalen in streeksfeer voor kinderfeestjes en theaterfestivals. Zij deed dit in een entourage van poppen e.d. Dit geheel heette “Mia’s Mirakeltje”.

 

Johannes Adrianus (Jan) Schapendonk (Udenhout 1899-1983, x Adriana Maria Swaans, xx Maria den Ouden)

Jan Boerkes

Hij was landbouwer en eigenaar van een dubbele arbeiderswoning aan de Vennelaan in Berkel, een afgelegen plek waar geen aansluiting was op elektriciteit, gas, water en telefoon. Daarin woonde van 1934 tot 1970 het gezin Van Boxtel-Schuurmans (Harrie van Boxtel, geb. Schijndel 1905, x Geffen 1928 Nel Schuurmans, Geffen 1902 – Heesch 1981). In 1970 moest de woning worden afgebroken vanwege een ruilverkaveling. De vrouw des huizes, vanaf 1955 alleenstaand met de zorg voor vijf kinderen, werd in de buurt wel “Vrouwke van Boxtel” genoemd. Zij moest de eindjes aan elkaar zien te knopen uit de opbrengst van wat vee en haar moestuin. Nel betrok in 1970 met haar ongehuwde zoon Marinus een huurwoning aan de Rijksweg in Udenhout. Die maakte deel uit van oorspronkelijk drie arbeiderswoningen die bekend stonden als “Het Vaticaan”. Eerder woonde daar o.a. Leo “Paus” Koolen. Vrouwke van Boxtel overleed in 1981 in het bejaardenhuis Heelwijk te Heesch (bron: Rinus v.d. Loo in Weekblad De Schakel, april 2021).

 

De woning aan de Vennelaan in Berkel, waar de familie Van Boxtel-Schuurmans woonde (coll. R. v.d. Loo)

 

Boer Scheerders

den Ouwe Scheer

voetbalvereniging SET (zie hoofdstuk 2), in 1930 opgericht door de textielfabrikant Koos Eras, huurde grond van deze naburige boer en betaalde daar een gulden per jaar voor. Als de club niet op tijd betaalde dreigde den Ouwe Scheer de velden om te ploegen. Er zullen wel meer verhalen rond hem hebben bestaan, want bij het 75-jarig bestaan van SET in 2005 duikt bij de reünisten zijn naam nog regelmatig op.

 

... Scheerens

Chiel Schèère

werd zo vernoemd in de "Litanie van de Hasselt". Iedereen die het ernaar gemaakt had kwam in aanmerking voor een plaats in de Hasseltse Litanie. Hij of zij moest dan wel wonen in het gebied dat globaal omvatte: de Hasseltstraat, de Hasseltse kapel, de Hoeve (Reitse Hoevenstraat en omgeving), Van Hogendorpstraat en et Haajend (zie hoofdstuk 4). De Hasseltse Litanie werd gezongen op bruiloften en partijen, zoals een litanie in de kerk werd gezongen. Alleen zong men na iedere aanroeping niet “Ora pro nobis”, maar “Viva brokken lorum”. Er zijn in de loop der tijd heel wat versies geweest van de Hasseltse Litanie (zie ook hoofdstuk 4: de Hasseltse Schèùt).     

 

Frans Schelle (1937-2019)

Fraaans Schèl

Zo stond hij (inderdaad drie a’s) vermeld in zijn overlijdensadvertentie, in het Brabants Dagblad van 12 maart 2019. Hij overleed als partner van Elly Overman – van Laerhoven nadat hij eerder weduwnaar was geweest van Sjaan Schelle - van Huigevoort

 

Dien Schellekens

Dien Klèp

taxichauffeuse die woonde in de Poststraat (nummer 24). Zij begon met “Tiltax” nadat rond 1935 de taxi's van Citax (Bartje Otten, Citroën), Peutax (Lohrmann, Peugeot) en anderen die met een tarief van 6 cent per kilometer rekenden, veel succes hadden. Niet duidelijk waarom zij Klèp werd genoemd.

 

Harrie Schellekens (Esbeek 1935 – 2022, x Mien Versteijnen)

de Keizer van Enschot

Zij hebben lang gewoond in de Kerkstraat te Enschot en bleven zonder kinderen. Bij zijn overlijden in die plaats waren zij bijna 60 jaar gehuwd. Harrie en zijn vrouw zijn heel lang lid geweest van het Gilde Sint Joris en Sint Sebastiaan in Enschot-Heukelom (zie in hoofdstuk 2: et Guld van Ènschot). Om de vier jaar is het altijd koningschieten op het gildeterrein achter café Mie Pieters in Heukelom. Harrie was goed daarin en had zich al verschillende keren koning geschoten. Als hij op 17 mei 2009 in een onderlinge strijd als laatste de houten vogel uit de schietboom zou schieten, zou hij keizer voor het leven worden. Dit deed hij, en daarvoor werd hij die dag als keizer gehuldigd. Ook was Harrie daarmee officieel eigenaar van al het gildezilver geworden. Het gilde kan dit afkopen door de keizer een keizerschild te schenken. Dit gebeurde op een later moment (bron: Rinus van der Loo, Berkel-Enschot)

 

Jan Schellekens (geb. 1933)

de Schèl, later: Schell of TIJSC(o)man

aanvankelijk bekend als de Schèl zoals zovelen die Schellekens heten. Later werd het Schell met een extra l, omdat internet zijn ingekorte naam met een enkele l niet accepteerde. Op de site van Cultureel Brabant heeft Schell vervolgens rond 2002 een aantal columns gepubliceerd met herinneringen aan zijn jeugd in de Hoogvensestraat. Daarheen verhuisden zijn ouders "van boven de Lijn" in 1935. Jan Schellekens  heeft jarenlang als hoofdredacteur van het blad Puck een column geschreven in het Tilburgs voor supporters van de ijshockeyclub Tilburg Trappers (oorspronkelijk: Tilburgse IJs Sport Club) onder de naam TIJSC(o)man. Hij groette zijn lezerspubliek altijd met Komhoudoesaluwar. Op de lagere school noemde men hem ook wel Paoter Bavelulleke (zie hoofdstuk 2) vanwege het ziekenfondsbrilleke dat hij toen droeg, dit is een heel eenvoudige brilletje met ronde glazen in metalen frame en verende "teugels" om de oren.  

Jan "Schell" Schellekens uit de Hoogvensestraat had een tante die er twee honden op nahield. Het waren twee straatjoekels maar overigens lieve beesten, die vader Schellekens heel opmerkelijk "dòkter Beukers èn zene assistènt" noemde. Als er een toch vervelend was zei vader Schellekens tegen tante: "Akkem te pakke krèèg doeker zen stèrtje aaf, tot zene kòp!" Later toen Jan getrouwd was en het gezin nog bij de ouders van Jan woonde, kwam het weleens voor dat er een kind van Jan boven lag te schreeuwen. Toen dit moeder en oma Schellekens op een keer wat  zenuwachtig maakte, zei opa: "Lao naa mar ligge want der kwèkt niks as ene kòp!"

 

Jan Schellekens (1944-2015)

Jan met de Hand, de Schèl of de Schôojer

was een lange blonde, haveloos uitziende man, die men heel vaak kon tegenkomen tussen het NS-station en de Heuvelstraat. Eerst vroeg hij aan de mensen op straat een kwartje, maar voerde later zijn tarief op tot één gulden. Vanaf 1 januari 2002 werd dit prompt één euro! Maar met een halve euro was hij ook al blij. Hij stond daardoor ook bekend als resp. “het Kwartje”, “de Gulden” of “de (halve) Euro”. De karakteristieke manier waarop hij zijn hand op hield heeft hem de eerste bijnaam bezorgd. Jan de Schèl ging ook de straatkrant Allee verkopen. In zijn jonge jaren werd hij bekend als een goede DJ en danser, maar kwam tijdens zijn m.o.-studie in  problemen door gebruik van drugs. Eind 2000 woonde hij samen met 23 anderen, veelal drugsverslaafden, in een pension aan de Fabriekstraat.

 

Jan Schellekens

den Bèls (2)

deze Jan Schellekens woonde in Goirle

 

P. Schellen en familie

de Peeje

omdat ze peeën aten? Eenvoudige mensen die al tevreden waren als ze enkele paarden konden houden, houthakken e.d. Woonden op de Koningshoeve, naast het Cenakel (zie bij pater F. Weve).

 

Frans Schenkers

de Rooje Sus

Hij “oberde” regelmatig bij café Westerburger aan de Veldhovenring 89 en maakte daarmee zijn echte naam waar, zou je kunnen stellen. Waarom hij Rooje Sus werd genoemd is niet bekend. Bekende gasten in dit volkscafé waren o.m. Koos “de Kin” Gooijaers en Jan “Boer” van den Broek (bron: Groot Tilburgs Horecaboek, door Patrick Verbunt e.a, Tilburg 2009, pag. 246). Hier werkte ook eens Wimke Druijts (zie daar) die het syndroom van Down had. Hij sorteerde voor Fons Westerburger “het leeggoed” en kreeg dan als beloning een uitsmijter en enkele glazen bruin bier. Zoals in zoveel van deze buurtcafés waren hier uiteenlopende verenigingen op het gebied van sport, hobby en beroep thuis. Ook legden veel bezoekers aan van het nabijgelegen Concertpodium Noorderligt (1984-’98).

Café Westerburger was gevestigd in een karakteristiek pand uit 1924 van architect Ide Bloem. In 2017 worden er plannen gemaakt om dit pand te renoveren tot appartementengebouw, nadat bridgesociëteit Acacia er nog 20 jaar had geresideerd.

 

Café Westerburger aan de Veldhovenring in 1982 (uitsnede van foto Dré van den Bogaard, coll. RAT)  

 

Kees Scherders

Boer Schèèr

was een caféhouder, waar je rond de oorlog nog bier kon halen in een lampetkan als je thuis iets te vieren had. Volgens een anekdote kwam er eens een ziekenauto voorrijden omdat zijn zoon onder het eten in elkaar was gezakt. Later bleek dat alleen te zijn gekomen doordat hij teveel op had! Het café stond op de hoek van de Veldhovenring met de Nijverstraat en is een aantal jaren geleden afgebrand. Op deze plek staan nu enkele winkels en appartementen.

 

Kinderen van de familie Scherders (o.a. Noudje, Giel, Kees en Marie)

de Kènder Schèèr      

bijnaam als verbastering van hun achternaam. De familie woonde in een boerderij aan de Quirijnstokstraat. Noudje werd melkboer en kwam langs de deur. Marie is vrij laat getrouwd en is toen gaan wonen in de Van Hogendorpstraat, naast slager Smolders.

 

Piet van Schijndel

et Èèskasje

hield duiven en gebruikte daarvoor een oude ijskast.

 

pastoor Harm Schilder (geb. Bakel 1973)

de Klokkenluider

hij werd na zijn kerkelijke opleiding in Den Bosch en studie filosofie in Tilburg in 2006 door bisschop Hurkmans aangesteld als pastoor van de Margarita Maria Alacoque kerk (Ringbaan West) en de Emmausparochie (Reeshof) in Tilburg. In de eerste kerk was hij de verre opvolger van de illustere bouwpastoor W.J.J. de Klijn (zie daar) en paste daar naadloos in de lijn van conservatieve pastoors na 1971. Het aantal kerkbezoekers liep echter gestaag terug. Pastoor Schilder besloot daarom, iedere ochtend om 07.15 uur de klok te luiden zoals weleer, om de mensen in de omgeving op te roepen ter kerke te komen. Dit leverde vooral klachten uit de buurt op over geluidsoverlast, die door de gemeente werden gehoord. Schilder beriep zich op de vrijheid van godsdienst. Er ontstond een slepend conflict dat tot bij de Raad van State diende. De pastoor werd uiteindelijk in het ongelijk gesteld maar hoefde niet lang te treuren, omdat in 2016 zijn werk in Tilburg erop zat. Zijn kerk werd in het kader van een reorganisatie in het dekenaat Tilburg-Goirle aan de eredienst onttrokken. Per 1 februari 2018 is hij pastoor te Bladel geworden. Harm Schilder, die de publiciteit niet schuwde en regelmatig op radio en televisie was te horen en te zien, verwierf landelijke bekendheid vanwege de klokkenaffaire.

 

Joannes Schoenmakers (1814-’86)

Pinneke Schoenmakers

Zijn vader Wihelmus (Willem) Schoenmakers (1787-1869) woonde en werkte (als wever) in de West-Heikant. Vanaf 1857 noemden Willem en zijn zonen Joannes en Francis (1821-1889) zich fabrikanten. Zij werkten onder de naam W. Schoenmakers & Zn. Na de dood van Willem (1869) gingen de zoons onder hun eigen naam verder, op het adres Linschen Hoek 282 resp. 283. De Linschen Hoek lag halverwege het toenmalige Lijnsheike, ter hoogte van het huidige Wagnerplein. In 1880 verhuisde Francis naar de Wittebollenstraat nr. 1 (Goirke) en werkte daar verder onder de naam F. Schoenmakers & Zn., maar de naam W. Schoenmakers & Zn. werd in die tijd ook nog gebruikt. In 1887 kocht Francis de fabriek van C. de Wijs en Co aan de Goirkestraat 31. Zijn twee zonen Cornelis en Wilhelmus zetten die voort onder de oude naam W. Schoenmakers & Zn. Dit bedrijf werd voortgezet door de zonen van Cornelis: Louis en Alphons, en later door de zonen van Alphons: Cees, Jacques en Ben. De fabriek brandde in 1957 af. De productie ging door in de overgenomen fabriek van buur H. Eras & Zn. in de Goirkestraat. In 1965 stopte de productie. Het verhaal van de op de Linschen Hoek gebleven Joannes Schoenmakers (1814-’86) die vanwege zijn zuinigheid “Pinneke” zou zijn genoemd, en van zijn fabriek, eindigde in 1886 toen hij kinderloos stierf (bronnen: Herman Fitters uit herinneringen van F. de Kok en Paul Schoenmakers)

 

... Schoenmakers

et Laagend Ròggebrôod

een erg geestige bijnaam, maar wat jammer dat hiervan verder niets bekend is.

 

Wilhelmus (Willem) Josephus Schoenmakers (1866-1917, x 1892 Huberdina Cornelia Donders 1865-1937)

Willeke Tuf

Willem Schoenmakers nam van zijn vader Arnoldus Schoenmakers de koperslagerij en metaalgieterij over. Hij was een energiek vakman die de technische ontwikkeling goed bijhield. Soms haalde hij hiermee de pers, zoals dit bericht in de Tilburgsche Courant van 22 aug. 1897: “De firma W. Schoenmakers-Donders, koperslagerij en gieterij aan ’t Goirke, heeft op de Nijverheids Tentoonstelling te ’s-Hertogenbosch ingezonden een oliebesparingsapparaat, te gebruiken in machinefabrieken, spinnerijen, weverijen etc.”

 

Briefhoofd uit 1914 van de firma W. Schoenmakers-Donders Goirkestraat 18 boven een rekening aan de gemeente (coll. RAT)

 

Enkele jaren eerder (1894) had diezelfde krant minder goed nieuws te melden: “De koperslager W. Schoenmakers op ’t Goirke is bij het beproeven van een petroleummotor met zijn arm tussen de kamraderen bekneld geraakt, waardoor hij ernstig gewond werd”. Maar Schoenmakers gaf niet op. In 1904 voltooide hij zijn motorfiets, met motor en al, maar die motor had nog geen carburateur en liep op gasoline. Dit primitieve concept had nogal wat moeite om aan de praat te komen, maar toen dit gebeurd was en de machine op straat stond opgesteld ging Willeke van start. Hij wilde zo lang mogelijk rijden om te kijken of de motor het hield, maar hij durfde niet ver van huis vanwege het risico dat hij stil zou komen te staan zonder hulp in de buurt. Dus ging hij rondjes rijden, vanaf de werkplaats aan de Goirkestraat om het Julianapark heen, de Hoefstraat in en via de Houtstraat terug naar de Goirkestraat. Zijn vrouw Huberdina stond met angst en beven toe te kijken en telkens als Willem passeerde riep ze hoopvol: “Willeke stoppen, stoppen!” Maar Willeke tufte stug door, rondje na rondje, tot er geen druppel meer in de tank zat! Hier had hij zijn bijnaam aan te danken.

 

Easy Rider avant la lettre? Hoe dan ook: een fraaie foto, genomen in de Tilburgse Goirkestraat, aan het begin van de mobilisatie in augustus 1914. De fotograaf staat met zijn rug naar het pand van Schoenmakers – Donders toe. We zien zoon Jos (Josephus Cornelis Theodorus, 1893-1977) in militair uniform, op de donkere motorfiets met kenteken N-455. Dit nummer is volgens de bron (www.deautovanmijnopa.nl) in 1906 uitgegeven aan W.J. Schoenmakers, Goirkestraat 18. Het is dus aannemelijk dat Willeke Tuf zijn experimentele zelfbouwmotor, waar hij in 1904 zijn bijnaam mee verdiende, al twee jaar later officieel geregistreerd wist te krijgen! De motorfiets op de voorgrond heeft als kenteken N-1796, uitgegeven in 1913 aan A.C. Smulders, adres Groeseindstraat 53. De berijder op deze foto werd herkend als Servaas Smulders, die woonde op Goirkestraat 30 (bron: Wim Schoenmakers op deautovanmijnopa.nl)

 

Willem en Huberdina Schoenmakers – Donders (foto: coll. Chantal van Erve – Schoenmakers)

 

Links een deel van het oorspronkelijke huis en de werkplaats van koperslagerij en metaalgieterij Schoenmakers-Donders in de Goirkestraat nr. 18, zoals die in de vijftiger tot in de zestiger jaren van de vorige eeuw er nog bij stonden. In de werkplaats lag, zoals vroeger gewoon was, zand op de vloer. Dat zal op de dag van deze foto een modderige boel zijn geweest! In 1967 werd hier een groot nieuw winkelpand geopend door Cees Frutje jr Maas (zie daar, foto: coll. RAT)

 

Tien jaar nadat Huberdina Schoenmakers – Donders weduwe was geworden kwam zij op deze foto (helemaal rechts gezeten) van de eerste steen legging voor het huis in de Postraat (nr. 40) van haar jongste broer Antonius (Antoon) Adrianus Donders (1868-1943, x Maria de Bont), die derde van links staat. Hun oudste broer, staand vijfde van links, was de bekende architect Jos. Donders (Josephus Jacobus “Sjef”, 1867-1960, x 1900 Anna Margaretha Hubertina Hendrikx, 1873-1949, vierde van links), die in 1909 een huis voor zichzelf had gebouwd op het adres Poststraat 42 en dit nu mocht doen voor zijn broer en buurman Antoon. De eerste steen werd gelegd door dochter Sjeffie. Het oeuvre van de productieve Jos. Donders is zó groot geworden dat het vele jaren heeft geduurd voordat er een overzicht van kon worden voltooid (zie “Het Tilburg e.o. van architect Jos. Donders,” door Wout van Bommel, verschenen in 2010 in de Tilburgse Historische Reeks. Foto: coll. Chantal van Erve – Schoenmakers)

 

Antonius Bernardus Arnoldus Josephus (Antoon) Schoenmakers (1899-1983, x 1927 Maria Johanna Martina Tuerlings, 1901-’85)

de Man met het Treintje

Antoon, de tweede zoon van Willem Schoenmakers, begon in navolging van zijn vader een koperslagerij aan het andere eind van de Goirkestraat, achter zijn huis op nr. 126. Hij werd ook bekend als “de man met het treintje”, een in 1928 zelfgemaakte modelstoomtrein die een aantal kinderen als passagiers goed kon trekken. Antoon werd in de zaak opgevolgd door zijn zoon Leo (1933-2006), die de uitvinderstraditie voortzette en doorging in de modelstoomtreinen. Maar hij bouwde bijvoorbeeld ook een stroopsoldaatjeswikkelmachine (zie in hoofdstuk 4). Een goede bekende was Theo Pels, die zelf een elektrische auto in elkaar had gezet (zie “de Pels”, hoofdstuk 4). De kinderen van Pels mochten bij Schoenmakers in zijn treintje zitten. De andere zonen van Antoon waren ook verslingerd aan de techniek. Sjef, die eerst van 1945-’55 werkte in de koperslagerij van vader Antoon, had van 1955 tot 2000 een eigen Machine Apparatenbouw en Reparatie -bedrijf en was ook actief als modelbouwer. Toine, de jongste, werd docent Techniek en Natuur aan de hogeschool, vroeger hts, met als grote hobby modelluchtvaart. Leo, die in navolging van zijn vader zich het liefst bezighield met stoomtreinen en andere machines, is ook voorzitter geworden van de Stoom Modelbouw Midden-Brabant (2001). Zie voor meer over de “uitvindersfamilie” Schoenmakers: www.geheugenvantilburg.nl/page/478/chantal-van-erve-schoenmakers

 

In 1945 zette Antoon Schoenmakers zijn zelfgemaakt stoomtreintje “the Little One” in, om de bevrijdingsfeesten mee op te luisteren. Het staat hier vertrekklaar op het grasveld voor de pastorie van de Goirkese kerk. Zijn zoon Leo (1933-2006) bedient de locomotief (foto: Sjef Schoenmakers)

 

Antoon Schoenmakers met zijn zelfgebouwd kolengestookte stoomtreintje “Little One” dat in 1946 stond opgesteld in de speeltuin van het Tilburgs Dierenpark, waar de kinderen die een kaartje hadden een rit konden maken in de “Babytrein”. Links staat een directeur van het park, Christ van Dijk (zie daar, foto: coll. www.tilburgsdierenpark.nl)

 

Leo Schoenmakers hier met zijn “Speedy”, in het (voet-) spoor van zijn vader en grootvader (foto coll. Chantal van Erve – Schoenmakers)

 

Jan Schoenmakers

Sjiep Schoen

was frietboer tegenover de meisjesschool van de Heikant. Uit deze friteszaak met zaal is de huidige Riddershof in de Leharstraat ontstaan.

 

Johanna (Jo) Philomena Maria Antonia Schoenmakers – Janssens (1889-1973)

de Blêeke Bèts

Op et Gurke schijnt deze vrouw met haar bleke gelaatsteint onder deze bijnaam min of meer bekend te zijn geweest. De familie kan dit echter niet meer bevestigen, maar acht dit wel mogelijk op grond van een oude foto (zie hieronder). Zij kwam uit het gezin Janssens - de Kanter en trouwde in 1912 met Aloysius (Louis) Maria Franciscus Schoenmakers (1888-1967, een kleinzoon van Francis Schoenmakers, zie lemma Joannes “Pinneke” Schoenmakers). Het gezin Schoenmakers - Janssens woonde in de Goirkestraat (bronnen: Herman Fitters uit herinneringen van F. de Kok en Paul Schoenmakers).

 

Johanna Schoenmakers-Janssens zien we hier op een foto van rond 1925. Zij zit op de derde stoel van rechts. Links haar man Louis en tussen hen in dochter Anny (later x Pernot-) Schoenmakers. Op de voorgrond hun zoontjes Nico (l., geb. 1921) en Louis (r., 1919) die later beiden priester werden: Nico werd kapucijn en missionaris, Louis werd broeder-econoom in het missiehuis Ave Maria. Links van Louis zit zijn vader Cees (Cornelis Wilhelmus, 1852-1926), zoon van Francis, die de fabriek op et Gurke mee groot heeft gemaakt. Rechts van Jo zit Jet Schoenmakers - Pessers, vrouw van Cees en moeder van Louis. Staand links Jo’s priesterbroer Joseph (geb. 1888) en derde van links hun oudere zus Jet (geb. 1877, x Zoetmulder). Gezien de centrale positie hier van het gezin Schoenmakers – Janssens, zou je denken dat hun koperen bruiloft de gelegenheid voor deze foto kan zijn geweest (met dank aan Paul Schoenmakers, foto: coll. RAT)

 

Aloijsius (Louis) Schoenmakers (1896-1963)

de Leut

Hij was een zoon van Wilhelmus (1862-1918) en Joanna Schoenmakers – Mommers (1859-1921) die woonden in de Goirkestraat op de hoek met de Wittebollenstraat (later kapper Sulsters). Waar zijn bijnaam vandaan kwam is niet bekend. Zelf kende hij namelijk niet veel leut in zijn leven. Wilde hij, door zich opgewekt voor te doen, zijn problemen maskeren? (bron: Paul Schoenmakers)

 

Willem Schoenmakers (1942-2016)

Klèène Willem

had een groeistoornis. Hij werkte als kraanmachinist met zwaar materieel. Was stamgast bij cafe De Plaats (later Kim's Kroeg) aan het Piusplein. Zat daar altijd op dezelfde kruk, met daaronder een bierkratje als opstapje en  voetensteun. Met Klèène Willem kon je goed lachen.

 

Willem Schoenmakers op zijn speciale Plaats (foto: coll. Toine van Corven)

 

Gerard Schoonis

Gròtje Schoonis

Verbastering van z’n voornaam. De naam Gerard kwam op verschillende manieren verbasterd voor (zie: WTT onder Gratje). Schoonis is heel lang timmerman geweest bij aannemer Sjef van Huijkelom, Goirkestraat ter hoogte van Lambert de Wijsstraat (bron: H. Fitters uit herinneringen van F. de Kok)

 

de gebroeders Josephus (Sjef) Adrianus Maria (1873-1953, x Anna M. Hoofs), Antonius (Anton) Josephus (1874-1938, x Anna M.E. Hamers) en Franciscus Josephus (1872-1952, x Elisabeth M. Boes) van der Schoot

den Houten, IJzeren en Koperen Van der Schoot

hun vader Wilhelmus (Willem) Antonius van der Schoot (1838-1894, x 1867 Maria Theresia Ader, 1841-1919) vestigde zich in 1865 als messenmaker op de Heuvel. In 1867 verhuisde hij naar de Tuinstraat en begon daar ook een smederij. In 1872 vestigde hij aan de Willem II-straat een ijzerhandel. Na zijn dood in 1894 ging zijn weduwe door en breidde de zaak uit ten behoeve van haar kinderen. In 1895 vestigde zij aan de achterzijde (zie ook hoofdstuk 4: IJzerstraat) een machinaal aangedreven ijzer- en kopergieterij, Wed. Van der Schoot waarin Franciscus en Anton gingen werken. In 1898 werd  het predikaat hofleverancier toegekend door de koningin-regentes Emma (in 1988 vernieuwd door koningin Beatrix). In 1905 brandde de ijzergieterij uit. In hetzelfde jaar nog verhuisde de ijzerhandel naar de Heuvelstraat waar een modern winkelpand betrokken werd (architect F.C. de Beer, met een betonnen constructie, elektrisch licht, lift en centrale verwarming). Daar werd de fa. W. van der Schoot onder leiding van "den IJzeren" Anton, en later diens zoon Fons en dochter Jet, een in de hele stad zeer bekende zaak. In het pand aan de Willem II straat (nr. 56), met de karakteristieke gietijzeren sierpilaren waarin leeuwen die ambachtelijke symbolen vasthouden, is begin 21e eeuw heel treffend Steel Stuff gevestigd, een winkel in modieuze metalen interieurproducten. Daarna de Thaïse massagesalon Chockdee.

 

Overzicht firma W. van der Schoot: op de voorgrond de ijzerhandel sinds 1872 aan de Willem II straat, met daarachter de ijzer- en kopergieterij sinds 1895 aan de later hiernaar genoemde IJzerstraat.

 

De ijzerhandel met winkel van W. van der Schoot aan de Heuvelstraat sinds 1905

 

Alphonsus (Fons) Johannes Wilhelmus Maria van der Schoot (1910-’93, x Maria Arnolda Anna Schraven, 1911-2003)

de Onderburgemeester van Vrouwenpolder

Fons nam de zaak W. van der Schoot van zijn vader Anton in de Heuvelstraat over en bouwde deze uit tot een bekende zaak in ijzerwaren voor doe-het-zelvende heren (duizenden laden, met spijkers en schroefjes, als je binnenkwam links). 

Later kwam er een afdeling huishoudelijke artikelen bij voor de dames (rechts van de ingang) die werd beheerd door "ons mevrouw" Riet van der Schoot-Schraven. Deze zaak, ook bekend van het motto: "Ga naar Van der Schoot" bevond zich tegenover de Italiaanse ijssalon van Lorenzo. Fons van der Schoot werd opgevolgd door zijn zoon Fons jr. (geb. 1945), die in zijn jonge jaren bekend was als drummer in beatband Les Cruches (waar de later van Doe Maar bekende Henny Vrienten ook in speelde). De zaak is nu een groothandel die levert aan de bouw en industrie, heet Van der Schoot Destil en is niet meer gevestigd in de Heuvelstraat maar op industrieterrein Kraaiven aan de Laurent Janssensstraat. Destil heeft na overnames nu meer dan twintig vestigingen waarvan het merendeel in Zuid-Nederland en is bekend als hoofdsponsor van de Tilburg Trappers (ijshockey).

Fons van der Schoot sr., getrouwd met Maria (Riet) Schraven (de achtste dochter van de Reus van Broekhoove Schraven, zie hierna) was een van de eersten die in de jaren 1950 een vakantiehuisje ("Entre Nous") kocht in Vrouwenpolder. Deze plaats op Walcheren werd in die jaren een geliefd vakantieoord voor veel Tilburgers. Dit speelde zich af vóórdat daar de afsluitdam van het Veerse Gat werd gelegd. De voorzieningen in het bungalowpark waren in het begin nog primitief. Als je er een probleem kreeg dan kwam dat (“zul je net zien”) op zondag, als de zeer christelijke plaatselijke bevolking in verband met de voorgeschreven zondagsrust geen hand mocht uitsteken. Het motto was dan: "Ga naar (Fons) van der Schoot," die kon altijd wel iets regelen. Zijn invloed was groot en hij kende de echte burgemeester, mr. De Kam, heel goed. Daarom gold hij voor de vakantievierende Tilburgers daar als de onderburgemeester. Zelf was Fons niet zo'n fanatieke badgast. Hij ging in de vakantietijd meestal alleen in het weekend naar Vrouwenpolder, maar zat wel in een comité dat er allerlei activiteiten organiseerde. Fons van der Schoot was de peetoom van Ivo de Wijs (zie voor deze familierelatie hierna bij Jacobus Henricus  de Reus van Broekhoove Schraven). 

 

prof. Dirk Bernard Joseph (Dick) Schouten (Frankfurt am Main 1923 – Oisterwijk 2018, x Ria Lambers)

DéBéJé

Hij was bekend als professor in de algemene economie aan de Katholieke Hogeschool Tilburg (nu Universiteit van Tilburg) en werd vaak naar zijn initialen DéBéJé genoemd.

Zijn ouders weigerden de kant van Hitler te kiezen en vluchtten voor de oorlog naar Nederland. Dick ging in Eindhoven naar het gymnasium en studeerde daarna economie in Tilburg. Hij haalde in 1946 zijn doctoraal, ging werken bij het Centraal Planbureau en promoveerde in 1950 cum laude op zijn proefschrift “De Overheidsfinanciën in de Volkshuishouding”. In 1954 volgde hij prof. Cobbenhagen in Tilburg op als hoogleraar in de algemene leer en geschiedenis van de economie. Als pleitbezorger van de macro-economie kreeg hij grote invloed op het economisch denken in ons land. In 1958 werd hij kroonlid van de Sociaal-Economische Raad (SER) en bleef dit meer dan dertig jaar, een record. Bekend was rond 1960 de polemiek met vakgenoot Jan Pen uit Groningen, die hij in de collegezaal wel als “Jan met de Pen” aanduidde vanwege diens gewoonte om in een populaire schrijfstijl de lezers laagdrempeliger te benaderen dan hijzelf deed met zijn ingewikkelde economische modellen.

Bekend was ook zijn “Plan Schouten” uit 1982, dat hij voor de regering opstelde om de ingezakte economie weer tot leven te wekken. Rond die tijd hakte de economische crisis er diep in: hoge structurele werkloosheid met groeiende sociale onrust, steeds meer bedrijven die moesten sluiten of afslanken en oplopende begrotingstekorten bij de overheid. In zijn rol bij de SER moet Schouten het slagveld goed hebben kunnen overzien. Het tripartite overleg (sociale partners en overheid) bracht geen oplossing in zicht. Toen dit vastliep schreef Schouten zijn eigen plan. Zijn op macro-economische inzichten gebaseerd pakket (generieke) maatregelen zou een effect hebben dat hij vergeleek met “zelfrijzend bakmeel”: nu allen even goed op de tanden bijten, maar daarna zul je zien dat het over de hele linie beter gaat. Tot zijn afgrijzen deed de regering niets met zijn plan, omdat deze aanpak niet aansloeg bij politici die met eigen stokpaardjes wilden scoren. In beeldspraak: het was kiezen tussen forse maatregelen nú om alles brandveilig te maken (plan Schouten), óf niets doen en pas als het ergens mis ging met de brandblusser eropaf en zien wat er nog te redden viel. De politiek koos voor het laatste. “Op zien komen spelen,” werd dit ook wel genoemd. De economische crisis sleepte zich dan ook nog een tijd voort. Alleen door een miljardengreep uit de pensioenkassen te doen, lukte het de overheid toch om de eindjes van de rijksbegroting aan elkaar te knopen, maar dat was géén “Schouteniaanse” methode!

Des te groter was de waardering voor Schouten in de wetenschappelijke wereld. Hij had boeken geschreven die tot de standaardwerken werden gerekend in de economische literatuur en kreeg hoge (ere-) functies en onderscheidingen. Zo werd hij in 1975 benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen en in 1988 tot Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. 

 

DéBéJé Schouten in 1983 (coll. Nationaal Archief, Den Haag)

 

Prof. D.B.J. Schouten, op hoge leeftijd nog genietend van zijn onafscheidelijke pijp (foto: Brabants Dagblad van 5 febr. 2018 bij necrologie DéBéJé Schouten, door Stephan Jongerius)

 

Jacobus Henricus (Henri) Schraven (1876-1945, x Catharina Maria Eijsbouts, 1873-1954)

de Reus van Broekhoove

werd geboren in Meerlo, trouwde in 1900 in Asten met de oudste dochter van de grondlegger van de bekende klokkengieterij. Zij kregen elf kinderen. De oudste negen waren dochters en de jongste twee zonen. Dochter acht Riet (geb. 1911) trouwde met Fons van der Schoot (zie hiervoor) en dochter negen Jet (geb. 1913) met de Tilburgse traiteur De Wijs. Een van de zonen van De Wijs-Schraven, Ivo de Wijs (geb. 1945), is landelijk bekend geworden als tekstschrijver, radiopresentator en cabaretier (zie ook bij Caroline de Wolmèrrie de Wijs). In de familie De Wijs was het lang traditie om samen pakjesavond te vieren. Zo kon het gebeuren dat begin december 2000 het pas verschenen Tilburgs Bijnamenboek via Sinterklaas in hun familiekring belandde. Voor deze betrokken (ex-)Tilburgers was hiermee de avond goed, merkte ik uit de uitvoerige reactie die Guido, de jongere broer (geb. 1947) van Ivo, namens de familie instuurde. De suggesties die zij aandroegen werden verwerkt en liggen hier vast.

 

De molen van Schraven-Eijsbouts aan de Broekhovenseweg in 1906, met ervoor et muldershèùs en rechts het toegangshek naar speeltuin de Molenhof (uit Tilburgse Herinneringen op Facebook, coll. RAT).

 

Henri Schraven, De Reus van Broekhoove, die zijn bijnaam te danken had aan zijn fors postuur, kocht in 1900 de in 1862 gebouwde stellingmolen "Het Vertrouwen" aan de Broekhovenseweg (later: op de hoek met de Ringbaan-Zuid) van Hendrik van Gorp, wiens vader Johannes de molen had gebouwd. In deze oorspronkelijke koren- en schorsmolen vestigde de Reus van Broekhoove de meelhandelsonderneming Schraven-Eijsbouts, die de belangrijkste in zijn soort werd van midden Brabant in de twintigste eeuw. Tot 1915 was er een koffiehuis en herberg in et muldershèùs van de molen, die toen "De Vooruitgang" heette, met ernaast speeltuin Molenhof. In 1937 verhuisde de firma Schraven-Eijsbouts naar de Piushaven. In die tijd is de molen ontdaan van wieken en kap. Pas veel later (tussen 1982 en ‘85) werd zij gesloopt om plaats te maken voor een woongebouw.

Er waren tot het midden van de 20e eeuw op diverse plaatsen in Tilburg bekende molens in bedrijf, zoals enige van de familie Teurlings (zie hoofdstuk 4: Teurlings Molentje). Men zei wel: “Teurlings zwaajt òn et Ròsmooleplein, Schraven zwaajt op Broekhoove en mölder Matthijssen zwaajt in den Èlzestraot.” Henri Schraven werd in zijn bedrijf opgevolgd door zijn jongste twee kinderen, de zonen Mathieu (of Thieu, 1915-‘96) en Johan (1920-’94). De oudste van deze twee, Thieu, trouwde met Thea van Kordelaar. Hun oudste zoon Jacques (geb. 1942) werd directeur van Koninklijke Shell Nederland. Van 1999 tot 2005 was hij voorzitter van de landelijke werkgeversvereniging VNO-NCW. De Graan- en Meelhandel van Schraven-Eijsbouts, die in 1966 nog fuseerde met de Koninklijke Mengvoederindustrie Meulemans te Ravenstein, hield in 1969 op te bestaan.

 

Mathieu Schraven in 1935 (foto:www.deautovanmnopa.nl)

 

De molen aan de Ringbaan Zuid waar de handel in meel en granen van Schraven Eijsbouts van 1900 tot 1937 was gevestigd, heeft er nog jaren zonder wieken en kap bij gestaan. Met moeite is op de zijgevel nog de naam van de firma te lezen en de woorden magazijnen, meel, granen en Piushaven (waar Schraven Eijsbouts in 1937 naartoe verhuisde). Achter de molen staat de kerk van de parochie Broekhoven II, waarvoor de eerste steen was gelegd in 1924. Deze creatie van architect Jos Donders heeft amper 50 jaar bestaan: in 1974 werd ze al afgebroken. De foto zal rond 1960 zijn genomen.

 

Bedrijvigheid bij Schraven-Eijsbouts aan de Piushaven (foto:www.deautovanmnopa.nl)

 

Thieu Schraven (geb. 1945)

Jean-Paul Belmondo

kleinzoon van de Reus van Broekhoove (zie hiervoor) en genoemd naar zijn vader (Thieu). Hij werd vanwege zijn uiterlijke gelijkenis ook wel genoemd naar de beroemde Franse filmster, stuntman en versierder Belmondo. Thieu trouwde met Marie-Louise Remmers, een dochter van Jan "Meenie" Remmers (zie daar).

 

dr. Albertus (Bert) Antonius Josephus Schuerman (Stoppeldijk 1906 - 1977)

Den Dòkter (2)                           

was huisarts, maar vooral bekend omdat hij liefst ruim 30 jaar voorzitter is geweest van voetbalclub Willem II en werd met name in die omgeving Den Dòkter genoemd. Hij woonde en hield praktijk in een groot huis op de hoek van de Groenstraat en de Broekhovenseweg dat Castagnola heette en later moest wijken voor de bouw van de supermarkt Lekker en Laag. Oorspronkelijk uit Hulst (Zeeuwsch-Vlaanderen) afkomstig vestigde Schuerman zich in 1933 in Tilburg. In 1936 werd hij bestuurslid en in 1946 voorzitter van Willem II, wat hij tot zijn dood bleef. In zijn periode als voorzitter nam Den Dòkter ook wel de taak van medisch verzorger op zich. Als een voetballer onder de wedstrijd geblesseerd raakte en hij het veld op moest, ging dat met zijn zware postuur moeizaam. Op een keer werd er vanaf de tribune geroepen: "Kèk toch es hoe die der tussenöt naajt!" De praktijk van Schuerman werd in 1971 overgenomen door zijn zoon Fons die er tot zijn vervroegde pensionering in januari 2004 huisarts was. Ook was Schuerman junior van 1971 tot 1988 clubarts van Willem II.

Dr. Bert Schuerman huurde huize “Castagnola” van de eigenaar van naastgelegen autobedrijf. Oorspronkelijk was dit huis in 1911 gebouwd in opdracht van Manille Bogaerts, die om de hoek aan de Groenstraat een bedrijf had in landbouwmachines e.d. en heette eerst dan ook “Huize Agricultura”. Toen dit bedrijf in de crisisjaren rond 1930 failliet ging, werden alle grond en opstallen gekocht door de buurman die aan de Broekhovenseweg een autobedrijf had. Deze verhuurde zoals gezegd in 1933 het huis aan Den Dòkter. Die vroeg aan zijn huurbaas of hij de naam mocht veranderen in “Castagnola” vanwege drie grote kastanjebomen die er stonden, en dat mocht. In het fabrieksgebouw vestigde zich Mutsaerts Kinderwagenfabriek (zie Charles Mutsaerts).  

 

Voorzitter Schuerman (links) stelt de spelers van Willem II voor aan Koningin Juliana (rond 1960). De hand die wordt geschud is van Frans van de Luijtgaarden (foto uit: Willem II, 40 jaar Betaald Voetbal deel 1, door Kees Kolen, Tilburg 1998).         

  

De oude situatie aan de Broekhovenseweg op de hoek met de Groenstraat, ruim vóór 1933 toen het huis nog “Agricultura” heette. De nog jonge kastanjebomen staan opzij, langs de Groenstraat. Rechts het bedrijfsgebouw waar later Mutsaerts Kinderwagens zich vestigde.

 

Onder het voorzitterschap van den Dòkter viel er weleens wat te vieren bij Willem II. Hier wordt hij op de handen gedragen van v.l.n.r. Rinus Formanoy, Piet van Beers en Jan van Roessel (coll. Willem II).

 

Zoon Frank Schuerman mocht de bloemen voor zijn vader aannemen, toen die in maart 2023 postuum werd benoemd tot erelid van Willem II. Naast hem Pia Arts, die dit deed voor haar vader Pius Arts (zie daar. Bron: BD 12.03.23, foto: Pro Shots, Toin Damen).    

 

Janus C. Schults

den Broekhoest

Hij was kastelein die naar men zei last had van “winderigheid”, vandaar de bijnaam. Hij werkte in een buurtcafé op de Koningshoeven (nr. 125) dat bekend stond als “Nort Schults” naar de vader van Janus, Naris Schults, die de zaak zeker al in 1940 runde. Er werd gekaart en gebiljart en er was een vogeltjesclub thuis. Janus Schults, die niet zo’n kastelein-type was, had overdag een andere baan. Zo stond hij in het adresboek 1953 vermeld als kantoorbediende. Zijn vrouw Cor deed dan het meeste werk in het café. Zo’n “gedeelde werkplek” kwam wel meer voor. In 1970 werd het café gesloten (zie in het Groot Tilburgs Horecaboek door Patrick Verbunt en Dinga de Bruijn).  

Café Schults wordt ook wel vermeld op het adres Hoevenseweg 125. In 1900 kwam het hele tracé vanaf de huidige Sint Josephstraat tot de A58, destijds: “Van de herberg De Hoed (ook bekend als ‘In den Hoogen Hoed’, zie bij Charles Bastings) tot de grensscheiding met Moergestel,” officieel Hoevensche weg te heten. In 1924 werd het grootste deel van deze weg, te weten van de Piushaven tot de genoemde grensscheiding, officieel De Koningshoeven genoemd, welke naam al in de 19e eeuw (officieus) werd gebruikt voor het gebied waar Koning Willem II een aantal hoeven met veel grond bezat. Later werd het wegdeel van de Sint Josephstraat tot de Piushaven de Prinsenhoeven genoemd en van Piushaven tot de inmiddels dit gebied doorkruisende Ringbaan Zuid de Hoevenseweg. Het deel dat De Koningshoeven bleef, begon hierdoor pas iets ten zuiden van de Ringbaan Zuid (nu: bij het Bastion hotel) en gaat nu tot het viaduct over de A58). Door deze opdeling van de route komt nummer 125 niet meer voor en is er ook niets meer te zien dat herinnert aan het vroegere café Schults (zie ook: De straten van Tilburg door Ronald Peeters, Tilburg 1987, pag. 88)

 

Café Schults rond 1960 (coll. RAT)  

 

Louis Schuurkes sr. en jr.

de Loowiekes

medio 2004 werd het feit gevierd dat kapsalon Schuurkes aan de Korvelseweg toen 75 jaar bestond en daar al lang niet meer weg te denken is. In 1929 werd de zaak door Louis en Jeanne Schuurkes opgezet in de Mariastraat, in 1937 verhuisden ze naar een pand aan de Zomerstraat, waar ze wegens een binnenstadsreconstructie in 1961 uit moesten. Vanaf dat jaar zijn ze gevestigd aan de Korvelseweg. In 1968 nam hun zoon Louis de zaak over, die in 1987 zíjn zoon Louis verwelkomde in de zaak. Enzovoort? In 1989 begon dochter Marion naast de heren- een damessalon.

  

Jan Sebregts

Ootje Jan

werkte op et Gasfabriek en praatte hakkelend.

 

Toon Seebregts

Toon Lèk of Toon Zêep

textielarbeider uit de Hoogvensestraat. De reden van zijn eerste bijnaam is niet bekend, de tweede is een verbastering van de achternaam die ook bij Zeebregts voorkomt.

 

Henrica (“Riek”) Josefina Maria Segers (Enschot 1918 – Udenhout 2022)
Zuster Segers
Zij was gedurende haar werkzame leven actief in de plaatselijke zorg. Daarom kende iedereen in Berkel-Enschot en Heukelom haar als “Zuster Segers.” Zij kwam uit het gezin van de uit Tilburg afkomstige Gerardus (“Graad”) Josephus Maria Segers (x 1906 Maria “Marie” Elisabeth van den Hout), dat elf kinderen telde en in Enschot een boerderij bewoonde aan de Enschotsebaan 27.
Begin 1954 werd Riek aangesteld als wijkverpleegkundige bij het Wit-Gele Kruis in Berkel-Enschot. In die rol onderzocht en behandelde zij tal van inwoners van deze gemeente. Het kruisgebouw aan de Abdijlaan was haar basis, maar zij was ook vaak te zien op haar (brom-) fiets of later in haar Dafje onderweg naar haar “klanten”. Tot medio 1979 bleef zij werken als wijkverpleegster. In december 2022 stierf de ongehuwd gebleven Zuster Segers op 104-jarige leeftijd - een plaatselijk record, naar men zegt - in woonzorg locatie De Eikelaar in Udenhout, waar zij de laatste zeven jaar van haar lange leven woonde (bron: Rinus van der Loo).

 


Deze foto van het gezin Segers – Van den Hout is gemaakt ter gelegenheid van de zilveren bruiloft in 1931 van de ouders Graad en Marie. Riek staat helemaal links op deze foto (uit Het Geheugen van Tilburg, coll. fam. Segers).
 

Franciscus (Frans) Theodorus Lucien Marie Siemer (Gorinchem 1887 - Tilburg 1966), tijdelijk pater Patroclus

de Siemer, den Olliemeuleman of de priester-bohémien

 

De Siemer in zijn kamer in de Oliemeulen (foto: coll. RAT)

 

priester/pater, leraar Frans, Duits en aardrijkskunde aan het St.-Odulphuslyceum, waar hij ook nauw betrokken was bij vereniging NOS. Geestelijk leidsman van studenten Leergangen en Kunstacademie. Was zelf verdienstelijk beeldhouwer, houtsnijder, graficus, schrijver/dichter en regisseur. Samengevat kon men hem leraar, kunstenaar en inspirator noemen. Woonde lang in de Oliemeulen, Reitse Hoevenstraat 30 (zie hoofdstuk 4, Oliemolen 2) waar het altijd een komen en gaan was van studenten die er discussieerden over kunst en cultuur. Aan deze tijd herinnert de tweede bijnaam, die ook de titel was van een lied dat studenten van Sint Leonardus (of kortweg “Leendert”, zie hoofdstuk 2 en zie hoofdstuk 4 onder Vòskes) over hem hadden gemaakt. Bekend waren de wandel- en fietstochten die Siemer organiseerde voor zijn leerlingen en studenten. Tijdens deze omzwervingen werden er volop schetsen van de omgeving gemaakt. Op 17 juni 1962 werd in Hilvarenbeek op grootse wijze het gouden priesterfeest van de Siemer gevierd. Dit volksfeest, dat buiten zijn medeweten door vrienden voor hem was georganiseerd, nam het gehele centrum van die plaats in beslag. De Siemer heeft de laatste circa zes jaar van zijn leven gewoond in het klooster van de zusters Franciscanessen aan het Wilhelminapark (hoek Dr. Nolensstraat).

De Siemer was met P.C. de Brouwer (zie daar) betrokken bij de paterskwestie. In zijn tijd bij de Fraters van Tilburg ging hij door het leven als pater Patroclus. Beide priesters waren bezield van de Brabantse zaak en wilden via Brabantia Nostra een herwinning van het Brabants zelfbewustzijn bereiken. Dit katholiek "Brabantisme", ontstaan uit het Brabants Studentengilde van Onze Lieve Vrouw, kwam in 1935 naar buiten met het tijdschrift Brabantia Nostra. Onder haar aanhangers hoorde een grote groep Brabantse beeldende kunstenaars en schrijvers zoals Frans van der Ven (1907-1999, pseudoniem: Frank Valkenier) en de elders in dit boek vermelde Luc van Hoek, de gebroeders Frans en Kees Mandos, Jos Zeegers, zuster Oda Maria (Swagemakers) en de architect Jos. Bedaux. Zij deelden hun liefde voor kunst en cultuur met het katholieke geloof en een regionale trots. Aan de heilige Maria werd toegeschreven dat de provincie Noord-Brabant de oorlog redelijk overleefde en op een relatief vroeg tijdstip werd bevrijd van de Duitse bezetter. Daarom werden er na de oorlog in de provincie tal van mariakapelletjes gebouwd, waarvan een aantal was ontworpen door Jos. Bedaux. De Siemer heeft onvergetelijke indruk gemaakt met zij humor, grillen en grollen op degenen die les van hem hebben gehad aan het Sint-Odulphuslyceum. Zijn creativiteit op velerlei terrein is legendarisch. Van zijn hand is ook het Lied van de Brabantse Eer, dat op het Sint-Odulphuslyceum werd gezongen op hoogtijdagen tot ver in de jaren 1950. Dit loflied op de H. Maria paste volmaakt in het gedachtengoed van de Brabantia-Nostrabeweging.

Over het Lied van de Brabantse Eer schreef Gerard “Catweazle” Steijns (zie ook hoofdstuk 3) in het gedenkboek 100 jaar Sint-Odulphus: "Zo zongen wij na afloop van de missen op hoogtijdagen van de school in de kerk van Noordhoek met de Schola Cantorum onder leiding van leraar lichamelijke oefening Goosen uit volle borst nog steeds het door Frans Siemer geschreven 'Lied van de Brabantse Eer'. Onder begeleiding van de kerkorganist Paymans die voor die gelegenheid letterlijk alle registers openzette, schalde over de hoofden van onze medeleerlingen dan de door ons uiteraard verkeerd geïnterpreteerde mededeling dat: “de Brabantse man en de Brabantse vrouw geslacht aan geslacht en in eeuwigheid” Maria moeder en hertogin van Brabant trouw zouden blijven, en dat alles nog wel mee (citaat:) “'t kruis in 't hart en 't kruis in 't hoofd."    

 

Het Lied van de Brabantse Eer, Frans Siemer (ill. Theo van Delft).

 

J. en A. Simons-Van den Brink

De Pötjeskôopman en Antje

Zij werd Antje genoemd, en begon als marktvrouw en winkelierster in galanterieën. Hij breidde het assortiment uit tot huishoudelijke artikelen. Hun zaak J. Simons-Van den Brink, vanaf 1912 aan het Smidspad (nr. 6), verhuisde rond 1950 naar de Nieuwlandstraat (zie foto hieronder en et Radioplèntje in hoofdstuk 4). In 2000, wanneer de zaak in totaal 88 jaar heeft bestaan, moeten Jan en Bea Simons (de derde generatie, beiden zijn 55 jaar) besluiten om deze bij gebrek aan opvolging te beëindigen. De zaak J. Simons-Van den Brink werd begin twintiger jaren ook bekend doordat zij als een van de eerste in Tilburg de autobus exploiteerde voor personenvervoer. De Pötjeskôopman (bron: H. Fitters uit herinneringen van Frans de Kok op cubra.nl) had kennelijk een ondernemende geest en wilde zijn grenzen verleggen. Simons onderhield een dienst van de Heuvel via et Gurke naar den Haajkaant èn trug. Bij hun poort aan het Smidspad hadden ze een grote hap uit de muur gehaald, omdat anders de bus met zijn brede spatborden er niet kon indraaien! Nu kwam het kort na de Eerste Wereldoorlog meer voor dat particulieren wilde busdiensten gingen onderhouden. Andere van deze diensten waren die van Van Meerendonk, tegenover het kerkhof van et Gurke en die van GEMT (Groenen En Mallens Tilburg). Dit duurde echter niet lang, want in 1926 kreeg de Tilburgsche Brockway Bus Maatschappij, genoemd naar een Amerikaanse producent van autobussen, een concessie voor zeven jaar van de gemeente om het locale busvervoer te onderhouden (zie in hoofdstuk 4: Brok-Wee).

 

 De Ford-bus van J. Simons-Van den Brink is startklaar voor vertrek op het traject Heikant – Goirke – Heuvel. Naast de bus staat chauffeur Antoon van den Brink. Voorin zitten Jan en Cor Simons. Op de dakrand (moeilijk te zien) een reclametekst voor het Roomsch Leven. Het kenteken voor het voertuig werd (bron: www.deautovanmnopa.nl) in 1923 uitgegeven op naam van J. Simons, Smidspad 6 (foto: Frits Robben, coll. RAT)

 

Ongeveer vijftig jaar lang konden de Tilburgers op deze prominente plek in het winkelcentrum bij J. Simons-Van den Brink terecht om hun pötjes èn pènnekes te kopen (foto: Jan Brieffies 1961, coll. RAT)

 

Noud van Sluijsveld (geb. rond 1900)

de Goj

woonde in de Oude Hoeksestraat (nu pastoor Smitsstraat). Men zei de Goj, hoewel deze bijnaam kwam van goej, te weten Noud van de Goeje. Familie van hem had een groentezaak in de Groeseindstraat.

 

C.F. Smarius, jezuïet (1823 – Chicago 1870)

de Lacordaire van Amerika

hij vertrok in 1841 naar de V.S. waar hij een geliefde pastoor werd en bekendheid verwierf door zijn redenaarstalent. Zo nam hij het met succes ten overstaan van zo’n zevenduizend toehoorders op tegen een beruchte methodistenpredikant. De bijnaam die hij daar kreeg verwees naar een beroemde Franse priester-jurist. In 1865 verscheen een bundel met preken van hem, getiteld: “Points of Controversy, a Series of Lectures” (tweede druk in 1867). Bij zijn overlijden niet lang daarna was Smarius pastoor in Chicago.  

 

Theo Smarius

Toet Smarius

een zoon van de bekende bakker. Dit bekende familiebedrijf op de plek waar de  Ringbaan Noord uitkomt op de Hasseltrotonde werd verkocht aan Bolletje.

 

Maria Anna (Miet) Smetsers (Berkel-Enschot 1905 – 2006, x Berkel-Enschot 1935 Lambertus Bakkers uit Tilburg, 1900-‘88)

Miet de Bèkker

Haar huwelijk met Lambertus (Bart) Bakkers leverde Miet de bijnaam op. Op haar aandringen ging Bart niet door als boer (maar vond wel werk bij de Boerenbod), want het gezin waar Miet uit kwam was van het boeren bepaald niet rijk geworden. Dat was het gezin van Marinus Smetsers en Adriana Maria Verstijnen uit Hoog Heukelom (toen nog bij Berkel-Enschot horend. Zie meer over Heukelom in hoofdstuk 4 bij et Guld van Ènschot). Dit was een kinderrijk, naar later bleek ook sterk, gezin. Niet alleen Miet werd meer dan 100 jaar, ook haar broer Ties (1917-2021) bereikte de leeftijd van de zeer sterken en haalde liefst bijna 104 jaar! Bovendien hadden zij een broer en een zus die resp. 96 en 92 jaar zijn geworden. Miet moest al jong aan het werk en kwam terecht in Tilburg Noord, bij boer Vugts. Daar, in de Heikant, leerde zij haar Bart kennen. Na zijn overlijden in 1988 verhuisde Miet naar Woonzorgcentrum De Heikant. Toen zij daar 100 jaar werd, in 2005, kwam burgemeester Vreeman haar persoonlijk feliciteren, in vol ornaat en met een hartelijke omhelzing. Voor Miet de Bèkker, die zoveel had zien veranderen maar toegaf zelf altijd wat boersheid te hebben behouden, was dit een groot moment (bron: Rinus van der Loo, en Hub Dohmen in het BD van 13 april 2005).

 

Grafsteen op de begraafplaats Petrus Donders in Tilburg Noord.

 

Marinus Smetsers (1895-1964, x 1925 Elisabeth Joanna Maria van Deursen, 1899-1989)

den Bèèr

Geboren in Berkel-Enschot. Zij woonden aan de Bosscheweg in Enschot, waar gezegd werd dat de vrouw des huizes de meest beklagenswaardige inwoner van het dorp was, want: “Ze heej ne bèèr van en meens èn vèèrekes van jong.” De moeder van Marinus heette Joanna de Beer. Of dat ook iets met de bijnaam te maken had is onbekend. Den Bèèr stierf 1964 in Tilburg en werd begraven in Enschot. Zijn (“beklagenswaardige”) vrouw, die in Tilburg geboren was, stierf daar ook (bron: Rinus v.d. Loo)

 

Marinus en Elisabeth Smetsers – van Deursen (coll. myheritage.com)

 

Cornelis Smeulders (1852 - 29 oktober 1930)

Kiske de Paoter

 

Cornelis 'Kiske de Paoter' Smeulders, geschilderd door H.F.J. Weijers in 1891. Collectie Stadsmuseum Tilburg.

 

hij zong liedjes voor de kinderen op straat en bij scholen, hield ook preken staande op een kistje en leek met zijn lange, grijze baard en haren veel op een missiepater. Ze zeiden dat hij zelf dacht dat hij een pater was. Woonde op et Körvel, omgeving (huidige) Nieuwe Goirleseweg.

 

Jan-Baptist Smeulders

Tiest den Bullebak

hij was aannemer in de Hasselt

 

Toos Smeulders (1934-2000)

Toos Peperkoek

omdat zij heeft gewerkt bij de AHO-koekfabriek in Goirle.

 

Riet Smeulders-Van Gestel (1928-2002)

Riet Werdekker

is gehuwd geweest met Toon Smeulders. In de overlijdensadvertentie waarin dit stond kon geen verklaring worden gevonden voor haar afwijkende naam.

 

Henk Smit (Palembang 1934 – 2000, x Gerrie Janssen)

Opa Harley

omdat hij een motor van het merk Harley Davidson bereed toen hij niet meer zo heel jong was.

 

pastoor M.H.J. Smits (1892-1962)

den Dikke Smits

hij was als bouwpastoor van de parochie Groeseind bekend om de energieke wijze waarop hij geld voor zijn kerk bij elkaar bedelde met behulp van een enthousiaste groep van collectanten, de kèrkschôojers. Dat was hard nodig ook, omdat de in aanbouw zijnde kerk op 20 september 1929 nog eens grote schade opliep door een storm, en een kerk in zo’n arme wijk toch al moeilijk te financieren was. Smits was eerst kapelaan in de kerk van de Hoefstraat. Toen er een vacature ontstond in het Groeseind zei hij: “wie dáár pastoor wordt, moet heilig of zot zijn”. Hij werd het dus zelf, en toen hij later jubileerde voerde de parochie een revue voor hem op met als titel: “Nie hèèleg èn nie zòt”. Hij reed auto met, naar men zei, een blok ijzer naast zich als contragewicht! Zijn bijnaam was even terecht als nodig ook, daar ze in de naburige parochie Hoefstraat ook een pastoor Smits kregen (die minder gewicht in de schaal legde).

 

Adr. C.P. Smits

den Balbo

een broer van pastoor den Dikke Smits (zie hiervoor), die gemeentesecretaris van Goirle was. Hij werd zo genoemd omdat hij sprekend leek op graaf Balbo uit Noord-Italië, in die tijd bekend als fervent aanhanger van Mussolini.

 

Anneke Smolders

Keej Plèk

Zij had een snoepwinkeltje in de Pagestraat op Fatima. Toon Franssen, inwoner van Tilburg 1945-’71, schreef hierover: “In de jaren vijftig ging de jeugd van Fatima na de zondagse hoogmis van (pastoor) Piet van der Velden (zie daar) naar de Pagestraat. Achter het eerste woonhuis was een houten keet ingericht als snoepwinkel. Je ging daar met het dubbeltje, dat eigenlijk voor de collecte bestemd was, bij Keej Plèk stroopsòldòtjes kopen.”

 

Henk Smolders

de Slager

was de zoon van een slager. Ondanks het feit dat hij voor het werk in een andere branche koos - boekbinder bij Jan “Plek” van Laarhoven (zie daar) - bleef men hem associëren met zijn afkomst. Zaterdags bracht hij ook bestellingen voor de slagerij rond, vandaar. 

 

Kee Smolders

Tante Kee

zij was jarenlang dienstbode bij de familie De Rooij in de St. Josephstraat. Toen zij vijftig jaar bij deze familie in dienst was geweest kreeg zij daarvoor een koninklijke én pauselijke onderscheiding. De laatste was speciaal bedoeld om in haar persoon “de dienstbodestand” te eren.

 

Joost Smulders

de Chocoladebol

Hij was van circa 1970 tot ’80 de uitbater van café ’t Spinnewiel en de Jokerbar, beide aan de Heuvelring op nr. 35. In 2006 werd deze locatie toegevoegd aan The Gallery Uitgaanscentrum op het naastgelegen nr. 37. Waar de bijnaam Chocoladebol vandaan komt is niet bekend (bron: Groot Tilburgs Horecaboek van Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009, pag. 79) 

 

Nico Smulders

den Babbes

was een bakker naast het kerkhof van et Gurke.

 

Piet Smulders

(Piet) de Loebrie

was voor de oorlog 1940-'45 boer in de Hoefstraat (hoek Korte Hoefstraat) die bij de kaojong in de buurt bekend stond om zijn bruutheid. Als ze op z'n land kwamen bijvoorbeeld om er te schaatsen op zijn ondergelopen weiland, dan sloeg hij er al gauw op los. Ook gooide hij er zand over, om de ijspret bij voorbaat al onmogelijk te maken. Waar deze bijnaam vandaan komt is niet duidelijk (van loeder?)

 

Willem Smulders (1894-1977)

de Rôoje Fik

was een bekende persoon uit Hilvarenbeek met rood haar, die ook naar Goirle kwam om te kruien en langs de deuren te gaan met de dienstregeling van de BBA (busmaatschappij) en met nieuwjaarswensen soms nog tot in april. In Hilvarenbeek heeft hij na de oorlog van 1940-’45 een tijd gewoond in de schuur achter hotel De Valk (Gelderstraat) van de familie Van de Sanden.

 

Cornelia Smulders-Brocken

de Lèndemèm, of Kee Brok, of Kee Piek

vrouw die de slagerij, zult- en viswinkel J.B. Smulders-Brocken dreef in de Van Hogendorpstraat (nr. 53, tegenover kapper Bultje van Dijk, zie daar). Later was daar de Spar gevestigd. Haar eerste bijnaam kreeg zij omdat zij zo zwaarlijvig was.

 

Broer Snellen

Kòp Snèlle of de Kattemèpper

hij werkte in 1948 bij aannemersbedrijf Remmers. Men zei dat, als hij een kat over de bouw zag lopen, die er zo geweest was ("dès de mènne") en dat hij die volgende dag gebraden op z’n boterham had!

 

Dien Snellen

et Zòt Dientje

zwak begaafd “scharrelvrouwke” dat getrouwd was met Karel Dings. Ze woonde op Oel (Oerle, zie hoofdstuk 4) en ging van daaruit bedelend langs de boerderijen naar   Goirle, via de Abcovenseweg. Dan liep ze op en kiepedrèfke.

 

Piet Snels

Blènde Piet

Hij had samen met zijn zus Anneke een logement (Logement Snels) aan de Anna Paulownastraat in de Koningswei (bron: Tilburgse Herinneringen, Hans Kremers)

 

Broer en zus Piet en Anneke Snels voor hun logement in de Koningswei.

 

Chris Snels

Lange Chris

Woonde rond de oorlog in de Anna Paulownastraat in de wijk Koningswei (zie hoofdstuk 4, de Waaj). Hij was een broer van Anneke Snels, die in dezelfde straat samen met hun slechtziende broer (zie hiervoor bij Blènde Piet Snels) een net logement runde. Chris hield de boel mee in de gaten, om het allemaal rustig en ordelijk te laten verlopen (bron: “Belevenissen in de Anna Paulownastraat rond/tijdens WO II” door Wilma Willemse op “Het Geheugen van Tilburg”, mei 2008). 

 

Arnoldus (Nol) van Sommere (Batenburg 7 januari 1842 - Vught 22 mei 1928, x Cornelia Bakker overl. 1906)

Jan Viool, of Nol Kras, Manke Nol, de Zwaaf, Nol Viool, Jan Fiedel, de Fiedelman, Nol Fiedel of den Brobbelèèr

 

Jan Viool, geschilderd door Jan van Delft. Collectie Stadsmuseum Tilburg.

 

hij was een manke straatviolist met een grote plaatselijke bekendheid. Geboren in Batenburg (Gld.) ging hij in 1866 als zoeaaf vechten voor de paus (zie hoofdstuk 4, den Artsekraant). Zijn dienstverband in Italië liep in 1868 af, maar Nol was gewond geraakt en moest daar in het ziekenhuis blijven tot 1870. Toen kwam hij terug met een blijvende handicap aan zijn been. Aan dit slecht afgelopen avontuur had hij een van zijn bijnamen te danken. Een jaar later (1871) trouwde Nol van Sommere met Cornelia Bakker uit Edam. Zij kregen een dochter, en woonden eerst afwisselend in Tilburg, Turnhout en Breda. In 1886 vestigde het gezin zich definitief in Tilburg waar zij o.a. in de wijk Heuvel en in de Nieuwstraat hebben gewoond. Nol ging hier de kost verdienen als straatmuzikant. Na de dood van zijn vrouw in 1906 kreeg zijn leven een zo mogelijk nog triestere wending. Het liep steeds verder bergafwaarts met hem. In 1914 werd hij opgenomen in het St. Josephgesticht aan de Lange Nieuwstraat en in 1918 in huize voorburg te Vught. Uiteindelijk stierf Nol daar na 10 jaar verzorging.

Het leven van Arnoldus van Sommere ging niet over rozen, verre van dat. Na zijn terugkeer uit Italië moest hij gehandicapt door het leven. Hij leidde een rusteloos en zwervend bestaan. Zoals zoveel zoeaven kwam hij tot de slotsom dat Tilburg hem de beste mogelijkheden bood, maar ook na zijn vestiging hier in 1886 verbleef hij nooit lang op één plaats. Hij voorzag in zijn levensonderhoud door met zijn viool op te treden, niet alleen als straatmuzikant maar ook tijdens kermissen, bij zilveren bruiloften, gildefeesten, dans- en trouwfeesten. Hij bracht ook vaak gezelligheid in zomaar een café, en placht dan zelf stevig mee te drinken. Dan moest hij ’s nachts in kennelijke staat soms nog een heel eind naar huis lopen. Dat kostte Nol eens zijn enige bezit, zijn viool, toen hij op een nacht werd beroofd door een paar schavuiten die zijn instrument vernielden toen hij zich verzette. Nol ging meteen aangifte doen bij de politiepost Goirke. Agent Van der Heijden noteerde hierover in zijn rapport van 11 juli 1904: "……… heb ik een zekere Van Zommeren over de vloer gehad, muzikant van beroep, woonachtig in de Korvelsche Nieuwstraat (n.b. hij was dus echt een heel eind van huis!) die aangifte kwam doen van de ontvreemding van zowat het belangrijkste wat hij bezit, zijn viool." Het levensverhaal van Manke Nol heeft meerdere auteurs geïnspireerd. Zo schreef Jan Smeets daarop het poppenspel “De Florentijnse Seerenaode” en maakte de Tilburgse dialect-dichter pater Piet Heerkens het volgende vers:

 

"Jan Viool

die langs de deuren liep

geurde naor 'n vuil riool                                                                                          

en in de schuren sliep.                                                

Hij fiedelde zo-mar-ongeveer                                                                                                               

ten naoste-bij wè raok;

hij ha bij schôon en lilluk weer

't viooltje aon zijn kaok."                                          

 

Eduard A.M. van Spaendonck (1874-1931, x Louise Mutsaers)

de Gouwen Aop

hij moet in ieder geval rijk geweest zijn. Directeur van wollenstoffenfabriek André van Spaendonck en Zn. (zie ook hoofdstuk 4: de Gouwe Aopekôoj). Eduard A.M. was een broer van Carolus (Charles) G.J.M. van Spaendonck (1858-’98) die uit zijn tweede huwelijk twee bekende zonen kreeg: den Dree (zie hoofdstuk 3) en Barend (zie hoofdstuk 2 bij den Fabriekaantebond).

 

Oude foto van wollenstoffenfabriek G.C. van Spaendonck aan de Koestraat, vanaf 1921 André van Spaendonck en Zonen. In de laatste fase (1961-’70) was de fabriek ook bekend onder de naam Spandon, gevestigd op het industrieterrein Noord (foto: coll RAT)

 

mr. Eduard A.J.A.M. van Spaendonck (1900-‘89, x Reinilda C.A.M. Dolk, 1910-2002)

de Meester (1)

omdat hij geen ondernemer was geworden maar jurist en notaris. Hij woonde in de J.P. Coenstraat en was een zoon van Eduard de Gouwen Aop van Spaendonck.

 

Wilhelmus (Wim) Cornelius Antonius Maria van Spaendonck (1903-1977, x 1928 Leonia "Nietje" Maria Antonia Ignatius van Spaendonck, 1906 – Deventer 1999)

Bok van Spaendonck

woonde in de jaren 1960 aan de Ringbaan-Oost op de hoek met de Daendelsstraat. Hij was eerst directielid van André van Spaendonck & Zonen en daarna (in 1938) werd hij oprichter en directeur van de Wollenstoffenfabriek Triborgh (Bisschop Zwijsenstraat, zie hoofdstuk 4: et Kastiltje). Hij was een zoon van Eduard de Gouwen Aop van Spaendonck, en werd volgens sommigen ook wel bij dezelfde bijnaam als die van zijn vader genoemd. Zijn vrouw was een dochter van Gerardus Cornelis Josephus Maria van Spaendonck (x Leonia Maria Hortensia Janssens), en een zuster van Lieneke "Wiepie" Mutsaerts-van Spaendonck (zie daar). Wim C.A.M. was ook een neef van den Dree en Barend van Spaendonck.

Wim "Bok" van Spaendonck was ook beschermheer en financier van de harmonie Capelle Sint-Jan (zie hoofdstuk 2: Kapèlle Den Bok), die als mascotte een echte bok had. Wim marcheerde altijd gekleed in jacquet mee met de harmonie Capelle Sint Jan, samen met het verdere bestuur en naast de mascotte. Deze harmonie was als eerste in Nederland op "Engelse drill" geschoeid. Daarvoor was verantwoordelijk Rochus van Ieperen, commandant van de Koninklijke Militaire Kapel en een vriend van Van Spaendonck. Van Ieperen leverde iedere week een drill-sergeant-majoor om de leden van Capelle Sint Jan exercitie en drill bij te brengen, en de harmonie leverde Wim van Spaendonck een leuke bijnaam op!

 

Harmonie Capelle Sint Jan brengt in 1951 een aubade aan haar voorzitter Kuijsters in de Bisschop Zwijsenstraat vanwege diens 40-jarig dienstjubileum bij de NV Volt. Vooraan, oog in oog met de jubilaris, staat Wim van Spaendonck met de bok, waarvan helaas maar een glimp te zien is (foto: coll. RAT)

 

Cees Robben. Omslag van Prentebuukske 3 (Bergmans, Tilburg 1980) geïnspireerd op Capelle Sint Jan en diens bok.

 

drs. Carolus (Karel) Gerardus Leonardus Maria van Spaendonck (1913-2005, x Maria “Ria” Theresia Schoemaker)

de Lange van Spaendonck

lange magere man, directeur AMRO-bank Tilburg, woonde in de Burgemeester Van Meursstraat, daarna Bredaseweg. Na zijn pensionering gingen zij een aantal jaren in Zuid-Afrika wonen (waar enkele van hun kinderen zich eerder hadden gevestigd) en later keerden zij terug naar Tilburg.

 

Gerardus Emilius Josephus Ignatius van Spaendonck (1907-’67, x 1937 Gertruda Horsten, 1913-2003)

den Aad

was van de ververij op de Koningshoeve en getrouwd met Gertruda Horsten (zie hierna). Van hem was de uitdrukking bekend over iemand die hij niet de slimste vond: “Dieje meens is zôo stòm dèttie nog gin mus kan maoke, al kreegie de vèère kedoo!” 

 

Gertruda v. Spaendonck-Horsten (1913-2003, x “Aad” van Spaendonck)

Truusje van het Kousenhuis

ze werd zo genoemd omdat zij de dochter van de eigenaar van een kousenwinkel op de Heuvel was (Horsten van Geel, nabij de Korenbeurs). Als weduwe hertrouwde zij met de apotheker Cees Klotz (van apotheek Kersemaekers, Wilhelminapark).

 

Jan Willem van Spaendonck (1936-2014, x 1962 Angeline M.A.P.G. van Thiel, geb. Beek en Donk 1939)

Dimpel van Spaendonck

 

Carnaval 1985: de prins met zijn gevolg voor het station aan de Spoorlaan, v.l.n.r. Jan Melis, Jan Willem van Spaendonck (Prins Dimpel I), Han van Eijnden en Jan Smarius. 

 

dankte zijn bijnaam aan de voorkeur van zijn vader Barend Jan voor het whiskymerk Dimple. Vader zag namelijk een kuiltje in de kin van zijn pasgeboren zoon, wat hem deed denken aan de typische 'kuiltjes' in de fles met zijn lievelingsdrank: 'dimple' betekent 'kuiltje'. Dimpel is van 1985 t/m 1987 prins carnaval van Tilburg geweest onder de naam Prins Dimpel den Irste. Als textielondernemer begonnen bij W. Brands en Zonen, waarna NETEC (Nederlandse Textiel Combinatie, een kortstondige samenwerking tussen Thomas de Beer, W. Brands en Zonen en Pessers-van Zuylen), waarin ook geïnvesteerd werd door mr. J.H. de Pont. Dimpel van Spaendonck zette in 1968 zijn loopbaan voort bij de bouwonderneming IGB, vervolgens bij Boskalis, Heijmans (Rosmalen) en tot slot voorzitter van de Raad van Bestuur bij de Vermeer Groep te Hoofddorp (later gefuseerd tot Dura Vermeer Bouwbedrijven). Daarna terug op het oude honk is hij zich gaan inzetten voor bouwen en wonen in Tilburg met name in het kader van het Centrum Architectuur en Stedenbouw (CAST) en woningcorporatie Tiwos. Mede vanwege zijn verdiensten in bestuurlijke functies bij belangenorganisaties in de (Tilburgse) bouwwereld werd hij in 2003 door de Tilburgse Bouwsociëteit benoemd tot Bouwer van Verdienste. 

 

dhr. Spaeridans

de Sparrie

was in et Gurke als voorzitter van Gymnastiekvereniging St. Dionysius zeer bekend.

 

Frank van Sprang (geb. 1948)

Spoek of Spooky

hij bouwde bekendheid op als scheidsrechter in de Tilburgse hockeywereld en werd eind 1999 ook uitgeroepen tot Clubscheidsrechter van de Eeuw van de Tilburgse Mixed Hockeyclub "Tilburg". Zijn betrokkenheid bij die club ging verder dan alleen de scheidsrechterij. Zo zat hij jarenlang in de weekends achter de wedstrijdtafel om toe te zien op het verloop van het wedstrijdprogramma en om op alle vragen een antwoord te geven. Ook na de fusie met de hockeyclub Forward ging Spoek hier een aantal jaren mee door. Zijn netwerk in de hockeywereld was onmetelijk groot.

 

Van Sprang namens Tilburg aan het werk als scheidsrechter tijdens het worldmasters veteranentoernooi 2006 in Krefeld (coll. Karel de Beer)

 

Louis van Sprang

de Zingende Kastelein

runde met Doortje café Zomerlust aan de Oisterwijksebaan (aan gene zijde van het Wilhelminakanaal). Dit in 1936 door Doortje Kromhout en haar man begonnen café is befaamd geworden vanwege het grote assortiment bieren: zeven van het vat en ongeveer 150 soorten uit de fles. Louis van Sprang, die na Doortje's scheiding met haar de zaak voortzette, heeft als operazanger ooit zelfs opgetreden in Algerije, vandaar de bijnaam. Later is Doortje's zoon, Tejo Kromhout, uitbater geworden van het café. In 2001 heeft trouwe bezoeker Jeroen Ketelaars de geschiedenis van het café vastgelegd in een boekje: "Café Zomerlust (even over de kanaalbrug) 1936-2001." 

 

juffrouw Stads

Jaanske Spiers

zij was onderwijzeres aan de Theresia mèskesschool in Goirle en men zei dat ze “met consumptie sprak”. Het kwam overigens wel meer voor dat men dan ‘spiers’ werd genoemd. Het nam allemaal niet weg dat zij zeer gewaardeerd werd als leerkracht. Zij stond bekend als een bescheiden persoon die heel actief was in de Maria Boodschapparochie in Goirle waar Leo Pessers, een zoon van den Gouwen Bult (zie daar), (bouw-) pastoor was.

 

Cato Stakenburg

Tooke Rommel, Tooke Staak of Too Staok

Zij had in ieder geval vóór 1940 op et Gurke (Goirkestraat 55, tegenover het kerkhof) een “winkel van sinkel” met ook speelgoed. De spullen in haar winkeltje hadden weinig waarde, en alles wat ze had verkocht ze voor een dubbeltje. Vandaar haar bijnaam Tooke Rommel.

Als iemand haar winkel betrad, naast de overdekte poort van de bloemist Nico Derksen (“de Witte”, zie daar), dan klonk de winkelbel luid. Tooke had een - ook vrijgezelle – zuster die een hoeden- en pettenzaak had. In ieder geval rond 1920 woonden de beide “Staken” samen in het huisje op de foto (bron: Herman Fitters, herinneringen van Frans de Kok, op CuBra, KLIK HIER )

 

In dit pandje, hier op een foto uit 1965, had Tooke Rommel voor de oorlog haar winkeltje in speelgoed e.d. (foto van Tilburgse Herinneringen op Facebook)

 

Piet Stams (Boxtel 1851-1914, x Aloysa Konings 1852-1915)

Peestamp

 

Piet Stams in een landelijke setting (foto: coll. RAT)

 

hij werd geboren in Boxtel en zijn vrouw kwam uit Moergestel. Over hem gingen heel wat verhalen. Hij zou ruw zijn maar werd ook gewaardeerd om zijn grappen. Hij was met name creatief in het bedenken van list en bedrog om gratis aan de kost te komen. Als hij daarvoor werd opgepakt maakte hij op het politiebureau “Stamps” van zijn naam. Daar komt zijn bijnaam vandaan. Piet Stams werd in 1912 ernstig ziek en ging naar dokter Bloemen in de Gasthuisstraat. Om deze geneesheer te kunnen betalen voor zijn diensten verkocht hij hem op termijn zijn skelet. Zo kon het gebeuren dat na zijn dood in 1914 het skelet van Piet Stams de praktijk van huisarts Bloemen (na 1922 Jan Bloemen jr.) sierde. In 1989 verhuisde deze “Pietje de Dood” naar museum de Doornboom in Hilvarenbeek.

 

Foto die in 1905 de kolommen van de Nieuwe Tilburgsche Courant haalde (coll. RAT)

 

Ad Staps (geb. rond 1933)

den Dappie

hij werd geboren rond 1933 en woonde tot rond 1960 in de Kasteeldreef. Waar hij deze bijnaam aan te danken heeft is niet bekend. 

 

Johan Stekelenburg (Maarssen 1941 – 2003, x Heleen Hoekstra)

Ons Johan, of de Veiligheidsburgemeester

 

 

hij werd in 1997 burgemeester van Tilburg als opvolger van mr. G. Brokx (zie daar) en bleef dit tot aan zijn overlijden in 2003. Hij was de eerste in dit ambt zonder katholieke (partij-) achtergrond en toonde ook voor het overige een heel ander profiel dan zijn directe voorganger. Stekelenburg was aimabel, toegankelijk en geen harde onderhandelaar. Hij was ook niet iemand die “over lijken” zou willen gaan om te scoren voor de stad. Niettemin moet hij goed geweten hebben wat onderhandelen is, want eerder was hij 31 jaar lang medewerker respectievelijk bestuurder van de Federatie Nederlandse Vakverenigingen FNV (waarvan tussen 1988 en 1997 als voorzitter). Hij had een groot aantal nevenfuncties, in de politiek (lid van de Eerste Kamer voor de PvdA vanaf 1999, tevens fractievoorzitter) en in een aantal organisaties van gezondheidszorg, welzijn, sport en het bedrijfsleven. Werd als PvdA-kopstuk begin 2003 nog beschouwd als een serieuze kandidaat voor het premierschap maar moest zich vanwege zijn ernstige ziekte terugtrekken. Andere bijnamen van hem die deels nog uit zijn vakbondsperiode dateerden: de Steek, Mooie Johan, Bruggenbouwer, Spelverdeler en het Poldermens. De laatste verwees naar het “Poldermodel”, de in de jaren 1990 in Nederland met succes gehanteerde aanpak van regering, werkgevers en werknemers om via de weg van gezamenlijk overleg uit een economische impasse te raken. Johan Stekelenburg heeft als vakbondsbestuurder in dat proces een belangrijke rol gespeeld. Ook de sterk toenemende veiligheidsproblemen in de stad Tilburg had hij het liefst in goed overleg willen regelen, maar Stekelenburg werd toch steeds meer gedwongen om streng op te treden. Vanwege zijn grote betrokkenheid bij deze problematiek werd hij ook wel “de Veiligheidsburgemeester” genoemd.
Toen kort na de gemeentelijke herindeling in 1997 Johan Stekelenburg aantrad als burgemeester van de grotere gemeente Tilburg, werd hij in de tot kort daarvoor zelfstandige gemeentes Berkel-Enschot en Udenhout onthaald op een plechtigheid met aan het slot een vendelgroet door het gilde St. Joris St. Sebastiaan (zie hoofdstuk 2: Et Guld van Ènschot). Toen nieuwe burgemeester Stekelenburg deze groet in dank had ontvangen, werd hij vervolgens door de menigte spontaan met een gescandeerde “Den Stêek” toegejuicht. Men hoopte immers op betere tijden nadat zijn voorganger Brokx zich niet zo populair had gemaakt in deze contreien! (bron: Rinus v.d. Loo).

 

dhr. Stokkermans

Stòkker Pinneke

hij had veel geld, maar nog meer moeite om het uit te geven. Hij woonde in de Hasseltstraat.

 

mevr. Van Stokkum

de Pappegaoj

die in de Minister Talmastraat woonde. Werd zo genoemd vanwege haar enigszins kromme neus. Van Stokkum was haar meisjesnaam. Niet bekend is of en met wie zij getrouwd was.

 

Chiel Stoopen

de Gouwen Giel

hij was rond 1900 boer aan de Capucijnenstraat. Men zei dat hij heel erg rijk was (vandaar de bijnaam) maar dat hij ook heel zuinig was. Hij had rood haar en een opvallend rode nek. Een kleinzoon van hem (J.C.M. Stoopen) was rond 2000 in dezelfde sector werkzaam, verkocht o.a. asperges, maar dan aan de Gilzerbaan (nr. 200). 

 

Piet Swaans

Piet Mèèl

werkte in de zaak met de molen van Schraven (zie Jacobus Henricus Schraven) op de hoek van de Ringbaan-Zuid en de Broekhovenseweg (later aan de Piushaven). In dit meelbedrijf was zoals toen gebruikelijk geen gelegenheid om te wassen of douchen. Dus moesten de mensen “onder et mèèl” naar huis.

 

J. (Sjaak) F.T. Swaans (1931-2000, x Joke van Oosterhout, 1958-2008)

de Bananenkoning, ook: Sjaak Lip of Sjaak Banaan

hij had een groente- en fruitzaak in de Akkerstraat (nr. 50) die hij De Bananenkoning noemde, en kreeg vervolgens ook zelf deze "titel". Maakte in de jaren zestig en zeventig een hele show van zijn bananenverkoop op groente- en fruitmarkten (o.a. die van de Besterd), wat bij veel Tilburgers nog lang in de herinnering bleef hangen. Onder gasten van de Zanzibar in de Tuinstraat stond hij ook bekend als Sjaak Banaan. Als Sjaak er binnen kwam moest er tangomuziek uit de jukebox komen en deelde hij royaal rondjes uit (foto’s: Tilburgse Herinneringen op Facebook. De tweede foto is daar bijgeplaatst door Lion Verhaaren)

 

Sjaak de Bananenkoning in 1950 tijdens de maandagse maandmarkt op de Heuvel (coll. RAT)

 

 

 

 

Hubertus (Hubert) Bernardus Swagemakers (1836 – Hilvarenbeek 1909)

Heer van Hilvarenbeek, Diessen, Riel en Westelbeers

 

 

hij was textielfabrikant die eigenaar was geworden van het heerlijk jachtrecht van Hilvarenbeek en omgeving. Hij ging zichzelf toen ook maar Heer van Hilvarenbeek enz. noemen. Het jachtrecht was verbonden aan Huis Groenendaal in Hilvarenbeek dat hij had gekocht (later kwam daar een centrum voor trainingen e.d. van Philips). Daar is “Heer Swagemakers”, die tot 1903 had gewoond aan de Spoorlaan (nr. 28) en daarna enkele jaren in Brussel verbleef, in 1909 overleden. Hij was in zijn leven twee keer weduwnaar geworden en twee keer hertrouwd. Kinderen had hij uit zijn tweede huwelijk (1865) met Isabella Adriana Angelina Huberta van Alphen (1836-1902).

 

Frederikus (Frits) Maria Hubertus Swagemakers (1858-1932, x Henrica Josepha Maria van Roessel, 1859-1928)

den Dikke Frits

 

Portret van Frits Swagemakers (coll. Karel “de Goede” Swagemakers, zie daar)

 

omdat hij een zeer gezet postuur had. Woonde aan het Wilhelminapark en was wollenstoffenfabrikant bij Swagemakers Caesar, opgericht in 1855 door zijn vader Cornelis "Kiske" Theodorus Swagemakers (1825-1912, x Antonia Lisette Caesar uit Essen, 1831-’97). Een gezegde was: als er na een slechtweer periode weer een stukje blauw tussen de wolken komt, zal het pas echt goed weer worden zodra je daar tenminste "ene Broek vur den Dikke Frits" uit kunt knippen. Bijvoorbeeld: ons Pa wilde met de kinderen naar buiten gaan maar keek eerst onderzoekend naar de lucht en zei hoofdschuddend: “Der kan nog ginne broek vur den Dikke Frits öt”.

 

Op 18 mei 1895 was heel Tilburg in rep en roer vanwege het bezoek aan de stad van koningin-regentes Emma en haar dochter Wilhelmina die toen 15 jaar was. Zij bezochten die dag ook twee textielfabrieken: Van Dooren & Dams en Swagemakers Caesar. Hier is het koninklijk gezelschap gefotografeerd in de laatste fabriek. Rechts van Wilhelmina zou “den Dikke Frits” juist te zien zijn tussen twee stalen stutten in. De fabriek werd in 1934 verkocht aan Frits van den Bergh en sloot in 1972 (foto: coll. RAT)

 

Anna Elisabeth (Lies) Swagemakers - Janssen (geb. 1887)

Ma Liza

Zij woonde aan het Wilhelminapark en trouwde in 1918 met Daniël Augustinus Maria Swagemakers (1873-1933), de weduwnaar van Maria Joanna Carolina van Roessel (1873-1916). Na 1933 ging Anna Elisabeth (Lies) bij haar ongehuwde zuster Joanna (Jo) Josepha Janssen wonen, in hun ouderlijk huis aan het Wilhelminapark nr. 29. Dit was waarschijnlijk het huis, dat in die omgeving ook wel bekend stond als “’t IJspaleis” (zie in hoofdstuk 4). In 1965 stond Lies geregistreerd als agente in linnen.

 

Daniël A.M. Swagemakers was eerst (1898) gehuwd met M.J.C. van Roessel die in 1916 overleed. Uit dit huwelijk stamden de zonen Jan “de Notaris” (zie daar) en de bekende portretschilder Theo Swagemakers (1898 – Laren 1994). Daarna trouwde hij in 1918 met Anna Elisabeth “Ma Liza” Janssen (foto: Van Beurden, coll. fam. Van Roessel)

 

Karel Joseph Norbert Ignatius Maria Swagemakers (1903-1981, x 1932 Anna Wilhelmina Vaesen, geb. Den Bosch 1910)

de Kèts (1) of den Dròjmaoker

hij was een zoon van Den Dikke Frits Swagemakers (zie hiervoor) en woonde met zijn gezin (zeven kinderen) aan de Ringaan Oost (415). Was met zijn neef Jan “de Notaris" Swagemakers vanaf 1934 (nadat de familie de strijkgarenspinnerij Swagemakers Caesar had verkocht aan Frits F.B. van den Bergh die ook de naam overnam en zijn schoonzoon Wim Kars aan de leiding zette, zie bij Verhaeren), firmant bij de wollenstoffenfabriek Gebrs. Janssen. Deze fabriek was tot 1961 direct naast Thomas de Beer gevestigd nabij het Wilhelminapark, waarna ze werd verhuisd naar het Triborghcmplex aan de Bisschop Zwijsenstraat, waar deze fabriek nog tot 1969 heeft gedraaid. Op de vrijgekomen grond bouwde Thomas de Beer vervolgens een nieuwe spinnerij, waarin vanaf 1992 het De Pont museum voor hedendaagse kunst is gevestigd.

Zijn zoon Karel (zie hierna) schreef over de bijnaam van zijn vader: “Zijn bijnaam de Kèts werd hem gegeven toen hij zich meldde op het Canisius College te Nijmegen. Vóór hem was daar nl. al een Swagemakers, die uit Kaatsheuvel kwam, en daar goed liet horen dat hij van Kètsheuvel was. Zodoende werd die de Kèts gedoopt, en mijn vader ‘erfde’ nadien deze bijnaam. Hij had inderdaad een volle bos prachtig zilvergrijs haar maar ik geloof niet dat hij daar zijn tweede bijnaam aan te danken had.” Enen dròjmaoker (zie hoofdstuk 2) was overigens een gangbare aanduiding in Tilburg voor iemand die in een spinnerij werkte, en daar waren er veel van in de tijd dat de fabrieken geïntegreerd waren (zelf hun garens maakten).

 

Op deze foto van rond 1920 staat rechts Karel “de Kèts” Swagemakers (hier nog zonder zilvergrijze haardos) met links Jan “Piep” de Beer (zie daar, coll. Karel de Beer)

 

De Kèts als midden vijftiger (foto rond 1958, coll. Karel “de Goede” Swagemakers, zie hierna)

 

C.D.M. (Karel) Swagemakers (geb. 1938, x Giannina M.W.W. van Lotringen, geb. Eindhoven 1938)

Karel de Goede

 

Portret van C.D.M. “Karel de Goede” Swagemakers (foto door hemzelf beschikbaar gesteld)

 

Hij zal ginne kaoje geweest zijn, deze zoon van Karel de Kèts, die in de voetsporen van zijn vader textielfabrikant werd. In 1969 trad hij toe tot de directie van de textielfabriek C. Mommers & Co., na een fusie tussen deze twee fabrieken. Daar bleef hij circa 25 jaar directeur , veruit de meeste jaren samen met Jules B.C.M. Weitjens (zie bij Gerrit Weitjens). Daarna werd hij directeur Verkoop bij Tuchfabrik Becker in Aken. Over zijn bijnaam schreef hij: “Waar ik de vererende bijnaam Karel de Goede aan te danken heb is mij onbekend.”

De in 1956 nieuwe, modern geoutilleerde fabriek van C. Mommers & Co. aan de Kraaivenstraat (voorheen Criesje Mommers in de Goirkestraat, zie hoofdstuk 4) heeft een tijdlang goed gedraaid. De fusie met de Gebrs. Janssen pakte goed uit, ook vanwege de overname door de fusiepartners van Janssens van Buren in de Gasthuisstraat. Deze fabriek was financieel in slechte doen, maar had veel expertise op het gebied van damesstoffen, wat voor het nieuwe C. Mommers & Co. een interessante toevoeging was. Het tij keerde eind jaren tachtig, toen de markt voor strijkgarens begon in te zakken. Een ongelukkige keuze voor nieuw management van buiten deed de rest. Uiteindelijk ging C. Mommers & Co. in 1995 failliet.

 

De fabriek van C. Mommers & Co. maakte als een van de eerste in de jaren vijftig de “kanaalsprong” en vestigde zich op het nieuwe industrieterrein Kraaiven aan de noordkant van het Wilhelminakanaal (foto 1963)

 

Toen de Gebrs. Janssen in 1969 het Triborghcomplex in de Bisschop Zwijsenstraat verliet om in te trekken bij Mommers aan de Kraaivenstraat, werd dit historische complex gekocht door de gemeente Tilburg, met als doel om daar woningnieuwbouw mogelijk te maken. Alleen het ketelhuis met de stokerswoning bleef behouden (zie Rakètflat in hoofdstuk 4. Zie in dat hoofdstuk ook et Kestiltje voor enige textielhistorische ontwikkelingen op die locatie.) Op het moment suprême werden enkele bijzondere glas in lood ramen uit het Triborghgebouw, gemaakt door glazenier Clijsen, gered van de sloop door Karel “de Goede” Swagemakers (die ook onderstaande foto’s inbracht:)

 

Links: het vijfluik dat al in de wachtkamer van Triborgh hing toen de Gebrs. Janssen daar in 1961 introk. De naam Triborgh is toen door de nieuwe eigenaar veranderd in Tilborgh. Rechts: een close-up van de centrale ruit van het vijfluik. Het gemeentewapen van Tilburg met de drie torentjes, waar de naam Triborgh van afgeleid was, wordt ondersteund door twee putti. Erboven de kop van een ram. Ook in de tekst onder wordt naar het gemeentewapen verwezen. De naam is dan al veranderd in Tilborch of Tilborgh.

 

Links: de ruit linksboven in het vijfluik, met de spoelster. Tekst: “Waer gaet gij heen, draad die ick spoel. ‘t Heeft al, als ick, syn eijchen doel.” Rechts: de ruit rechtsboven met de stopster. Tekst: “Geen lichte taeck valt mij ten deel, die stoppende maeck’ de stucken heel.”

 

Links: de ruit linksonder in het vijfluik. Tekst boven: “De Kruikezeikers” en beneden: “We zeiken hier ammol in ‘n kruik. Doarom ston w’in zonne goeie ruik.” Rechts: de ruit rechtsonder. Tekst: “ We hebbe de schonste stad van ‘t laand, en onze vaddder is fabrikaant.”

 

Dit raam hing in het Triborghgebouw in de periode 1961-’69, toen daar Gebrs. Janssen in was gevestigd. Het was een geschenk van het personeel ter gelegenheid van het zilveren directiejubileum in 1959 van Karel “de Kèts” en Jan “de Notaris” Swagemakers. Centraal in het raam staat een man met een lap stof (“stuk”) op zijn schouders. Hij staat voor een wever die bezig is aan zijn getouw. Rechts een ram. Op het raam de volgende spreuk: “Ghij die wel op uw handwerk let, Maek toch het stuk uws levens net.”

 

Hoewel er geen nadere informatie kon worden verstrekt over de maker, lijkt het zeer waarschijnlijk dat dit de bekende Tilburgse glazenier Piet Clijsen is geweest (1909 – Eindhoven ’77, x Maria van Belkom 1910-’90) die in Tilburg glas in lood ramen heeft gemaakt voor een aantal kerken, het Odulphuslyceum (gedenkraam WO II, 1949) en het Paleis-Raadhuis (bij het afscheid van burg. Van de Mortel en ter herdenking van de pokken epidemie 1951). Ook buiten Tilburg en in het buitenland hangt nog werk van Piet Clijsen. Van 1938 tot 1973 werkte Clijsen vanuit diverse ateliers in de omgeving Lange Nieuwstraat – Besterd. In 1974 verhuisde hij naar Eindhoven (bron: wikipedia). De ontwikkeling die Clijsen heeft laten zien was, dat hij zich vanaf de jaren vijftig een robuustere stijl aanmat. Dat is in het raam uit 1959 in vergelijking met het oudere vijfluik goed te zien

 

Johannes (Jan) Norbertus Josephus Maria Swagemakers (1903 – Oisterwijk 1982, x 1930 Maria “Mary” Joanna Jacoba Eras, 1906 – Oisterwijk 2003)

de Notaris

omdat hij notariaat studeerde, maar deze studie in 1934 voortijdig moest afbreken om fabrikant te worden bij de wollenstoffenfabriek Gebrs. Janssen (zie ook bij Karel de Kèts Swagemakers, zijn neef). Enigszins pesterig werd hij toen naar zijn in rook opgegane titel genoemd. Eigenlijk kwam in zijn familietak zijn oudere broer Theo eerder in aanmerking voor het familiebedrijf, maar die moest en zou schilder worden. Deze Theo (1898-1994) ging naar Parijs om zich in de schilderkunst te bekwamen en vestigde zich vervolgens in Amsterdam. Hij heeft daar veel bekende Nederlanders geportretteerd. Op het laatst woonde Theo in het Rosa Spierhuis in Laren.

Jan Swagemakers en zijn vrouw waren goed bevriend met mijn ouders. Bij ons stond hij op zeker moment bekend als “Jantje Verèk”, naar het stopwoord dat hij veelvuldig gebruikte wanneer hij een verhaal vertelde: “…… en toen dacht ik bij menèège: verèk ……”. Jan “de Notaris” Swagemakers was een zoon van Daniel Augustinus Maria Swagemakers (1873-1933, x Maria Joanna Carolina van Roessel 1873-1916). Een kleinzoon van Jan, Norbert, is van 1996 tot 2000 pastoor van de parochie Petrus en Paulus (Vierwindenlaan) geweest. Tot teleurstelling van zijn parochianen werd hij door het bisdom al na korte tijd overgeplaatst naar Schijndel.

 

A. (Dré) J.M. Swagemakers

Neus Swagemakers

hij was een zoon van Hermanus Adrianus Josephus Maria Swagemakers (1882-1935, x 1918 Christina (“Krien”) M. A. Berghegge, geb. 1888) die woonden in een villa die zijn vader Emile (dus opa van “Neus” die directeur was van Swagemakers-Bogaerts in de Hoogvensestraat) nog in 1930 had laten bouwen door architect Stef Barenbrug, aan de Bredaseweg (nr. 391) naast café Het Dorstige Hert. Dré “Neus” Swagemakers is later in België gaan wonen.

 

Maria Anna Cornelia Francesca Swagemakers-Janssens (1888-1961)

Miet van de Langenakker

uit de familietak Janssens de Horion (zie Franciscus Segaar Janssens). Trouwde in 1915 met de textielfabrikant Leonardus (Leon) Ludovicus Joseph Swagemakers (1884-1965). Zij lieten in 1920 aan de Bosscheweg in Enschot villa "De Lange Akker" bouwen, een modern landhuis in de stijl van de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright (zie ook hoofdstuk 4: et Mèlkfebriek). Miet had de ideeën hiervoor opgedaan in Amerika tijdens een bezoek aan haar priesterbroer daar. Een dochter van hen (Mathilde of Til, 1918-2007) trouwde met Jos Verschuuren (1916-’84). Zij gingen in een gedeelte van de villa wonen. Een van hun kinderen was Lucas E.J. Verschuuren (zie daar). De eerste steen voor De Lange Akker was in 1920 gelegd door een andere dochter van Leon en Miet, Mariëtte (zie hierna).

 

De Stijl en Mondriaan in Enschot? Vroege opname van de in 1920 gebouwde villa De Lange Akker (foto: coll. RAT)

 

Mariëtte Emilia Nicolasoma Eduarda Swagemakers (zuster Oda, 1916 – Schoten, België 2006)

Maria Dietse

 

Zuster Oda aan het beeldhouwen in de abdij van de benedictinessen in Schoten. (Coll. Ed Schilders)

 

Mariëtte Swagemakers volgde in haar geboortestad Tilburg de Academie voor Beeldende Vorming van de Katholieke Leergangen en werd beïnvloed door Frans Siemer (zie daar). Zij debuteerde in 1935 onder het pseudoniem Maria Dietse als dichteres in Brabantia Nostra. Enkele jaren later (1937) trad zij in in het klooster van de benedictinessen te Schoten bij Antwerpen en werd daarmee Domna Oda Swagemakers o.s.b. Zij hield zich bezig met beeldende kunst (tekenen, schilderen en vooral beeldhouwen). Na 1970 legde zij zich weer meer toe op de poëzie. Enige van haar herinneringen aan haar jeugd op 'De Lange Akker' (zie vorig lemma) legde zij vast in bijdragen aan het boek Geschreven Stad (2000). Bijna 90 jaar oud overleed zij in 2006 in genoemd klooster waar zij ook werd begraven. Voor meer informatie op CuBra over Maria Dietse KLIK HIER

 

Julius (Jules) Leonardus Maria Swagemakers (1927 - …., x Elisa “Liesje” Theresia Maria Verschuuren, 1932 - ….)

Gouwe Juultje

Julius Swagemakers jr. was het enige kind van Julius sr. en Charlotte Swagemakers – Vastersavendts. De moeder van Julius jr. was een zus van Jos Vastersavendts (zie daar), die directeur was van de Tilburgse Muziekschool. Of hij werkelijk zo ruim bij kas zat als deze bijnaam doet vermoeden, is niet bekend. Ach, er werd gefluisterd. Hij was toch een telg van de fabrikantenfamilie Swagemakers – Bogaerts (SwaBo). En nadat ook die fabriek, waar hij directielid van was, in de zeventiger jaren moest sluiten, ging het gezin in Anglet wonen (omgeving Biarritz, Frankrijk).

 

Rob Swagemakers (1951 – Turnhout 2021, x Nicole van der Pluijm)

Rob Slademakers

zijn barbecues met gevarieerde salades op examenfeestjes en andere partijen werden snel bekend in de omgeving en waren uitgangspunt voor zijn latere party-cateringbedrijf. Als exploitant van de Philharmonie aan de Goirleseweg richtte hij daar rond 1980 ook de hoofdvestiging van zijn bedrijf in, van waaruit hij catering ging verzorgen op verschillende vaste locaties (zoals kasteel Nemerlaer in Haaren, wijnmuseum Jean Arnaud en golfclub Prise d'Eau aan de Gilzerbaan) en op ad hoc-locaties bij particulieren, bedrijven e.d. die iets hadden te vieren.

 

 

1.T

 

Antoon Taminiau (1914-2002, x Marie Agnes “Jes” Weijers, 1913-2005)

Pum Taminiau

hij zette de huisartsenpraktijk van zijn vader Philip L.M.M. Taminiau (1874-1940) nabij de Heuvel na diens overlijden voort en trok zich daar pas in 1990 uit terug. Zijn zoon Paul volgde hem op. Het is niet duidelijk waar de bijnaam Pum vandaan komt. Hij verscheen in oktober 1999 met zoon Paul en kleinzoon Lucas (beoogde volgende opvolger) in een televisiedocumentaire over 100 jaar dokterspraktijk op de Heuvel. Dokter Philip Taminiau begon in 1904 zijn dokterspraktijk in Tilburg. In zijn gezin werd Pum het achtste kind (van de tien). Het was een groot en sportief gezin. De meeste van de zeven zonen hadden een aanleg voor sporten, vooral als daar een bal in voorkwam. Nu weten we dat als je in Tilburg “Taminiau” zegt, het al gauw over hockey gaat en inderdaad: de in de jaren 1920 opkomende hockeysport werd door de Taminiau’s omarmd. Zo kon het gebeuren dat in de jaren 1930 er op gegeven moment vijf broers Taminiau speelden in het eerste elftal van hockeyclub “Tilburg”. Zij konden in de grote tuin achter het huis aan de Heuvel extra trainen, werd wel als verklaring gegeven. Pum hoorde bij de vijf in het eerste en werd ook gekozen in de Zuid-Nederlands selectie, maar bleef toch vooral een clubman. Zijn jongste broer Jan Wim (zie hierna) werd bekender als hockeyer. Ook Pum kwam aan het hoofd van een groot hockeygezin te staan. Wat dat betreft vielen de appels niet ver van de boom. Zijn zonen Jan, Antonie en Jaap haalden (inter-) nationaal niveau en de twee laatsten hoorden tot het elftal dat in 1970 de tweede landstitel voor hockeyclub "Tilburg" binnenhaalde. Het gezin van Pum telde negen kinderen en ook als huisarts kreeg hij te maken met de naoorlogse geboortegolf. Het verhaal luidde dat hij tijdens de zondagsmis vaak achter in de Heuvelse kerk bleef staan, naast “de Stalen Jezus” Verhoeven (zie daar) omdat hij ieder moment kon worden weggeroepen voor weer een bevalling (zie hoofdstuk 4: et Stròtje van Taminiau en Taminiau’s Troetelkind).

 

Vijf broers Taminiau in het eerste van Tilburg, 1936. Voorste rij 2e van links (bril) Jan Wim en 4e van links Pum (foto: coll. HC Tilburg)

 

mr. Jan Wim Taminiau (1918-’88, x 1943 Bernardine Johanna “Uk” Pessers, 1919-2004)

de Meester (2)

hij was de bekendste hockey-Taminiau van zijn generatie. Ook na afronding van zijn juristenopleiding bleef hij gewoon doorgaan met hockey aan de top. Alleen zijn interlandcarrière was vanwege het uitbreken van de oorlog blijven steken op twee wedstrijden in de late dertiger jaren (zie over hockey in oorlogstijd: “Doorspelen zonder eigen voordeel” door Karel de Beer in het Tijdschrift Tilburg van december 2015). De hockeybond KNHB besteedde in haar orgaan “Hockey Sport” aandacht aan zijn afscheid eind 1958 en memoreerde dat Jan Wim, “de Meester” voor zijn vele goede sportvrienden, het na ruim 20 jaar en circa 238 competitiewedstrijden in het eerste van Tilburg (naast vele andere optredens in vertegenwoordigende teams, toernooien en bekerwedstrijden) voor gezien hield. Kort daarna maakte hij echter een opzienbarende rentree als coach van het (verjongde) team waar hij zo lang in had gespeeld. Hij leidde dit in 1960 naar het eerste landskampioenschap voor Tilburg (zie ook bij Wim “Kanon” de Beer). Tien jaar later kon hij als trotse vader juichen voor zijn zoon Bart die aanvoerder was van het team dat in 1970 opnieuw landskampioen werd. In de aanloop hiervan telde dit team ten tweede male vijf Taminiau’s, zij het niet uit één gezin maar drie zonen van Pum en twee neven. In de periode 1970-’78 speelde Bart 87 interlands waaronder twee keer op de Olympische Spelen en een Wereldkampioenschap (1973 in Amstelveen) dat hij door een rake strafbal in het voordeel van Nederland besliste.

 

pastoor Johannes (Jan) L.J.L. Tervooren (Vught 1881 – Leende 1953)

Jan Fiets of Bölleke Tevoore

hij is pastoor van de Hasselt geweest van 1928-‘51. Ging altijd op de fiets en had een speciale manier van fietsen: zigzaggend over straat om mensen links en rechts te groeten of aan te spreken. Ook stak hij bij het inslaan van een andere straat vaak zijn been uit i.p.v. zijn hand. Zijn tweede bijnaam had te maken met zijn manier van lopen: als hij liep dan schudde zijn hoofd (bölleke) voortdurend mee in het ritme van zijn korte en snelle tred. Kennelijk had hij ondanks al het fietsen moeite met zijn gewicht, want toen hij eens een oud-parochiaan tegenkwam die naar de Hoefstraat was verhuisd en vroeg: “Zo, was de Hasselt voor jullie te klein geworden” kreeg hij als antwoord: “Dè nie, mar de pestoor wier ons te grôot!” Pastoor Tervooren ging op 1 juni 1951 met emeritaat. De kerk van de Hasselt werd ontworpen door architect A.G.M. de Beer (zie bij de Zwarte Beer) die dit werk pro-deo uitvoerde voor zijn neef en vriend bouwpastoor F.J.A. de Beer. Deze was eerder kapelaan in Goirle geweest. De architect legde zijn neogotisch ontwerp eerst ter beoordeling voor aan de bekende katholieke architect Pierre Cuypers in Roermond. De Hasseltse kerk werd in 1898 in gebruik genomen, in het jaar waarin ook de architect plotseling kwam te overlijden. In 1998, enkele maanden voor het 100-jarig bestaan, werd het kerkgebouw aan de eredienst onttrokken. Na veel gediscussieer over sloop of herbestemming en een periode van tijdelijke bestemmingen werd toch besloten er een multifunctioneel wijkcentrum van te maken. Toen de verbouwing reeds was begonnen, werd het gebouw in de nacht van 10 op 11 juli 2003 getroffen door een grote brand. De toren en het dak gingen helemaal verloren. Toch werd besloten tot wederopbouw als wijkcentrum “De Poorten”. De gesneuvelde toren werd vervangen door een markant opengewerkt exemplaar van staal. In 2005 werd het nieuw wijkcentrum geopend.

 

Hasseltse kerk in dakloze staat na de brand 2003

 

dr. Terwindt

dr. Driescheet

een letterlijke "vertaling" van de familienaam van deze internist aan het St. Elisabethziekenhuis, die in de Professor Dondersstraat woonde. Zijn huis werd vervolgens gekocht door drs. H.B.P.A. Letchert, die in 1975 burgemeester van Tilburg werd (zie hoofdstuk 4: het Tilburgs Model).

 

Adrianus Antonius Teurlings (1867-1946)

de Tuut (1)

hij was molenaar van Teurlings Molentje op den Haajkaant, net over de brug links (Lijnsestraat). Ook was hij lid van het kerkbestuur van de parochie Heikant, lid van St. Vincentius en burgerlijk armenbstuur. In 1934 werden de wieken van de molen gehaald omdat men overging op elektrische aandrijving. Adrianus Teurlings kwam uit een echte molenaarsfamilie. Zo is de molen op het Rosmolenplein van Arnoldus Teurlings geweest. Ook die stond bekend als “Teurlings molentje” (zie hoofdstuk 4). Zoals in hoofdstuk 2 opgemerkt, werd de bijnaam Tuut vaker gebruikt voor een lid van de familie Teurlings of Tuerlings. Enkele bijzondere Tuute passeren hierna de revue.

 

Joh. Baptist (Jan Baptist of Tiest) Teurlings (1877-1962)

Pèèp Teurlings of de Tuut (2)

de vrijgezel Jan Baptist Teurlings werd in 1900 genoemd als steenbakker en moet dus al jong interesse hebben gehad in het maken van stenen. Toen moet er ook al een bedrijf hebben bestaan, want reeds in 1895 werd er melding gemakt van een steenoven (stinoove) ten zuiden van de Dongeseweg (nr. 18) schuin tegenover de voetbalvelden van RKTVV (nu Rueckertbaan). Het is mogelijk dat Teurlings in die tijd samenwerkte met ene J. Smulders die leemdelver was en van et Gurke kwam. In ieder geval heet de firma dan Smulders & Teurlings. De leemputten lagen in de Reeshof en het treintje waarmee het leem werd aangevoerd volgde het tracé van de huidige Lage Witsiebaan, ongeveer tot de plek waar later de St. Lucaskerk werd gebouwd. In 1911 werd de steenfabriek gemoderniseerd door de bouw van twee ringovens naar ontwerp van architect Jos Donders, en wordt Jan Baptist Teurlings genoemd als steenfabrikant van het bedrijf Teurlings & Smulders (in omgekeerde volgorde dus). In 1930 is hij nog steeds steenfabrikant en had veel grond in bezit (ook met bos) rond de Dongenseweg. Teurlings woonde zelf in de Hasseltstraat naast de jongensschool. De steenfabriek werd rond 1960 gesloten en ontmanteld, om plaats te maken voor de uitbreidingswijk ’t Zand.

De ouders van Jan Baptist, Franciscus Antonius Teurlings (1834-1929, x Cornelia Aarts, Gilze 1840 – ’89) bewoonden den Olliemeule aan de Reitse Hoevenstraat (zie hoofdstuk 4, Oliemolen 2). Hun kinderen worden genoemd als de laatste generatie van deze familie die in die historische boerderij werd geboren en er heeft gewoond. Een latere, bekende bewoner was de priester Frans Siemer (zie daar).

 

Groepsfoto uit 1910 voor de steenfabriek van Smulders en Teurlings bij de Dongeseweg (foto: collectie RAT)

 

 

Joh. Cornelis Teurlings

Kees de Mölder

was een molenaar aan de Molenstraat te Udenhout, gehuwd met Anna Maria Hamers, rond 1900.

 

Johannes Teurlings (geb. 1855)

et Sponsmènneke

kleine kromme man die met een kruiwagen langs de huizen ging om sponzen te verkopen, die hij ook aan een touw om de nek had. Bracht ook wel kranten rond. Was de vader van Wieske Snuf (zie Louise Teurlings).

 

Kees Teurlings

de Tuut (3) of de Mölder

was een molenaar en had een graanhandel (Teurlings) in de Van Bylandtstraat

 

Kees Teurlings

Kees Tuut

was als stapper bekend in het uitgaansleven, met bolhoed én glaasje op.

 

mevr. Teurlings

Koosje Kus

zij was een nogal opgedirkte dame uit de omgeving uit de omgeving Hasselt - Goirke.

 

Louisa (Wies) Adriana Catharina Teurlings (1890-1963)

Wieske Snuf (1) of Aaw Wieske

 

Louisa Wieske Snuf Teurlings zoals men haar kende in het straatbeeld

 

met een kinderwagen lopend troetste (bedelde) zij langs de deuren, omdat ze nu eenmaal vaak een baby ter wereld bracht (of lag er soms een pop in?) Dankte haar bijnaam aan het feit dat ze daarbij geregeld haar neus ophaalde, maar volgens een andere lezing had ze ook een zilveren snuifdoosje bij zich met een poeder dat zij opsnoof. Wieske, die altijd in lange todderige jurken gekleed ging, was de dochter van et Sponsmènneke (Johannes Teurlings). Zij  trouwde in 1917 met de koopman Harrieke Snuf van Dun (1891-1970), met wie ze ging wonen in de Johannes van Oisterwijkstraat (in et Lombok, waar WonenBreburg nu gevestigd is). Wieske èn Harrieke Snuf haalden ook met een handkar vodden op. In ruil voor die vodden kreeg je als kind bijvoorbeeld een potlood, tekenboek, schrift of iets dergelijks. Zo deden ze aan recycling avant la lettre. Bekend was een liedje op de wijze van: “Toen onze Mop ’n Moppie was,” met het volgende refrein:

 

“Ik bèn Wieske Snuf, ik bèn Wieske Snuf èn schooje is men vak,

Ik hèbet altaaj al zôo gèèr gedaon èn doewet op men gemak.

Deez deur wir in deez deur wir öt èn overal krêeg ik wè,

Zôo schoojek men schoojerszèkske vol, hier deez èn daor wir dè”     

 

Oorspronkelijk kwam Wieske van de Waaj, te weten uit de Koningstraat op de hoek met de Oranjestraat, naast de 1000-Tax. Ze woonde ook in de Ouwe Kèrkstraot, een zijstraat van de Bisschop Zwijsenstraat, waar toen het ketelhuis van de wollenstoffenfabriek Triborgh stond (zie ook hoofdstuk 4: et Kastiltje), een tot monument verklaarde schepping van architect Jos. Bedaux. Een van hun dochters, die naar haar moeder Jong Wieske werd genoemd, huwde op jonge leeftijd een veel oudere, dikke man: Willem Mulderij, die Fietspomp werd genoemd. Zij gingen in de textielbuurt (zie ook hoofdstuk 4, de Jordaan) wonen. Op de vraag hoe oud haar man wel niet was, antwoordde Jong Wieske eens: "Ik zòt nie weete, dè hèkkem nôot gevraoge." Zij woonden in ieder geval een tijd in de Van Hogendorpstraat en kregen meerdere kinderen. Een zoon van Wieske die ook bedelde werd Pietje Snuf genoemd.

 

 

Op deze foto uit 1935 (coll. RAT, zie ook het boek van Cees van Raak “Het Wilhelminapark van Tilburg”, Tilburg 2010, p. 70) staat Wieske Snuf helemaal rechts. Wieske heet dan Van Dun-Teurlings en is 45 jaar oud. De kinderwagen gebruikt zij alleen nog bij het bedelen. Zij staat voor de sigarenwinkel van wed. De Jong in de bocht naar de Gasthuisstraat. Links daarnaast de bekende fotozaak (1917-2008) van Louis Schmidlin en zijn zoon, en dan café-restaurant Wilhelmina (van 1960-’80 café De C, dat eerder in de Goirkestraat was gevestigd).

 

Thomas (Thom) Joannes Maria Thijs (1894-1959, x 1921 Lizette Catharina Louisa Swagemakers, 1900-’90)

den Blaawvèèrver

van het textielveredelingsbedrijf (bleken, verven e.d.) Thijs De Beer. Dit bedrijf verfde veel zwaardoek voor tenten e.d. en deed dat hoofdzakelijk in blauw (indigo) vandaar de bijnaam. Het bedrijf was opgericht door en genoemd naar zijn ouders, Hubertus Johannes Thijs (geb. 1859 en overl. 1920 door een verkeersongeluk op de Bredaseweg) en Maria Martina de Beer (1856-1921). Zij trouwden in 1884 en begonnen hun bedrijf in 1890 aan de Korvelseweg en vanaf 1919 aan het Sint Annaplein achter hun woonhuis. In 1953 is Thijs De Beer naar de Twentestraat verhuisd. In 2007 werd het bedrijf na een overname verplaatst naar België, waar het slechts een jaar later failliet werd verklaard. Thomas kwam in de directie na het verongelukken van zijn vader in 1920 en stond er korte tijd later alleen voor toen ook zijn moeder kwam te overlijden. Na zijn dood in 1959 nam zijn oudste zoon Jan (1922-’63) het roer over maar die verongelukte weinige jaren later in Antwerpen. Toen was het de beurt aan de jongste broer van Jan, Thomas jr. (1937-2009) om de leiding op zich te nemen. 

 

Thomas Thijs (x Lizette Swagemakers), katoenstoffenverver en lid van het kerk- en schoolbestuur van de parochie St. Anna, hier in 1935 op de foto met heel zijn gezin (foto: coll. RAT)

 

Panden aan het Sint Annaplein met de linnen- en katoenververij Thijs De Beer (links door de poort) die zich daar in 1919 vestigde (foto: coll. RAT)

 

dhr. Thijssen

den Dikke Thijssen

hij was kort voor de oorlog bij de motorpolitie, en had een zwaar postuur.

 

John Tijssens (geb. 1968)

Johnny Kenonbòl

hij was een bekende biljarter in de spelsoort driebanden en stootte hierin meteen door tot de internatonale top, tot 1996. Tijssens werd Europees kampioen in 1994 (Odense) en in 1995 derde (Praag). Hij werd tweede bij het Wereldkampioenschap van 1995 (Grubbenvorst). Daarna hield John Tijssens het even voor gezien, totdat hij in 2001 een comeback maakte in de strijd om het Nederlands kampioenschap, waarin hij ereplaatsen won in 2003 (derde) en 2005 (tweede). Dit was de afloop van een mooie maar ook wat tegendraadse sportcarrière.

 

Biljarter John Tijssens stootte direct door naar de top.

 

Janus van Tilborg

den Koej

hij werkte in de Wollenstoffenfabriek van H. Eras & Zn. in de Goirkestraat. Alles aan Janus was uitzonderlijk groot (oren, neus en hoofd; handen en voeten). Daarom werd hij zo genoemd.

 

pastoor F. (Frans) M.J. Tilman (1912-‘96)

den Bankier

 

Pastoor Frans Tilman van de parochie Lidwina

 

hij was eerst kapelaan in de parochie Noorhoek en werd in 1950 tot bouwpastoor benoemd van de Sint Lidwinakerk aan de zuidkant van de wijk Oerle (zie hoofdstuk 4: Oel, en de Witte Wijk). Frans Tilman, die uit een Bossche bankiersfamilie kwam, wist allerlei mogelijkheden te bedenken om geld los te kloppen voor zijn nieuwe kerk. “Zijn” Lidwinakerk werd in 1952 gebouwd en ingewijd. Hij bleef daar pastoor tot 1982. In 2005 werd deze kerk (architect Kees de Bever) gesloopt.

Verondersteld wordt dat Frans Tilman in zijn tijd als kapelaan in de Noordhoek Kees Koster (Cornelis Johannes Koster, Rotterdam 1920 – 2013) heeft leren kennen. Die kwam in de jaren 1930 naar Tilburg om zijn opleiding ambachtsschool af te maken en daarna een studie te volgen aan de (toenmalige) kunstacademie. Daarmee kon hij aan de slag als etaleur en decorateur bij Vroom en Dreesmann, eerst nog in Den Haag maar in de oorlogsjaren overgeplaatst naar de vestiging Tilburg. De creatieve knutselaar Kees Koster bleek in zijn vrije tijd ook een verdienstelijk kunstenaar. Kees Koster is in de oorlog een tijd ondergedoken geweest in de Boomstraat, in de schaduw van de Noordhoekse kerk. Tilman, daar kapelaan, was ook betrokken bij het katholieke weekblad “Roomsch Leven”. Zo kan het gekomen zijn dat Koster voor dat blad “prenten van de week” ging tekenen, met registraties van alledaagse Tilburgse dingen die hij zo goed mogelijk op z’n Tilburgs presenteerde. De formule sloeg aan, maar als geen autochtone Tilburger voelde Koster zich niet zo zeker in deze rol en was al gauw bang om door z’n ideeën heen te raken. Naar verluidt is Tilman in 1953 op het lumineuze idee gekomen om "die uitgetreden frater" Cees Robben (zie daar) dan maar te vragen om Kees Koster op te volgen als tekenaar van de Prenten van de Week in het Roomsch Leven. Hij kan onmogelijk hebben voorzien tot welk succes dit zou leiden! Hiermee eindigde de samenwerking tussen Tilman en Koster niet, want Kees Koster speelde een belangrijke rol bij de inrichting en aankleding van Tilmans Sint Lidwinakerk. Zo ontwierp hij een serie wandtapijten voor die kerk welke werden vervaardigd door de trappistinnen in Berkel-Enschot.  

Een leuke anekdote uit zijn tijd als medewerker van V & D en hoe hij toen ook aan ideeën moest zien te komen voor zijn prenten van de week in het Roomsch Leven, heeft Koster verteld tijdens een Cees-Robbenavond in Boerke Mutsaers voorjaar 2002 ter gelegenheid van de vondst van een aantal originele prenten van Robben op zolder bij een advocatenkantoor in de Stationstraat. Deze prenten werden toen feestelijk overgedragen aan de familie Robben. Koster was een van de gastsprekers. Hij vertelde hoe hij kort na de oorlog door de Heuvelstraat naar "zijn" warenhuis liep. Het was Sinterklaastijd. Vlakbij de ingang was een "verkoopeiland" ingericht, dit was een rondlopende toonbank met een keurige, zij het “goed gevulde”, dame in het midden. Zij verkocht allerlei lekkers, ook chocoladeletters. Koster zag toen hoe een struise Tilburgse vrouw, met de krulspelden nog in, over de straat aan kwam banjeren en haar van afstand toeriep: "Heej, hèdde weeje?" (“Heeft u letters W?”)

 

Baptist (Tiest) Timmermans

den Beul (3)

hij was chauffeur en kolensjouwer bij Brandstoffenhandel Van Brunschot aan de Spoorlaan tegenover de Magazijnstraat, naast de veedijk/loswal langs het spoor (een verhoogde wal waar niet alleen het vee maar bijvoorbeeld ook de kermis- en circuswagens van de treinen konden worden gehaald). Timmermans was een rauwe klant en dankte daar zijn bijnaam aan. Hij reed op een zware Harley-Davidson motor en als hij daarop dronken en met veel kabaal in de straat thuiskwam, durfde zelfs de politie hem niet aan te pakken. Zijn oudste dochter Jet werd levensgezellin van antiquair Tonie de Klèène Peeters (zie daar).

 

Johannes Mathijs Timmermans (Geldrop 1887 - 1972, x 1908 Adriana van Ierland, 1887-1968)

Tjeuke Timmermans

hij kwam in 1907 met zijn zuster naar Tilburg en woonde eerst bij haar en haar man in. Vond als textielarbeider werk bij Beka maar werd ontslagen omdat hij lid was van de socialistische vakbond De Eendracht (zie hoofdstuk 2, bij de Rôojen Bond). Hij vervulde vervolgens diverse diensten voor de vakbeweging en was van 1931 tot 1940 gemeenteraadslid. Was na de oorlog actief in de PvdA. Naar hem zijn de Tjeuke Timmermansstraat en het Tjeuke Timmermanspad genoemd, die tussen de wollenstoffenfabrieken van Thomas de Beer (nu museum De Pont) en Kastofa (nu verzorgingscentrum Den Herdgang) door een verbinding in noordelijke richting vormen tussen de Kuiperstraat en de Kwaadeindstraat.

 

... Toepoel

et Baokerke

woonde in de Hasselt

 

Johannes Petrus (Piet) Totenberg (1864 – Esch 1938, x 1888 Maria de Beer, Diessen 1864 - 1930)

Piet Toot, later ook: Pietje de Dood

Hij was een rietdekker uit Tilburg, die na zijn huwelijk in Enschot ging wonen (Korenbloemstraat) en slecht in het nieuws kwam doordat hij iemand vermoordde op de Bosschen Steenweg (Bosscheweg) in Enschot. Op schrikkeljaaravond, 29 februari 1892, was Totenberg in herberg De Lekpot te Enschot. Daar zag hij o.a. de Tilburgse schoenmaker Johannes Brands (Loon op Zand 1839 – 1892). Zij kregen ruzie om een glas bier dat Piet Toot van Brands moest krijgen. Dit liep zo hoog op dat Brands abrupt de herberg verliet en richting Tilburg vertrok. Totenberg ging achter hem aan, haalde Brands net over de gemeentegrens met Tilburg in en stak hem een mes tussen de ribben. Brands overleed de volgende dag. Op grond van getuigenverklaringen kon Totenberg al gauw thuis worden aangehouden. Onder grote publieke belangstelling werd “Pietje de Dood” vervolgens naar de rechtbank in Breda overgebracht (bronnen: Rinus van der Loo, Nieuwe Tilburgsche Courant). 

 

Sophia Trommelen (1937-2021)

(Ons)Sofke

Zij begon in 1972 café Marktzicht in een voormalige groentezaak aan de Piusstraat, vlakbij de markten die gehouden werden op het Koningsplein (en eerder op de historische marktlocatie Piusplein). Veel marktmensen kwamen ’s morgens al bij haar binnen voor een bakje koffie, of na hun werk om de teugels vieren. Later kreeg zij ook ander werkvolk, veel uit Broekhoven, over de vloer. Sophia Trommelen ontpopte zich als een geboren horecavrouw, die niets liever dan rumoer en gezelligheid had in haar café, maar ook resoluut kon optreden tegen lastige klanten. Iedereen noemde haar Sofke. Bekend werden de verkleedpartijen in Marktzicht, waarvoor een grote doos met rekwisieten (hoeden, petjes, brillen, pruiken etc.) beschikbaar was. Rond 1990 wilde Sofke het wat rustiger aan gaan doen, en volgde zij in café De Roskam aan de Korte Heuvel de in 1989 overleden, legendarische Engelien Voskens op (zie hoofdstuk 4: Vòskes). Erg rustig werd het echter niet, want zij viel op slag voor dit café met zijn prachtige, monumentale interieur en gooide er veel energie tegenaan om hier goed te aarden. Zo droeg zij ook de studenten die daar thuis waren een warm hart toe. Voor hen maakte zij extra voedzame maaltijden klaar. “Ons Sophie” werd hun beschermvrouwe, die zij sindsdien toegezongen in hun dispuutlied. De broer van Sofke, Bart Trommelen, werd in juni 1999 de nieuwe eigenaar van Vòskes. Enkele jaren later verkocht hij het aan de gebroeders Zandboer, die er tot 2015 “Het Huys van Voskens” runden (bron: BD en het Groot Tilburgs Horecaboek van Patrick Verbunt en Inga de Bruijn)

 

Een van de voorgangers van Sofie Trommelen was Theodorus Norbertus Voskens (1882-1976, x Maria J. Somers) hier op een prent uit 1972 door Joop Liesker. Hij was een zoon van de weduwe Engelina Theresia Voskens – Muller (1847-1911) die, na een grote brand in 1900, het huidige pand in 1909 liet bouwen naar een ontwerp van architect J.H. van Abeelen. De grootvader van Theodorus, Adriaan Voskens (1765-1818), was dit café als herberg annex uitspanning in 1797 begonnen. De oorspronkelijke naam “De Roskam” verwees naar de paardenstallen erachter, te bereiken door de nog altijd bestaande poort (coll. RAT)

 

De bovenstaande prent prijkt prominent aan de muur op deze interieurfoto uit 1986 (foto: Niek Hermans)

 

Sofke Trommelen in de negentiger jaren aan het werk voor Voskes (foto: coll. BD)

 

Bart Tromp

Luie Bart

hij woonde in de textielbuurt.

 

Jo (Johannes?) Tuerlings

Jo Tuut

had een drankenhandel aan de Broekhovenseweg, en was ook bekend van enkele functies in het politiek en maatschappelijk leven, zoals lid van de gemeenteraad voor de PMB (Partij Midden-Brabant, een afsplitsing in 1974 uit de KVP van drie fractieleden die ontevreden waren over de wethouderskeuze), voorzitter van de Korvelse Harmonie en de Voetbalvereniging Broekhoven.

 

Wil Tuerlings

de Tuut (4)

hij begon in 1969 een dierenwinkel in de Hoefstraat (nr. 74) gespecialiseerd in vogels en vogelvoer, die uitgroeide tot een complete dierenspeciaalzaak. In 1995 kwam Maurits Mevis in de zaak, die in 2002 “de Tuut” opvolgde. Vanaf 2005 ging de nieuwe eigenaar zich geheel toeleggen op aquaria en werd de naam veranderd in Aquariumspeciaalzaak Pentazona die nu gerund wordt door Maurits en Ester.  

 

Cornelis Tuister

Kiske Toote

thuiswever.

 

gebrs. Vaclav (geb. 1944) en Jaroslav (geb. 1947) Tuma

Wenzel Toemen en Jerry Maas

IJshockeybroers die Tsjecho-Slowakije eind jaren zestig ontvluchtten. Om hier door te kunnen gaan in hun sport namen zij schuilnamen aan. Eerst stapte Jaroslav in 1968 samen met Jiri Petrnousek over naar Tilburg Trappers. Hij werd een topaanvaller, was erg slagvaardig als spits. Hij koos na vijf jaar Tilburg voor een vervolg bij buitenlandse clubs. Jaroslav vestigde zich daarna definitief in Zwitserland, waar hij na zijn actieve carrière spelersmakelaar werd. Hij bleef contact houden met de familie Maas, die hem had opgevangen (zie lemma Frutje Maos). Vaclav Tuma reisde in 1969 zijn broer achterna en sloot zich onder de naam Wenzel Toemen aan bij de selectie van Tilburg Trappers. Hij speelde ongeveer evenzoveel wedstrijden voor de Trappers als zijn broer en was een uitstekende allround ijshockeyer.

 

 

 

1.V

 

Joseph (Jos) Alphonsus Antonius Maria Vastersavendts (x Heemstede 1930: Geertruida “Tuuk” Lucia Maria Roozekrans)

Rôozekraans

 

Jos Vastersavendts, dir. muziekschool 1924 tot 1958

 

Jos Vastersavendts was getrouwd met Tuuk Roozekrans. Voor het gemak noemde men hem toen ook maar naar haar. Hij volgde in 1924 zijn vader Henricus (Henri) G.M. Vastersavendts (x Mellania Catharina Swagemakers) op als directeur van de Tilburgsche Muziekschool en bleef dit tot 1958. Vader Henri (1849-1925), die Vlaamse wortels had, was organist in de Heuvelse kerk en dirigent bij verschillende ensembles. Jos had een pianozaak in de Willem II-straat en was ook organist in de Heuvelse kerk. Zijn vrouw werd ook wel Vatzesaoves genoemd. De oma van Jos, Charlotte (Lotje) Huberta Maria Josepha Antonia Vastersavendts (1887-1975) was getrouwd met Julius (Jules) Carolus Maria Swagemakers (1880-1963), wiens ouders Louis (Ludovicus Gerardus) en Nicolasina Swagemakers-Bogaerts in 1887 grondleggers waren van de wollenstoffenfabriek Swagemakers Bogaerts in de Hoogvensestraat (zie ook bij Dré “Neus” Swagemakers). Twee gevallen dus van een huwelijk tussen “muziek” en “textiel”. 

Het muziekleven in Tilburg kwam in belangrijke mate tot ontwikkeling binnen de beslotenheid van sociëteiten zoals de Koninklijke Harmonie en de Philharmonie. In 1869 ontstond er een eerste vorm van openbaar muziekonderwijs in Tilburg toen de gemeente besloot om een lokaal met een leerkracht te faciliteren. Het eerste bestuur werd voorgezeten door Leo (Leonardus Johannes Daniël) Swagemakers. In 1870 kon meester Borsten aan de slag met zijn eerste leerlingen in een pand op de hoek van de Heuvel met de Telegraafstraat. In 1908 richtte een groep notabelen de Vereeniging Tilburgsche Muziekschool op met als voorzitter Louis Swagemakers. Op de achtergrond bliezen nu ook de gebroeders Mathieu en Jos Kessels hun partijtje mee in het stimuleren van het Tilburgse muziekleven. De eerste directeur (1909-’24) werd Henri Vastersavendts die zoals gezegd werd opgevolgd door zijn zoon Jos (1924-’58). Dat de appel hier echt dichtbij de boom was gevallen blijkt uit het feit dat zij beiden ook organist zijn geweest in de kerk van de parochie Heuvel. De Muziekschool bleef tot 1954 zelfstandig op verschillende locaties, maar het langst in de Noordstraat (nu nr. 103/105). In 1949 werd er een opleiding ballet toegevoegd, wat een opmaat was naar de latere Tilburgse Dans- en Muziekschool.

Intussen bestond er ook een “Muziek-conservatorium” aan R.K. Leergangen dat in 1918 was gesticht. In 1929 kon dit een definitief gebouw aan de Bosscheweg (ter hoogte van de Prof. Dondersstraat) betrekken, ontworpen door de “huisarchitect” Harrie Bonsel (directeur van de Academie voor Beeldende en Bouwende kunsten van de Leergangen, zie ook bij Beels-Brouwers). Als de eerste directeur van het conservatorium werd in 1918 aangesteld Willem van Kalmthout (Nijmegen 1890 – 1943) die dit bleef tot zijn dood. Hij was tevens een veelzijdig docent (muziekleer, koorzang, compositie en orgel) en genoot bekendheid als componist van geestelijke liederen en kerkmuziek. 

Precies tegenover het conservatorium stond de monumentale villa “Tivoli” van Leo Swagemakers, later bekend als villa waar prof. Goossens woonde en hoofdgebouw van de Leergangen. In 1965 werd villa “Tivoli” afgebroken vanwege verlenging en verbreding van de Spoorlaan. Het stuk van de Bosscheweg tot de Korte Heuvel werd vernoemd tot Tivolistraat, om nog enige herinnering in stand te houden aan deze zolang beeldbepalende villa. Intussen was in 1954 besloten tot samenvoeging van het conservatorium met de muziekschool tot één Brabants Conservatorium. Als huisvesting werd het gebouw aan de Tivolistraat gekozen. De muziekschool verliet daarop het gebouw in de Noordstraat. In 1971 werd het conservatorium wettelijke gedwongen weer afgesplitst van de muziekschool en tijdelijk ondergebracht in het juist vrijgekomen (zie bij pater Weve) Cenakel op de Koningshoeve. Tegenwoordig maakt het conservatorium deel uit van de Fontys Hogeschool voor de Kunsten, die rond 1995 werd gehuisvest in het “Kunstcluster” dat naast de Stadsschouwburg verrees. De muziekschool bleef tot 1988 in de Tivolistrat en verhuisde toen als de Tilburgse Dans- en Muziekschool naar de Goirkestraat waar ze veel meer ruimte kreeg in de oude fabriek van Dröge. In 2004 werd de naam omgezet in “Factorium” en in 2009 verhuisde dit “Factorium Podiumkunsten, Centrum voor kunsteducatie op het gebied van muziek, dans en theater” naar een fraai nieuw gebouw aan de Bisschop Zwijsenstraat op nog geen steenworp afstand van de Fontys Hogeschool voor de Kunsten met haar conservatorium en dansacademie, de Concertzaal en de Stadsschouwburg. (Zie ook: Tijdschrift Tilburg april 1994, themanummer “125 jaar Muziekonderwijs in Tilburg”)

 

Advertentie muziekschool in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 16 aug. 1944

 

A. van Veen (1869-1909)

Koning Venis

was vader van acht kinderen, werkte in de steenfabriek van Teurlings & Smulders. Hij werd op zondag 14 maart 1909 vermoord door zijn buurman Martinus Donders en enige dagen later vanuit de Hasseltse kerk begraven. Dankte zijn bijnaam aan het feit dat hij een uitstekend boogschutter (“koning”) was. Hij was president van het gezelschap "Vreugde in de Oude Musch." 

 

pastoor Petrus (Piet) A. van der Velden (Lierop 1908 - 1983)

de Kwèèkerd

was eerst kapelaan bij de parochie Broekhoven I van 1942-1946, en daarna de eerste (bouw-) en tevens laatste pastoor van de kerk van Onze Lieve Vrouw van Fatima. Deze parochie tussen de Ringbaan Zuid en de Piushaven werd rond 1980 opgeheven. Het kerkgebouw van architect Jos. Bedaux, dat architectonisch een geheel vormde met het bejaardenhuis St. Josephzorg, kreeg tijdelijk een nieuwe bestemming. Enige tijd later werd het toch afgebroken.

Pastoor Van der Velden was een flamboyante, actieve persoon. Hij was een groot promotor van de bejaardenzorg, en verzorgde een tijdlang als opvolger van pastoor Aelen de autozegeningen ieder jaar op de Heuvel. Deze zegeningen werden sinds 1928 in Tilburg gehouden, op de dag van Sint Christoffel (25 juli). Christoffel was immers de patroonheilige van ondermeer alle reizigers en verkeersdeelnemers, die echter in 1938 zijn dienaar Aelen wel erg in de steek liet toen deze op vakantie in Luxemburg met de auto verongelukte. Overigens werd Christoffel in 1969 door het Vaticaan afgevoerd van de officiële Heiligenkalender, maar dit werd niet in verband gebracht met het ongeluk dat Aelen eerder overkwam. Pastoor Van der Velden was ook een sociaal voelend mens, die bijvoorbeeld niets moest hebben van de traditie dat rijke families de beste banken vooraan in de kerk konden pachten, en de armste families zich soms moesten behelpen met één stoeltje achterin. Zijn bijnaam heeft hij te danken aan zijn zware stem. Het verhaal gaat dat Van der Velden op een dag onder het wachten voor een loket in het postkantoor een grote sigaar opstak (dat kon toen nog gewoon). Ene grôote ruuwe meens die achter hem stond vroeg hem: "Zèg kunde nie en nog grôotere opsteeke?" Waarop Van der Velden bulderde: "Ak dieje klèp van jou ha wèl!".  

De eerstesteenlegging voor de kerk van de parochie Fatima die in 1948 in gebruik werd genomen. Links pastoor Piet van der Velden en in het midden deken Martinus Nabuurs met links van hem de architect, Jos. Bedaux (foto: coll. RAT)

 

 

De pas opgeleverde kerk met pastorie van Fatima in 1948 (foto Schmidlin)

 

In 1951 namen de Gutjesnonne (zie hoofdstuk2) de zorg op zich voor het bejaardenhuis St. Josephzorg in de parochie Fatima. Schoolkinderen e.a. onder leiding van juf Leny van Haaren (r.) rukken op door de Hertogstraat om de hulptroepen feestelijk in te halen (coll. RAT)

 

Pastoor van der Velden is de eerste en enige pastoor van de parochie Fatima geweest. Het Portugese bedevaartsoord Fatima betekende veel voor hem. De parochie Fatima en Van der Velden hoorden onlosmakelijk bij elkaar. Pastoor Van der Velden vond het heel belangrijk dat er in zijn kerk een Fatima-Mariabeeld kwam te staan. De bekende kunstenaar Luc van Hoek (zie daar) ontwierp dit voor hem. Het bijzondere aan dit beeld was dat Maria werd gehuld in een sluier die nog had toebehoord aan de moeder de pastoor. Toen de kerk rond 1980 sloot is het beeld tijdelijk ondergebracht in de kapel van bejaardenhuis St.-Josephzorg. Om het weer een mooie plek te geven voor iedereen is er in 2017 een speciaal kapelletje voor gebouwd op de binnenplaats van het vroegere Fratershuis in de Kruisvaarderstraat, nadat dit huis was verbouwd tot wijkcentrum Koningshaven (ontleend aan Paul Spapens in Stadsnieuws, mei 2017).

 

Gérard J. Veldman

de Hitchcock van het Zuiden

zijn vader Johannes kwam uit Gouda en begon een fotozaak op de Heuvel (nr. 22) in 1910. Hij stierf in 1947 en toen nam zoon Gérard J. de zaak over. Die voegde er film aan toe en groeide uit dé filmpionier van Brabant. Gérard Veldman richtte op zeker moment een apart filmbedrijf op, Parcival, dat zich ook ging bezighouden met het maken van speelfilms. De nagelaten films bevinden zich in het Gemeentearchief (nu Regionaal Archief) van Tilburg. Veldman opende ook een tweede winkel, in de Juliana van Stolbergstraat en bracht daar later de zaak op de Heuvel in onder. In 1971 sloot ook de zaak in de Juliana van Stolbergstraat.

 

Tulpenrally 1953, Gerard Veldman 2e van links voor zijn zaak en voor een Studebaker 1948, rechts een Ford 1952

 

Chris van de Ven (geb. Heijthuijsen 1961)

de Stapschrijver

hij is eind tachtiger jaren in Tilburg komen wonen en in 1995 gaan schrijven over uitgaan, belevenissen in de stad e.d. Heeft zichzelf tot Stapschrijver benoemd en is onder deze bijnaam bekend geworden. Ging in 1998 een eigen krantje uitgeven.  

 

Sjel (Michel) van de Ven (1923?–‘82)

Lechim

Hij bedacht zelf dit anagram van zijn voornaam als pseudoniem waaronder hij vele jaren elke week een stukje schreef in de Tilburgse Koerier, te beginnen in 1957. Thuis hadden ze een handelsdrukkerij genaamd “De Hoop” in de Hoogvensestraat. Lees elders op www.cubra.nl meer over deze productieve volksschrijver.
Lechim heeft in een van zijn gedichten ook aandacht besteed aan het verschijnsel bijnamen:

 

Tuddeke Smèèr (bijnaam voor Tiesje Somers)

 

In dit gedicht beschrijft Lechim het dagelijks leven van Tiesje Somers, die de hele stad rondgaat om allerlei machines te smère. Met behalve zijn oliespuitje (zen spötje) ook altijd een tod (tuddeke) bij zich als smèèrlap. Iedereen kent hem dan als Tuddeke Smèèr. Vergeten is zijn eigenlijke naam. Of hij daar ongelukkig mee is? Ach nee, zolang er maar genoeg te smère valt… en de machines door zijn handwerk maar blijven draaien!

 

Ik lòòp hil d'n dag - al doe’k ’t nie gère
Rond mee m’n spötje om alles te smère
En as ik daorbij sewèle is dab
Dan vèèg ik dè netjes wir schòòn mee m’ne lap.


Ik hiet Tiesje Somers, mar wie za dè nog weten?
M’n ègeste vrouw is dè host al vergeten
Want iederèèn zee: Dieje sukkelèr?
Kende die nie? Dè is Tuddeke Smèèr.


Toch zie ik erges nog wè licht
Soms vuul ik m’n ège 'ne meens van gewicht
Want alle mesjiene, hoe gròòt ze ook zèn,
Draaien allèèn bij de graosie van mèn.


Vergeet ik is unne keer mee m’n spötje
Wè ollie te doen in èèn enkel götje
Dan lòòpt die gròòte dure kaast
Zonder mekeere, harstikke vaast.


Zò ziede dèsse mee hil d'r mesjiene
Zonder de meense niks kunnen begienen.

 

Ton van der Ven

de Sjeik

winkelier in auto-onderdelen, speciaal olieproducten. Eerst woonde hij in de Laarstraat en later in de Trouwiaan.

 

A.H.C. Venmans

de Kuus

was huisschilder, en kreeg deze bijnaam omdat hij aan de Varkensmarkt (nr. 9) woonde.

 

gezusters Vennix

Ditje èn Datje

zij waren twee langdurig vrijgezelle zussen, die heel lang samen bleven wonen in de Sint Josephstraat (op nr. 73). De een is ongehuwd gestorven, de ander (G.) is rond haar zestigste jaar nog getrouwd met ene Knuijver, die enkele maanden later echter al stierf. Zij leefde in 2000 op hoogbejaarde leeftijd nog altijd in hetzelfde huis, waar het nog precies was als vroeger.

 

Gerard Verbiest (geb. Rotterdam 1894 - 1979)

de Paus van Tilburg (2)

 

Gerard Verbiest, Paus van Tilburg.

 

hij kwam in 1919 uit Rotterdam naar Tilburg en werd in 1937 aangesteld als hoofd van Idil (Informatie-Dienst Inzake Lectuur) die als doel had, vanuit een katholiek standpunt de lezers te adviseren over lectuur. Dit deed zij door ondersteuning te geven aan het werk van de sinds 1918 door de bisschop aangestelde censors. Zij toetste lectuur volgens Vaticaanse richtlijnen en deelde die in risicoklassen in, van “verboden" of "voorbehouden" tot "voor allen", om met name de jeugd te behoeden voor slechte lectuur. De censors waren priesters die in bibliotheken en leeszalen moesten toezien op handhaving van de Index (een lijst van door de R.K. Kerk verboden boeken die al bestond sinds 1571, toen dit instituut werd ingesteld onder paus Pius V, en nu hier door Idil werd bijgehouden) en de kwaliteit van het overige aanbod. In de R.K. Leeszaal en Bibliotheek St. Dionysius (zie ook bij Gabriël Eras en Henri Mannaerts) werd dr. M.J. Verhoeven (rector van het Cenakel) de eerste tien jaar censor. Daarna zien we in deze rol de elders in dit hoofdstuk vermelde dr. P.C. de Brouwer, dr. K. de Beer en dr. P. Cools. In 1937 opgezet als een initiatief van katholieke bibliotheken, uitgevers en boekhandel heeft Idil bestaan tot 1970.

 

Voorbeeld van censuur bij de R.K. Bibliotheek en Leeszaal uit de tijd vóór Verbiest.

 

Eduard (“Edie”) Verbunt (x Van Spaendonck)

de Rôoje Verbunt

was net als zijn broer Emile J.I.M. Verbunt, die naast wijnhandelaar ook een bekend jazzmusicus was (zie ook “de Russische Madam” Bersin en hoofdstuk 4: Monopole), firmant van de wijnhandel J.A. Verbunt in de Langestraat. Eerder (ingaande 1909) telde het familiebedrijf uit 1844, nadat enkele broers Verbunt zich teruggetrokken hadden, nog maar één firmant: Bernard J.M. Verbunt (x Louise Janssens). Die werd in 1939 opgevolgd door zijn drie zonen: Eduard, Emile en Jan-Karel.

 

J.A. Verbunt (1822-1878) founding father van de Tilburgse wijnhandel

Bernard J.M. had in 1906 het landgoed De Oude Warande gekocht. Daar liet hij in 1908 een villa bouwen, centraal in het sterrenbos, ontworpen door Jan van der Valk. In 1952 verkocht de familie Verbunt alle grond aan de gemeente, behalve een strook langs de Bredaseweg waar sinds 1941 twee villa’s stonden van twee zonen van Bernard J.M.: Edie woonde met zijn gezin op nr. 443 in villa “Vrede en Vrijheid” van de architecten (vader en zoon) Warners en Emile of Miel (Emilius J.I.M. 1910-’79, xx Marie Renée J.A. de Vlam, 1920-2013) op nr. 441 in een ontwerp van de architect Philip Anne Warners. Later vestigden zich hier Van Lanschot Bankiers (nr. 443) en (in 1986) Auberge du Bonheur (nr. 441). Om het onderscheid aan te geven tussen de twee families Verbunt werd de rossige Edie "de Rôoje Verbunt" genoemd.

De familie Verbunt had dus bijna een halve eeuw alle grond van de Oude Warande in bezit. Een deel daarvan werd vanaf 1934 verhuurd aan de hockeyclub "Tilburg", die er in eerste instantie twee hockeyvelden en een houten clubhuis realiseerde (zie ook het boek “Onze Club”, uitgegeven door HC Tilburg, over de geschiedenis van de hockeyclubs Tilburg en Forward t/m hun fusie in 2011). In 1962, tien jaar na de verkoop van De Oude Warande aan de gemeente, werd de villa van Jan van der Valk gesloopt. De gemeente had de grond nodig om haar grote ambities voor een brede katholieke universiteit in de stad te realiseren, maar moest deze ambities drastisch terugschroeven toen de regering koos voor een universiteit in Maastricht. Dit is wel de redding geweest voor het monumentale sterrenbos De Oude Warande.  

(zie ook het boek Bredaseweg met drie gezichten door Berry van Oudheusden, Tilburg 2015).

 

Villa De Oude Warande van wijnhandelaar Bernard J.M. Verbunt (1871-1940, x 1901 Louise Janssens, 1881-1971). Ontwerp Jan van der Valk, gebouwd in 1908 en gesloopt in 1962 (foto: coll. RAT)

 

Gustave (Guus) J.E.J.M. Verbunt (1939 – S. Antonio de Calonge 2002, x Monique Beukers, overl. 2002)

Guusje of Cruusje Verdunt

was een zoon van Emile Verbunt, de broer van Edie. Als wijnhandelaar en afnemer van de Franse firma Cruse werd hij ongewild betrokken bij een geruchtmakende internationale wijnfraudezaak. In dit verband werd hij als getuige-deskundige opgeroepen en verhoord door de Franse justitie. Toen hij hiervan terugkwam uit Bordeaux werd hij behoorlijk plagerig Guusje Verdunt genoemd en vervolgens ook, naar de veroorzaker van de wijnaffaire, Cruusje Verdunt. Ging na zijn zakelijke loopbaan aan de Spaanse kust (San Antonio de Calonge, Costa Brava) wonen omdat zijn vrouw op doktersadvies zeelucht nodig had. Guust is kort na haar overlijden daar ook ernstig ziek geworden en enkele maanden later in San Antonio de Calonge overleden. 

 

Franciscus (Frans) Adrianus Johannes Maria Verbunt (1933-2002, x Nelly Maas)

Jan de Krèùk, ook Frans Verbaal enz.

 

Frans Verbunt bij het beeld van de Krèùkezèèker op et Radioplèntje (foto: Frans van Ameijde, 2000)

 

hij was schrijver van boeken en artikelen over wijn, maar in Tilburg met name ook bekend als tonpraoter en fistreejenaar. Werd liefst twaalf keer Opperleuterèèr van de stad. Nam talrijke initiatieven, als het maar over (het) Tilburg(s) ging en voor de Tilburgers was. Hij was bijvoorbeeld (mede-) oprichter van de Tonpraotersacademie (1993) en van de Stichting Tilburgse Taol. Frans Verbunt was een grote promotor van het Tilburgs dialect en heeft ook informatie geleverd voor het Tilburgs Bijnamenboek uit 2000. Zijn hoofdberoep was kastelein en exploitant van diverse horecagelegenheden, te beginnen met café Verbunt aan het Korvelplein. Dit stond ook bekend onder de naam l’Echo des Montagnes, omdat het Koninklijk Erkend Harmoniekorps l'Echo des Montagnes (in eerste instantie als mannenkoor opgericht in 1867) er thuis was (zie ook hoofdstuk 2: de Zèùphèrmenie vant Körvel). Uit die tijd  (rond 1870) dateert ook het pand met kenmerken van de jugendstil. In 1995 brandde dit volledig uit, maar is daarna weer herbouwd. Frans Verbunt is ook restauratiehouder geweest in o.a. de Stadssporthal aan de Goirleseweg en van de Beekse Bergen. Hij schreef zijn vele wijn- en andere verhalen ook onder de pseudoniemen Jan de Kruik en Frank Triborgh en hij ontving een aantal onderscheidingen, waaronder buitenlandse, vanwege zijn verdiensten op het gebied van voorlichting over en promotie van wijn.

 

Korvelplein met Café (Frans) Verbunt (foto 1963, coll. RAT)

 

Steven Johan Pierre Verburgh

de Kôopman in Ongereegelde Goedere

zo werd in 1937 deze zoon van Steven Johan Verburgh sr. (geboren te Zutphen in 1849 en overleden te Tilburg in 1928) genoemd, omdat hij de meubelzaak van zijn familie aan de Bosscheweg (nu Tivolistraat) uitbreidde met de verkoop van andere artikelen zoals katholieke devotie-artikelen en dergelijke.

 

Toon Vereut

Zòt Tontje

bloemenverkoper.

 

Harrie Verhaeren (1918 – Oisterwijk 2006)

den Jammes

Hij was de zoon van de boswachter van de fabrikantenfamilie Van den Bergh die aan de Tilburgseweg, tussen de bebouwde kom van Moergestel en de huidige A58 een paar villa’s bezat met veel grond. Zijn vader, die de uitgestrekte natuur in de gaten moest houden, was Henricus Theodorus Verhaeren (Zundert en Wernhout 1879 – Tilburg 1973, x 1911 Gerardina Ruijs, Dinther 1884 – Berkel-Enschot 1956). Den Jammes – waarom hij deze bijnaam kreeg is niet bekend - bleef dicht in de buurt: hij woonde op hoge leeftijd nog in zijn ouderlijk huis aan de Eindhovenseweg tegenover de Rendierhoeve. Alleen loopt sinds 1956 de autoweg tussen Tilburg en Oirschot als een onverbiddelijke streep tussen hem en “zijn” bossen door.

 

Familiegraf Verhaeren – Ruijs met zoon Harrie op het kerkhof van de parochie Heuvel, St. Josephstraat Tilburg.

 

De kapitaalkrachtige textielfamilie Van den Bergh had in Moergestel veel bos om de wacht over te houden. In het begin van de 20e eeuw, toen zij zelf nog in de stad woonde, pachtte zij van de familie Van den Bogaerde een jachtrecht in dat gebied. Hun manier van jagen stuitte echter op veel weerstand bij de omwonenden omdat zij te weinig rekening hielden met de voor de boeren in de omgeving gewenste wildstand. De familietak van   Ferdinand Adolph (Dolf senior) Leonard van den Bergh (geb. 1848), te weten Dolf junior (1879-1956, die dezelfde doopnamen kreeg als zijn vader) en zijn broer Frederik Bernardus (Frits 1877-1951) vestigde zich dus langs de weg tussen Tilburg en Moergestel. Dolf bewoonde de kapitale villa “Zonnewende” (waar ook hoeve De Eendracht bij hoorde). In de jaren tachtig woonde en werkte de beleggingsgoeroe Rienk Kamer (1943-2011) er, die vertrok nadat hij in opspraak was geraakt met zijn “American Land Program”. Vervolgens vestigde de conservatief katholieke organisatie Opus Deï zich hier, die het grote pand nog eens sterk uitbreidde. Daarna kwam er een opleidingsinstituut voor horeca in.

 

 

In 1913 brachten koningin Wilhelmina en prins Hendrik een bezoek aan de fabriek Van den Bergh en Krabbendam (BeKa) in de St. Josephstraat. Frits begeleidt de koningin en zijn broer Dolf (rechts) geeft uitleg aan de prins (foto: coll. RAT)

 

 

Dolf junior was naast firmant van Van den Bergh - Krabbendam (Beka in de St. Josephstraat, zie hoofdstuk 4 bij et Krimmetooriejum) ook oprichter (1929) van de AaBe wollenstoffen- en wollendekenfabrieken (zie ook in hoofdstuk 4: Berghven). Men zegt dat hij en zijn broer Frits hun Beka-taken uitoefenden in deeltijd om elkaar niet voor de voeten te lopen. Dolf junior had twee zonen, van wie Gijsberth (Gijs) Leonard (1916-2003) de leiding kreeg over de AaBe fabrieken tot 1970, in welk jaar hem een zwaar auto-ongeluk overkwam. Het verhaal ging dat als Gijs zijn residentie verliet om de fabriek te bezoeken dit gauw werd doorgebeld naar de portier van AaBe, die zorgde dat dit nieuws snel door de hele fabriek ging zodat iedereen de juiste werkhouding kon aannemen voordat de grote baas arriveerde. Maar ook was bekend dat hem in de fabriek, al leek hij nog zo nonchalant rond te lopen, werkelijk niets ontging. Overigens stond AaBe onder het langdurig leiderschap van Gijs van den Bergh bekend als een sociaal vooruitstrevend bedrijf. Zo werd er ieder jaar in de grote kantine een groot kerstdiner aangericht voor het voltallig personeel, ook toen het al minder goed ging. Toen is het gebeurd dat Gijs tussen twee gangen in het toneel betrad en moest aankondigen dat het jaar daarop helaas er enige honderden weknemers uit moesten. Het verhaal luidt dat hij vervolgens iedereen een smakelijke voortzetting wenste en onder ovationeel applaus afging!

Frits van den Bergh woonde aan de overkant van de Tilburgseweg in de  rustieke villa “Dennenhoef” die hij in 1910 liet bouwen. Hij was getrouwd met de in Paramaribo geboren Anna Maria van Emden (Annetje, 1887-1945). Zij hadden vijf dochters van wie de tweede, Charlotte Adolphine (Lotje, geboren 1910), trouwde met Wim Kars (geboren 1904, in 1925 medeoprichter en daarna van 1929-’58 voorzitter van de hockeyclub Tilburg). Frits kocht in 1934 de fabriek van Swagemakers Caesar (zie ook bij Karel de Kèts Swagemakers) en zette zijn schoonzoon Wim Kars er aan de leiding. De derde dochter, Elisabeth Frederica (1913-‘83), trouwde met Paul Jacques Rubens die Frits opvolgde als directeur van Beka totdat ook deze fabriek, in 1853 door Pieter J. van den Bergh opgericht, in 1968 de poorten moest sluiten.

De villa Dennenhoef werd in 1993 gekocht door de uit Goirle afkomstige Antonio Maria Romano Brizzi, die een Nederlandse moeder en Italiaanse vader had. Begonnen als stratenmaker werd hij in de stad bekend als iemand die zich bezighield met allerlei vormen van criminaliteit en daar veel geld mee opstreek. Hij werd in april 1994 in Dennenhoef vermoord. Brizzi was toen 40 jaar oud. Deze geruchtmakende zaak is nooit opgelost. Met de villa uit 1910 ging het na een nieuwe periode van bewoning verder berg(h)afwaarts. Meestentijds stond ze leeg in verval te raken, en werd ook een paar keer getroffen door brand. De villa, of wat daar nog van over was, kwam nog in de publiciteit toen Roy Donders (zie daar) eens clandestien over het hek klauterde om aandacht in de media te krijgen, maar werd uiteindelijk eind 2018 uit haar lijden verlost door een nieuwe eigenaar, die besloot om de heleboel af te breken en er iets nieuws neer te zetten.  

 

Toen de winters nog winters waren

 

Gebrandschilderd glas uit de AaBe fabriek aan de Fatimastraat (coll. RAT)

 

Jef Verhaeren

de Zwarte

vanwege zijn zwarte haren. Jef was stoker in de fabriek van Swagemakers Caesar en hij was de broer van Harrie den Jammes Verhaeren.

 

Joop Verhagen (geb. 1942)

Dikke Joop

kunstenaar met een atelier in Carré, een gehandhaafd deel van het voormalige St. Elisabeth Ziekenhuis. Is vroeger ook bokser geweest en portier e.d. Viert slechts om de tien jaar zijn verjaardag. Zijn zestigste vierde hij in de toen leegstaande Hasseltse kerk met gratis optredens van leden van de Tilburgse scene zoals Rocking Louis Israel (zie daar), Peer de Graaf, Zjef Naaijkens, Rob van Gestel en Frank Jut.   

 

Toon Verhagen (Ravels-B. 1888 - 1977, x 1916 Maria Lugters, xx 1929 Petronelle Maria Gerardina “Pieta” van de Pol, 1906-‘83)Toon Kwak, De Kwak, of den Hèld van Tilburg

Hij woonde achteraan op de Broekhovenseweg, in het uiterste zuiden van de stad bij een bruggetje over de Leij, waar hij in hout handelde. Hij was getrouwd met Pieta en kwam uit een grote familie. Een van zijn broers (Peter) werd Peer Kwak genoemd en stond bekend als een ruwe gast die naar men zei ook smokkelde. Het waren zeker geen watjes, vandaar de bijnaam. Toon Verhagen zette op 27 oktober 1944 zijn stoerheid in voor het lot van de stad. Hij hoorde tot een drietal dat “de Bevrijders van Broekhoven” werd genoemd. De andere twee waren Josef Pollet en Piet Jongen.

Om de Duitse bezetters uit Tilburg te verdrijven, voerden de oprukkende geallieerde troepen aan de zuidkant van Tilburg zware beschietingen uit op de stad, welke in die dagen aan 78 burgers het leven had gekost. Toen de Duitsers het hazenpad kozen hadden de geallieerden, die naar verluidt ook de wijk Korvel wilden gaan bestoken, dat niet direct in de gaten. De drie dappere Broekhovenaren onder aanvoering van Toon Kwak besloten daarop, zich met een laken aan een stok als witte vlag door de vuurlinie te begeven, om de bevrijders te vragen hun beschietingen op Tilburg te staken nu er geen Duitsers meer waren. De troepen konden toen, snel en zonder verdere weerstand te ondervinden, oprukken naar het centrum om Tilburg te bevrijden. Dit alles gebeurde op 27 oktober, de geboortedag van Peerke Donders, die vanaf dat moment ook werd vereerd als de “Beschermheilige van Tilburg.” 

Zo luidt het (geromantiseerde) verhaal. De precieze toedracht, met name de volgorde van de gebeurtenissen en welke rol ieder van de drie moedige Broekhovenaren daarbij speelde, is nooit helemaal duidelijk geworden. De situatie in het geteisterde Broekhoven was daar die dag te chaotisch voor. Lees hier meer over in: “Uitzinnige vreugde in een stad vol zorgen. De bevrijding van Tilburg,” door Ad de Beer en Ronald Peeters, Tilburg 2004, p. 68-70.

 

Kees Verhagen, een zoon van Toon Kwak, wijst op deze foto uit 1984 de plaats aan waar zijn vader met zijn kameraden de geallieerden tegemoet liepen met een witte vlag. Foto uit het Nieuwsblad (van het Zuiden) van 27 oktober 1984.

 

 

 Ter ere van de bevrijding werd in april 1945 het Schouwspel van Tilburgs bevrijding en vrijheid: “Nepte nie dan hedde nie” opgevoerd in de toenmalige schouwburg, door de Kleine Academie ten bate van het Comité Tilburg October 1944. Daarin werd met een lied, “De Glorie van de Kwak” (tekst van Frans Mandos) de aan Toon Verhagen toegedichte heldenactie bezongen (het boekje waar deze twee foto’s van zijn genomen is uit de collectie van Ronald Peeters. N.b. gespeld in goed Tilburgs: “Nèpte nie dan hèdde nie,” waarbij nèpte is afgeleid van nijpen of knijpen: iemand straffen, te veel laten betalen.)   

 

Piet Verhagen (ca. 1953-2000)

Schèèle Piet

omdat hij een lichte oogafwijking had. Men zegt dat hij met name tijdens de jaren 1970 en 1980 in het criminele milieu verbleef. Zo is hij lid geweest van de beruchte "Kempenbende", maar zou het daarna "rustiger aan" zijn gaan doen. Toch werd hij, met zijn vrouw Ria en broer Sjef, in september 2000 het slachtoffer van een brute afrekening in zijn huis aan de Reitse Hoevenstraat.

 

Willy Johan Frans Arnold Jozef Marie Verhagen (Den Bosch 1924 – 2004, x Ankie Bertens)

Verhagen Senior

werd geboren in Den Bosch en is overleden in Goirle waar hij gemeenteraadslid was van 1974 tot 1986, waarvan acht jaar voor de VVD en vervolgens vier jaar met een eigen lijst Verhagen voor Democratie. Hij was moeilijk te stuiten als hij eenmaal het woord had en kwam daardoor met veel van de Goirlese raadsleden in aanvaring. Zijn vastgoedbedrijf had in Tilburg ook veel panden in bezit waarin studenten waren gehuisvest zoals in de Stationsstraat. Onder studenten stond hij bekend als Verhagen Senior. 

 

Kees Verhoeven (ca. 1951 – 2015)

Keesje Kraak

Activist die ook buiten de stad bekend werd vanwege zijn acties. Had in 2009 met enkele medestanders de primeur om een bewegend object te kraken, te weten het Draaiend Huis op de Hasselt rotonde (zie hoofdstuk 4, et Kringlôophèùs). Hij overleed in september 2015 op 67-jarige leeftijd in een hospice in Biezenmortel.

 

Kees (rode trui) & Co. in 2009 op “hun” rotonde.

 

Nel Verhoeven (geb. 1946)

Mama Passage                            

zij ging samen met haar man Ad (geb. 1948) en hun twee dochters lunchroom Le Mistral beheren vanaf de opening van de Emma Passage in september 1991. Omdat zij daar iedereen kende en iedereen haar werd ze wel de moeder van de Emma Passage (overdekte winkelstraat en parkeergarage over het tracé van de vroegere Emmastraat) genoemd ofwel "Mama Pasage". Inmiddels is de lunchroom gesloten en werd de vrijgekomen ruimte toegevoegd aan boekhandel Gianotten Mutsaers.

 

Tinus Verhoeven

den Taks

omdat hij naar men zei liep als een takshondje. Woonde in "de Koningswei" en is 84 jaar geworden ondanks het gemis van een nier.

 

dhr. Verhoeven

de Staale Jezus of ’t Kiendje Jezus

Hij woonde op de hoek van de Prof. Dondersstraat en de Jan van Beverwijckstraat, liep altijd keurig rechtop, was hoffelijk en maakte een vrome indruk. Als handelaar in wol (hij had een wolagentuur van zijn vader overgenomen) zal hij waarschijnlijk vaak met stalen te zien zijn geweest. Dit alles kan mogelijk zijn bijnam(en) verklaren.

 

A. Verhoof

de Sjoerd

woonde op de Hasselt

 

Ben Verhoof

de Lange

omdat hij niet kort, maar een lange magere kerel was uit de Hoogvensestraat, geboren eerste helft jaren 1930.

 

Gerard Verhoof (geb. 1921)

Gròdje Verhoof

was bij sluiting van Spandon (André van Spaendonck & Zonen) baas van de kettingscheerders.

 

Smid Verhoof

Kuntje Verhoof

Hij zou één van de smeden zijn die het Smidspad zijn naam bezorgde. In 1881 werd het tracé van deze tot dan onbenaamde zandweg, tussen het huidige Wilhelminapark en de Goirkestraat, voor het eerst officieel door de gemeenteraad vastgesteld (zie “De Straten van Tilburg”, Ronald Peeters, pag. 152). Een andere smid in die straat, de bekendere die zijn kleine smederij liet uitgroeien tot een groot bedrijf, was Van Blerk (zie daar). Verhoof had een gezet postuur, met zijn achterwerk als blikvanger. Dit zou hem de bijnaam hebben bezorgd (bron: H. Fitters uit Herinneringen van Frans de Kok aan het Goirke).       

Piet Verhulst

Piet Vlam

hij had een schoenwinkeltje en –fabriekje aan het begin van de Hasseltstraat (gezien vanaf de Hasseltse kapel).

 

A.A.H. Vermeer

Fiepke Vemeer

klèèn mènneke uit de Ratinéstraat

 

Janus Vermeer

Jaoneke de Mèls

Het café van Janus Vermeer aan het Julianapark (Gèètepark) heette officieel café Vermeer, totdat iedereen “et Mèlske” zei en Janus Jaoneke de Mèls noemde. Waarom dit was, vermeldt de geschiedenis niet. Het café was gevestigd in een van de oude panden van et Gèètepark (nr. 55) die in de jaren zeventig gesloopt zijn.

 

Martinus (Tinus) Verschure

Schip Verschure (1)

omdat hij vanaf de jaren 1930 een stoombootdienst runde, genaamd Verschure's Brabantsche Stoombootdiensten N.V. Deze onderhield vanaf de jaren 1920-1930 dagelijkse diensten van de Piushaven op Dordrecht en Rotterdam, en op Utrecht, Amsterdam en de Zaanstreek met wel zes schepen. "Schip" Verschure kwam oorspronkelijk uit Raamsdonksveer.

 

Jan Verschure (Raamsdonksveer 1926 – Loon op Zand 2000, x Marie Josée Brands)

Schip Verschure (2)

was een in Raamsdonksveer geboren zoon van Martinus, die in de zaak van zijn vader kwam en zijn bijnaam erfde. Overleed in Loon op Zand.

 

Petrus Jacobus Verschuren (Oploo 1905 – ‘69)                                  

Koosje Poep                 

hij werd in 1930 tot priester gewijd. Na kapelaan in Vught, Veghel en Nijmegen te zijn geweest, werd hij professor aan het groot-seminarie te Haaren, alvorens hij in 1949 werd aangesteld als pastoor van de parochie Theresia te Tilburg. Dat bleef hij tot 1966, toen hij zich om gezondheidsreden moest terugtrekken. Hij stond bekend als conservatief, met name om zijn strengheid op zedelijk gebied. Het verhaal gaat dat hij meer dan eens vóór de inzegening van een huwelijk het bruidje naar huis heeft gestuurd om haar décolleté minder diep te maken! Of daar zijn bijnaam iets mee te maken heeft? Koosje zal afgeleid zijn van Jacobus.

 

Vincentius (San) Josephus Maria Verschuuren (1895-1978, x 1924 Maria Henriëtte Elisabeth Swagemakers, 1902-‘92)

den Ouwe San

hij was textielfabrikant bij Verschuuren Piron en kreeg de toevoeging ouwe toen zijn gelijknamige neef (zie hierna) ook in de fabriek kwam werken. Hij was niet de oudste San, want dat was zijn vader die ook Vincentius Josephus Maria heette (1851-1924) en in 1880 trouwde met Maria Elisabeth Piron (1854-1932). Hij stichtte in 1891 de fabriek Verschuuren Piron in de Noordstraat. In 1912 werd de fabriek van Franken Kemps aan de Hoevenscheweg overgenomen en vestigde Verschuuren Piron zich daar (Koningshoeven). In 1975 viel ook voor deze fabriek het doek.    

 

Vincent Verschuuren 1851-1924, vader van Ouwe San

 

Vincentius (San) Josephus Maria Verschuuren (1918-’95, x 1946 Louisa Joanna Maria Mannaerts, geb. 1922)

de Jonge San

Hij moest oom zeggen tegen den ouwe San (zie daar) en ging ook werken in het familiebedrijf Verschuuren Piron. Het verhaal gaat, dat de Jonge San en zijn broers althans in hun jeugd nogal last hadden van een slecht ochtendhumeur. Zij plachten samen te ontbijten, en dat gebeurde staand en zwijgend rond de keukentafel. Op zekere dag trok degene die toen het laatst naar benedenkwam de stoute schoenen aan en riep: "Morgen!" De anderen keken hem vernietigend aan, waarna één mede namens de rest terug sneerde: "Zak!" Daarna is het weer jaren stil gebleven aan het ontbijt. “Jonge San” trouwde in 1946 met Louisa Mannaerts, de zus van mijn moeder, die in dat jaar mijn peettante werd. Op het moment van dit schrijven, in december 2022, is zij op 100-jarige leeftijd dat nog altijd!

 

Op deze foto uit 1950 van de familie Verschuuren – van Besouw zien we behalve “Jonge San” nog enkele personen die voorkomen in dit boek. Allereerst zitten centraal de gezinshoofden: Joseph “Jef” Charles Marie (1887-1970, x 1915:) en Elisa Maria Joseph Wilhelmina (1895-1977) Verschuuren – van Besouw. Midden achter hen staat hun jongste dochter Elisa “Liesje” Theresia Maria (1932-…) die 3 jaar later trouwde met Julius Swagemakers jr. (zie daar). Rechts van haar staat “Jonge San” Verschuuren met een nog jonger Sannetje in zijn armen. Zijn vrouw Louisa Mannaerts zit helemaal rechts. Op de linker flank staat Henricus “IJzeren Hein” Mannaerts (zie daar) die in 1943 was getrouwd met de voor hem zittende Agaath “Zus” Verschuuren. Tweede van links staat Josephus “Jos” Vincentius Verschuuren (1916-’84), x 1943 de voor hem zittende Mathilde “Til” Louise Maria Swagemakers, de ouders van Luc Verschuuren (zie daar en zie bij Maria “Miet van de Langenakker” Swagemakers – Janssens. Foto: coll. fam. Verschuuren) 

 

Joh. (Jan) Constant A.M. Verschuuren (1915-2001, x Madeleine “Madje” H.I. Janssen)

den Doodgraver van de Tilburgse Textiel

kwam uit de familietak Verschuuren-Goethe. Hij had een gelijknamig bedrijf in de Veemarktstraat. Ook sprak men van "de Lijkenpikker". Zijn zaak groeide namelijk door het taxeren en opkopen van gebruikte textielmachines. Toen deze business tijdens de malaise in de Tilburgse wollenstoffenindustrie een grote vlucht nam, en hij ook de gebruikte machines afzette in lagelonenlanden waar de prijsconcurrentie vandaan kwam, kreeg hij deze bijnamen. Na een splitsing van zijn bedrijf nam Jan die een neef was van Vincent "de Jonge San" Verschuuren, de gebouwen van Verschuuren Piron aan de Koningshoeven over om zijn machinehandel in onder te brengen. De wol- en garenhandel was bij de splitsing ondergebracht in de aparte firma Verschuuren Goethe. 

 

De firma Jan Verschuuren in de Veemarktstraat, vóór de verhuizing naar Koningshoeven (foto: coll. RAT)

 

Lucas (Luc) E.J. Verschuuren (geb. 1950, x 1980 Sonja van Bokhoven)

Little Luke

Hij werd tekenaar/illustrator, begon uit liefhebberij onder deze naam prenten te publiceren in het orgaan De Warandeklok van de hockeyclub TMHC Tilburg. Na zijn studie aan de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen is hij in Tilburg bekend geworden door zijn strip “Kees Kruik”, zijn nooit ouder wordende alter ego, die hij vanaf 1983 tekende in het Nieuwsblad van het Zuiden, de voorloper van het Brabants Dagblad. Tot november 2002 bleef deze strip dagelijks verschijnen in zwart-wit en in 2003 in kleur. Luc had er tot dat moment liefst ruim zesduizend van getekend. Daarna verscheen Kees in een wekelijkse strip in de Tilburgse Koerier. In 2022 zijn Kees en Luc druk bezig met het samenstellen van een feestelijke uitgave: “De Kees Kruik Kronieken (1983-2022),” ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum. Luc tekent naast strips ook illustraties en maakt popart schilderijen, meest in opdracht voor de zakelijke en particuliere markt. Van zijn hand verscheen ook een aantal bijzondere boekuitgaven in stripvorm (zoals “Trots van het Voetballand” over voetbalclub Willem II, zie hoofdstuk 2 bij Tricolores.) Zijn werk wordt gekenmerkt door de klare lijn, oorspronkelijk de Franse “Nouvelle Ligne Claire,” waar Luc door gegrepen raakte tijdens zijn studie in Antwerpen. Hij is een zoon van Jos en Til Verschuuren-Swagemakers (zie ook bij Maria Swagemakers-Janssens).

Voor meer informatie op CuBra over Luc Verschuuren KLIK HIER

 

 ”Little Luke” tekende op maandag altijd zijn eigen terugblik op de wedstrijd van zondag. Die tekening leverde hij of zijn broer Marc bij mij in om, met de andere kopij, dezelfde avond nog te bezorgen bij de drukker van ons clubblad. Foto: eens, ergens in 1968, was het op zondag zó druk geweest dat Luc niets had kunnen zien. Zo’n veelzeggend verslag werd met genoegen in het blad geplaatst…… (foto: coll. Karel de Beer)

 

In 40 jaar tijd wist Kees Kruik, het altijd jeugdige alter ego van Luc Verschuuren, uit te groeien tot een ware BT-er (Beroemde Tilburger). Half november 2022 verscheen er als jubileumeditie een beeldbiografie door Luc Verschuuren: “De Kees Kruik Kronieken (1983-2022)” (foto: Kees Kruik op Facebook)

 

Wim Versteijnen (Berkel-Enschot 1920-’75, x Maria Cornelia Francisca “Miet” Vermeer)

de Beerboer

Samen dreven zij een boerenbedrijf aan De Kraan 43, in het gebied “De Doode Kraan” te Berkel (zie ook bij “Keeke de Kommies” van Rijswijk-Brekelmans). Vader Piet Versteijnen hielp mee op de hoeve. Boer Versteijnen had ook een beer, in dit geval een mannetjesvarken, om zeugen van derden te dekken. Vandaar dat hij in de omgeving bekend stond als “de Beerboer.”

 

Harry Versteynen

de Kneuter

woonde in 1968 in de Groeseindstraat (nr. 49).

 

P.W.J. Versteynen

de Stier op de Fiets

oorspronkelijk een boer afkomstig van de Heikant, die in 1968 als inseminator was gevestigd in de Hasseltstraat (op nr. 44). Hij was tussen 1945 en 1950 de eerste in Tilburg en omgeving die kunstmatige inseminatie toepaste. Hij ging op de fiets met zijn spermakit op koeienbezoek, vandaar de bijnaam.

 

Jos Vertongeren

de Snuf

Hij is te zien op een foto uit de Koningswei (1951), welke staat afgebeeld onder Bernard “de Witte” Donders (zie daar). Verder geen gegevens bekend.

 

dhr. De Vet

Snörreke de Vèt

Hij was en gruunjas (zie hoofdstuk 2) en had een opvallend snorretje, vandaar zijn bijnaam.

 

Corrie Vingerhoets (1909-2008)

Corke het Duivenvrouwke (Dèùvevraawke)

Zij begon toen zij 45 jaar was op de Heuvel de stadsduiven te voeren. Deze vaste, dagelijkse gewoonte hield zij 47 jaar vol, tot 2001. Opgegroeid in een Tilburgs weeshuis leefde zij een leven met veel teleurstellingen, waarna zij zich richtte op dieren, zoals “haar” duiven. (bron, tekst en foto: Peter Peijnenburg in: “Tilburgse meense van vruuger” op Facebook)

 

Tot op hoge leeftijd was Corke goede maatjes met haar duiven.

 

dames Vinken

Mie-stap-nètjes

van de hoedjeswinkel Vinken in de Heuvelstraat

 

Arjan Visser
Strôoj Dakske
vanwege zijn rossige krullebol. Bedrijfsleider van horecazaak Anvers aan de Oude Markt, die zo werd genoemd door Rôoje Stien (zie bij Janssen-Quinten) als die zich recalcitrant gedroeg en tot de orde geroepen moest worden. Dat Stien zelf ook rood haar had (oorspronkelijk) en daaraan haar bijnaam had te danken mocht de pret niet drukken! Vervolgens werd Arjan Visser bij Anvers regelmatig nog zo
genoemd.

 

Jan Vissers

Tom Poes

was lid van de paardensportvereniging Kapelle Ruiters die in 1930 werd opgericht en spring- en dressuurwedstrijden organiseerde op het terrein achter café Fouchier (zie Fesjèèr). Waar de bijnaam Tom Poes vandaan komt is niet bekend. De vereniging werd rond 1963-64 opgeheven. Op de foto staat Jan “Tom Poes” Vissers op de voorste rij, tweede van links. Op deze foto staan nog enkele bekende personen van de Hasselt die elders worden genoemd: voorste rij vijfde van links Kees Fouchier (zie hoofdstuk 4: Fesjèèr) en zittend te paard negende van links Willeke Leijten, die ook voorbidder is geweest in de Hasseltse kapel (zie bij Virginie Doorakkers). De priester te paard (de derde ruiter van links) is kapelaan J. van de Rijt van de parochie Hasselt, die in 1964 bouwpastoor werd van de St. Lucas kerk (nabij de Lage Witsiebaan), de derde en enige nog bestaande kerk van wijk Het Zand (uit: “De Hasselt, een dorp apart”, door Ronald Peeters m.m.v. Ed Schilders en Krelis Swaans, Tilburg 2017, p. 105)

 

 

Foto: coll. Krelis Swaans

 

Piet Vlaminkx

de Vlam

liep met Snötje van Eijk (zie Noud van Eijk) achter de Mariaprocessie aan, met op z’n kale kop een kaars die met kaarsvet was vastgeplèkt. Dit kan een tweede reden zijn geweest voor zijn bijnaam (naast een verkorting van zijn achternaam). Hoorde ook bij Trubbel en Onrust.

 

dhr. A. Vlemmix

de Flap

had een vogel- en zaadhandel in de Molenstraat (nr. 46) waar “Sinds 1916” op de gevel stond. In 2002 is er nog steeds een zaak in “Alles voor dier en hengelplezier”.

 

mr. Joseph (Jos) Willem Adriaan de Voort (Roermond 1898 – 1967, x Marguerite Pillot)

de Dandy of Prikkebeen

stapte parmantig rond met z'n strooien hoed, wandelstok en diplomatenmap. Zijn tweede bijnaam had hij te danken aan zijn onafscheidelijke stok. Was advocaat en procureur aan het Sint Annaplein, alsook Chévalier de la Légion d’Honneur begiftigd met les Palmes Académiques.

 

mr. Jules de Voort

le Maître

was een zoon van Jos "Dandy" de Voort. Hij werd bij de bevrijding van Tilburg door een tank aangereden en raakte daarbij blijvend gehandicapt aan een been. Zette de advocatenpraktijk van zijn vader voort en breidde die uit tot De Voort Advocaten & Mediators aan de Cobbenhagenlaan. Is ook een bekende klarinetspeler geweest in de Tilburgse jazzscene.

 

August J. Vriens

Guusje Poep

hij woonde in de Burgemeester Suijsstraat (nr. 6).

 

Bartje Vrijhoeve

Bart den Dul

toen hij net getrouwd was zei zijn vrouw tegen een winkelierster in de buurt: “Et is zon lèkker dulleke”. Zij woonden in Noord aan de Rugdijk.

 

dhr. Van Vught

Neus van Vught

Hij was een taxichauffeur met een opvallend grote “voorgevel”. Hij woonde aan de Bosscheweg tegenover garage Ed lepelaers (zie ook daar).

 

 

1.W

 

Hermanus (Herman) Cornelis van der Waarden (Amsterdam 1888 – 1973, xx.. 1936 Elfriede Johanna Lehmann, geb. Wenen 1914)

Ome Herman

hij had een moeilijk jeugd in Amsterdam, gevolgd door een onstuimig leven. Had al verschillende banen en huwelijken achter de rug toen hij zich rond 1927 in Tilburg vestigde als huurder van bioscoop, dancing, toneelzaal en sociëteit Metropole nabij de Heuvel. Sinds 1921 was hij getrouwd met de 14 jaar jongere Josefine Caumo, een Duitse uit Borbeck. Voordat zij naar Tilburg kwamen woonden ze in Breda, waar hij stond ingeschreven als handelsagent. In 1935 gingen zij uit elkaar en in 1936 hertrouwde Herman met de Tilburgse Oostenrijkse Lehmann.

Het Metropoletheater of Burgerschouwburg was van 1926 tot 1961 in de schaduw van de Heuvel gevestigd in het voormalige gebouw van de wollenstoffenfabriek Wed. J.B. de Beer & Zn. en was berucht om het lawaai en gedreun van passerende treinen over de nabijgelegen, drukke spoorlijn naar Den Bosch en Eindhoven. "Ome Herman" van der Waarden was dus al voor de oorlog directeur van deze speciale cultuurtempel. Men herinnerde hem nog, hoe hij bovenaan de rode trap stond als daar de drommen mensen langs omhoog kwamen en dan net iets te laat bulderde: "Garderobe onder de trap!" Van de oude fabriek hadden ze een redelijke bioscoop gemaakt met een boven- en benedenzaal. De Sociëteit Amicitia was bijvoorbeeld ook gebruiker van de accommodatie van Metropole (zie hoofdstuk 4: Razzeldazzel).

 

Metropole Theater, voorloper Stadsschouwburg in voormalig fabrieksgebouw

 

Door gebrek aan andere accommodaties in de stad werden er in de grote bovenzaal ook toneelvoorstellingen en concerten gehouden. Als er een trein in volle hevigheid langs denderde onder zo’n optreden, kwam het voor dat de musici of acteurs niet meer waren te horen en zij het spel moesten onderbreken! De opening in 1961 van de nieuwe Stadsschouwburg onder architectuur van B. Bijvoet en G. Holt, toen één van de best geoutilleerde van ons land, kwam dan ook als geroepen! Die was voor alle zekerheid een stuk verder bij de spoorlijn vandaan gebouwd. De oude situatie aan de spoorlijn is niet meer te herkennen door verkeersdoorbraken en nieuwbouw.

In 1930 nam Herman van der Waarden ook het Chicago Theater (annex bioscoop) over van Mathijs Desmet, die deze sinds 1925 met succes exploiteerde. Van der Waarden investeerde in technische verbeteringen en uitbreiding van het Chicago, zodat daar ook de nieuwste geluidsfilms konden worden vertoond. De bioscoop in de Prinses Julianastraat groeide uit tot een begrip. In de oorlog moest deze straat van de bezetter Badhuisstraat heten en het theater Rembrandt Theater. Na de oorlog werden de bordjes weer verhangen met dien verstande dat de straat vanaf 1948 de Koningin Julianastraat werd en vanaf 1962 Heuvelring. Maar geen nood, want iedereen wist waar “Chicago” was. Tot 1978, toen de deuren definitief dicht gingen.

Over Van Waarden deed ook dit taalgrapje de ronde: ”Hèddet al geheurd, Herman van Waarden heej wir en zaol gekocht.” Reactie: “Tis nie waor. Waor?” Antwoord: “Op zene fiets!” (n.b. zaol is goed Tilburgs voor zaal én zadel, zie http://www.cubra.nl/wtt/index.htm. Bron: Tjeu Cleutjens)

 

Van der Waarden besteedde uitvoerig aandacht aan het 5-jarig bestaan van zijn Chicago in 1935

 

Adrianus Johannus (Janus) Wagener (1923-2016, x Francisca C.M. Vriens)

Jaanus Peeperkoek

 

Janus Wagener voetballer van Willem II in 1952

 

hij was voetballer van Willem II van 1943 tot 1956. Speelde totaal 263 wedstrijden voor deze club, waarin hij - rechtsback - drie doelpunten maakte. Hij werd ook twee keer Nederlands kampioen met Willem II: in het seizoen 1951-‘52 en 1954-’55 (zie ook bij Jan van Roessel en bij de Tricolores in hoofdstuk 2). Voor deze laatste prestatie hebben zij – d.w.z. de twaalf die toen nog leefden, onder wie Janus Wagener – pas in 2006 van de KNVB de echte kampioensschaal gekregen! Wagener dankte zijn bijnaam aan het feit dat hij in die tijd ook vertegenwoordiger was van de Deventer koekfabriek Bussink. Later was hij vertegenwoordiger in papierwaren, o.a. in maandverband. Janus was een zoon van Josephus Hendrikus Wagener (Dongen 1895-1970) en Maria Antonia Anna Dirks (1889-1976).

Janus Wagener heeft nog voetbaltraining gegeven aan priesterstudenten van de Rôoj Harte (zie hoofdstuk 2) aan de Bredaseweg die ook een seminarie hadden in hun "Missiehuis" (zie hoofdstuk 4). Deze paters van de congregatie Missionarii Sacratissimi Cordis (MSC) hadden rond 1915 een sportterrein aan de Gilzerbaan, schuin tegenover de voetbalvelden van Sarto, op een stuk grond dat ze hadden gekregen van de fabrikantenfamilie De Beer. Daar lieten ze toen twee voetbalvelden op aanleggen en twee velden voor handbal of korfbal. Ook lieten ze er in 1917 een perceel van circa zes hectaren met bos beplanten. Dit geheel heette Maria Oord, naar de "Mariagrot" die ze in het bos lieten bouwen. Sinds 1984 hebben de velden een landbouwbestemming. Het hek aan de Gilzerbaan met de oude naam op de twee pilaren staat er na 2000 nog.

 

Cornelis (Cor) Dirk Wals (Den Haag 1911 – Veldhoven 1994, x 1934 Antonetta van Geloven, 1914-‘97)

de Slingerplant

 

Cor Wals (voorgrond) en Jan Pijnenburg in 1937

 

was een bekend wielrenner, gespecialiseerd op de baan, die tussen 1932 en 1939 een befaamd zesdaagse koppel vormde met Jan Pijnenburg (zie daar). Toen zij te onverslaanbaar bleken werden ze door zesdaagse organisaties soms aan mindere baanwielrenners gekoppeld. Dankte zijn bijnaam aan een gewaagde manier van koersen. Afkomstig uit Den Haag, vestigde hij zich in Tilburg vanaf zijn huwelijk met de Tilburgse Antonetta van Geloven. Zijn leven kreeg een fatale wending toen hij in de oorlog voor de Duitsers koos en zelfs in Duitse dienst ging. Hij vocht aan het oostfront en werd daarna kampbewaarder. Na de oorlog gaf hij zichzelf aan, werd veroordeeld tot een langdurige straf maar in 1952 vervroegd vrijgelaten. Daarna woonde Wals nog enkele jaren (1952-‘55) in Tilburg. In 1955 scheidde hij van Antonetta van Geloven en trouwde opnieuw in 1957 met Anneke Louwers uit Eindhoven, uitgerekend de weduwe van een in het oorlogsverzet gesneuvelde collega wielrenner, Jan van Hout. Dit zette zoveel kwaad bloed dat zij uitweken naar België (Lommel). Daar woonden ze tot 1981, waarna zij terugkeerden naar Eindhoven.

 

Henk te Walvaart

de Walvis

Het is geen al te grote gok om te veronderstellen dat zijn bijnaam een vereenvoudiging was van zijn opmerkelijke familienaam, te meer daar hij van 1964 tot ’83 uitbater was van het populaire café de Korenbloem op de hoek van de Ringbaan West met de Bredaseweg. Toen dit café in 1921 werd gesticht door Bernard en Janna van de Pas, bestond de Ringbaan West nog niet en kwam de Korenbloemstraat hier uit op de Bredaseweg, vandaar de naam Korenbloem. Toen de tweede uitbater, “de Walvis”, er in 1983 mee ophield maakte zijn opvolger er Stapperij de Korenbloem van.

 

De Korenbloem in 1986. Alleen de naam is veranderd. De zaak lijkt hier nog weinig hinder te hebben van het drukke verkeer op het kruispunt. Later werden er “geluidschermen” van glas op de muurtjes geplaatst (foto van Niek Hermans voor de Horecagids “Tilburg aan Tap en Tafel”, door Paul Spapens en Jace van de Ven, Tilburg 1993).

 

Anneke van Wanrooij (x Henk de Putter)

de Dikke Dame

zij had een heel gezet postuur en was vooral in de vijftiger en zestiger jaren bekend van de kermis, waar zij optrad als Dikke Dame. Haar man Henk was broodmager, maar hun zoon “Henkie” was even zwaar als zijn moeder en trad op een zeker moment samen met haar op onder het motto: “Moeder en Zoon wegen samen 900 pond”. Toen het nieuwe eraf was kreeg Henkie een pruik op en werd het “Moeder en Dochter”. Een jongen uit de buurt die de familie goed kende (Cor Lauwerijssen, zie daar) heeft tijdens de voorstelling eens de pruik van Henkie’s hoofd getrokken, wat consternatie gaf. De familie Van Wanrooij woonde aan het Pieter Vreedepad, dat vanaf de Heuvelstraat in noordelijke richting leidde. Henk jr. trouwde later met een klein mager vrouwtje.

 

mevr. Wassing

Zwarte Mie

haar man had een bekend transportbedrijf opgericht maar waarom zij deze bijnaam kreeg is niet bekend.

 

Adriana (Jana) Maria van der Weegen (geb. 1873, x 1896 Josephus “Jozef” Jongen, zie daar)

Jaana Poep

zij dreef een winkel in koloniale waren op de spie (splitsing) van de Korvelseweg en de Nieuwstraat en was gehuwd met Josephus "Toet" Jongen (zie daar). In 1932 verhuisden zij maar bleven in de buurt: in de Hesperenstraat (nr. 16) begon Jana een kruidenierswinkel. Een jaar later overleed Jozef. Het pand op de Korvelseweg is later bij een filiaal van De Gruyter getrokken en daarna kwam er een kantoor van de Rabobank in.

Er zijn wel een stuk of vier verklaringen gegeven voor de bijnaam van Adriana van der Weegen. De eerste: als er ‘s morgensvroeg al klanten in haar winkel kwamen die ze moest helpen, liepen haar (vele) kindjes langs de toonbank naar buiten, naar school. Zij moesten van Jaana echter altijd eerst naar de wc, maar omdat zij dan zelf even de controle kwijt was vroeg ze hun dan steevast van achter de toonbank: "Hèdde gepoept?” De tweede verklaring (van Frans Verbunt): ze kon vanuit haar schèèthèùs zien wie de winkel binnenkwam. De derde: ze had last van winderigheid en dat viel met name op als ze hoog moest reiken om iets van een schap te kunnen pakken. Dan “zei” ze altijd “poep”. Verklaring vier: omdat ze poepzuinig was. Hoe dan ook, Jaana Poep had een heel gezet postuur en moest het doen met een mooi maar erg smal toelopend pand. Hier is een couplet van het “Tilburgs Volkslied” op gebaseerd: “De Körvelsewèg is afgezèt, want Jaana Poep stapt öt der bèd,” (refrein: “Èn lòt ze mar koome, we lusseze gruun!”)

 

 

Korvelseweg met rechts de Nieuwstraat, r. achter lederfabriek De Molen. Op de splitsing de winkel van Jana van der Weegen (foto uit 1910, bron onbekend)

 

H. van Weereld

den Bul

woonde in de wijk Hasselt

 

mevr. De Weijer

Risico de Weijer

omdat zij vaak een kind kreeg. Men zei dat zij er uiteindelijk 26 had! Dit alles zou zijn geschied aan het Moleneind.

 

P. Weijters

Smidje (2)

kachelsmid in de Emmastraat (nr. 39) die er altijd beroet uitzag.

 

dhr. Weijters

et Möpke

was baas van de metaalwarenafdeling van de N.V. Volt. Deze dochteronderneming van Philips is lange tijd een van de grootste werkgevers van de stad geweest, en was toen gevestigd aan de Oerlesestraat/Groenstraat. Et Möpke was en klèène, dikke kaoje baos die vanwege zijn gedrongen postuur door zijn medewerkers zo werd genoemd (jaren 1950-'60).

 

Gerardus (Gerrit) Marinus Josephus Antonius Weitjens (Monster 1903 – ’78, x 1927 Catharina “Kitty” Petronella Josephina Maria Janssen, 1905-‘84)

the Little Lord

was klein van stuk en had veel "joie de vivre". Het verhaal gaat dat hij op een avond met zijn chauffeur in de kerk van Esbeek alle beelden op hun sokkel heeft omgedraaid, met de rug naar de banken toe. Dit uit nijd omdat pastoor Jurgens (zie ook hoofdstuk 4, de Golse Tram) het te laat vond om hem nog te ontvangen op de pastorie. Eenmaal thuis zou Gerrit weer spijt van deze daad hebben gekregen, en daarom diezelfde nacht nog zijn teruggegaan om de beelden weer in de goede stand te draaien! Gerrit Weitjens was van 1934-’69 directielid bij C. Mommers & Co. wollenstoffenfabriek. Hij werd daar opgevolgd door o.a. zijn neef Julius (Jules) B.C.M. Weitjens (1931-2017, directeur bij C. Mommers & Co. van 1965-‘90) die ook informatie heeft geleverd voor het Tilburgs Bijnamenboek uit 2000. Later nam neef Jules ook het huis van zijn oom Gerrit ("Taxandria", Bredaseweg 247 van architect Jan van der Valk ca. 1925) over.

 

zuster Alice Wender (Boedapest 1904 - 2006)

tante Liesje

werd een van de allereerste pioniers van de gezondheidszorg in het dorp Udenhout. Haar vader die internist was in Boedapest vluchtte voor het communistisch bewind  met zijn gezin naar Nederland. Alice kwam net na de Eerste Wereldoorlog voor een vakantie naar Udenhout, waar ze onderdak kreeg bij de bakkersfamilie Haen. Later kwam ze terug, om in 1930 als wijk- en kraamverzorgster in dienst te treden van het nog jonge Wit-Gele Kruis in Udenhout. Hele generaties werden daar door haar en haar collega zuster Victoire Buijs gevaccineerd en onderzocht op het baby- en kleuterbureau van deze dienst. De kindersterfte verminderde met de helft! 

 

Johanna de Werd (1841-1920)

Hanneke Zwartgat of de Zwarte Han

zij was een donkere vrouw die er niet netjes uitzag en bedelde. Was gehuwd met Johannes Jacobus Arends. Haar naam werd genoemd in verband met drie kleine huisjes aan het einde van de Broekhovenseweg, nabij de Hilvarenbeekseweg (zie hoofdstuk 2: Truike Worst en de Zòtte Kobus). In een van die huisjes zou zij gewoond hebben, vermoedelijk in het begin van de 20e eeuw. De naam Hanneke Zwartgat kwam rond de oorlog 1940-'45 ook voor op et Gurke, in verband met een vrouw uit de Van Hogendorpstraat die Jansen heette. Misschien zou dit de dochter geweest kunnen zijn, zoals wel meer gebeurde dat een kind de bijnaam van een van de ouders overnam. De tweede Hanneke Zwartgat was in ieder geval niet meer arm. Er werd namelijk gezegd dat zij bij de geldzuivering vlak na de oorlog 1940-'45 een kruiwagen vol met guldens ging wisselen! Zij werd daarom ook de Rèèke Schôojster genoemd. Maar proper was ze kennelijk nog niet, gezien haar bijnaam.

 

pater mag. prof. dr. Franciscus Antonius Nicolaas Maria Weve O. Praem. (Nijmegen 1884 - 1976)

Pèèr Wèève, of de Pinguïn

omdat hij behalve professor aan de hogeschool ook lange tijd rector was van de zusters van de Congregatie van Onze Lieve Vrouw der Afzondering in het Cenakel (zie hoofdstuk 2, Zusters van het Cenakel) werd hij in de volksmond wel Pèèr Wèève genoemd, of voluit: Pèèr meej zen Wèève.

 Kort na de Eerste Wereldoorlog brak er in katholiek Nederland een felle ‘schoolstrijd’ uit, die ging om de plaats waar de eerste katholieke universiteit van het land moest komen. Ook Tilburg lobbyde hevig, met de R.K. Leergangen van de katholiek onderwijspionier Hendrik Moller (zie hoofdstuk 2 bij St. Leendert) voorop, die vond dat zíjn instituut moest doorgroeien tot universiteit. Moller kwam hierover in aanvaring met zijn curatorium dat andere gedachten had, en moest zijn biezen pakken. Als zijn opvolger bij de Leergangen werd in 1921 benoemd mgr. prof. dr. Th. Goossens uit St. Michielsgestel, die daar verbonden was aan het klein-seminarie. Het Nederlandse episcopaat besliste vervolgens in 1923 over vestiging van een R.K. universiteit in Nijmegen. Tilburg kreeg wel als ‘troostprijs’ de R.K. Handelshogeschool die in 1927 werd geopend. Prof. Th. Goossens werd de eerste rector magnificus, naast zijn leidende functie bij de Leergangen. De hogeschool kon van start mede op basis van de expertise die er bij de Leergangen was met cursussen op het gebied van economie en handel, en begon aan haar klus met een team van vijf hoogleraren, waaronder prof. Weve.

 

Pater prof. Weve (wit habijt juist zichtbaar) en prof. Gimbrère (r.) gaan achter de pedel aan naar de openingsplechtigheid in 1927 van de R.K. Handelshogeschool (voorloper van de Universiteit van Tilburg). (foto: coll. RAT)

 

Toewijzing van de R.K. Handelshogeschool aan Tilburg was overigens méér dan zomaar een troostprijs. Het vakgebied economie en handel was jong en snelgroeiend. Met name Rotterdam timmerde ermee aan de weg en trok ook steeds meer katholieke jongeren naar zich toe. In het katholieke zuiden groeide de behoefte aan een eigen instelling op dit gebied, om de katholieke maatschappijvisie te laten doorklinken in het economisch- en handelsonderwijs. Het centraal in het zuiden gelegen katholieke bolwerk Tilburg, bovendien een belangrijke industriestad, was hiervoor een prima vestigingsplaats (zie: “Katholieke Hogeschool Tilburg deel I. 1927-1954” door Hans Bornewasser, Tilburg 1978)

Pater Weve hoorde tot het team van vijf hoogleraren van het eerste uur en kreeg de invulling van het katholieke element op zijn bordje. De vakken die hij gaf hadden te maken met maatschappelijke ethiek van economisch handelen. Hij doceerde “niet-geldvakken” zoals (sociale) wijsbegeerte en (algemene) filosofie. Dit gaf een bijzonder cachet aan het onderwijs op de Katholieke Hogeschool Tilburg, hetwelk nu nog terug te vinden is in de ondertiteling van de Universiteit van Tilburg: “Understanding Society”.

Weve was in 1910 priester gewijd. In 1927 werd hij naast hoogleraar ook rector van het Cenakel. Hij heeft lang gewoond in de rectorwoning naast het klooster (architect Philibertus Donders, 1929). Deze woning had op de bovenverdieping een directe doorgang naar de sacristie van de kapel. Als Weve daardoor naderde om de mis op te dragen, stelden de misdienaars zich netjes in een rij op. Het verhaal ging dat hij dan zwijgend passeerde, alsof hij hen niet opmerkte (Weve kon volgens H. Bornewasser weliswaar afstandelijk overkomen maar was toch niet hooghartig of onvriendelijk, zie p. 47 van zijn boek)

Pater Weve ging in 1954 als professor met emeritaat maar niet als rector van het Cenakel, ook niet toen hij in 1960 zijn gouden priesterjubileum vierde. Hij bleef rector totdat de zusters in 1970 het Cenakel verlieten, en woonde op hoge leeftijd nog in “Mariëngaarde”. Als hij dan in zijn witte habijt met zwarte cape daarover en een zwarte hoed op door de wijk Zorgvlied kuierde noemden ze hem daar wel “de Pinguïn”.

 

Het Cenakel in 1914 na voltooiing van de kapel (links)

 

Moeder Overste en rector Weve (wit habijt) verwelkomen voor het Cenakel hun gasten bij de viering van het 25-jarig jubileum van de Tilburgse vestiging in 1932. (foto: coll. RAT)

 

Theo van de Wiel (overl. 2004, x 1954 Jeanne Laming)

Wieltje

hij werkte eerst in de textiel, daarna als colporteur bij het Nieuwsblad van het Zuiden. Was een hartstochtelijke wieleramateur. Hij zorgde ook dat het Nieuwsblad een eigen wielerploegje kreeg die deelnam aan plaatselijke koersen in Tilburg en omgeving. Tot zijn 59e jaar reed deze “oudste amateur van Europa” nog koersen in Nederland, België en Frankrijk, en daarna als veteraan nog tot zijn 68e.

 

P. van Wijk

de Snijer

kwam van de wijk Hasselt

 

Caroline Jeanne Marie Josephine de Wijs (1881-1965)

de Wolmèrrie

zij had een zaak in agenturen en wolhandel, wat in die tijd zeer bijzonder was voor een vrouw. Tot op hoge leeftijd ging zij met haar handel de fabrikanten af. Zij werd Wolmèrrie genoemd, omdat zij als vrouw dit soort werk deed. Haar verre familielid Guido de Wijs schreef over de Wolmèrrie, de volgende jeugdherinnering op:

"Zij was een dochter van Constant de Wijs, welke naam bij Caroline nog op de deur stond: 'Constant de Wijs, Agenturen'. Dit was in de Jan Aartestraat (nr. 8) waar zij samenwoonde met haar twee zusters, Wies en Zus. Allen bleven ze kinderloos. Constant was een oudere broer van mijn overgrootvader Antonius de Wijs (x Maria Henrica Murray uit Den Haag, die vanaf 1903 aan het Wilhelminapark op nr. 107 woonde). Dus mijn opa Gerard de Wijs en Caroline waren neef en nicht. Caroline nam de business van haar vader over: het leuren met stalen wol langs de Tilburgse textielfabrikanten. Zonder twijfel was zij een van de zeer weinige vrouwen (zo niet de enige) die zo’n agentschap had. Wie haar vroeg hoe het ging in de wolhandel kreeg onveranderlijk ‘slecht, slecht’ van haar te horen. Volgens mijn vader streek slechts een enkele oude fabrikant af en toe met de hand over zijn hart en plaatste een bestelling bij Caroline. Te voet doorkruiste zij de stad, in ouderwetse kleren gehuld en met opvallend grote, dikke wanten aan, en als het erg koud was met de handen nog in een mof. Zij heeft tot op hoge leeftijd zonder rust gewerkt. Dag in dag uit trok zij er op uit. Toen Caroline werd begraven waren Ivo en ik de enige aanwezige nabestaanden. Haar stoffelijk overschot werd per auto van de Heuvelse kerk naar de begraafplaats Koningshoeven gebracht. Ivo (toen 19 jaar) en ik (17) maakten die tocht per fiets. De teraardebestelling was een nauwelijks serieus te nemen plechtigheid die geheel uit de hand dreigde te lopen toen een van de kraaje (doodsbidders) struikelde en bijna in de groeve belandde!" (toelichting: de broers Ivo en Guido de Wijs kenden er de weg, ze kwamen daar oorspronkelijk vandaan: Koningshoeven nr. 92, later Hoevenseweg. In 1955 vestigde vader Theo de Wijs zich als traiteur-cuisinier in de Tuinstraat en noemde zijn zaak “Den Edelen Hertog”. Deze naam prijkt nu nog op het pand (nr. 36). Het gezin woonde boven de zaak tot het overlijden van moeder De Wijs-Schraven in 1984. Vader Theo was overleden in 1975 – KdB).

 

De gebroeders Guido en Ivo de Wijs, geboren en getogen Tilburgers, hier op een recente foto. Eenmaal gesetteld boven de rivieren bleef hun geboortegrond hen in een milde greep houden (foto tijdschrift Brabants, Henk Janssen).

 

dhr. De Wijs

Pinneke de Wijs

was een bakker op de hoek van de Pelgrimsweg en de Doornbossestraat in de wijk “het Sacrament” (rond de Sacramentskerk aan de Ringbaan-Oost) die zijn bijnaam dankte aan het feit dat hij altijd met een (stuk) sigaar in zijn mond liep.

 

Henricus Wilborts (1802-1902)

et Kèùperke

 

Hendrikus Keuperke Wilborts (foto: coll. E. Pierson)

 

Hij volgde zijn vader, Adrianus Wilborts (x Johanna Hensen) op als kuiper aan het (latere) Wilhelminapark. Adrianus woonde daar aan de westzijde van het huidige park (waar nu nr. 22 is) al in 1791. Kuipers maakten in hun kuiperij houten vaten of tonnen. Henricus Wilborts, die bekend stond als et Kèùperke, zien we hier op een foto bij zijn honderdste verjaardag. Vier jaar eerder, op 17 maart 1898, had hij als oudste Tilburger de eerste boom mogen planten in het Wilhelminapark. Helaas bleek al de volgende dag dat deze Wilhelminalinde door vandalen flink was beschadigd.

Op het punt waar Wilborts sr. en jr. gevestigd waren begon een akkerweg in westelijke richting. Later werd dit een verharde achterontsluiting van de bedrijfsterreinen van eerst (tot 1880) vooral de Gebrs. Mutsaerts, daarna  de wollenstoffenfabriek van Thomas de Beer. In de volksmond werd deze straat met de smalle doorgang al gauw et Kèùperstròtje genoemd, welke naam in 1900 door de gemeente officieel werd overgenomen (zie ook in: Cees van Raak, “Het Wilhelminapark van Tilburg,” Tilburg 2010).

 

Doorkijkje Kuipersraat via het smalle gedeelte aan de kant van het Wilhelminapark (hier op een foto uit 1975). De Kuiperstraat loopt achter het huidige mr. J.H. de Pontplein (zie ook: “Thomas de Beer Driehoek", hoofdstuk 4) langs, vroeger tot en met de fabrieken van Gebrs. Janssen en Kastofa, waar nu Woonzorgcentrum Den Herdgang is.

 

Jeanne Willemen (1901-2000, x Frits Knibbeler)

Sproetje

is overleden in Verzorgingshuis Mariëngaarde.

 

L. Willemen

den Huppel

woonde in de wijk Hasselt

 

Frans de Wind

de Störm

was een vrijgezel die woonde in de het Hasselt. De bijnaam kan een versterking zijn van zijn achternaam.

 

Johannes Cornelis (Jan) Witlox (Helvoirt 1915 – overl. in ? 2002, x Jacoba Johanna van de Wouw)

Bultje Witlox

Hij werd zo genoemd vanwege zijn bochel. Jan “Bultje” Witlox heeft vele jaren in Berkel als tuinman gewerkt in het Gerarduspension aan de Sint Willibrordstraat. Deze instelling was in 1922 van start gegaan als het door pastoor Goossens gewenste “liefdeshuis”, eerst met een kleuterschool. De pastoor vroeg de orde “zusters Dochters van Liefde van de H. Vincentius à Paulo” (ook wel bekend als de Vliegkappe, zie hoofdstuk 2) om dit huis te runnen. Dat was geen gelukkige keuze, want er werden drie zusters uit Frankrijk ingevlogen die er eind 1923 alweer uitvlogen. De reden was niet verheffend: er werden spullen van waarde vermist, die door de zusters naar hun moederhuis in Frankrijk bleken te zijn “geëxporteerd”! Hun taken werden meteen en naar volle tevredenheid overgenomen door de zusters van Moerdijk (van het Allerheiligste Hart van Jezus SSCJ, gesticht vanuit Hoogstraten in 1886). Zij stichtten naast de kleuterschool een naai- en breischool, een internaat voor meisjes (tot 1957) en voor ouderen het Gerarduspension (waar bijvoorbeeld Wout “de Pruis” Hüsstege de laatste jaren van zijn leven woonde, zie daar). Zelf ging moeder-overste als de eerste wijkverpleegster rond. In 1973 verlieten de zusters het gebouw toen het verzorgingshuis Torentjeshoef gereed kwam.

 

Het Gerardus Gesticht, Willibrordstraat te Berkel. De ingang rechts leidde naar het Gerarduspension. Links was de kleuterschool en boven de kapel. In het gebouw was ook een kloosterdeel waar de zusters woonden (foto uit 1925, coll. RAT)

 

Thijs(je) Witlox

Tèske

hij was voerman bij houthandel Appels Goirkestraat/Hasselt. Iedereen kende hem en zwaaide naar hem als hij langsreed. Onderweg lustte hij graag een borreltje, maar zijn paard bracht hem altijd veilig weer thuis. Zijn bijnaam kan gezien worden als een vertaling in het Tilburgs van zijn voornaam in de verkleinvorm.

 

dhr. Wolbink

Bolletje Bink

een nogal gezette, potige politieagent met een zwarte pet op zijn bol, dik hoofd. Kon fanatiek zijn en daarmee lastig voor de burger in de straat.

 

Frans Wouters (Gilze 1919 – Goirle 2005, x Annie Smeulders)

de Motorkoning

uit zijn overlijdensadvertentie. Er stond een plaatje van een scooter bij…

 

Emile Joh. van de Wouw (geb. 1925)

Niel et Mòsterdmènneke

was een neef van et Mòsterdmènneke en hielp mee in het familiebedrijf (zie ook bij Elen).

 

Frans van de Wouw (x Jo Brent, overl. 2005)
't Mosterdmanneke

was een broer van Emile van de Wouw en zette in 1966 de zaak voort tot 2011. Nadat hij was opgehouden nam de kaashandelaar Gert-Jan van der Heijden het geheim mosterdrecept, de productie en de verkoop van de familie over.

 

 

1.Z

 

Jacobus (Koos) Frederik Zandbergen (Gorinchem 1876 – 1961, x 1900 Anna Maria Adriana Neggers, 1879-1955)

Ouwe Koos

hij heeft rond 1930 de leiding over stukadoorsbedrijf Zandbergen. Ook zijn zonen Toon (1901-’86) en Cees (1902-’90) werden stukadoor en kwamen in de zaak. Cees kreeg weer drie zonen die stucadoor werden, van wie de oudste naar zijn grootvader werd genoemd: Jacobus (Koos) Frederik (geb. 1929, x 1965 Johanna Maria Aarts 1932-’76). Het was dan handig om voorvoegsels als “ouwe” en “jonge” te gebruiken om al die familieleden in de zaak uit elkaar te houden! In dit geval werd met Ouwe Koos natuurlijk de grootvader van jonge Koos bedoeld.

Hieronder een foto uit 1929 waar de twee stucadoors Zandbergen van de tweede generatie op staan, bij de bouw van een villa aan de Gerard van Swietenstraat (nr. 58). Opdrachtgever was mevr. Johanna van den Bergh-Beltman (Enschede 1877 – 1955). Zij was in 1928 weduwe geworden van Hendrik van den Bergh (1876-1928, zoon van Louis Etienne van den Bergh, de stichter van wollenstoffenfabriek L.E. van den Bergh). De villa was ontworpen door haar broer, de bekende Twentse architect Arend Beltman, en werd gebouwd door het aannemersbedrijf Doevendans uit Tilburg.

 

Op de foto zien we naast werknemers van Doevendans ook personeel van stucadoorsbedrijf Zandbergen staan, te weten drie mannen in het wit rechtsachter: Toon Zandbergen (zoon van Ouwe Koos), Jo Breugelmans en Cees Zandbergen (idem). Voor hem (pet) Kees van de Wouw (1903-’86) en rechts Jan van Iersel (foto: coll. RAT)    

 

Jan van der Zanden

Jan den Örgel

Omdat hij een draaiorgeldraaier was.

 

dhr. Van der Zanden

de Stroebel

woonde in de Oerlesestraat

 

Toon Zebregts (1955-2023, x 2022 Maartje Appels)

Toon Tapas

Geboren in de wijk Broekhoven, begon hij zijn werkzame leven met een handel in stoffen op allerlei markten in den lande. Na een jaar of twintig had hij daar genoeg van, ook omdat de handel in een dip was gekomen. Tijdens een vakantie in Spanje, waar hij graag kwam, vatte hij het plan op om in Tilburg een eigen zaak te beginnen en wel een tapasbar. Deze werd de eerste in zijn soort hier, kreeg als naam “Manana” en ging in 1999 van start in “et Zwaanstròtje”. Ondanks de destijds kwalijke reputatie van dit donkere steegje, tussen de Heuvel en het Piusplein, wist hij er een goede zaak in Spaanse sfeer te creëren.

In 2016 vond Toon Tapas het welletjes en trad terug. Hij besloot om zijn vriendin Maartje Appels te helpen met De Kleinste Soepkraam, een tot mobiele keuken omgebouwde Piaggio Ape (een Italiaanse gemotoriseerde driewieler). Als liefhebbers van het vrije leven en de natuur was dit een kolfje naar hun hand. Zij breidden het assortiment wat uit, noemden hun zaak De Spijzenier en verbonden zich op gevorderde leeftijd nog met elkaar. Aan dit laatste was Toon als echte “vrije jongen” nooit eerder begonnen. Helaas heeft hun huwelijksgeluk niet lang mogen duren.

 

Toon als “soepsjefeur” op pad (foto: coll. BD)

 

Cor Zeebregts

Kee Zêep

zij had naast bakker Van Diessen in de Van Hogendorpstraat een snoepwinkeltje. Daar kon je stroopsoldaatjes en ander snoepgoed kopen, rond de oorlog al voor één cent. Kaojong van de St. Jansschool gingen daar ook wel “vur eene sent kôope èn vur ene soe weghaole." Daarvoor betaalden ze dan ook weleens met kartonnen centen die op school gebruikt werden om te leren rekenen. Kee vond dat helemaal geen probleem, want ze ging die later weer ruilen tegen echte koperen centen bij frater den Òs Wilbertus (zie hoofdstuk 2).

 

Kees Zeebregts

Kees Zêep

woonde in een boerderij aan de Buurtstraat, de huidige Pastoor van Beurdenstraat.

 

mej. Zeebregts

Tiet Zêep

was gidsenleidster ("guido") op Broekhoven 1, en had deze bijnaam te danken aan haar flinke "voorgevel" welke door haar uniform met borstzakken (waarin fluit) nog eens flink geprononceerd werd.

 

Josephus (Jos) Antonius Zeegers (1920-2008)

den Börgeleke

 

Beeldend kunstenaar Jos Zeegers op hoge leeftijd (foto Joep Eijkens)

 

hij was een kunstenaar die door zijn collega's burgerlijk werd gevonden omdat hij al gauw na zijn afstuderen aan de Academie voor Beeldende Kunsten les was gaan geven. De meesten kozen in eerste instantie voor een vrij bestaan als uitvoerend kunstenaar in plaats van een vaste baan. Jos was een zoon van Toon en Anneke Zeegers uit de H. Berkvensstraat (bij de Besterd). Zij dreef daar een kleine kruidenierswinkel. Als Jos niet thuis was dan mochten de jongelui uit de buurt weleens met Anneke naar boven om zijn schilder- en boetseerwerk te bewonderen. Volgens een van hen, Tjeu Cleutjens van het Schaepmanplein, waren Toon en Anneke trots op het werk van zoon Jos.

Jos Zeegers volgde in de veertiger jaren kunstopleidingen in Tilburg, Den Haag en Parijs. Hij ontwikkelde zich tot een impressionistische schilder en tekenaar, en was zoals gezegd tevens docent op diverse middelbare en andere scholen. Jos Zeegers hoorde met o.a. de gebroeders Mandos tot de generatie kunstenaars achter de beweging Brabantia Nostra (zie Frans Siemer). In hun vakgebied vormden zij met Nico Molenkamp, Jan van Riel en Jan Dijker een groep die ook wel “De Eerste Tilburgse School” werd genoemd.

 

Adje van Zelst (23 nov. 1950 – 23 okt. 2022)

Adje Hasj

Hij werd een van de bekende straatfiguren in Tilburg, verslaafd geraakt aan drugs. Junk met lang zwart haar, rusteloos door de stad zwervend, soms met ontbloot bovenlijf, soms mompelend, dan weer roepend, zo hoorde hij tot het vaste straatbeeld.

 

Adje op de foto, met rechts van hem Riet van Beurden (zie ook bij “Pietje Kubiek” van Beurden) die zich bekommerde om mensen die het slecht hadden, zoals hij.

 

Adje werd 65 jaar in 2015 en verbleef toen in verpleeghuis De Hazelaar. Op die dag, 23 november, kreeg hij heel veel felicitatiekaarten (wel meer dan 50). Dit had hij te danken aan zijn schoonbroer Jan Semmeling, die daarvoor een oproep had geplaatst op Facebook. Ook kreeg Adje die dag bezoek van Pater Poels (zie ook daar) en zijn dochter Hulya, die hem door de jaren heen goed hadden leren kennen.

 

Toen Adje 65 werd kreeg hij in De Hazelaar bezoek van Pater Poels en Hulya (coll. BD)

 

Kees van Zelst

de kikkert

woonde met zijn vader in een oude weverswoning aan de Hoeksestraat (huidige Pastoor Smitsstraat, zie Roesjoe van Roessel) in het Groeseind of de Kaojenhoek (zie hoofdstuk 4). Beiden werden ze Kikkert genoemd, dus deelden ze niet alleen woning maar ook bijnaam! Zij hadden een paard in een weitje maar geen stal. Als dit dier wegens de kou binnen moest staan zetten ze het gewoon in de voorkamer! Kees is ook enkele jaren voorbidder in de Hasseltse kapel geweest (zie ook Maria Virginie Kweezelke Doorakkers). Van de fooien die hij ving kocht hij jenever of een scharretje aan de kraam.

 

A.C.F. (Jan?) van de Zilver

de Mòp

woonde aan de IJsclubweg nr. 53 (Koningshoeven). De vraag is of hij een connectie had met wasserij en ververij Van de Zilver, die in het voormalige pand van café De Snoek (aan de Leij) gevestigd is geweest (zie bij Kees Oprinsen), welke zaak ruim voor de oorlog overigens alweer verdwenen was.

 

Huub Zilverberg (geb. Geertruidenberg 1939)

den Huub, Goliath of de Reus van Gôol

 

Huub Zilverberg in 1963.

 

hij was een bekende wielrenner en een beroemdheid in Goirle. Zijn ouders waren vlak na zijn geboorte daarheen verhuisd omdat vader Rinus werk vond bij de Puij. Zij moesten een half jaar sparen om zoon Huub zijn racefiets te kunnen geven. Maar toen was er geen houden meer aan. Als amateur won den Huub in 1959 als lid van wielerclub “De Zwaluw” uit Vlijmen de prestigieuze Olympia’s Tour door Nederland. Als prof kwam hij voor in totaal zes verschillende ploegen uit en won hij in zijn topjaar 1962 zelfs een etappe in de Tour de France én een in de Giro d’Italia. Maar hij maakte vooral naam als karakterrenner, als tempobeul die kilometerslang aan kop kon blijven sleuren in dienst van de ploeg. Hij bleef profwielrenner tot en met 1969. Vervolgens ging hij werken als postbesteller bij de PTT, tot hij in 2000 met vervroegd pensioen ging.

 

Wielrenner Huub Zilverberg wordt in 1959 uitbundig gehuldigd in Goirle na zijn zege in Olympia's Tour door Nederland.

 

Handtekening van Huub Zilverberg, circa 1966. Collectie Ed Schilders.

 

dhr. Zoontjes

den Blêeke

boer aan de Rielseweg. Hier woonden veel "Zoontjes" vlak bij elkaar, en daarom is nu niet meer duidelijk wie precies den Blêeke werd genoemd.

 

A. Zopfi

Zoppie

was schoorsteenveger in witte kleding met zwarte hoge hoed die uit Zwitserland kwam, in 1910 in Tilburg werkte en hier stierf rond 1935. Hij woonde in 1912 in de Mariastraat (nr. 15), later in de Koningswei. Zopfi van der Wouw was de naam van een hoedenwinkel in de Heuvelstraat, naar alle waarschijnlijkheid van familie.

 

Josephus van Zummeren (geb. 1893)

Kòp Vezummere (1)

hij woonde aan het Smidspad (nr. 84) en had een groot hoofd. Na zijn overlijden zou iemand aan zijn weduwe zijn pet hebben gevraagd, om er een broek van te maken. Andere lezing: aannemer, die aan het Smidspad heeft gewoond, sloopte kleine huisjes en bouwde er nieuwe van o.a. aan de Kasteeldreef. Iemand die door hem ontslagen was vroeg eens zijn pet om er een broek van te laten maken voor z'n kleinzoon, want een nieuwe kon hij zelf niet meer betalen.

 

J. van Zummeren

Kòp Vezummere (2)

hij had een motor-/tweewielerhandel in de Willem II-straat. Wie was de echte Kòp Vezummere, of waren het er inderdaad twee?

 


 

Begin van deze pagina

Inhoud Bijnamen

CuBra Home