|
Hoofdstuk 1 Bijnamen van personen van wie de werkelijke naam bekend is
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de banner van links naar rechts
|
|
|
Johanna Leppers Sjooke Lèp van een snoepwinkeltje Oerlesestraat/Veestraat (vroeger Klèèn Oel, zie hoofdstuk 4: Oel), waar je nog voor een halve cent drop kon krijgen.
Hier ergens in dit blok moet het snoepwinkeltje van Sjooke Lèp zijn geweest (foto ca. 1930, coll. Lambert de Wijs)
André de Leuw Pètje (Dreeke) de Leuw had destijds een elektronicazaak aan de Nieuwe Bosscheweg (nu Tivolistraat). Droeg altijd een welpenpetje omdat hij een huidaandoening op zijn hoofd had. Daardoor viel hij op en kreeg deze bijnaam.
dhr. Leyten et Vrêûkerke
Petrus Liebregts (Udenhout, x 1904 Theodora van de Laar) Peerke de Koster (Tilbörgs: Pirke de Köster) Al jong werkte hij in Udenhout bij kasteel De Strijdhoef (zie hoofdstuk 3, onder Arthur J.L Le Mire) en was daarna een aantal jaren in dienst bij burgemeester Van Iersel. Vervolgens vertrok hij naar Amsterdam om te werken in een leerlooierij, waar hij liefst 12,5 cent per uur kon verdienen. Al gauw kreeg hij heimwee en keerde terug naar den Uunent. Hij werd koster bij pastoor Van der Heijde en dankte daar zijn bijnaam aan, al hield hij zich als harde werker ook bezig met het kerkhof, het patronaat en de voetbalvelden. Ook richtte hij een amateurtoneelvereniging op en was actief in de R.K. Werkliedenbond. Peerke werd bijna negentig jaar en heeft in 1954 met Theodora, hun tien kinderen en vele kleinkinderen zijn gouden bruiloft mogen vieren (bron: rubriek Weerzien, door Jeroen Ketelaars, Brabants Dagblad 12 juni 2019).
Peerke Liebregts (rechts) in 1907 met een groep voor de bouw van het patronaat in Udenhout, gesticht door pastoor Van Eijl om de mannelijke jeugd op te vangen. V.l.n.r. Sjef v.d. Plas, Kees Snoeren, Joosje Brekelmans, Pieterke Brekelmans sr, n.n, Hamers, Pieterke Brekelmans jr, Janus van Esch, n.n, Wout “de Pruis” Hüsstege (zie daar), Driekske Broeders, Jan van Heijst, Sjef v.d. Pas, Willem Berkelmans en Peerke Liebregts (coll. RAT)
Het gouden paar Liebregts–van de Laar poseert, omringd door hun kinderen en kleinkinderen, ter gelegenheid van hun gouden bruiloft op 10 augustus 1954 voor café Van Nunen aan de Kreitenmolenstraat in Udenhout (Fotopersbureau Het Zuiden, coll. RAT)
Mathieu H.J. van Lieshout sr. (x Bogaers) Tjeu van et Kiltje drogist en verfhandelaar aan het Lieve Vrouweplein (nr. 6). Had deze bijnaam te danken aan zijn reclame voor drop: goed tegen keelpijn.
Mathieu M.G. van Lieshout Matjeu Glasbak was de eerste eigenaar van glasspeciaalzaak Porcello op de Heuvel, later in de Emmapassage. Deze mooie zaak sloot begin 21e eeuw.
... van Lieshout de Spin woonde op de Hasselt
… van Lieshout den Dôok werkte op het stadhuis.
Jan van Lieshout Jan de Golfman Deze in 2018 73-jarige Tilburger besloot deze bijnaam te gebruiken toen hij bij zijn internetprovider geen e-mailadres meer kon krijgen onder zijn werkelijke naam. Hij koos toen voor Jan de Golfman. Geen uit de lucht gegrepen keuze, want hij deed al jaren vrijwilligerswerk bij recreatiepark De Financiën in Loon op Zand. Daar reikt hij bij de Midgetgolfbaan trouw sticks, schoenen en scorekaartjes uit aan de bezoekers. Ook kunnen de kinderen bij hem ijsjes e.d. kopen. Als aanspreekpunt voor jong en oud kwam hij daar bekend te staan als Jan de Golfman, welke bijnaam hij ook geschikt vond voor zijn e-mailaccount. Toen Jan van Lieshout nog werkte voor de kost, was hij kantinebeheerder bij de machinefabriek van Bierens aan de Ringbaan Noord. De carnavalsvereniging van dit bedrijf kwam vaak bij De Financiën. Zo is voor Jan het golfballetje aan het rollen gegaan (bron: Brabants Dagblad, 14 juli 2018)
Coll. Brabants Dagblad
M. Ligtenberg Mien Lieg Omdat ze naar men zei alles bij elkaar kon liegen. Wat hiervan waar is blijft de vraag, want ook haar familienaam kan natuurlijk een rol hebben gespeeld bij de keuze van deze bijnaam. Zij had een snoepwinkeltje in het Groeseind, parochie Hoefstraat. Zij verkocht daar o.a. gelukssnoepjes die ook bakkesvol of kattespouw werden genoemd.
dominee Lucas Lindeboom et Scholteriaans Pestorke deed in 1866 zijn intrede als gereformeerd predikant in Den Bosch en werkte van daaruit ook in Tilburg. Stichtte samen met zijn eerste bekeerling hier, de jonge goudsmid Willem Poulus, een gereformeerde gemeente. Na verloop van enige jaren wisten ze tegen de verdrukking in hiervoor een eigen locatie te krijgen in de Lange Nieuwstraat. Veel geriffermeerde bokke zoals in Sprang-Capelle leverde dit echter in Tilburg niet op.
Kees van Lissum den Bròbbel Woonde op Broekhoove
….. van Looij den Appetjoek Eén van de gebroeders Van Looij van de familie die eigenaar was van drogisterij Van Eijsden in de Heuvelstraat werd den Appetjoek genoemd, omdat “men” vond dat hij wat vreemd en sullig overkwam. Zeker was dit het gevoel van een groep leerlingen natuurkunde, die o.l.v. hun leraar weleens in die winkel kwam om chemicaliën te kopen. Zij maakten door deze bijnaam een onderscheid met zijn in hun ogen blijkbaar normalere broer. Appetjoek is een bekend Tilburgs spotwoord, waarvan de herkomst en betekenis nog steeds niet helemaal duidelijk zijn. Zie: “Appetjoek! Spotten en schelden in Tilburg, Goirle en ommelanden”, door Ed Schilders (Tilburg 2016). Drogisterij Van Eijsden hoorde decennialang tot de betere kwaliteitszaken in de Heuvelstraat. De zaak ontstond toen Bernardus J. van Eijsden in 1909 een uit 1904 daterende drogisterij in de Heuvelstraat overnam. Hij verkocht in zijn zaak, die bekend stond als “De Oude Gaper”, aanvankelijk een veel breder assortiment, zoals ook verfwaren en zelfs fototoestellen. Na de dood van Van Eijsden in 1952 werd de zaak overgenomen door de gebroeders Johannes en Thomas (Tom) van Looij, met behoud van de goed bekend staande bedrijfsnaam. Vader Hendrik Antonius Johannes van Looij kwam uit Haarlem, waar hij in 1879 was geboren. Hij trouwde met de Tilburgse Maria Joanna Jongen (geb. 1876). Zij kregen drie kinderen: twee zonen en een dochter. De oudste zoon Johannes Ludovicus Maria Josephus Antonia, werd in 1913 in Tilburg geboren. Van de tweede zoon Thomas (Tom) Antonius Marie Ludovicus (1914-’87, x 1945 Helena ‘Leny’ Francisca Johanna van Nunen, geb. 1917) is vermeld dat hij eigenaar was van drogisterij Van Eijsden (over Johannes kon zulks niet gevonden worden). De zaak groeide aanvankelijk goed. In de jaren zestig werden er diverse filialen geopend in Tilburg en Goirle. Deze werden later echter opgeheven of verzelfstandigd. In de Heuvelstraat verkocht men naast parfumerie- en drogisterijartikelen ook bijouterieën en kunstnijverheidsproducten (zoals keramiek). Door de opkomst van goedkope drogisterijketens verlegde de tweede generatie Van Looij (Thomas ‘Tom’ Govardus Henricus Maria, 1949 – Hilvarenbeek 2021, x 1975 Carla Blomme, geb. Hulst 1953, xx Diessen 1990: Thea ‘Ted’ Schlappi, Hilvarenbeek 1953 – 2007) in de jaren tachtig het accent volledig naar parfumerie-artikelen. Dit mocht uiteindelijk niet baten. Rond 2010 moest Van Eijsden de deur toch sluiten (ontleend aan Wiki Midden-Brabant).
Briefhoofd boven een rekening van “De Oude Gaper” B.J. van Eijsden 1914 (coll. RAT)
Inkijk in de Heuvelstraat vanaf de Willem II straat. Links, waar de gaper aan de winkel hangt, is Van Eijsden. De gaper was niet alleen een uithangbord om klanten te trekken, maar ook een kwaliteitsaanduiding, oorspronkelijk van apothekers. Het beeld gaapt dan ook niet, maar houdt zijn mond open om medicijnen in te nemen die niet lekker smaakten, vandaar vaak de grimas erbij. Rechts, tegenover Van Eijsden, kwam de Parkstraat (later Sophiastraat) op de Heuvelstraat uit. Daar heeft op de hoek de hoedjeswinkel van Van Ierlant gezeten (zie Piet “de Hoedjesboy” van Ierlant). Die liet in 1937 hier een heel nieuw pand bouwen door Jos. Bedaux. Daarvoor, op de hoek met het huidige Stadhuisplein, zat Hamers van Hooff tassen e.a. lederwaren (ook zo’n oude kwaliteitsnaam) in een groot pand van architect Jos. Donders. Dit monumentale blok werd zomer 2017 getroffen door een zware brand. Een kleine twee jaar later was alles in de oorspronkelijke staat hersteld (foto uit 1915, coll. RAT) … van de Loo Rôoje Harrie was een bekende ijscoman die (in de jaren 1960) altijd bij de Sacramentskerk aan de Ringbaan-Oost stond, was vrijgezel en woonde in bij Van Mol (zie daar). In de winter was hij wever bij André van Spaendonck, waar hij in de zomer dispensatie kreeg om ijs te gaan verkopen.
Adriaan van der Loo (Udenhout 1830 – Berkel 1916, x 1865 Maria Kuijpers, Berkel 1823-’66, xx 1869 Anna “Antje” van der Loo, Biezenmortel gem. Udenhout 1844 – Berkel 1920) Ouw Jaoneke van der Loo Hij was landbouwer, maar werd meer dan dat. Door zijn eerste huwelijk kreeg hij de beschikking over een hoeve van zijn schoonfamilie in het buurtschap Den Berkelschen Heikant (omgeving huidige Heikantsebaan – Durendaelweg). Zijn eerste vrouw stierf al vroeg en kinderloos. Na zijn tweede huwelijk bleef Ouw Jaoneke op dezelfde locatie boeren.
Portretfoto’s van Adriaan Ouw Jaoneke en Anna “Antje” van der Loo. De foto van Adriaan is uit een onbekend jaar, die van Antje uit 1890 (coll. Rinus van der Loo)
De oude hoeve is rond 1925 vervangen door een nieuwe, die in 2009 is afgebroken. De oorspronkelijke Vlaamse Schuur is echter altijd blijven staan. Deze is nu eigendom van achterkleinzoon Rinus van der Loo (zie daar). In 1888 werd Ouw Jaoneke ook steenbakker. Toen kreeg hij van de gemeente Udenhout namelijk toestemming om achter de toenmalige herberg Quatre Bras (bij de kruising Rijksweg - Kreitenmolenstraat) een steenbakkerij te beginnen. De benodigde leem haalde hij uit Udenhoutse en Berkelse bodem. Ook enkele van zijn kinderen gingen werken in deze Steenbakkerij Quatre Bras, die in 1911 ophield te bestaan. Ouw Jaoneke was altijd slim met geld omgesprongen. Daarom kreeg hij al gauw genoeg “mos op de knieën” om ook in het onroerend goed te gaan. Hij zette in op onroerend goed, dat in twee rondes werd verkocht. Eerst mocht men dan in het bijzijn van een notaris inzetten op een bepaalde prijs. Dit gebeurde tijdens een zitting in een lokaal in de omgeving, bijvoorbeeld bij café Mie Pieters in Heukelom. Meestal twee weken later was de finale verkoop. Als de finale verkoopprijs hoger uitviel dan de inzet, kreeg degene met de hoogste inzet een percentage van het verschil, als vergoeding voor het risico (immers als de inzet niet werd gehaald, kreeg de inzetter het pand “aan z’n broek”). Adriaan Ouw Jaoneke van der Loo liet in Berkel ook een hoeve bouwen voor zijn dochter, die er nog steeds staat (Durendaelweg 87).
Marinus van der Loo (Berkel 1869-1947, x 1921 Maria “Marie” Anna van der Loo, Udenhout 1888 – Berkel 1955) den Abt van Bèrkel Marinus zette in de voetsporen van zijn vader Adriaan (Ouw Jaoneke, zie hiervoor) het (gemengd) boerenbedrijf op Den Berkelschen Heikant voort (huidig adres Heikantsebaan 9). Zoals gezegd werd rond 1925 de oude hoeve op dezelfde plaats vervangen door een nieuwe. De familie ging zolang in de achttiende-eeuwse Vlaamse Schuur wonen, waar zoon Jos werd geboren (Jong Jaoneke, zie hierna). Kleinzoon Rinus wist te vertellen dat de bijnaam Abt van Bèrkel iets te maken had met de zogeheten Trappistenkwestie. Hierover waren in de aantekeningen van een gesprek tussen de toenmalige Commissaris van de Koningin Van Voorst tot Voorst en burgemeester Brenders enkele pikante feiten te vinden, die het volgende onthulden: Zoals vermeld bij abt Dom Dubuisson (“IJzeren Simon”) verkeerden de Trappisten van de Koningshoeven rond 1900 in een financiële crisis. De oorzaak was het voorbarig inboeken van het fortuin van een ingetreden jongeheer, Gerard Richard Charles Marie van Oosthuysen, Baron van Rijckevorsel van Rijsenburg, die uit een puissant rijke adellijke familie kwam. De verwachte substantiële erfenis van zijn al zieke moeder zou volgens de voorschriften aan de kloosterorde toevallen. De eerste abt, Dom Willibrord Verbruggen, wilde de bouw van een grote abdij hier niet op laten wachten en sloot ter overbrugging leningen af met o.a. de families Houben en Eras. Helaas kwam de jonge pater al in 1892 plotseling te overlijden, terwijl zijn moeder nog leefde. Weg was dus de gehoopte erfenis, terwijl de bouw nog lang niet was afbetaald! Als reactie op deze financiële strop werd het brouwen en verkopen van bier door de Trappisten stevig opgevoerd en was de in paniek geraakte Verbruggen weldra meer met geestrijke dan met geestelijke zaken bezig. Dit wierp wonderbaarlijk snel aardse vruchten af, waarbij de abdij mocht profiteren van enkele belangrijke concurrentievoordelen. Wel ging dit ten koste van de kleine plaatselijke brouwerijen, die dan ook een klachtenprocedure startten, welke tot in Den Bosch en zelfs Rome werd gevoerd (zij het zonder succes, zie in hoofdstuk 2: de Brèùne Bèère of de Bierschaope). Zodoende had Tilburg aan de financiële capriolen van abt Verbruggen een imposante abdij te danken! Zijn superieuren waren over dit alles minder te spreken, ook omdat de abt veel bezittingen op zijn persoonlijke naam had staan, en dwongen hem in 1909 tot aftreden. Ook moesten zelfs alle kloosterlingen de abdij verlaten, welke order zij vol ongeloof en tegenzin ontvingen. Na wat lijdelijk verzet in de vorm van getreuzel kwam de Abdij van Koningshoeven in juli 1909 toch echt helemaal leeg te staan. Burgemeester Brenders, onder wiens wereldlijke bevoegdheid de abdij viel (deze stond immers op het grondgebied van Berkel-Enschot) vond dat hij snel moest ingrijpen om de orde en veiligheid in en om de gebouwen te handhaven. Hij zond daar enkele bewakers naartoe. Omdat hij een groot vertrouwen had in de familie Van der Loo, werd Marinus door hem officieel aangesteld als portier van de abdij. Dit leverde Marinus de bijnaam Abt van Bèrkel op. Burgemeester Brenders regelde ook dat het werk van de leken bij de abdij door kon gaan, te weten op het land, in de stallen en de bierbrouwerij. Samen met advocaat Jan van den Mortel (de latere burgemeester van Tilburg) werd hij door het gerechtshof in Breda als bewindvoerder aangesteld. Na de aanwijzing van Simon Dubuisson als voorlopige prior kon tegen het eind van 1909 de kloosterbevolking weer terugkeren. Burgemeester Brenders verdiende vanwege zijn goede zorgen in de Trappistenkwestie het pauselijk kruis “Pro ecclesia et pontifice” en Van den Mortel een benoeming in de ook pauselijke Gregoriusorde. Pas in 1913 werd de benoeming van Dubuisson tot tweede abt van Koningshoeven door Rome officieel bekrachtigd (bron o.a.: zie lemma Simon Dubuisson, en: “Honderd jaar monnikenleven in Koningshoeven”, door Anselmus Terstegge, Tilburg 1984)
Den Abt van Bèrkel Marinus van der Loo in een statige pose met zijn vrouw Marie naast hem (coll. Rinus van der Loo)
Adrianus Laurentius (Jos) van der Loo (Berkel 1926 – Hulst 2004, x 1957 Christina “Tiny” of “Ons Stien” Johanna Mulders, Heukelom 1927 – Tilburg 1993) Jong Jaoneke van der Loo, ook wel: et Spurriemènneke Hij werd als zoon van Marinus, zoals hierboven vermeld, tijdens de bouw van de nieuwe hoeve geboren in de Vlaamse Schuur (achttiende eeuw). Om precies te zijn: baby Jos werd in de uilenhoek gelegd waar normaal een steenuil zijn nest had! Ook hij werd een landbouwer in hart en nieren, voor wie zijn grond heilig was. Rond zijn huwelijk in 1957 kocht hij uit het familiebezit de hoeve in het buurtschap Den Berkelschen Heikant die de naam Boerderij Het Loo kreeg. Het boerenbedrijf ging in de jaren negentig ten gronde als gevolg van de gemeentelijke herindeling. Rond Boerderij Het Loo zou een nieuwe woonwijk komen (“overhoek Akker-Heikant”, waarvoor hun grond moest worden verkocht), maar die wijk is in 2019 nog steeds niet gebouwd. De familie Van der Loo hield alleen de hoeve over met wat grond er omheen. Die werd betrokken door twee zonen van Jos: Mark en Rinus (zie hierna), terwijl Jong Jaoneke zelf en twee andere zonen hun Berkelse boerenbedrijf verhuisden naar Zeeuws Vlaanderen. In 2004 kwam Jong Jaoneke in Hulst te overlijden. Hij werd met zijn echtgenote herenigd op de begraafplaats van Berkel, waar nu vier generaties Van der Loo rusten. Toen Jos van der Loo pas boer was, zaaide hij na de oogst zijn land met spurrie in. Het snelgroeiend gewas dat dit opleverde, spergula arvensis, werd in de winter gebruikt als veevoer. Omdat Jos hier erg bedreven in was, noemden collega-boeren in Udenhout hem wel et Spurriemènneke. Later, toen spurrie in onbruik raakte, zaaide hij groenknollen in (meer bekend onder de naam stoppelknollen). Ook dit gebeurde ’s zomers na de oogst. Enkele maanden later werden de knollen door zijn kinderen uit de grond getrokken en bewaard als veevoer voor de winter. Deze manier van veevoeren werd in Berkel-Enschot veel in de praktijk gebracht. Daar heeft deze gemeente de carnavalsnaam “Knollenvretersgat” aan overgehouden! (bron: Rinus van der Loo, Berkel-Enschot)
Jos Jong Jaoneke en Tiny van der Loo –Mulders (coll. Rinus van der Loo)
Marinus (Rini) Adrianus Maria van der Loo (geb. Berkel 1958) Rinus, Rien, de Piep, den Archeoloog of Heemkundige Hij is een zoon van Jong Jaoneke en Tiny van der Loo – Mulders en werd geboren in de familieboerderij Het Loo. Toen hij naar de middelbare school in Tilburg ging, vond hij “Rinus” stoerder klinken dan het oorspronkelijke “Rini”, dus paste zelf zijn voornaam aan. Hij doorliep de sierteeltopleiding, ging het hoveniersvak in en legde gaandeweg een grote belangstelling aan de dag voor archeologie en heemkunde. Daar heeft hij ook beroepshalve werk in gevonden, bij de archeologische afdelingen van de gemeente Tilburg en Den Bosch. Vervolgens heeft Rinus de kerkhoven van Enschot en Berkel onderhouden en er graven gedolven, heeft openbaar groen verzorgd in Berkel en enkele opzienbare bodemvondsten gedaan. Voor zulke bezigheden, die hij vaak in zijn vrije tijd deed, kreeg Rinus in 1997 een plaatselijke onderscheiding: de Gouden Zak. Deze onderscheiding werd een tijdlang op een carnavaleske manier toegekend door cv De Zandkruiers aan mensen die zich gedurende lange tijd vrijwillig hadden ingezet voor de Berkelse gemeenschap. Rinus is in 2019 als vrijwilliger werkzaam bij Heemkundekring De Kleine Meierij te Oisterwijk en heeft o.a. bijgedragen aan de biografie van Antonine Bersin (zie daar, bekend als “de Russische Madame”). In 1995 gaf Rinus een fotoboekje uit waarin hij het voorwoord zelf schreef en dit ondertekende met “De Piep”. Mensen in zijn omgeving vermoedden dat Rinus achter die fantasienaam zat, maar hij gaf geen krimp. Toen men hem in zijn omgeving toch “De Piep” ging noemen had hij daar geen enkel probleem mee, gewend als hij was aan bijnamen. In de negentiger jaren verhuisden zijn vader met twee van Rinus’ broers naar Zeeuws Vlaanderen om een nieuw boerenbedrijf op te zetten. De boerderij van de familie in Zeeuws Vlaanderen kreeg de toepasselijke naam “Berkeloo”. Boerderij Het Loo in Berkel werd overgedaan aan Rinus en zijn broer Mark. Zij bouwden in 2006 aan de straatkant voor zichzelf een “boerderette” (nieuwbouw in de stijl van een traditionele boerderij) als twee onder een kap. Daarachter, op de plaats van de afgebroken familieboerderij uit 1925, verrees een loods van het bedrijf van Mark. In de woning van Mark en zijn vrouw (Nellie Leermakers) woont sinds 2007 ook de vijfde (!) generatie Van der Loo op de Berkelschen Heikant t.w. hun zoon Sven (geb. 2003) die “Feffie” werd genoemd (afgeleid van zijn voornaam), of ook “Beer” (verwijzend naar zijn forse postuur) (bron: Rinus van der Loo, Berkel-Enschot)
Rinus van der Loo (coll. Rinus van der Loo)
Cornelia (Kee) van der Loo de Kee was bekend van café-restaurant L'Industrie naast de kerk op de Heuvel. Zij was de vrouw van Piet van der Loo en zij namen L’Industrie over van Van Straelen, toen die als kelner ging werken bij Jan Pijnenburg die in 1939 Old Dutch was begonnen aan wat nu de Korte Heuvel heet. Daarna kwam dus de familie Van der Loo. Hun zoon Joes studeerde economie maar besloot later toch in de zaak te gaan en zette die voort, tot in 1965 Harry Moors uit Breda het stokje voor tien jaar overnam.
Toon van der Loo (x Mietje) Mooie Toon Werd zo genoemd omdat hij juist níet mooi was. Toon en Mietje van der Loo waren tussen 1939 en 1962 de uitbaters van hotel café restaurant ’t Centrum op de Heuvel, nabij de overweg met de Koestraat. In 1962 moest het pand plaatsmaken voor de aanleg van het hoogspoor (zie hoofdstuk 4). Toon van der Loo maakte toen iedereen die het horen wilde wijs, dat hij van de Heuvel moest omdat de schoonheidscommissie dit besloten had…. (Groot Tilburgs Horecaboek, door Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009, herinnering Ineke Verbunt-van der Loo, p. 76-77)
Grote drukte op de overweg tussen Heuvel en Koestraat in 1954. De pliesiegènt met z’n witte pet verdrinkt in de fietsers. Links het pand van Café Kras, een tabakswinkel en dan (met luifel) hotel café restaurant ’t Centrum (coll. RAT)
Willem van der Loo (Udenhout 1898 - 1973) Willeke de Smid hij had een smederij aan de Groenstraat in Udenhout. Zijn vader werd al Kees de Smid genoemd, hoewel hij het niet lang had volgehouden in de oude familiesmederij in Biezenmortel. Die (Kees) werd op een gegeven moment namelijk rietdekker, maar men bleef hem toch Kees de Smid noemen. Zoon Willem pakte echter de draad weer op en werd smid. Weliswaar had hij in zijn jeugd een akelig ongeluk gehad, toen hij op weg naar huis in Biezenmortel op een wagonnetje wilde springen dat vanaf het Udenhoutse station werd afgestoten richting steenfabriek (zie hoofdstuk 4: De Zes), maar door alert optreden van spoorbomenwachter Hendrika van Drunen-Witlox (1868-1936) belandde hij snel in het ziekenhuis, wat zijn leven redde. Daardoor kon Willeke toch smid worden en in 1920 zelfs de smederij van Kruijssen aan de Groenstraat in Udenhout overnemen, waar hij als knecht was gaan werken. Hij zag zijn kans schoon toen Kruijssen in zijn familie geen opvolger kon vinden. Later kocht Willeke de Smid een klompenmakerpand aan de overkant van de straat en vestigde daar zijn smederij in. Van der Loo was ook ondercommandant van de plaatselijke brandweer. Toen de gemeente Udenhout in 1939 een gemotoriseerde brandweerspuit aanschafte werd hij aangewezen om die te besturen, vanwege het feit dat hij - naast de burgemeester - de enige was die een auto had. Daarmee speelde Willeke ook wel voor taxichauffeur in het dorp. Zoon Toon van der Loo, die in de voetsporen van zijn vader trad, stond bekend als Smidje Loo. Toen in 2020 het 100-jarig bestaan werd gevierd van Smederij van der Loo, was de in totaal (d.i. incl. de beginperiode in Biezenmortel) zevende generatie van de familie er aan het werk, in de persoon van Ken van der Loo (broer Wim was net met pensioen). Het bedrijf staat erom bekend dat het creatieve, niet voor de hand liggende oplossingen niet schuwt, als de klant daarmee gediend is. Daar is geduld en meedenken met de klant voor nodig (bron: Brabants Dagblad 17 nov. 2020).
Willeke de Smid aan het werk (coll. Pierre van Beek: zie elders op Cubra zijn hele verhaal over Willeke de Smid, oorspronkelijk in Het Nieuwsblad van het Zuiden uit 1969)
Antoon van Loon de Rôoje Toon werkte bij Wollenstoffen- en Wollendekenfabriek H. Eras en Zonen als baas van de plesserij. Ging in 1933 mee met Henricus Eras (1875-1959) toen die uit het bedrijf stapte en de wollenstoffenfabriek H. Eras-Janssen oprichtte. Van Loon speelde als vakbondsman een actieve rol tijdens de Tilburgse textielstaking van 1935 en kreeg naar men zei daarom ontslag bij Eras.
Leo (Leon) Henricus Matheus Maria van Loon (1889-1978, x Maria Mathilda Alberdina van Thiel, Beek en Donk 1896 – Den Bosch 1962) Baron Mèèl hij had een zaak in graan en meel. Zijn vader Augustus Christianus van Loon (1855-1934, x Maria Catharina van den Bosch 1850-1927) was een molenaarszoon uit Lage Mierde die naar Tilburg kwam en in 1883 een handel in graan begon aan de Spoorlaan. In 1896 verhuisde hij die naar de Tuinstraat. Toen het in 1909 technisch mogelijk werd ging hij ook meel produceren en sprak men wel over “de meelfabriek”. Zijn specialiteit was roggebloem. Eind 1925 werd de zaak voortgezet door zijn zoon Leon als de “NV A.C. van Loon coöperatieve Graan- en Meelhandel”. Na een grote brand in de fabriek in 1933 werd gekozen voor een nieuwe vestiging aan de Piushaven. Architect Jos. Schijvens kreeg opdracht om de nieuwbouw te ontwerpen en die maakte daar iets bijzonders van in expressionistische bouwstijl. In 1935 werd de nieuwe vestiging in gebruik genomen. In 1940 werd er nog een uitbreiding gerealiseerd. Het bedrijfsgebouw Piushaven 1 en een bijbehorend dubbel woonhuis om de hoek in de Lancierstraat zijn sinds 2003 rijksmonument. Om het nuttige met het aangename te verenigen had Van Loon ernaast een manege met paardenstallen laten bouwen. Hij was een groot fan van paarden. Naar men zei stamde deze liefhebberij uit de begintijd van het bedrijf, toen het noodzakelijk was om graan en meel met paard en wagen te vervoeren, maar ook aan de Piushaven werd dit “paardenmiddel” nog toegepast voor de aan- en afvoer. Twee zonen van Leon, Ernest (1921 – Breda 2009) en Max (geb. 1927) werden uitstekende ruiters en namen deel aan de Olympische Spelen van 1948 (Ernest) en ’52 (Ernest en Max). De bekende springruiter Anton (Toon) Ebben (1930-2011) heeft ook hier bij Van Loon leren paardrijden. Na de Tweede Wereldoorlog ging het geleidelijk minder met de fabriek, die in 1959 werd verkocht. Het gebouw kreeg andere functies en de stallen en manege werden gesloopt.
Het gebouw van Jos. Schijvens uit 1935 dat nu rijksmonument is. Met wat fantasie kan men er een boot in zien, bijvoorbeeld de stoomboot van Sinterklaas die ieder jaar in de Piushaven aanmeert (met links de schoorsteen en de uitbreiding uit 1940 rechts, hier niet in beeld, als achterschip. Zie ook hoofdstuk 4: “Amsterdamse Boot”.)
Voordat hij aan de Piushaven een eigen manege had was Leo van Loon al betrokken bij de ruitersport in Tilburg. In 1913 was hij voorzitter van de Tilburgsche Rij-Vereeniging (TRV) die sinds 1893 binnen de sociëteit Philharmonie actief was met dressuur- en veldrijden. Dit was de eerste burger paardrijvereniging van het land. Niet zo verwonderlijk, omdat veel fabrikanten die lid waren van deze sinds 1840 bestaande sociëteit, over privé over paardenkoetsjes beschikten en in hun fabriek ook wel gebruik maakten van paardenkrachten. Omdat de TRV ook indoor wilde kunnen rijden werd er onder het voorzitterschap van Van Loon besloten om een eigen manege te bouwen. Die kwam er een op de Oude Dijk, onder de vleugels van de Philharmonie (de lidmaatschappen waren gekoppeld). Van Loon introduceerde er het springen over niet-natuurlijke hindernissen (parcours). Hij werd als voorzitter opgevolgd door Jan van de Mortel, de latere burgemeester. De exploitatie van de manege kwam successievelijk verder weg te staan van de Philharmonie en uiteindelijk werd de manege rond de zestiger jaren zelfs door de TRV verlaten, omdat de ligging in de binnenstad steeds meer een bezwaar was geworden. De TRV bleef actief op andere locaties en voor de manege aan de Oude Dijk restte de sloper (foto uit 1966, bron: het Geheugen van Tilburg).
Pikeur Cornelis van Marsbergen (1856-1942, hier op de foto), de eerste manegehouder van de “stadsmanège” aan de Oude Dijk – Stadstraat, ging al op zijn 37-ste jaar vanwege een knieletsel met vervroegd pensioen vanuit de Berewoutkazerne in Den Bosch. Hij vertrok naar Tilburg, waar rond die tijd (1893) de Tilburgse Rijvereniging ontstond, die enige tijd later een eigen manege stichtte. Daar werd Van Marsbergen manegehouder. Ook na zijn tijd daar liet hij zich er altijd zien op lustrumfeesten, te paard, als spreker of gewoon als gast (bron: Pia van den Berg op “Tilburgse meense van vruuger”. Foto: Dagblad van het Zuiden 1933, coll. RAT)
Piet van Loon Piet Mannaerts of Piet Sjefeur in dienst bij de familie Mannaerts van de schoenfabriek aan het Lijnsheike. Was van vele markten thuis. Zo was hij chauffeur voor de zaak en voor de familie.
Leo Louer Zoenmans was taxichauffeur en later evenals zijn broer Jos buschauffeur bij de BBA. Men noemde hem zo omdat hij nogal forse lippen had (zie ook bij Doreleijers).
Bep van Luijk et Snuupke van de Wêek schôon vrommes, dat ook opviel doordat zij veel rondreed in een grote auto en actief was in de paardensport. Woonde aan de Bredaseweg waar de familie de Tilburgsche Band- en Veterfabriek A.J. van Luijk had, welke in 1934 door brand werd verwoest. De bijnaam is geleend van de fa. P. de Gruyter & Zn. (zie hoofdstuk 4: Piet den Dief) die onder de titel "het Snoepje van de Week" destijds met veel succes een reclamecampagne voerde ("met iedere week een nieuwe verrassing").
Frutje Maos Hij begon rond 1920 een handel in hardhout in de Goirkezijstraat, tussen het Smidspad en de Goirkestraat, waar hout lag dat hij op voorraad had. Daarom noemde men dit straatje (eerder bekend als et Mommersstròtje, zie hoofdstuk 4) et Houtstròtje, ook wel et Maasstròtje. Niet te verwarren met de wat verderop gelegen “echte” Houtstraat waar ook een houthandel zat, t.w. die van Augustinus Daems (alias et Bèls Boerke, zie daar). Maas ging ook zelf het hout bewerken aan de Goirkezijstraat. Zo verlieten steeds meer door hem gemaakte doodskisten zijn werkplaats. Hij bleef dit doen tot de oorlog. Al eerder kampte hij met ruimtegebrek, wat hem deed besluiten om uit te breiden tot het Smidspad, destijds een van de belangrijkste winkelstraten van Tilburg. Hij zat daar in ieder geval in 1931, vanaf 1934 officieel met een handel in ijzerwaren. Daar was hij al timmerend meer toekomst in gaan zien. In de crisisjaren (dertiger jaren) was er schaarste aan materialen, zodat er voortdurend geïmproviseerd moest worden. Maas was daar erg handig in en verdiende zo de bijnaam “Frutje”. Zoon Cees kwam bij hem in de zaak. In 1967 verhuisde Cees de zaak naar een groot nieuw pand aan het andere eind van de Goirkestraat (nr. 16-18), op de locatie waar eerder de koperslagerij en metaalgieterij van Schoenmakers – Donders was (zie ook bij “Willeke Tuf” Schoenmakers). Het assortiment werd hier uitgebreid met speelgoed, sport- en huishoudelijke artikelen. Zijn lijfspreuk “Maas heeft het” was dus niet teveel gezegd. Louis “Frutje” en Rika Maas vierden in 1975 hun diamanten (zestigjarige!) bruiloft. (bron o.a.: H. Fitters uit Herinneringen van Frans de Kok aan het Goirke. Daarin wordt ook de eerste bijnaam “de Woelgeest” vermeld, waar verder niets over bekend is.)
Bekend was zijn slogan: “Maas heeft het.” In 1980 droeg Cees de zaak over aan zoon Louis (geb. 1958, x Desiree Brenders). Deze stopte er per 1 januari 2002 mee, want de concurrentie van grote, beter bereikbare bouwmarkten aan de rand van de stad was te hevig geworden. Rond 1980 was er in Goirle een filiaal gesticht door Paul Boeren, schoonzoon van Louis Maas. Ook deze voerde de slogan “Maas heeft het.” Vanaf september 2004 heeft Maas echter helemaal niets meer, want toen moest ook deze zaak worden gesloten, vanwege de gezondheid van Boeren. Louis Frutje Maas nam dus zoon Cees (Cornelis “Frutje jr” Joannes, 1925-2021, x Catharina "Toos” Johanna Antonetta Kremers, 1929-2018) in de zaak. Cees werd ook bekend in Tilburg vanwege zijn rol in het ijshockey, een sport waar hij verslingerd aan raakte. In de jaren zestig en zeventig zat hij in het bestuur van TYSC Trappers en deed eigenlijk alles voor de club wat maar nodig was. Rond 1972 raakte hij ook zakelijk betrokken, toen hij samen met Gerry Göbel (vermaard ijshockeygoalie bij Tilburg Trappers en Oranje), de eerste importeur in Nederland werd van Bauer, een bekend merk voor ijshockey schaatsen. De zaak van Maas in de Goirkestraat was hét adres voor ijshockeyers en andere ijssporters. Het hele gezin deed mee: zoon Louis (en later diens zoon Robbert) speelde in het eerste van TYSC Trappers, dat naast een ijshockey- ook een kunstrij- vereniging was. Dochters Annette en Nicole Maas waren de drijvende krachten van deze, inmiddels zelfstandige, Tilburgse Kunstrij Vereniging (TKV). Oud-ijshockeyers van Tilburg Trappers konden altijd bij Cees Maas terecht en hebben vaak werk gekregen in zijn zaak. De jaren zestig en zeventig, de bestuursjaren van Maas, waren erg succesvol voor Tilburg Trappers. Verruimde mogelijkheden om buitenlandse spelers aan te trekken werden aangegrepen. Zo werd hier de in 1964 uit Canada afkomstige Joe Simons, veel scorend en altijd creatief spelend, een ware legende. In 1968 en ’69 werden de gelederen aanzienlijk versterkt met talenten uit Tsjecho-Slowakije. Eerst twee spelers die in 1968 met een Praags team een tour door Nederland maakten, terwijl in hun land de Praagse Lente ruw werd neergeslagen. Jaroslav Tuma en Jiri Petrnousek besloten, niet terug te keren naar hun geteisterde land. Op een afgesproken moment tijdens een teamverblijf in Oisterwijk liepen zij over. In het holst van de nacht werden zij door Trappers’ bestuurders Jaques Herijgers en Joop van Morkhoven naar Tilburg gebracht, waar ze konden onderduiken boven de pas nieuwe winkel van Cees Maas. Het was allemaal prima voorbereid. Alleen was Cees in geen velden of wegen te bekennen toen zij ’s nachts in de Goirkestraat aankwamen. Die bleek nog te carnavallen in de stad! Maar het kwam helemaal goed. De volgende dag vroegen de twee politiek asiel aan en werden ze opgenomen in het gezin Maas, waar zij ongeveer drie maanden te gast bleven en de schuilnamen George Peters en Jerry Maas kregen. Dit laatste was nodig, wilden zij niet het risico lopen om twaalf maanden geschorst te worden vanwege hun onreglementaire “transfer”. De ijshockeyautoriteiten waren in dit bijzondere geval wel bereid om een oogje toe te knijpen, maar konden niet toestaan dat één speler op papier voor méér dan een club zou uitkomen. Gastgezin Maas sloofde zich uit om de twee vluchtelingen te laten acclimatiseren en iets van de taal te leren, zodat zij snel – onder hun schuilnamen - konden uitkomen voor de Tilburg Trappers. Dat gold eveneens voor Vaclav Tuma, broer van Jaroslav, toen deze zich in 1969 ook in Tilburg meldde. Hij ging spelen onder de schuilnaam Wenzel Toemen. Tot op zeer hoge leeftijd heeft Cees Maas mogen zien dat het goed bleef gaan met zijn club, vaak erg goed. Na vijftien landstitels en evenzoveel bekerwinsten stond het wel vast, dat de ijshockeycompetitie in eigen land voor de Tilburg Trappers niet meer interessant was. Toen in 2015 de kans zich voordeed om over te stappen naar de Duitse Oberliga Nord, werd er niet geaarzeld om dit te doen. Sindsdien spelen de Trappers met succes in deze Duitse competitie. (bron: Theo van Gerwen op ijshockeynederland.nl, d.d. 25 januari 2021 n.a.v. overlijden Cees Maas, en: Brabants Dagblad 4 augustus 2017, een interview met Jiri Petrnousek. Zie ook de lemma’s Petrnousek en gebrs. Tuma) In het lemma Henk Pellikaan staat een teamfoto van de Trappers uit 1969 (foto TYSC Trappers/coll. RAT) met de kersverse buitenlandse aanwinsten. In dat jaar werd ook de eerste overdekte ijshal van Tilburg geopend, de “Pellikaanhal” (zie hoofdstuk 4) in wijk Theresia, gebouwd door aannemer-sponsor-supporter Henk Pellikaan. Hieronder twee uitsneden van die foto:
Voorgrond: Hans Christiaans sr. (ged.), Jiri Petrnousek (George Peters) en Vaclav Tuma (Wenzel Toemen). Achter: Joe Simons, Jaroslav Tuma (Jerry Maas) en Ad Herijgers.
Voorgrond: Cees Maas. Achter: links Jiri Pokorny (ged.) en rechts bestuurder Joop van Morkhoven.
Foto uit een later jaar van drie generaties Maas op glad ijs: Cees in het midden tussen zijn kleinzoon Robbert (l.) en zoon Louis (r.) (coll. ijshockeynederland.nl)
Johannes (John) Josephus Maria Antonius Majoie (1910-1974) Voici, of JanTriborgh, of John Palet
John Majoie, circa 1943 geschilderd door Louis Melis.
was afkomstig uit een familie die een sigarenfabriek had. John besloot om niet in het familiebedrijf te gaan werken, maar werd in 1930 journalist en redacteur van de Nieuwe Tilburgsche Courant. In de jaren '50 werd hij reisleider van georganiseerde rondreizen door Spanje en Portugal. In Bilbao trouwde hij met de Spaanse Amparo Olguita G. de Ubieta y Casaras. Over de toeristische geneugten van Spanje publiceerde hij in 1960 het boek Paradijs achter de Pyreneeën. Hij bleef daar nog lang wonen, ook nadat zijn huwelijk op de klippen was gelopen, maar overleed uiteindelijk in Tilburg (1974). John Majoie verwierf al snel bekendheid in Tilburg nadat hij, nog als middelbarescholier, in 1929 zijn 'rijmelarijen' begon te publiceren onder de schuilnaam Voici. Hij zou dat blijven doen tot 1945, en daarna nog enige jaren onder het pseudoniem John Palet. In 1943 verscheen een selectie onder de titel 100 versjes van Voici. In de jaren '50 schreef hij vrij onregelmatig een column onder de titel 'Dagboek', eveneens voor de NTC, nu onder de naam Jan Triborgh. Godefroid Henri Marie Joseph Majoie (geboren in 1880 te Hilvarenbeek) begon in 1899 met een bescheiden handel in sigaren. Hij ontmoette in Boxmeer de sigarenfabrikant Edmond van der Voort, die er voor voelde om samen met Majoie een fabriek in Tilburg te beginnen. Dit gebeurde al in 1900. In dat jaar ging in de Stedekestraat (nabij het Wilhelminapark) de sigarenfabriek Majoie & Van der Voort van start. De zaken verliepen goed en in het kader van een uitbreiding werd in 1903 ook Samuel Majoie (1873-1963, broer van Godefroid en vader van John) bij de fabriek betrokken. Na een tumultueus vertrek van Edmond van der Voort in 1910, die had gepoogd de fabriek uit handen te halen van de familie Majoie, werd de naam veranderd in G & S Majoie’s Sigarenfabrieken.
Godefroid en Samuel Majoie (rechts) bij de viering van het vijfentwintigjarig bestaan van hun sigarenfabriek in 1924.
Nu kwamen ook drie andere broers van Godefroid en Samuel voor kortere of langere tijd in de zaak. Veel succes boekte Majoie met de introductie van het merk het Gulden Vlies. In 1929 wordt de naam uitgebreid tot N.V. Gulden Vlies Sigarenfabrieken v/h G & S Majoie. De eerste generatie bleef tot 1933 de fabriek leiden. Toen namen René (geboren in 1908, zoon van Godefroid) en Jules (1905, zoon van Samuel en broer van Johnny) het roer over. In 1958 verloor de fabriek haar zelfstandigheid en rond 1961 hield het op te bestaan. Jules bleef het langst aan boord. Hij runde nog enige tijd een kantoor in de Diepenstraat.
Franciscus (Frans) Hubertus Wilhelmus Mandos (1910 – Nijmegen 1977, x 1944 Johanna “Janneke” Hendrika van den Hurk, Hilversum 1919 – Hilvarenbeek 2017) de Fèène (2) was een van twee zonen van de familie Mandos die beeldend kunstenaar werden. Vader Toon was huis- en kerkschilder, en maakte later ook reclamewerk. Moeder was een dochter van een goudsmid uit Grave en dreef een drogisterij. Na hun les aan de Academie voor Beeldende en Bouwende Kunsten van de R.K. Leergangen in Tilburg bleven de broers veel samen werken. Er waren echter duidelijke verschillen te zien in hun werken. Frans heeft vaak een dunne lijn en hanteert een sierlijke stijl. Kees gebruikt vaak dikke lijnen en stileert zijn werk meer. Hun collega's spraken daarom van "de fijne en de groffe" Mandos. Frans en zijn vrouw, die ook kunstzinnig was, verhuisden in 1963 naar Hilvarenbeek. Zij hield zich met name bezig met schilderen en kunstnaaldwerk.
Huwelijksaankondiging die hij zelf maakte, 1944
Cornelius (Kees) Antonius Maria Mandos (1913-2001, x Beppie van der Bijl) de Gròffe
kreeg evenals zijn broer Frans les aan de Academie voor Beeldende en Bouwende Kunsten van de R.K. Leergangen in Tilburg, van 1927 tot ’32, en sloot zich ook aan bij de studentenvereniging Sint Leonardus. Naast beeldende kunst was muziek een grote liefde van hem. Bleef altijd gelovig katholiek en maakte met zijn broer Frans deel uit van de Brabantia-Nostrabeweging (zie bij de Siemer). Woonde het grootste deel van zijn leven aan de Ringbaan Oost (nummer 351). Als beeldend kunstenaar was hij zeer veelzijdig. Hij was m.n. kunstschilder, graficus, illustrator en kalligraaf Onder zijn bekendste werken horen muurschilderingen in drie Antoniuskerken: in de Hoefstraat en aan het Korvelplein in Tilburg en een in Valkenswaard, alsmede het verluchtigen van een door zijn zwager Anton Eijkens geschreven Rijmkroniek van Tilburg (1946) ter gelegenheid van het afscheid van burgemeester Van de Mortel. Dit bijzondere werkstuk werd in augustus 2002 door een kleindochter van Van de Mortel aan het Regionaal Archief Tilburg geschonken. Kees Mandos gaf ook bijna 22 jaar les, dit is circa 20 jaar langer dan Frans. Pas in 1994 nam hij afscheid als docent bij het Duvelhok (St. Josephstraat).
Jos Mannaerts (1887-1983, x 1913 Maria Schoenmakers, 1891-1961) Opa Citroen welke bijnaam hem postuum is toegekend omdat hij verzot was op auto’s en zijn zinnen had gezet op een Citroën. Hoe hij de eerste Citroën rijder van ons land was bleek in 2004, toen er een bundeltje met correspondentie uit die tijd tussen hem en de fabriek opdook. Omdat dit Franse automerk in de begintijd nog geen verkooppunt in Nederland had, trok Jos Mannaerts de stoute schoenen aan en toog in het najaar van 1919 naar de Parijse autosalon. Hij ging daar kijken in de stand van André Citroën en viel voor een blauwe vierpersoons cabrio van het type 10 HP Torpedo. Hij mocht daar een proefrit mee maken, gezeten naast een chauffeur in livrei. Deze rit maakte hem helemaal enthousiast en hij besloot om er onmiddellijk een te bestellen. Eenmaal weer thuisgekomen werd snel het afgesproken voorschot overgemaakt, waarvan op 15 november 1919 een schriftelijke bevestiging uit Frankrijk werd ontvangen onder dankzegging en met de geruststellende verklaring dat de order door Citroën met de grootste zorg zou worden uitgevoerd binnen een levertijd van zes maanden. Mijn opa die haast niet meer kon wachten om zelf achter het stuur te kruipen deed nog een dringend verzoek om deze termijn in te korten, hetgeen werd beantwoord met de toezegging dat getracht zou worden om zijn order in de productie naar voren te halen. De levering vond op 31 maart 1920 plaats. Op deze dag werd de auto in een grote kist bij Mannaerts aan huis afgeleverd met de wielen er los bij. Toen alles in elkaar was geschroefd en er een blik benzine in was gegooid kon de opmars van Citroën in ons land vanaf het Lijnsheike (Goirke) beginnen! De brieven en nota’s die met deze opmerkelijke transactie gemoeid waren, werden door mijn opa lange tijd zorgvuldig bewaard. Rond 1973 heeft hij dit dossier uiteindelijk afgestaan aan de heer Riemer, directeur van de Autoschool in Driebergen, die hij goed kende omdat drie van zijn zonen deze school hadden gevolgd. Riemer had puur uit liefhebberij in zijn school een automuseum ingericht. Later, nadat dit museum was opgedoekt, is dit dossiertje op een veiling terechtgekomen.
Opa Citroen werd opa Buick toen hij een groot gezin had. Foto 1930. (coll. fam. Mannaerts)
De bovengenoemde “stoute schoenen” zullen ongetwijfeld van het merk Mannaerts zijn geweest, gemaakt in het familiebedrijf. De schoenfabriek van J. Mannaerts aan het Lijnsheike werd in 1846 opgericht door Joannes Mannaerts (1818-1905, x Anna de Bont). Zijn zonen zetten het bedrijf voort, van wie Franciscus Norbertus (Frans, 1852-1937, x Elisabeth van Bebber) de bekendste was, omdat hij ook 25 jaar in de gemeenteraad zat en nog diverse andere maatschappelijke functies bekleedde. De derde generatie, onder wie Jos, volgde hem in de zaak op. In de jaren 1960 kon de fabriek de concurrentie uit het buitenland steeds minder het hoofd bieden. In 1970 ging ze dicht.
Schoenfabriek Mannaerts aan het Lijnsheike, 1923. (foto: coll. RAT)
Jos Mannaerts was mijn opa van moederskant. Ik heb in die familie nooit Tilburgs horen praten, wat waarschijnlijk komt door hun Vlaamse roots, ook al moet je daarvoor intussen wel meer dan twee eeuwen terug. Petrus Josephus Mannaerts (geb. Geel 1777) trouwde met Helena van Beurden uit Tilburg, heeft mijn broer Joop eens uitgeplozen, wat hem zeker in onze contreien heeft gehouden als hij hier al niet eerder was. Dat moet zo rond 1800 zijn geweest. Dus geen Tilbörgse Taol in huize Mannaerts, maar wel hadden zij een ijzeren geheugen voor feiten en voorvallen uit hun jeugd in Tilburg “Boven de Lijn”. Dit leverde al een aantal leuke bijdragen op voor het eerste Tilburgs Bijnamenboek, met name van de kant van mijn moeder en haar jongere zus, Louisa J.M. Verschuuren-Mannaerts (geb. 1922) die mijn peettante is. Zij werd in juli 2017 liefst 95 jaar en wist zich op die dag enkele bijzonderheden over haar vader te herinneren die ik nog niet kende. Enkele jaren nadat mijn oma in 1961 plotseling was overleden, nam Jos Mannaerts het besluit om te verhuizen naar een kleinere woning aan de Ringbaan West. Echt klein kon deze ook weer niet zijn, want opa had nogal wat oude spullen mee te nemen. Zo stond hij erop om zijn oude radio te houden, een kanjer van een apparaat met ouderwetse buizen, in een zware houten kast gebouwd. De kinderen hadden aangedrongen op een nieuw en kleiner exemplaar, zodat vader er dan een televisietoestel bij kon plaatsen? Nee, dat vond hij helemaal geen goed idee. De oude radio was nog goed genoeg en een televisie was nergens voor nodig, die had hij nooit een gehad en kwam er ook nu niet in. Bij het klimmen der jaren bleef opa goed vitaal en zelfstandig, al begon hij af en toe weleens een tand te verliezen. Die stopte hij in een luciferdoosje dat hij altijd bij zich stak in de zak van zijn jasje. Dit moet van lieverlee een aardige collectie zijn geworden. De kinderen vroegen zich af waarom vader dit deed en daar zal ongetwijfeld ook wel wat over gezegd zijn. Op een zekere dag werd het echter duidelijk. Opa kwam een oude bekende tegen die informeerde naar zijn gezondheid. “Die is best hoor. Ik word wel wat ouder en stram, maar mankeer verder niks,” was zijn fiere antwoord. “En,” vervolgde hij met een brede, wat lege grijns en een hand op de zak van zijn jasje: “Ik heb al mijn tanden nog……”
Henricus (Hein) Johannes Hermanus Josephus Mannaerts (1899-1956) Heintje Medio Om deze bijnaam te begrijpen, dient de lezer zich te realiseren dat de naam Henricus (Hein) Mannaerts in Tilburg wel méér voorkwam. Alleen al in de familie van schoenfabrikanten waren er in de vorige eeuw minstens drie. De hier genoemde Hein zat qua leeftijd tussen twee andere Heinen in en werd daarom “Heintje Medio” genoemd. Omdat de anderen ook een bijnaam hadden, staan de Henricussen hier op een rijtje: medio (J.H.J.), senior (A.J.) en junior (A.A.M.) Henricus “Heintje Medio” Mannaerts bleef ongehuwd en woonde aan het Wilhelminapark. Hij was in de fabriek eens in een machine vastgeraakt en had daar een kromme vinger aan overgehouden.
Heintje Medio Mannaerts (coll. fam. Mannaerts)
Henricus (Hein, Henri of Harrie) Aloysius Josephus Mannaerts (1886-1981, x Marie “Riet” Jacqueline Antoinette Muijldermans, geb. Schaerbeek 1897 - 1987) het Eeuwige Bestuurslid De oudste in dit hoofdstuk genoemde Hein Mannaerts, Henricus A.J., was een zoon van de schoenfabrikant Franciscus Norbertus Mannaerts en een broer van de ook genoemde Jos, (pastoor) Frans Mannaerts en Johanna (Anneke, zie bij Pessers-Mannaerts). Hij werd steevast Henri genoemd door zijn Belgische vrouw, wat in Tilburg al gauw werd vertaald als Harrie. Naast zijn werk als schoenfabrikant nam hij, gedreven door een katholieke geloofsovertuiging en ervan doordrongen dat een goede samenwerking op sociaal-economisch gebied hard nodig was, veel bestuurlijke taken op zijn schouders.
Uitsnede familiefoto van 6 juni 1914. Henri A.J. Mannaerts zittend links. Rechts van hem zit zijn vader, Franciscus (Frans) Norbertus Mannaerts (1852-1937, schoenfabrikant en gemeenteraadslid, weduwnaar van Elisabeth van Bebber 1857-1911) met een kleinzoon tegen hem aan. Rechts staat Frans’ zoon en naamgenoot, dus een broer van Henri, Franciscus Norbertus (1889-1974). Deze werd die dag priester gewijd en was van 1920-‘65 pastoor van de parochie Loven. Verder zien we staande de zussen Anneke (“Hobbele”, 1897-1982) en rechts Maria “Miet” (1891-1989) Mannaerts. Slechts twee maanden na deze foto vond er in woonhuis en fabriek van Mannaerts een onverwachte inkwartiering plaats van gemobiliseerde militairen (zie: “Hoefgetrappel en gestamp van laarzen in een schoenfabriek,” door Karel de Beer in het Tijdschrift Tilburg, augustus 2014, p. 52-55) (foto: coll. Karel de Beer)
Rond 1910 reeds stond Mannaerts aan de wieg van de Rooms Katholieke Openbare Leeszaal-Bibliotheek St. Dionysius, waar hij het langst zittende (tot 1952) bestuurslid bleef. In 1922 maakte hij samen met Gabriël Eras (zie daar) het mogelijk dat “de Bieb” het zaaltje boven boekhandel W. Bergmans in de Langestraat kon inruilen voor een mooie eigen huisvesting in het pand Willem II straat 23. Zij stelden den Dree van Spaendonck (zie hoofdstuk 3) toen aan als parttime bibliothecaris en directeur, wat deze bleef tot zijn overlijden in 1957 (zie ook bij Gerard Verbiest).
Op de eerste verdieping van het pand hoek Heuvelstraat – Langestraat, in 1910 door Jos Donders voor de firma W. Bergmans ontworpen (zie ook Van Gemertstraatje in hoofdstuk 4, de tweede foto) was van 1913-’22 de R.K. Openbare Leeszaal en Bibliotheek gehuisvest. Dit is een foto uit 1915. Achterin zit dr. M.J. Verhoeven. Hij was naast rector van het Cenakel ook censor van de Leeszaal-Bibliotheek. Boekhandel en uitgeverij Bergmans bleef tot 1972 in dit pand gevestigd (coll. RAT)
In 1917 werd Mannaerts secretaris-penningmeester in het bestuur van de één jaar eerder opgerichte Tilburgsche Bouwvereeniging (nu bekend als TBV Wonen), die moest voorzien in nieuwe woningen voor (textiel-) arbeiders. Dit fabrikanteninitiatief was een reactie op de sinds 1913 voor het spoor- en tramwegpersoneel bestaande R.K. Woningbouwvereniging St. Joseph (zie in hoofdstuk 2 onder Raphaëlieten). Henri Mannaerts is van groot belang geweest voor de TBV, waar hij zijn bestuursfunctie liefst ruim vijftig jaar vervulde! Daar was men hem gaan zien als “het Eeuwige Bestuurdslid” (bron: TBV Jubileumboek bij het 100-jarig bestaan in 2016). Ook werd hij in 1919 de eerste voorzitter van de ondernemersvereniging Noorderbelang, die de ondernemersbelangen in het noordelijke stadsdeel van Tilburg behartigde, een voorloper van de Kamer van Koophandel voor Tilburg e.o. Toen die KvK er eenmaal was, wekte het nauwelijks verbazing dat Mannaerts daar ook een rol in speelde. Hij vervulde van 1937 tot ‘60 het voorzitterschap, waarvan de laatste tien jaar tevens als voorzitter van de gezamenlijke Kamers van Koophandel in Nederland. Mannaerts bekleedde tot slot verschillende functies op Provincieniveau (lid Provinciale en Gedeputeerde Staten en in de R.K. Werkgeversvereniging van het diocees Den Bosch). Voor deze verdiensten ontving Hein Mannaerts diverse onderscheidingen. Hij werd benoemd tot Commandeur in de Orde van de Heilige Gregorius de Grote (1956), Officier in de Orde van Oranje Nassau, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (1960) en ontving de Zilveren Erepenning van de gemeente Tilburg.
Henri Mannaerts later (bron: Wikipedia)
De Mannaertsen van de schoenfabriek aan het Lijnsheike (later was op deze plaats VW- en Audi-garage Van Mossel gevestigd) waren over het algemeen gelovige mensen, zonder een uitbundige levensstijl. Hier hoorde bij dat ze het liefst alleen het hoognodige zeiden. Het verhaal luidde dat de gebroeders Henri, Guust en Jan Mannaerts eens met de trein naar Den Haag gingen. Onderweg werd er geen woord gezegd. Bij het binnenrijden van de plaats van bestemming zei Hein toch maar: "We zijn er." Waarop Jan opmerkte: "Dat had je helemaal niet hoeven zeggen, want dat zagen onze Guust en ik ook wel!"
Henricus (Hein) Aloysius Antonius Maria Mannaerts (1912-’93, x 1943 Agatha Margaretha Maria “Zus” Verschuuren, 1917-2012) IJzeren Hein (2) Moest oom zeggen tegen Henricus A.J. Werd vermoedelijk IJzeren Hein genoemd omdat hij last van spit had en daardoor wat moeilijk liep. Maar de bijnaam kan ook terugverwijzen naar de oorlog. Toen werd hij op zeker moment met Piet Knegtel en nog een paar stadgenoten door de Duitsers tewerkgesteld in Zeeland, waar zij (ijzeren?) palen moesten plaatsen. De Duitsers vermoedden kennelijk dat deze groep Tilburgers verzetsacties wilde uitvoeren en zouden hen zo laten merken dat ze in de gaten werden gehouden.
Franciscus (Frans) Norbertus Mannaerts (1889-1974) Heeroom Loven, ook: Pèèr Friegiedèèr
Pastoor Frans Mannaerts, parochie Loven (coll. fam. Mannaerts)
ook van de "schoenenfamilie", als zoon van Frans en broer van Jos en Henri. Ging zijn roeping achterna en werd op 6 juni 1914 tot priester gewijd. Zijn eerste post in dat ambt was kapelaan in Eindhoven, tot zijn aanstelling als bouwpastoor van de parochie Loven in Tilburg. Daar werd de Willibrorduskerk van architect C. van Hoof in 1922 ingezegend. Mannaerts, die vanaf toen "Heeroom Loven" werd genoemd door de (talrijke) oomzeggers in zijn familie, bleef tot 1965 pastoor en stond er bekend om zijn onbaatzuchtigheid en tolerantie. De kerk werd in 1999 gesloten en in 2000 gesloopt (behalve de toren) om plaats te maken voor nieuwbouw van de kleinere Petrus Donderskerk. De tweede bijnaam dankte hij aan twee feiten. Het eerste was dat hij tot op hoge leeftijd nog iedere dag ging zwemmen. Het tweede, dat hij eens na een bezoek aan zijn vriend pastoor Piet van der Velden (zie daar) buiten onwel werd (of uitgegleden en met zijn hoofd ergens op gevallen) en toen onopgemerkt een nachtje in de vrieskou is blijven liggen, zonder dat dit achteraf kwalijke gevolgen had (zie ook hoofdstuk 2: de Jonges van Lôove). De Tilburgse familie Mannaerts kwam oorspronkelijk uit het Belgische Diest en omgeving. Op een dag ging heeroom Frans Mannaerts met zijn jonge neef Louis op familiebezoek naar Diest. Zij reisden, wat niet ongewoon was in die dagen, in een auto met chauffeur. De reis voerde over Geel. In deze plaats is sinds jaar en dag een grote instelling voor geestelijk gehandicapten, vergelijk Geel wat dat betreft met Vught. Op de terugweg vroeg pastoor Mannaerts de chauffeur te stoppen bij een bakker in Geel om wat gebakjes mee te nemen voor thuis. De chauffeur ging voor hem de winkel in en pastoor Mannaerts bleef buiten staan voor de etalage. Daar lagen allerlei gebakjes, in veel verschillende soorten en maten maar allemaal even Belgisch-lekker. De pastoor wees de chauffeur aan welke hij moest nemen. Die daar helemaal rechts, of nee die toch niet, maar een hoger. En daar in het midden, nee niet die maar die daar, dáár. En links beneden, die twee naast de chocoladebol, enz. enz. Intussen in de winkel zei de mevrouw achter de toonbank tegen de chauffeur, met een blik op de man buiten die zo met zijn armen stond te zwaaien: “Let maar niet op hem, dat zal er een van hier zijn…..!”
Pastoor Frans Mannaerts in oktober 1944 gearmd met een Schotse bevrijder.
F.I.M. (Frans of Boy) Mannaerts (1925-1981, x Ciel Claesen, 1929-2010) Boy Bokma Het eerste deel van zijn bijnaam, "Boy", was afkomstig uit zijn legertijd in Indië en het tweede moet slaan op zijn voorkeur voor een bepaalde borrel. Hij is wethouder (van Financiën) geweest in Tilburg. Hij was een zoon van August (1892-1975) en Joséphine (circa 1902-1979) Mannaerts-Keyzer uit de Goirkestraat. August was een broer van Henri, Jos en de pastoor van Loven. De eigenlijke roepnaam van Boy was Frans. Kenmerkend was dat hij steevast en nondejuuke (vlinderdas, strikje) droeg.
Wethouder Boy Mannaerts (met vlinderdas) trots poserend met elftal en bestuur van Willem II bij het behalen van de promotie na een zege op Blauw Wit. Op de middelste rij zien we ook voorzitter Bert Schuerman in de lauwerkrans (bron: BD 12.03.23, coll. Ben v.d. Luijtgaarden)
dhr. Mansvelders de Post hij woonde aan het Schaepmanplein (nu Horversplein) en was postbode. Daar dankte hij de bijnaam aan die zijn buurtgenoten hem gaven (zie ook bij dhr. en mevr. Van Berkel)
Dirk van Maren (1902-’74) In de Frut, öt de Frut was een vrijgezel met een goed oor voor mensen uit zijn omgeving die hun (privé-) problemen aan hem voorlegden. Boze tongen beweerden echter, dat die problemen door zijn bemoeienis alleen maar erger werden! Hij was ook een van de pioniers van de in 1925 opgerichte hockeyclub Tilburg en vervulde zowel in deze club als in de overkoepelende hockeywereld verschillende functies. Dirk van Maren bewoonde in de St. Josephstraat één van de twee aaneengesloten herenhuizen (nr. 110 en 112) die zijn vader Dirk Pieter van Maren (1866-1922) in 1912 had laten bouwen door architect Jos Donders. Een broer van Dirk, Herman, trok met zijn gezin in het tweede huis. Vader Dirk Pieter, wiens vader (Dirk) oorspronkelijk uit de provincie Groningen kwam, had een drijfriemenfabriek in de Lancierstraat (nr. 42, gebouw ook ontworpen door Jos Donders) waarin hij werd opgevolgd door zijn genoemde zonen. Herman richtte vervolgens een textieltwernerij op in de Groeseindstraat 33, D.P. van Maren geheten. Deze fabriek doorstond iedere textielcrisis en nam in 2002 onder de directie van Herman's zoon ir. D.P. (Pieter), Acordis Industrial Fibers in Steenbergen over. De fabriek Van Maren verhuisde toen van de Groeseindstraat in Tilburg naar het gebouw van Acordis in Steenbergen.
Bart Marienissen Bartje Fik(ke) klèèn mènneke met Amerikaans legermodel haar en een dribbelende tred. Was wat schuw voor kinderen uit de buurt (die wilden hem soms plagen). Men zegt dat hij weleens katten slachtte om die als konijn te verkopen. Hij woonde in de Noord Besterdstraat (nr. 14). Zijn dochter trouwde met Van Boven en woonde in dezelfde straat op nr. 54.
Willem F.M. Marschalk (1935-2003) de Stèm bijnaam uit de krant (overlijdensadvertentie) die te maken kan hebben met het feit dat hij bij Teleperformance Nederland had gewerkt. Hij was geboren in Utrecht en gehuwd met Irene Vosters. Werd ook een bourgondiër genoemd.
Jan Massuger Jan Bezuur Een verbastering van zijn echte achternaam. Hij had een cafeetje op de splitsing van de Zaandstraot en de Veldstraat (zie et Zusterstròtje hoofdstuk 4). Het was een buurtcafeetje in een rij van op het laatst erg bouwvallige woninkjes, tegenover de hoge stenen muur van de fabriek Gebrs. Franken. Het kon toch erg druk zijn in zijn zaak, vooral tijdens de kermis. Dan kwam men goed potverteren. Jan huurde eens een draaiorgel, want er moest tijdens de kermis toch ook gedanst kunnen worden, maar die kon er niet bij in de tjokvolle ruimte. Jan heeft waarschijnlijk gedacht: “Mijn pand heeft toch zijn beste tijd gehad,” en hakte zonder zich te bedenken een groot gat in de buitenmuur, zodat het draaiorgel er precies voor paste, gooide er een zeil overheen en klaar was de dansvloer…… (uit Groot Tilburgs Horecaboek door Patrick Verbunt e.a., pag. 261). Dit cafeetje stond ook wel bekend als et Rattekòtje
dhr. Mastenbroek de Kròp automonteur, Frans Mannaertsstraat.
Chris Mathijssen Vèntje Mathijssen bekend voetbalkeeper, stond van 1918 tot 1924 in het doel bij Willem II.
Frans van der Meer Bèrrie van den Bèbber of Fèrrie van der Zaande deze muzikant uit Berkel-Enschot scoorde in 1998 onder de naam Bèrrie van den Bèbber een hit in onvervalst Tilburgs dialect, met als titel: "Doe mènne Mèxicaano". Moest al gauw na een conflict met zijn manager deze artiestennaam opgeven en noemde zich toen Fèrrie van der Zaande. Doet in 2000 weer een kansrijke poging om in de hitlijsten te komen met: "(Dès ene) Schôon(e) Waoge".
Joseph (Sjef) van der Meer Sjèf de Schout werd zo genoemd omdat zijn vader rond 1850-'60 in een toneelgezelschap uit Udenhout een rol als schout-bij-nacht had gespeeld. Trouwde met Dötse Anna Derks (zie daar). Een kleindochter van hen, mevr. A. Spijkers uit Tilburg Noord, heeft deze en enkele andere bijnamen aangedragen na het lezen van het Tilburgs Bijnamenboek uit 2000.
Baron Albert de Meester de Betzenbroeck et Misterke Hij was eigenaar van het Landgoed Nieuwkerk onder Goirle ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Dit landgoed, waarvan de geschiedenis begon rond het midden van de zeventiende eeuw, ligt voor een deel op Belgisch grondgebied. De patriottistische baron liet jonge Belgen in de oorlog 1914-‘18 via zijn grondgebied, waar de zwaarbewaakte grens dwars overheen liep, een veilig heenkomen zoeken naar ons land en werd derhalve door de Duitsers gezocht, die een prijs op z’n hoofd zetten. Omdat Duitsland geen oorlog voerde in Nederland, kon et Misterke met behulp van Nederlandse grenswachten toen het echt nodig was op een fietske de vlucht nemen. Een gedenkteken ter plekke herinnert nog aan deze spannende gebeurtenis uit maart 1916. Zijn verhaal komt voor in het boek: “Niet geraakt, wel getroffen”, over Goirle 1914-’18, door Jan Pieterse, Goirle 2018. Et Misterke stierf in 1944. Zijn dochter trouwde met André de Jamblinne de Meux, welke familie het landgoed van inmiddels 150 ha nog steeds in bezit heeft.
Boven: Et Misterke tekende in 1918 hoe de schuurkerk op Nieuwkerk er in 1698 uit moet hebben gezien. Onder: Klooster met kapel uit 1913 van de congregatie der Missionarissen van de Heilige Familie op Nieuwkerk op een ansichtkaart uit 1925 (foto’s: coll. RAT)
Met de tijd mee: het klooster op het Landgoed Nieuwkerk is intussen geprivatiseerd tot een hotel-klooster. Op het landgoed ligt ook een golfbaan.
Louis Meesters Louis van Dorismisters genoemd in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 1935. Een verbastering die naar alle waarschijnlijkheid wil zeggen dat hij (Louis) de zoon was van (Theo-) Dorus Meesters, en dat was een machinist die in de Koestraat (nr. 67) woonde.
Cor van der Meijs Zwarte Còr omdat hij naar men beweerde zich maar één keer per jaar waste, óók als het dan nog niet nodig was. Koningshoeven.
Petronella (Pieta) Clasina Arnolda Melis (1906-1980, x 1928 Toon Claesen) de Kôonegin of de Börgemisterès van de Waaj, of Pieta Siegaar
Pieta Melis, Koningin van de Waaj (foto: coll. E. Pierson)
Zij werd geboren in de Anna Paulownastraat, Koningswei (of Waaj, zie hoofdstuk 4), woonde een tijdje aan de Voetbalweg (later Fatimastraat) en vanaf 1920 weer in de Waaj. In 1928 trouwde ze met Toon Claesen. Samen begonnen zij er een café, en vanaf 1937 een winkeltje in de Anna Paulownastraat, dat zij Huize van Tom-Tom noemden. Pieta Melis werd een prominente, alom aanwezige bewoonster van de Koningswei, die opviel doordat ze dikke sigaren rookte van het merk Witte Poes (gemaakt door Kiske de Kok, die in de buurt een sigarenfabriekje had). Op een vraag waarom zij steeds sigaren rookte, antwoordde ze eens, dat zij van sigaretten hoofdpijn kreeg. Bij Pieta kon je na de Kerst ook altijd konijnenvellen krijgen. Pieta was het sociale middelpunt in de Waaj. Wat zij zei was er wet. Zij had met Toon Claesen een zoon die vrij ongelukkig liep, lastig was, "er vier èn en krèntebölleke ha" (wat wilde zeggen: hij had ze niet alle vijf, was niet snugger) en die op de openbare school zat in de Korte Schijfstraat. Er werd ook weleens een liedje over Pieta Melis gezongen dat luidde:
Tjèmbolaaj de Koningswaaj èn Pieta Meelis. Ze rôokt siegaare èn sieg'rètte tot ze geelis!
Sigarenbandjes Witte Poes.
Een recent opgedoken foto uit 1965 van Pieta Melis, meej heur kènder van de Waaj (coll. Ed Schilders)
Anton (Toon) Melis (1928-2013) Toon de Gieter, later ook wel: Toon den Ötvènder broer van de bekende ondernemer/CDA-politicus Jan Melis afkomstig van Loven (zie ook hoofdstuk 2: de Jonges van Lôove). De eerste bijnaam verwijst naar de metaalgieterij waar beide broers de directie van vormden. Anton was de oudste en ging het eerst met pensioen. Daarna kreeg hij meer tijd om zijn creatieve geest te ontplooien. Zo ontwierp hij nieuwe golfclubs. Vooral met zijn revolutionaire putter, de Melisputter, maakte hij naam nadat deze was erkend door het eerbiedwaardige St. Andrews. Hier dankte hij zijn tweede bijnaam aan. Toepassing van zijn vak (metaal) in de sport lag eigenlijk wel voor de hand, want in zijn jeugd was Toon Melis eerst een verdienstelijk atleet. Daarna maakte hij naam als voetbalkeeper, eerst bij Longa om daarna af te sluiten met een korte carrière in het eerste van Willem II (7 wedstrijden in het seizoen 1953-‘54).
Antoon Melis Tontje Kits geboren eerste helft jaren 1930, kwam uit een gezin in de Hoogvensestraat. Had de rotgewoonte om door zijn tanden welgemikt naar de grond tussen je schoenen te spierse.
Jan Melis (1899-1972) Jan de Smid was 42 jaar lang de smidsbaas bij de wollenstoffenfabriek A & N Mutsaerts in de Pironstraat. Hij behaalde in 1929 het machinistendiploma en heeft tot 1964 de stoommachine uit 1906 van dit bedrijf gerepareerd en onderhouden, die na de sluiting van de fabriek van Mutsaerts in 1977 in het Nederlands Textielmuseum werd opgesteld.
De oude stoommachine van A & N Mutsaerts, gebouwd in 1906 door Louis Smulders & Co. in Utrecht, draait tot op de dag van vandaag onberispelijk door in het Nederlands Textielmusem (coll. Ned. Textielmusem)
Melchior van Melsbroek de Mèl afkorting van zijn voor- of achternaam. Hij kwam uit de Schaepmanstraat, en stond in de jaren 1970 bekend als een vechtersbaas.
... van Melsbroek de Fieliedoor was een broer van Melchior. Ging altijd met Theo de Matjas de Kok (zie daar) naar het ijshockey kijken. Waarom hij deze bijnaam kreeg is niet bekend.
G. Menssink Broeder Gabriël of the King accountant die in de Burgemeester Van Meursstraat woonde en mooie dochters had. Ook genoemd als leraar (parttime in boekhouden?)
Andreas (Dré) J. Meulenbroek den Dree (1) Hij was bekend in de Tilburgse horecawereld, als de markante uitbater van de horecazaak Casino op de hoek van de St. Josephstraat met de Prinsenhoeven. Dit café, begin twintigste eeuw gebouwd naar een ontwerp van Jos. Donders en in 1902 geopend door Martinus van Rosmalen, was daarna ook lange tijd in handen van de familie Kolen en de Trappisten. In 1928 kreeg het de naam Casino. Van 1957 tot ‘89 werd de zaak uitgebaat door de familie Meulenbroek. In die tijd was Casino ook bekend door de autorijexamens van het CBR die er werden afgenomen. Na 1989 was het in gebruik door de studentenvereniging Plato. In 2010 werd het pand ingrijpend verbouwd, met behoud van de karakteristieke gevel. Dré Meulenbroek was ook restauratiehouder bij de Stadssporthal aan de Goirleseweg en de eerste voorzitter van het stadscarnaval van Tilburg. Daarnaast behartigde hij de belangen van de bedrijfstak horeca bij de gemeente.
Dré Meulenbroek (links) in 1976 in actie als voorzitter van de georganiseerde horeca in Tilburg (foto: Tilburgse herinneringen op Facebook)
Dit was lang het bekende domein van Dré Meulenbroek en een schrikbeeld voor degenen die vaker moesten opkomen voor hun rijexamen (foto: Tilburgse Herinneringen op Facebook)
Eric Meurs de Stroopsoldaat (Stroopsòldaot) had een snoepzaak in de Sasse van Ysseltstraat waar hij ook zelf snoep fabriceerde, dat bekend stond als Stroopsoldaat (Stroopsòldòtjes, zie ook bij Anneke Smolders), gemaakt met pure stroop en gewikkeld in tuitjes van vetvrij papier. Voor het wikkelen had de technicus Leo Schoenmakers uit de Goirkestraat een vernuftige machine uitgevonden, die dit kon met een snelheid van 2.200 stuks per uur (zie bij Antoon Schoenmakers en in hoofdstuk 4, de Stroopsòdòtjesmesjien)
Eric is een broer van Jan Meurs, die met zijn vrouw Anita een supermarkt begon in de vroegere noodkerk van de parochie Koningshoeven aan de Piushaven (intussen woongebouw “IJzergieterij”, naar de oorspronkelijke bestemming), daarna Lekker & Laag op de hoek van de Broekhovenseweg met de Groenstraat. Nadat Jan Meurs zijn supermarkt verkocht, die uiteindelijk in handen kwam van Jumbo, begon hij in 2006 restaurant Etenstijd aan de Leijparkweg. Dit brandde in april 2017 tot de grond toe af. De familie Meurs was toen al enkele jaren uit de zaak. Ook een zoon van Eric, Maarten Meurs, koos voor horeca en stichtte samen met zijn vader ABC-restaurants, waarvan de formule vergelijkbaar was met die van Etenstijd.
drs. Franciscus (Frans) Ignatius Antonius Maria van Miert (Den Bosch 1906-1984) Pestoorke, of de Laatste Pastoor in Toog was pastoor van de Heuvelse kerk van 1950 tot 1984 en is lang verbonden geweest aan het St.-Odulphuslyceum: van 1934-‘50 als leraar godsdienst en moderator, en daarna tot 1984 als curator. Wat gebogen lopend in lange priesterkleding en altijd met een boekentas in de hand, die hij gebruikte om het collecte- en plaatsengeld naar de nabijgelegen bank te brengen, is hij lange tijd markant aanwezig geweest in het straatbeeld. Op beide plaatsen, de Heuvelse kerk en het St.-Odulphus, werd hij sinds de jaren 1960 geassisteerd en na zijn overlijden opgevolgd door Jan van Noorwegen (zie hoofdstuk 3). Van Miert was ook moderator van de studenten aan de toenmalige Katholieke Hogeschool Tilburg (nu UvT).
Pastoor Frans van Miert bleef aan het St.-Odulphuslyceum verbonden als lid van het curatorium. Links naast hem de voorzitter, mr. Jan Molkenboer en helemaal links Frans Mannaerts. Achterste rij wethouder H. Ponzen (l.) en dhr. A. Pillot (r.) Uit gedenkboek St.-Odulphuslyceum 1959.
Pastoor Frans van Miert in een van hem op hogere leeftijd bekende houding. Beeldje in 1983 gemaakt door Kees Koster (zie bij pastoor Tilman). Foto: Gerard Steijns.
Henk en Kitty Mijland-Vissers de Kaole Kiep en schòrre Kittie Zij exploiteerden tussen 1972 en 1975 discotheek de Hut (die ook de Kaole Kiep werd genoemd) aan de Korte Heuvel 15a, welk pand een deel was van het vroegere Old Dutch van Jan Kenonbòl Pijnenburg (zie daar).
dokter Salomon Moerel (overleden 1944) Tjudje Moerèl
ze hadden eens een pop naar hem gemaakt en op z'n buik 2 x 2 = 4 geschreven, en daaronder: "Judje Moerèl, daor kunde op reekene". Huisarts in de Tuinstraat over wie men ook zei dat je je bij deze "meneer den dokter aaltij moes ötkleeje, ok agge allêeneg mar en flèske zèksel hoefde af te geeve". Deze woorden zullen wel gauw ingeslikt zijn in de oorlog, toen hij moest onderduiken voor de Duitsers. Hij vond een schuilplaats bij Jef van Bebber, een ambtenaar die veel levens redde totdat hij in augustus 1944 zelf verraden en enige dagen later in kamp Vught gefusilleerd werd. Ook dokter Moerel en zijn vrouw overleefden de oorlog niet: zij kwamen een maand later om in Auschwitz. Onder de geredde onderduikers waren moeder en zoon (Ernst) Elzas uit Tilburg, die bij Van Bebber onderdak kregen als het op hun eigenlijke onderduikadres tijdelijk niet veilig was.
Stolpersteinen die in de Tuinstraat voor de woning van de omgebrachte familie Moerel liggen (foto: Herman Fitters)
dhr. Van Mol den Dôove Mol van wie alleen bekend is dat de ijscoman Rôoje Harrie (zie Van de Loo) bij hem in de kost was.
Elisabeth Mols-van Laerhoven Bètje Kap een dochter van de vishandel Van Laerhoven aan het Piusplein. Begon thuis haar te kappen, wat een bijnaam opleverde. Stond later op de Kruikenmarkt (Krèùkemèrt), dat was de zaterdagse markt op het Stadhuisplein voor antiquiteiten, curiosa e.d.
Christiaan Mommers (1836-1910) Criesje Mommers oprichter van C. Mommers & Co. (zie ook hoofdstuk 4) in de Goirkestraat, waar nu het Nederlandse Textielmuseum is gevestigd.
Wolfabrikant Christiaan Mommers (hoed) met enkele voorlieden van zijn fabriek op de foto in 1889 (foto: coll. RAT)
Harrie en Netty Mommers-Brocken Steuntelkaander tandarts Harrie Mommers en zijn vrouw Netty liepen als stel op vergevorderde leeftijd altijd leunend tegen elkaar, vandaar hun gezamenlijke bijnaam. Zij leeft begin 21e eeuw nog en is dan ongeveer 95 jaar oud.
Johannes (Jan) Franciscus Alphonsus Maria Mommers (1908-2004, x Sophia Hendrika Th.M. de Man, Rotterdam 1909 – 1952) de Bijenkoning (en –koningin) omdat hij had gestudeerd aan de Landbouwhogeschool in Wageningen en van beroep bijenconsulent werd. Hij trouwde in Wageningen met Sophia de Man, waarna men over haar ook wel sprak als “de Bijenkoningin”. Zij woonden lang aan de Ringbaan West ter hoogte van de Bredaseweg. Jan was een zoon van de fabrikant Franciscus Mommers (1854–1932, x 1899 Helena Anna Maria de Rooij, 1868-1938).
Lex Mommers Docter Mommers drogist op de Oude Markt (als opvolger van et Kösterke Pessers, zie daar). Werd zo genoemd omdat hij er in de zaak altijd onberispelijk en voornaam uitzag, met zijn smetteloos witte jas en keurig achterover gekamd haar). Heeft rond 2000 zijn zaak beëindigd, waarna er een croissanterie in kwam.
Lex Mommers voor zijn zaak bezig met het zonnescherm? (foto C. Wouters 1972)
Josephus van Mook (1869-1943) Jup van Mook inkorting van zijn voornaam. Was ijzergieter, in ieder geval tussen 1892 en 1912 (Piusstraat 60).
G.J. (Frie) van Moorsel de Sienterklaos van Tilburg
De Sienterklaos van Tilburg met zijn trouwe helper Sjaak Sjoer hier op een foto uit 1929 (van Tilburgse Herinneringen op Facebook, coll. RAT)
was een levende legende als de officiële Sinterklaas bij in-/optochten in de stad. Frie is in deze functie gebleven van 1920-'40. Hij zat daarbij weleens teut op z’n paard (tot ie er bekaand vanaf viel) als hij vanwege de kou te veel borrels op had. Ze hebben om die reden eens een keer z’n benen onder het paard door aan elkaar moeten binden! Frie van Moorsel was als grofsmid in 1912 in de Goirkestraat (nr. 110) gevestigd en heeft ook in de Hendrik de Keijserstraat gewoond. Het hele jaar door noemden zijn vrienden hem Sienterklaos, behalve in sinterklaastijd als hij weer op zijn paard de stad door moest trekken. Dan riepen ze naar hem: "Heej Frie!" De teugels werden dan vaak vastgehouden door Zòtte Kobus (zie hoofdstuk 2) die het geweldig vond om dit te mogen doen. Min of meer officiële "stadsklazen" van Tilburg zijn in de 20e eeuw geweest: Bart Mutsaers, 1901-'19; Frie van Moorsel 1920-'40; André van Moorsel, 1945-'55; Jan Oosterbaan, 1956-'61; Don van Gijsel (zie daar, 1962-'66); Jacques Berben, 1967-'89 en Willem van Heijst, 1990-2000.
mr. J. (Jan) Christiaan Alphonse Maria van de Mortel (1880-1947, x Josephine E.A.M. Houben, 1887-1966) Jan Taand werd lid van de gemeenteraad in Tilburg in 1911 en vervolgens wethouder in 1919, totdat hij in 1940 burgemeester van deze stad werd. Op 12 juli 1944 werd Van de Mortel door de Duitsers uit zijn ambt gezet en daarna gegijzeld in St.-Michielsgestel en Vught. Onmiddellijk na de bevrijding van Tilburg op 27 oktober 1944 is hij door de geallieerden teruggehaald om voor korte tijd opnieuw burgemeester te worden, namelijk tot zijn pensionering op 15 januari 1946. Van de Mortel is ook lid geweest van Provinciale Staten (1916-'39) en van de Eerste Kamer (benoemd in 1939). Jan van de Mortel was een zoon van de Tilburgse notaris Josephus Florentinus Joannes van de Mortel en Francisca Anthonia Maria Verheyen van Estvelt. Na zijn studie rechten in Amsterdam vestigde hij zich aanvankelijk als advocaat en procureur in Tilburg. Weldra werd hij griffier bij het kantongerecht, en terwijl hij dat was (1910-’19) begon hij aan zijn politieke loopbaan. Naast zijn publieke functies heeft hij zeer veel maatschappelijke functies bekleed.
Het echtpaar Van de Mortel bij het afscheid van Jan als burgemeester van Tilburg in 1947. Rechts deken Nabuurs.Collectie Regionaal Archief Tilburg.
In 1911 trouwde Jan van de Mortel met de Tilburgse Josephine E.A.M. Houben (zie volgend lemma). Zij kregen een groot gezin, dat vanaf 1940 veel leed te verduren kreeg. Dochter Josephine verongelukte in dat jaar bij Hilvarenbeek door een val van haar paard. Twee van hun zonen (Jan en Joost) kozen onder WO II voor het verzet en overleefden dit niet en een derde (Bernard) sneuvelde in 1949 als Nederlands militair in Indonesië (bron: wijkkrant Thuis in Zorgvlied, dec. 2023/jan. 2024).
Gedenkbord voor Jan C.A.M. van de Mortel, hem bij zijn afscheid als burgemeester van Tilburg in 1946 door de gemeenteraad aangeboden. In het midden links het wapen van Tilburg en rechts het familiewapen in blauw van Van de Mortel (coll. Stadsmuseum Tilburg, foto: www.brabantserfgoed.nl)
Josephine (Fien) Eleonora Arnolda Maria van de Mortel-Houben (1887-1966, x 1911 Jan C.A.M. van de Mortel) Fien Kèùf of Ma Fienne of Fien meej der Èèzeren Broek De eerste bijnaam had zij te danken aan haar hoog opgestoken kapsel. De tweede omdat ze een deftig voorkomen had. Zij trouwde in 1911 met de latere burgemeester van Tilburg, mr. Jan C.A.M. van de Mortel. Zij droeg vaak handschoenen, naar men zei omdat haar handen te lijden hadden onder het dagelijks bezig zijn met de kippen rond hun villa in de St. Josephstraat (nr. 67, zie hoofdstuk 4: den Hunkerbunker). De derde bijnaam had, naar werd gefluisterd, iets te maken met strakke lingerie. Josephine van de Mortel-Houben heeft zich ingezet voor de kunst in Tilburg. Interesse in beeldende kunst kreeg zij mee op de middelbare school in Mechelen, België. Daarna verbleef ze in Londen, Zuid-Frankrijk en Parijs waar zij tentoonstellingen bezocht met werken van grote kunstenaars, te zien voor een groot publiek. Dit moet veel indruk hebben gemaakt. Terug in Tilburg trouwde zij met de jurist en gemeenteraadslid Jan van de Mortel. Tijdens WO I heeft Josephine Belgische kunstenaars geholpen die naar Tilburg waren gevlucht. In januari 1940, toen haar man burgemeester van Tilburg werd, nam zij maatschappelijke en culturele taken op zich. Zo stelde zij een Comité in “tot bevordering van beeldende kunsten en kunstnijverheid”, dat als taak had de liefde voor kunst en cultuur in Tilburg te verbreiden, door het organiseren van geregelde tentoonstellingen en lezingen. Zoiets was eerder al korte tijd geprobeerd door dr. H. Moller met de Kunstkring Ons Zuiden (1920-’21). Ook de poging in 1940 dreigde in de kiem te worden gesmoord, nu door het uitbreken van WO II. Toch ging het Comité met prominente Tilburgers (prof. Goossens R.K. Leergangen / Kunstacademie; huisarts en particuliere verzamelaar Bloemen; drs. A. van Spaendonck en dr. F. Vercammen van het Odulphus-lyceum, zie hoofdstuk 3) o.l.v. mevr. Van de Mortel-Houben voortvarend van start en organiseerde liefst zestien tentoonstellingen in het pand van de R.K. Bibliotheek en Leeszaal in de Willem II straat, totdat de Duitsers in mei 1942 met hun “Nederlandsche Kultuurkamer” hier een eind aan maakten. In 1947 liet het Comité weer van zich horen, toen het aankondigde zijn activiteiten te hernemen onder de naam Kunstkring Tilburg. Josephine van de Mortel, die dit benadrukte met de pathetische uitroep: “Want het volk snakt naar cultuur,” is weer de presidente, Frans Vercammen kunsthistorisch deskundige en gemeente-archivaris Schurink wordt de secretaris. Al kort daarna grijpt de dakloze Kunstkring de mogelijkheid aan om samen te werken met Jos en Theo Donders, die een toonzaal hebben boven hun kunst- en antiekzaak in de Zomerstraat. Vervolgens wordt de Kunstkring door de gemeente benaderd om een evenement op poten te zetten vanwege het regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina in 1948. Frans Vercammen kwam op het idee van een tentoonstelling over “Oude Kunst in Brabants bezit.” De gemeente steunde dit plan en stelde het Paleis-Raadhuis beschikbaar. Voorzitter mevr. Van de Mortel-Houben vond donateurs om het financieel haalbaar te maken. Dit evenement werd een groot succes, met veel bezoekers en ruime aandacht in de landelijke pers. Het smaakte naar meer. In de tijd die volgde werd zo’n viermaal per jaar in twee à drie zalen van het Paleis-Raadhuis geëxposeerd door vele gerenommeerde beeldend kunstenaars.
Mevr. J. van de Mortel-Houben verwelkomt een bezoekster met traditionele Brabantse muts (zie ook bij “Keeke de Mutsewaaser” van Nunen) op de tentoonstelling “Oude Kunst in Brabants bezit” in het Paleis Raadhuis van Tilburg (1948). Achter haar staat Frans Vercammen en in het midden Jan Bergmans (foto: Schmidlin, coll. RAT)
Enkele van de geëxposeerde kunstwerken op de tentoonstelling “Oude Kunst in Brabants bezit”, Paleis Raadhuis Tilburg, 1948 (foto: Persbureau Het Zuiden, coll. RAT)
Eind 1954 was Josephine van de Mortel-Houben een van de sprekers in het Huis van de Duizend Likeuren (zie hoofdstuk 4: Raldaldal), toen dit officieel werd uitgeroepen tot Tilburgs Artiestencafé. Hoewel zij goede contacten onderhield met de uitvoerende kunst, lukte het haar met de kunstkring niet om een breed Tilburgs publiek warm te krijgen voor de beeldende kunst. De tentoonstellingen bleven een select publiek trekken. Kort na de wedergeboorte van de Kunstkring Tilburg werd er eind 1947 nog een kunstkring geboren. In café De Valk aan de Korvelseweg werd toen de “Amateurs Kunstkring van de Kunstvrienden” opgericht. Deze vereniging wilde langs een andere weg de kloof tussen kunst en publiek verkleinen, namelijk door haar (amateur-) leden een laagdrempelige gelegenheid te bieden om beeldende kunst te beoefenen. Zij konden zich bekwamen in tekenen, schilderen, beeldhouwen of boetseren o.l.v. een aantal ervaren Tilburgse (beroeps-) kunstenaars dat achter dit initiatief stond, m.n. Theo van Delft, Nico Molenkamp, Joost Sicking, Frans Mandos en Gé Hurkmans. Daarnaast werden er gezamenlijke leeractiviteiten georganiseerd, zoals bezoeken aan musea en het houden van studie- en filmavonden. De schilder Jan Asselbergs heeft deze vereniging meer dan 25 jaar begeleid. De oorspronkelijke naam De Kunstvrienden veranderde in de Tilburgse Kunstkring en deze bestaat nog altijd, nu gevestigd in een voormalig schoolgebouw aan de Nijverstraat. Eind 2022 bestond ze 75 jaar, waarvoor loco-burgemeester Marcelle Hendrickx haar de Tilburgse Ereprent uitreikte. Voor de Kunstkring Tilburg van Van de Mortel-Houben, die dicht tegen de gemeente was aangeschurkt, keerde medio vijftiger jaren het tij. Toen begon de gemeente de talrijke exposities in het Paleis-Raadhuis lastig te vinden. In 1957 werd “Kees de Sloper” Becht (zie daar) burgemeester en kreeg Tilburg te maken met steeds meer bedrijfssluitingen en oplopende werkloosheid. Sanering en modernisering van de stad kwamen hoog op de agenda. Een kunstmuseum was helemaal uit beeld. Wat de zwervende Kunstkring op verschillende locaties ook nog probeerde: het publiek kwam niet terug en de gemeente nam verder afstand. De Vriendenstichting van de Kunstkring (in 1953 opgericht) hield er in 1966 mee op, bij gebrek aan donateurs. In 1969 nam het bestuur het onvermijdelijk geworden besluit tot ontbinding van de kunstkring. Josephine van de Mortel–Houben hoefde dit niet meer mee te maken. Haar inzet en invloed werden al sinds 1962 gemist, toen zij na 22 jaar bevlogen voorzitterschap afscheid nam van het bestuur. Vier jaar later overleed zij. (bronnen: Gabriël Smeets, “De liefde voor kunst en cultuur in onze stad, De Kunstkring Tilburg 1940-1969, in “Tilburg, tijdschrift voor geschiedenis monumenten en cultuur,” nu Erfgoed Magazine Tilburg, maart 1991 p. 4–13, en: www.wikimiddenbrabant.nl)
Willem Mulderij Fietspomp was de echtgenoot van “Jong Wieske”, de dochter van “Wieske Snuf” Tuerlings (zie daar).
mr. Jacobus Arnoldus Mutsaers (1805 – Den Haag 1880, x 1834 Anna Odilia van Dooren, 1805-1872) den Affekaot
hij was de jongste zoon van de wijnhandelaar Arnoldus Mutsaers (1745-1811) en Maria Elisabeth de Greef (1769-1841). Jacobus Arnoldus Mutsaers werd bekend als jurist, politicus en staatsman. Na zijn rechtenstudie en promotie aan de universiteit van Luik was hij van 1830-‘42 advocaat te Tilburg. In 1842 werd hij kantonrechter in Tilburg (tot 1849) en was vanaf dat moment dus geen advocaat meer. Niettemin bleef men hem den Affekaot noemen (wat Ed Schilders heeft ontdekt in het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek). Vanaf 1833, toen Mutsaers lid werd van de Stedelijke Raad van Tilburg (tot 1835), bouwde hij een aanzienlijke politieke carrière op, die via het Provinciebestuur (1833-’41) naar Den Haag voerde. Hij was lid van de Tweede Kamer van 1841-’49. In de jaren 1843-’48 was hij ook voor de tweede keer lid van de Stedelijke Raad van Tilburg. Tussen 1848 en 1861 is hij in verschillende kabinetten driemaal minister voor de Zaken der Rooms-Katholieke Eredienst geweest en een korte tijd ook minister van Justitie ad interim. Tussendoor deed hij ook wat anders: per 1 januari 1851 werd hij raadsheer bij de Hoge Raad der Nederlanden, wat hij drie jaar bleef. Op 1 juli 1856 werd hij lid Raad van State, wat hij bleef tot 23 februari 1860. Vanaf april 1861 was hij wederom lid Raad van State, die hem maart 1877 op eigen verzoek ontslag verleende. Tot zijn overlijden behield hij de titel minister van Staat. J.A. Mutsaers ontving enkele hoge onderscheidingen: hij werd Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw (1856) en in de Orde van de H. Gregorius de Grote, en ontving in 1861 van het groothertogdom Luxemburg het Grootkruis van de Orde van de Eikenkroon. Jacobus Arnoldus Mutsaers was dus van vele markten thuis. Hij was qua levensbeschouwing conservatief katholiek en hoorde politiek tot 1848 bij de gematigde opposanten van koning Willem II, zonder zich aan te sluiten bij het kamp van Thorbecke.
Wilhelmus (Willem) Petrus Adrianus Mutsaers (1833-1907, x 1864 Maria Francisca Jacoba Smits, Breda 1840 - 1906) de Paus van Tilburg (1)
Voornoemde Jacobus Arnoldus Mutsaers was een oom van hem. Neef Willem werd bekend als katholiek zakenman, politicus en burgemeester. Zijn vader was B.J. Mutsaers, wijnhandelaar (1795-1872, x 1826 Elisabeth Boex, Eindhoven 1799 – 1834, xx Catharina van Roessel, 1808-’48) en van 1843-‘68 lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Willem Mutsaers volgde zijn vader op als directeur van de wijnhandel Mutsaers, Bogaers & Co. te Tilburg. Hij ging ook de politiek in en trad daarmee in de voetsporen van zijn oom: via provincie (1868 statenlid en van 1874-1901 gedeputeerde) kwam hij in de Tweede Kamer terecht, waarvan hij lid was van 1889 tot 1905. Hij werd er door o.a. de katholieke voorman Herman Schaepman “de Paus van Tilburg” genoemd. Dit zegt genoeg over zijn levensbeschouwing: Mutsaers hoorde tot een zeer conservatief-katholieke groepering (Bahlmannianen). Hij was ook ere-voorzitter van het Zouaven Broederschap Fidei et Virtuti en werd in 1894 Commandeur in de Pius-Orde, waarmee hij pauselijke adeldom verkreeg. In 1892 werd hij Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Mutsaers was van 1901 tot 1907 nog burgemeester van Tilburg. Hij was oud (68 jaar) toen hij benoemd werd, en verklaarde bij zijn aantreden dat alleen zijn liefde voor Tilburg hem ertoe had gebracht op hogere leeftijd dit burgemeesterschap te ambiëren en er zijn landelijke politieke ambities voor opzij te willen zetten. Willem Mutsaers woonde met zijn gezin in de Heuvelstraat (nr. 75)
Fientje Mutsaers Fientje de Hoedenmodiste zij maakte hoeden, en was getrouwd met Van Laarschot. Zij woonden aan het Lijnsheike en het was duidelijk waarom zij deze bijnaam droeg!
Jan Mutsaers de Zuukert, of Pliesie Mutsers
Pliesie Mutsers is een van die markante figuren die nog regelmatig in de Tilburgse herinneringen opduiken. Hier zien we hem op een foto uit 1968 de aftrap verrichten van een straatvoetbaltoernooi op een veld aan de Generaal Smutslaan (foto: “Tilbörgse meense van vruuger” op Facebook, dec. 2023) Wijkagent die in de jaren 1960 gevreesd was o.a. onder de jeugd van de omgeving Hoefstraat, die hem ook wel “de Neus” noemde vanwege zijn fors uitgevallen reukorgaan. Hij werd berucht als de pliesie die het altijd en overal op de jeugd had gemunt en streng optrad als bijvoorbeeld de fietsverlichting ontbrak of de kaojong voetbalden waar het niet mocht. Dan kwam hij dezelfde dag ook even langs bij hun ouders en volgde er voor de overtreders thuis nog een straf. Toch had deze wijkagent ook zijn goedaardige kanten. Zo organiseerde hij elk jaar een groot straatvoetbal toernooi voor teams uit de hele stad.
Prijsuitreiking van het straatvoetbaltoernooi in 1966. De hoofdprijs waar om gespeeld werd was “de zilveren wijkagent”. De agent opzij rechts is Jan de Zuukert Mutsaers, die het toernooi organiseerde (foto: coll. RAT)
Johan Christinus Mutsaers (1872-1925) Stien Ollie of Bromollie Stien kwam van Christinus. Was petroleumventer, klein en gebocheld, die met een aftands ezeltje langs zijn klanten ging. Petroleum was eigenlijk "bronolie'', maar in Tilburg zei men bronollie of bromollie.
Franciscus (Frans) Bernardus Maria Mutsaers (1869-1945, x 1898 Constancia Maria Aloysia Mutsaerts, 1878-1962) Fraans Hèrmenie, ook: Fraans Pèùn had handel in stoffen in de Telefoonstraat en was voorzitter van de sociëteit NK Harmonie (zie hoofdstuk 4: Hèrmenie) in de oorlogsjaren. Had zijn tweede bijnaam te danken aan het afgaan op 2 november 1944 van een Duitse tijdbom, die de bioscoopzaal van de sociëteit geheel verwoestte. Omdat de filmvoorstelling die avond op het laatst was afgelast, viel de persoonlijke schade wonder boven wonder nog erg mee.
dhr. Mutsaers de Klèp werkte in de textielfabriek van Hein Enneking.
dhr. Mutsaers Klèp Mutsers boer uit de Hoefstraat rond de oorlog 1940-'45, die altijd voor zijn boerderij ging zitten met een grote pet (met klep) op z'n kop. Hij zat daar zomaar stil te kijken, en hield alles in de gaten. Het viel in de buurt op als hij daar eens níet zat.
Franciscus (Frans) Josephus Maria Mutsaerts (1874-1946, x Anna Maria Wilhelmina Antonia van Waesberghe 1878-1962) de Schroef of Ôome Schroef werd zo genoemd omdat hij “hoog in de schouders” was. Frans Mutsaerts volgde in het begin van de twintigste eeuw samen met zijn broer San hun vader Norbertus Antonius (1836-1908) op in de wollenstoffenfabriek A&N Mutsaerts, die aanvankelijk (van 1867 tot 1880) in de Kuiperstraat (zie “et Kèùperke” Wilborts) was gevestigd en die naar een van de oprichters ook wel “Bartje Mutsers” (zie hoofdstuk 4) werd genoemd. De fabriek van A&N Mutsaerts verhuisde in 1880 naar de Pironstraat bij de Gasthuisstraat en groeide daar naar 400 arbeidsplaatsen in de jaren zestig. De sluiting kwam in 1977. Frans Mutsaerts-van Waesberghe woonde met zijn gezin aan de Spoorlaan in Tilburg en liet in 1915 een buitenhuis bouwen aan de Tilburgseweg (nr. 176) in Goirle. Dit neoklassieke ontwerp van de architect Willem F.J.H. Bouman kreeg de passende naam Villa Blanca. De ruime voortuin werd aangelegd door architect Alfred Lejeune en het achtergelegen park door H. Copijn. Frans Mutsaerts woonde aan de Spoorlaan ook al in een huis van Bouman, namelijk de in opdracht van de weduwe van Guillaume Pollet gebouwde Villa Joseph (zie hoofdstuk 4 onder et Kestiltje van Pollet) wat hem kennelijk goed bevallen was. In 1918 verlieten Frans Mutsaerts en zijn gezin Villa Joseph en ging permanent in Villa Blanca wonen, om tien jaar later weer terug te keren naar Villa Joseph aan de Spoorlaan. In 1933 werd Villa Blanca verkocht aan de Fraters van Tilburg die er een opleidingsinstituut in wilden vestigen (zie in hoofdstuk 2 bij: Landheer)
Oude foto van Villa Blanca met op het dak nog het beeldhouwwerk van de Griekse zonnegod Helios die, staande in de zonnewagen, zijn vierspan ment. Het geheel doet wat denken aan een miniversie van het overdreven monument voor Victor Emanuel II (“Suikertaart”) in Rome. Het beeld van Helios op Villa Blanca is na 1948 door verwaarlozing verdwenen. Tegenwoordig staat er een andere Griekse held op het dak te pronken: Atlas (coll. RAT)
Petrus (Peter) Mutsaerts (1808-1868, x 1832 Johanna Pessers, 1803-’61, xx Jacoba Cornelia Lombaers, 1828 – Antwerpen 1912) Peer Kwèèk
Peter Mutsaerts in 1865 (foto: coll. RAT)
hij zal wel over een luide stem beschikt hebben. Peter Mutsaerts, wiens naam in de documenten meestal mét maar soms ook zónder een “t” erin voorkomt, was de grootvader van hier genoemde Frans en San. Deze Peter had tot 1849 een fabriekshuis aan de Berkdijk en begon in dat jaar een wollenstoffen- en baaienfabriek op de Vèldhoove, dit is nabij het huidige Wilhelminapark. Daar werd in 1851 al een stoommachine geplaatst. Toen zijn twee zonen, Norbertus (“Bartje”) en Cornelis Adriaan (1835 - Sint Michielsgestel ’92, x Anna Maria Swagemakers, overl. 1870), in 1867 in de Kuiperstraat voor zichzelf begonnen, hield Peter het voor gezien en verkocht zijn gebouwen aan Thomas de Beer (zie Norbertus de Beer). Deze Peter Mutsaerts was de overgrootvader van mgr. Wilhelmus Mutsaerts, bisschop van Den Bosch (zie ook bij Benoit Mutsaerts en zie in hoofdstuk 4: ’t Witte Huis).
zonen van Frans en Anna Mutsaerts-v. Waesberghe de Mènnekes Guus, Norbert, Max, Ben… (acht in totaal) waren allen klein van stuk. Guus (voluit August, in de fabriek “meneer Guusje” genoemd) en Norbert (Nòrdje) waren met hun neven Antoine en Frans "Vat" (zie hierna) firmant bij A&N (“Bartje”) Mutsaerts. “Mènneke” is afgeleid van het oude Middelnederlandse woord "manneke" waar de Fransen het woord “mannequin” van hebben gemaakt en betekent oorspronkelijk (pas-) pop.
De directie van A & N Mutsaerts met rechts Norbert J.L.A.M. Mutsaerts fêteert hier mevr. P.J. (Mietje) Robben omdat zij 45 jaar werkzaam was bij de fabriek (foto uit 1967, coll. RAT)
Benoit (Ben, Benneke) Antoine Norbert Marie Mutsaerts (1917-2002, x Adeline “Lieneke” B. van Spaendonck, 1917-2003) Pietje Spinhèùs de jongste van de Mènnekes, kwam aan deze bijnaam omdat hij aan het eind van de oorlog tot ieders verbazing mee moest naar het politiebureau en daar volgens het verhaal ook even het gevang (et spinhèùs) van binnen te zien kreeg. Later bleek het allemaal niets om het lijf te hebben, maar de bijnaam was al toegekend! En spinhèùs was oorspronkelijk een tuchthuis voor vrouwen die er o.a. moesten spinnen. Later werd deze benaming meer in het algemeen gebruikt voor een gevangenis. Aan het eind van de oorlog ontsnapte Ben Mutsaerts ook nog aan de dood toen op 2 februari 1945 een Duitse V-1 bom insloeg in de kapel van Pension Mariëngaarde, waar hij juist de mis van half tien (op de kerkelijke feestdag van Maria Lichtmis) bijwoonde. Er vielen 22 dodelijke slachtoffers, onder wie mgr. Sweens die de mis opdroeg. Mutsaerts, die daar niet ver vandaan woonde (in de Burgemeester Van Meursstraat), raakte niet ernstig gewond. De vliegende Duitse V-1 bommen die op Antwerpen waren gericht leverden veel Tilburgers angstige momenten (“poepbroeken”) op, omdat ongeveer op dit punt de tweede trap moest ontbranden. Ging dat fout dan konden ze hier naar de grond komen. In die dagen kwam er bijvoorbeeld ook een neer in de Minister Talmastraat (zie hoofdstuk 4: et Zaandstròtje). Benoit Mutsaerts was een volle achterneef van mgr. Wilhelmus Mutsaerts, die van 1942 tot ’60 bisschop van Den Bosch was (zie ook bij Frans Ôome Soosje Mutsaerts en in hoofdstuk 4 bij ’t Witte Huis). Een zoon van Benoit, Rob (geb. 1958), ging rechten studeren in Tilburg en volgde daarna de priesteropleiding van het bisdom Den Bosch. In 1993 werd hij tot priester gewijd. Na in verschillende plaatsen te hebben gediend, het laatst als pastoor te Heeze, werd hij in 2010 benoemd tot hulpbisschop van Den Bosch, waarmee een tweede mgr. Mutsaerts het diocees betrad.
Adeline (Lieneke) Bernadine Mutsaerts-van Spaendonck (1917-2003) Wiepie echtgenote van Benoit A.N.M. Mutsaerts. Zij was de zus van Leonie (“Nietje”) van Spaendonck (zie bij Wilhelmus “Bok” van Spaendonck).
Vincent (San) Johannes Maria Mutsaerts (1872-1951, x 1897 Johanna Barbara Maria Swagemakers, 1872-1949) den Blôote (1) omdat hij helemaal kaal was. Was de vader van Josephus V.M. (vader van de Zeuve Gètjes), Franciscus C.M. en Charles L.J. Mutsaerts (allen hierna vermeld). Vincent (Vesant Mutsers, op z’n Tilburgs) had aan de Gilzerbaan ter hoogte van de voetbalvelden van Sarto een stuk bos met hertenkamp. In 1940 betrokken zij een villa aan de Bredaseweg (442a) die was ontworpen door de architect Jos. Bedaux. Was met zijn broer Frans (x Van Waesberghe) firmant van A&N Mutsaerts.
De zeven gezusters Riet, Wies, Jackie, Netty, Lan, Cis en Josée Mutsaerts de Zeuve Gètjes gehuwd met respectievelijk Fons Kleintjes (1926-2010, bekend o.a. als prins carnaval - Prins Fons den Irste van 1972 t/m ‘75 - en als Wijnbaron van Tilburg), Dirk Arie Maria Hofland (1922-2004), Jan-Piet Loven, Frans Dirken, Nol van de Mortel (bekend als een van 's lands eerste straaljagerpiloten), Jan Emile Marie de Steenhuijsen-Piters (1932 - Rotterdam 2003, x Francisca “Cis” Theresia Josepha Maria Mutsaerts, 1936-2015) en Hendrik (Hein) Johannes Snelten (Amsterdam 1929 - Vught 2003, kinderarts). Later kwam er nog en aachste Gètje bij (Mayke) die trouwde met de longarts Jan Molkenboer, zoon van de advocaat Jan Molkenboer in de Prof. Dondersstraat. Zij waren allen dochters respectievelijk schoonzonen van Josephus (Jos) Vincentius Maria Mutsaerts (1901-2000, x Antonia “Tonny” Catharina de Rooij, 1902-94). Toen het aantal van zeven dochters was bereikt, werd vader Jos ook wel “de Wolf” genoemd, naar de titel van het sprookje. Hun huis in de Sint Josephstraat (op nr. 107) werd indertijd vanwege al die gètjes ook wel “het Maagdenhuis” genoemd. Om dit alles in het gareel te houden hadden ze een inwonend kinderjuf, Els van Beek-van Riel. Die heeft wel vijfentwintig jaar bij de familie gewerkt, en werd daarom door de gètjes ook wel “de tiende vrouw van ons vader” genoemd. Josephus V.M. was een broer van Franciscus C.M. en Charles Mutsaerts (zie hierna). Zij waren zonen van San den Blôote Mutsaerts (zie hiervoor).
Het huis van de zeuve gè7tjes, ook wel het Maagdenhuis genoemd, St. Josephstraat 107.
Franciscus (Frans) C.M. Mutsaerts (1903-1977, x Ernestine A.M. de Beer) Fransje Vat (of Pak) of den Boer kocht aan de Bredaseweg schuin tegenover café Het Dorstige Hert een stuk grond van burgemeester Vonk de Both om er een huis te bouwen. Dit werd een bijzonder huis (nr. 444), in 1936 gebouwd (en Were Di gedoopt) naar ontwerp van architect H.Th. Wijdeveld die met name boven de rivieren veel bekendheid genoot als een architect van de Amsterdamse School. Het is nu een rijksmonument. Franciscus C.M. was een broer van Josephus V.M. en Charles Mutsaerts en firmant van A&N Mutsaerts. De eerste bijnaam zou duiden op zijn galante houding tegenover de dames in zijn omgeving, en de tweede werd hen toebedeeld op de werkvloer van A&N Mutsaerts waar hij een van de firmanten was (zie hiervoor bij de Mènnekes Mutsaerts). Zijn bijnamen geven het tegengestelde weer van hoe hij werkelijk was. Hij is namelijk omschreven als een supercorrect en beschaafd persoon die altijd erg charmant was tegenover de mensen in zijn omgeving.
Ernestine Antoinetta Maria Mutsaerts-de Beer (1909-2004) Toet Mutsaerts gehuwd met Frans C.M. Mutsaerts. Dochter van Lambert de Beer en Theresia Eras (zie ook bij Jan "Piep" de Beer die haar broer was, en bij Laurent Segaar Janssens).
Carolus (Charles) Ludovicus Josephus Mutsaerts (1910-1980, x Marie Henriëtte Wilhelmina “Nietje" Loven, 1919-2007) de Beste Klant van Zichzelf omdat zij heel veel kinderen hadden terwijl hij directeur was van Mutsaerts Kinderwagenfabriek. Volgde zijn vader San den Blôote op als bewoner van Villa 1940 aan de Bredaseweg schuin tegenover café Het Dorstige Hert. Charles was broer van Franciscus C.M. en Josephus V.M. Mutsaerts. Mutsaerts’ Kinderwagenfabriek, opgericht in 1934, zat eerst in de Telegraafstraat, later in de Groenstraat. Het was een serieuze concurrent voor de gerenommeerde L.W. van Delfts’ Kinderwagenfabriek. In 1950 werden het gebouw in de Groenstraat door brand verwoest en weer opgebouwd. Mutsaerts sr. stond erom bekend dat hij regelmatig door de fabriek liep en zich dan kon storen aan rommel en slordigheid en dit goed liet merken ook. Als hij een lege doos op z’n pad vond kon hij daar een harde trap tegen geven die iedereen wel moest horen. Eens hebben ze een doos met een zware steen in het pad gelegd. Dat was dus “au!” voor de baas. De dader is nooit achterhaald…. In de jaren 1980 werd de fabriek overgenomen door Cees Driessen die deze in Goirle voortzette (tot op heden) onder de naam Mutsy.
Joannes Franciscus (Frans) Gerardus Marie Mutsaerts (1891-1974, x 1916 Augusta Maria Cornelia Kerstens, 1892-1967) Ôome Soosje en de Voortreffelijke Augusta directielid van Frans Mutsaerts & Zonen. Vanaf 1926 ook bestuurslid en (1927) voorzitter van de Vereeniging van Tilburgsche Fabrikanten van Wollen Stoffen (zie hoofstuk 4: den Fabriekaantenbond). Hij volgde als bestuurslid in 1926 zijn vader Johannes Franciscus (Frans) Mutsaerts op (1863-1957, x Maria E.B. Mutsaerts, 1865-1931), die dit sinds 1897 was geweest. Frans jr. (J.F.G.M.) werd vervolgens voorzitter van de landelijke organisatie Fenewol. Hij was een broer van Wilhelmus, de bisschop (zie hoofdstuk 4, 't Witte Huis) en van Ernest H.M. "de Muts" Mutsaerts (zie daar, die ook bekend was van de Rally van Monte Carlo). J. Frans Mutsaerts sr. kocht in 1885 de onverdeelde helft op van de stoomfabriek met machinale weverij van Ledeboer & Zonen, waar hij als vennoot al bij betrokken was. In 1889 werd de naam gewijzigd in Frans Mutsaerts & Zonen. Gelegen op de hoek van Noordstraat met Spoorlaan, dichtbij de overweg aan de Gasthuisstraat, kreeg deze fabriek als enige een spooraansluiting op het terrein. Eind 19e eeuw was het de op twee na grootste fabriek van Tilburg. In 1965 werd de productie gestopt. Naar verluidt vormde onenigheid tussen directieleden daar mede de aanleiding toe.
De fabriek Frans Mutsaerts en Zonen aan de Spoorlaan. In 1965 viel het doek (foto: Tilburg Wiki)
Ernest Henricus Maria Mutsaerts (1894 – Moergestel 1962, x 1920 Maria Antonia Henrica Huberta Receveur, Venlo 1893 – Den Bosch 1984) de Muts broer van Frans Soosje, zie hiervoor. Zijn liefhebberij was het rijden van autorally’s. Zo naam hij deel aan de Brabant Grensrit en zelfs de Rally van Monte Carlo. Zulke evenementen waren tot in de jaren 1950 in Tilburg razend populair bij vooral een groep rijkere jeugd die van jongs af vertrouwd was met auto’s (naast de Muts o.a. Marcel Verbunt, die jammerlijk verongelukte tijdens zo’n rit, Van Puijenbroek uit Goirle) en bij mensen die in het autovak zaten, zoals Dries Jetten (geboren rond 1934, volgde zijn vader op als Opeldealer,) Ed Lepelaers sr. en jr. (ook Opel), Jan Knegtel (Ford) en Dré Couwenberg.
Jan Frans Maria Mutsaerts (1916-2002) den Dunne of Lange Frans (2) of de Stòpnold (1) omdat hij lang en mager was. Zoon van Joh. Franciscus (Ôome Soosje) Mutsaerts, wollenstoffenfabriek Frans Mutsaerts & Zn.
Leon Gustave Louis Maria Mutsaerts (1904-1969, x 1930 Elisabeth Maria Marcelis, 1907-2010) de Graaf omdat hij een gedistingeerd voorkomen had. Van textielfabriek Frans Mutsaerts & Zn. en broer van "Dikke" Frans W.A. Mutsaerts. Zij waren zonen van Wilhelmus Josephus Franciscus Mutsaerts, 1872-1921, x Amanda Maria Johanna Josephina Mathilde Diepen, 1880-1971).
Frans W.A. Mutsaerts, x Beukers den Dikke Frans wolcommissionair, zoon van Mutsaerts-Diepen.
Frederik C.J.M. Mutsaerts (1874-1954) Frederik Fluweel textielhandel in de Stationsstraat, woonde in 't Zand.
Noud Mutsaerts de Spouwpoejer werd zo genoemd omdat hij in zijn omgeving als een zuur persoon werd ervaren die zelden lachte, rond 1900
Aart Mutsaerts (overl. rond 1993) Maître van de Nieuwe Hoef hij zwaaide met bourgondische allure een tijdje de scepter over party restaurant De Nieuwe Hoef in de bossen van Gorp & Roovert (vlakbij de Paradijsbrug) onder Goirle (zie bij Van Puijenbroek-Vroom en in hoofdstuk 4: het Kasteeltje op Gorp). Hij had een volle bos haar: “Aspergehaar” of “sperziehaar” zeiden ze als de lokken over (de) boord hingen, wat voor die jaren nogal ongebruikelijk was bij mannen. De Nieuwe Hoef is, in tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, een van de oude boerderijen die nog op het landgoed Gorp & Roovert bestaan. Het is een Tiendhoeve uit 1641, waar de pachters uit de omgeving het tiende deel van hun oogst moesten inleveren voor hun heer. De laatste bewoonster (1964) was Anneke van Iersel. Daarna kreeg de hoeve een bestemming als party-restaurant. De huidige inrichting dateert nog van rond 1850.
Jozef Naaijkens Dôove Joozef hij voetbalde bij 't Heike (zie ook hoofdstuk 4: et Hoo), maar hoorde de scheidsrechter nooit. Later had Jozef een winkel in verf en behang in de Korveldwarsstraat.
dhr. Naaijkens den Boelie Van hem werd gezegd dat hij met smokkelen de kost verdiende. Den Boelie Naaijkens heeft op diverse plaatsen gewoond in de omgeving Sint Josephstraat (Havenstraat) en in de Waaj, waar hij een logement had op de hoek van de Kortestraat met de Anna Paulownastraat. Zijn zoon, die stratenmaker was, werd óók den Boelie genoemd. De oude dan wel de jonge Boelie Naaijkens is te zien op een foto uit de Koningswei (1951), welke staat afgebeeld onder Bernard “de Witte” Donders (zie daar).
Jacobus (Jac.) Nabuurs (1887-1945) den Besèùsde omdat hij een schenking kreeg van de dames Suijs (Sèùs) voor zijn nieuwe kerk Broekhoven II, waarvan hij bouwpastoor werd in 1924 en pastoor bleef tot zijn dood in 1945. Deze erfenis resp. gift bestond (deels) uit effecten en werd vermoedelijk uitgevoerd door mej. A.M.D.G. Suijs mede namens haar in 1924 overleden, ook ongehuwde, zuster M.S.G. Zij hebben gewoond op het adres Heuvelstraat 9. Broekhoven II, de kerk van de Heilige Familie, werd gesloten en afgebroken rond 1970.
Martinus Cornelis Nabuurs (Wanrooy 1876-1957) den Onbesèùsde
Martinus Cornelis Nabuurs (Wanroy 1876 - 1957), pastoor van de parochie Besterd en deken van Tilburg.
broer van den Besèùsde, omdat hij zo'n erfenis niet kreeg. Was pastoor van de parochie Besterd en in de veertiger en vijftiger jaren ook deken van Tilburg.
Mike Trésor Ndayishimiye (geb. 1999 te Lembeek-B.) Mike-met-de-moeilijke-achternaam Voetballer met de Belgische nationaliteit, die vlak voor het begin van de competitie 2019-’20 door Willem II werd weggeplukt bij zijn club NEC uit Nijmegen. Eenmaal in dienst van de Tilburgse club maakte de balvaardige huurling snel furore. Met zijn techniek, inzicht en snelheid droeg hij sterk bij aan een topseizoen voor Willem II en maakte zich in korte tijd razend populair bij club en aanhang. De optie tot koop in zijn huurcontract werd toen snel gelicht, maar zijn achternaam bleef voor velen een tongbreker.
Jacobus (Jacques) Johannes Maria Neutkens (Helmond 1923 – 2015) de Neut (1)
Jacques Neurkens in 2001.
bijnaam als korte variant op de werkelijke naam van deze sportminnende man die van sport ook zijn vak wist te maken. Was gedurende 33 jaar verbonden aan de Tilburgse Katholieke Academie voor Lichamelijke Opvoeding (KALO, later Fontys Sporthogeschool, sinds 2012 in Eindhoven), waarvan hij rector was in de periode 1978-’85. Kreeg bij zijn afscheid in laatstgenoemd jaar diverse onderscheidingen uit de sportwereld alsmede de zilveren legpenning van de gemeente Tilburg. Ook na zijn pensionering bleef Neutkens zich inzetten o.a. ten behoeve van de opleiding van vrijwilligers in sportclubs en meer bewegen voor ouderen. Zijn jongste zoon Bart werd in zijn voetsporen docent aan genoemde sporthogeschool en o.a. hockey technisch manager bij HC Tilburg.
drs. Cornelis (Cees) Johannes Nooteboom (1924 - Oisterwijk 2004, x Vera Hoeben, overl. 1991) de Neut (2) was directeur van de Vormenfabriek die van 1937 tot 2003 was gevestigd aan de Sint Ceciliastraat. Is ook voorzitter geweest van de hockeyclub “Tilburg” in de tijd dat deze een sterke groei en bloei kende. De hockeymannen werden in 1970 voor de tweede keer kampioen van Nederland, en in die periode werden er ook enkele nieuwe velden en een nieuw clubhuis in gebruik genomen op het complex aan de Bredaseweg. Er viel in die dagen dus weleens iets te vieren, wat Cees Nooteboom liever deed met een jenevertje in de hand dan met een glas bier of wijn. Met zo’n achternaam lag deze bijnaam dan wel erg voor de hand. In 1927 vestigde de Vormenfabriek zich in et Poejerhòk (zie hoofdstuk 4) aan het Wilhelminakanaal. Het bedrijf was oorspronkelijk in 1921 in Delft opgericht door Cornelis Pieter van Battum voor het maken van metalen chocoladevormen, vormen voor vetten en bakplaten. Het is hierheen gekomen omdat het goedkoper aan gas en elektriciteit kon komen dan in Delft. In 1937 verhuisde de Vormenfabriek naar de voormalige schoenfabriek van H.J. de Pont Mannaerts aan de Sint Ceciliastraat, op de hoek met de Hart van Brabantlaan. In 1950 haalde Van Battum de econoom Cees J. Nooteboom in de fabriek. In 1964 werkten er bijna 200 personen in een nog arbeidsintensief productieproces en was de fabriek vooraanstaand in zijn soort in Europa. In 1972 nam Cees Nooteboom de leiding van de B.V. Vormenfabriek over en begon een omvorming naar computergestuurde productie van kunststofvormen. Zijn zonen Wouter en Rein gingen in 1985 in de fabriek werken en namen in de tijd daarna het roer geleidelijk van hun vader over. Door een management buy-out in 1999 kreeg Rein de touwtjes alleen in handen. In 2004 verhuisde het bedrijf naar een nieuw gebouw op bedrijventerrein Vossenberg.
Marius (René) L.C. Norenburg (Amersfoort 1921 – overleden naar wordt aangenomen Bergen-Belsen voorjaar 1945) Bart van der Zanden
René Norenburg, bezig met zijn rol als hockeykeeper, voorjaar 1942. (foto: coll. fam. Norenburg)
dit was de schuilnaam op zijn onderduikadres in Haaren tijdens de oorlog. De vader van René was beroepsmilitair die in 1925 met vervroegd pensioen ging. Het gezin verhuisde toen naar Tilburg (Willemsplein) waar moeder Norenburg een aanstelling kreeg bij de Staatsloterij. Hun twee zonen Adriaan en René konden daardoor gaan studeren. Adriaan (de oudste) ging in de voetsporen van zijn vader de opleiding tot onderofficier volgen in Breda. René volgde basisonderwijs aan de Openbare Lagere School nr. 3 aan de Korte Schijfstraat (zie: “de Bezemschool” in hoofdstuk 3), doorliep vervolgens vanaf 1934-‘35 de Rijks-HBS en begon daarna een studie aan de Katholieke Economische Hogeschool. René werd ook lid van het Tilburgs Studenten Corps Sint Olof, deed veel aan sport (speelde als keeper minstens een keer een officiële wedstrijd in het eerste team van hockeyclub Tilburg) en kwam in het begin van de oorlog in contact met het verzet. Toen hij 21 jaar was geworden in 1942 werd hij op een oproeplijst gezet van kabelwachters (zie hiervoor bij Ed Lepelaers). René weigerde zoals de meeste studenten een loyaliteitsverklaring aan de Duitsers te tekenen en week voor korte tijd uit naar België. Daarna dook hij onder bij Bim van der Klei in Haaren die daar een leidende rol had in het verzet en kreeg een vervalst persoonsbewijs onder de naam Bart van der Zanden. René hield zich steeds meer met verzetswerk bezig, volgde ook een geheime militaire opleiding in Deurne (o.a. met Loek Lansdorp, zie daar) om aanslagen te plegen op Duitse doelen en hoorde tot de verzetsgroep die het bevolkingsregister van Haaren saboteerde. In 1944 werd hij aangehouden in Den Bosch, mogelijk na verraad door collaborateurs en uitgeleverd aan de Duitsers. Na detenties in Scheveningen en Vught werd René naar Duistland overgebracht waar hij tewerk werd gesteld bij Siemens en Heinkel. Door de zware arbeid en een slechte behandeling verzwakte hij erg en belandde in kamp Sachsenhausen. Daarna is het niet zeker wat er precies met hem gebeurde. In 1950 pas kon het Rode Kruis op basis van getuigenverhoor bevestigen dat hij in het voorjaar van 1945 moet zijn overleden in Bergen-Belsen.
Oproep als kabelwacht, augustus 1942. (foto: coll. fam. Norenburg)
Mark Nouwens (1963-2024) De Sherrif (2) Hij was volgens de krant “een van de paradijsvogels uit het Tilburgse horecaleven”, die kwamen te overlijden in een korte tijd (medio 2023 - begin 2024. Een andere was Toon “Tapas” Zebregts, zie daar.) Waarom hij, zoals eerder om heel duidelijke reden Gerrit Brokx, “De Sherrif” werd genoemd, wisten zelfs zijn naaste vrienden niet. Zijn loopbaan in de horeca begon rond 1978 in Het Bruin Kaffee van Cherie Cohen aan het Piusplein. Toen die in 1988 met Jef Marijnen besloot om te investeren in het in 1985 door brand getroffen pand van voorheen Oud Holland, op de hoek van het Piusplein met de Paleisring, volgde Nouwens haar en werd bedrijfsleider van het nieuwe Grand Café Cher. Hij werd er ook de creatieve ziel, die tal van mooie dingen bedacht en organiseerde. Het op klassieke basis gestoelde Cher, dat bestond tot 2001, werd een doorslaand succes. Mark Nouwens stierf na de val van een trap (bronnen: Brabants Dagblad van 10 januari 2024 en wikimiddenbrabant.nl)
Foto uit 1910 voor de herberg Café Belge. Het pand werd gebouwd op een locatie waar voorheen Koning Willem II een koetshuis met paardenstallen had. In 1866 verkocht de destijdse eigenaar, architect Henri van Tulder, de locatie aan timmerman Stalpers, op voorwaarde dat er nooit een klooster of liefdesgesticht zou worden gebouwd! In de opstallen kwam toen tot 1888 de marechaussee te zitten. In dat jaar ging het eigendom over naar aannemer Van Herk, die een pand bouwde dat alleen maar horecabestemmingen kreeg. Het langst, van 1919 tot in de zestiger jaren, was het in handen van de familie Bierens als Café Restaurant Oud Holland (foto: Tilb. Herinneringen op Facebook).
In 1919 begon de familie Bierens aan het Piusplein Café Restaurant Oud Holland. Na enkele verbouwingen bereikte het pand in 1949 de huidige, definitieve vorm. Hun dochter Mimi trouwde in 1934 met Jan Kenonbòl Pijnenburg (zie daar. Zij openden in 1939 een zaak aan de Heuvel onder de naam Old Dutch.) Het pand aan het Piusplein werd in 1985 getroffen door brand, toen daar een Chinees restaurant in zat. Vervolgens was van 1988-2001 het succesvolle Grand Café Cher hier gevestigd (foto uit 1960 door Schmidlin).
In 1988 onderging het interieur een complete metamorfose tot grand café. Links is nog net de gigantische, meanderende bar beneden te zien, en rechts de markante rode trap naar de verdieping (foto uit 1990 voor de “SPB–BouwRai” te Amsterdam, coll. RAT)
Mark Nouwens, bedrijfsleider en creatief brein van Cher (coll. BD)
Wilhelmina Cornelia (Keeke) van Nunen (1882-1963, x 1909 Johannes Kolsteren, 1876-1934) Keeke de Mutsewaaser Zij, geboren in Berkel-Enschot en overleden in Tilburg, onderhield de traditionele Brabantse mutsen die de vrouwen uit het dorp droegen. Haar man, Johannes Kolsteren, werkte op de stinfebriek van Leeke (Leo) Swagemakers (zie hoofdstuk 4, bij De Zes). Zij kregen zeven kinderen. Opvallend: Gerardus, de jongste (1919-’94), werd geregistreerd als van Kolsteren (bron: Rinus van der Loo) Het zal wel een hele toer zijn geweest, het schoonhouden van Brabantse mutsen. Elk Brabants dorp had vroeger zijn eigen mutsenmaaksters die alles met de hand vervaardigden, zodat er een grote verscheidenheid aan mutsen ontstond. Er waren sobere bij, maar ook hele grote. Zo is bij Maria Virginie “Kweezelke” Doorakkers (zie daar) er een te zien die eenvoudig en mooi is (een zogenaamd koveltje of drie-toerkens-muts), maar de vrouw van Marinus den Abt van Bèrkel van der Loo (zie daar) draagt een hele grote (muts met poffer). Alles daar tussenin was mogelijk. Bekend waren de poffers die de rijkere dorpsvrouwen droegen op zondagen naar de kerk en bij speciale gelegenheden. Alles handgemaakt, met veel tule en kant, dus erg duur. Eén was niet voldoende voor een vrouw, want de mutsen werden vuil en moesten dan door de mutsenmaakster of –waster uit elkaar worden gehaald, gewassen, gesteven en opnieuw geplooid (bron: wikipedia). Op de foto hieronder de poffer die ook is afgebeeld in het Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT, zie bij poffer) op website CuBra.
Vincent van Gogh, die in Tilburg had leren tekenen, vereeuwigde in zijn vroege periode ook deze eenvoudige Brabantse mutsen.
Deze foto laat nog een mooi voorbeeld zien van een koveltje of drie-toerkensmuts, hier gedragen door Johanna Norbertha van Gorp (1839-1924, naaister) die in 1863 trouwde met de wever Adrianus Cornelis van de Put (1836-’97, links op de foto, coll. RAT).
Johannes (Jan) Jacobus van Nunen (1829-’99, x 1854 Johanna Verhoeven 1834-’70, xx 1870 Margaretha Eliza Boes 1846-1924 Jan Pop of Pijp en Mie Portemonnee Jan en Margaretha waren de eigenaren en naamgevers van de bekende speelgoedwinkel J.J. van Nunen-Boes in de Heuvelstraat, in de volksmond “Pop van Nunen” genoemd. Jan was een zoon van Wilhelmus van Nunen en Maria Smets, die woonden op de Heuvel. In 1854, het jaar waarin hij trouwde met Johanna Verhoeven, stond hij nog geregistreerd als barbier en schoenmaker, maar in 1858 als winkelier in glas, aardewerk en galanterieën (dit zijn snuisterijen, luxeartikelen e.d., die niet tot de primaire levensbehoeften horen).
Boven: advertentie in “Echo van het Zuiden”, 31 maart 1878 (coll. Wim Oostelbos), onder: briefhoofd van een nota aan et Gasfebriek uit 1908 (coll. RAT)
In 1857 woonden zij in de Heuvelstraat, in het pand waar later lang de banketbakkerij van zijn broer Govert van Nunen gevestigd was. Dit pand werd in 2006 gesloopt, om een ruimere doorgang mogelijk te maken naar het nieuwe Pieter Vreedeplein.
“De Bakker op de Hoek, die heeft vannacht te hard geblazen,” dacht ik toen ik op een dag in 2006 in de Heuvelstraat tot mijn schrik de ravage zag op de plaats waar in mijn herinnering altijd het pand van Govert van Nunen stond. Alleen de schoorsteenpijp, verspreider van de lekkerste bakgeuren, bood nog verzet (foto Karel de Beer)
In 1859 verhuisden Jan van Nunen en zijn vrouw naar de Pleinstraat (later Alexanderstraat) en vestigden er tot de hoek met de Heuvelstraat een winkel die uit twee gedeelten bestond: vóór (aan de Heuvelstraat) werden galanteriën verkocht en achter speelgoed. Deze winkels werden op de eerste verdieping verbonden door een loopbrug over het toenmalige Kerkpad. In 1924 werd er ten behoeve van de winkel aan de Heuvelstraat een nieuw pand gebouwd naar expressionistisch ontwerp van architect F.C. de Beer. Dit pand, dat nu een rijksmonument is, valt o.a. op door de vermelding van de naam J.J. van Nunen-Boes van boven naar beneden in de gebogen glaspartij op de hoek.
Het punt waar de vroegere Pleinstraat (nu Alexanderstraat) uitkomt op de Heuvelstraat na de voltooiing van het nieuwe pand van Van Nunen-Boes in 1924. Daarachter de loopbrug naar het oude gedeelte waar het begon met de speelgoedverkoop (coll. RAT)
Eén van de producten waar Jan van Nunen aanvankelijk in handelde waren pijpen uit Duitsland. Met Domhof, die tegenover Meijdenberg in de Heuvelstraat woonde, was hij de enige pijpenleverancier in de stad. Hij liep daarom vaak met zo’n pijp in z’n hoofd. Meer voor de reclame dan voor het gemak, dacht men. Vandaar dat men hem de bijnaam Jan Pijp gaf. Later, toen hun speelgoedwinkel J.J. van Nunen-Boes in Tilburg een begrip was geworden, noemde men hem ook Jan Pop en stond de winkel bekend als “Pop van Nunen”. De Pleinstraat werd wel et Venuunestròtje genoemd (Tilburgs voor “Van Nunenstraatje”, zie hoofdstuk 4). Na het overlijden van zijn eerste vrouw in 1870 trouwde Johannes Jacobus van Nunen in datzelfde jaar nog met zijn vroegere buurmeisje Margaretha Eliza Boes, dochter van Govert Boes (1903-’73) en Maria Theresia van den Berg (1818-’77). De apotheker Govert Boes had op de Heuvel een groot gezin gesticht, met wel 20 kinderen. Als er in een gezin zoveel monden te voeden zijn, moet er natuurlijk ook goed op de centen gelet worden. Deze ervaring kreeg Margaretha dus van huis uit mee, wat goed van pas kwam toen haar huwelijk met Jan van Nunen ook veel (13) kinderen opleverde. Vandaar dat zij wel “Mie Portemonnee” werd genoemd. Zoon Frans (1879-1968, x 1909 Maria van Eijck, 1881-1953) volgde zijn vader Jan op in de zaak en ging in 1914 achter de winkel in de Pleinstraat wonen. In 1954 werd het 100 jarig bestaan gevierd. Dat gold in elk geval niet voor de naam, want de stichter trouwde pas in 1870 met Margaretha Boes. Dat gold ook niet voor het opvallende pand aan de Heuvelstraat, want dat dateert uit 1924. De echte aanleiding is misschien geweest, dat in 1854 (het jaar van zijn eerste huwelijk) de aanvankelijke schoenmaker en barbier Jan van Nunen zich liet registreren als handelaar en winkelier in galanterieën etc. (en later steeds meer in speelgoed). In 1963 nam Frans Oostelbos (geb. 1935, x 1958 Jo Panis, geb. 1933) de speelgoedwinkel over. Hij was een kleinzoon van Frans van Nunen (t.w. een zoon van diens dochter Lies, 1910-‘77, die in 1932 trouwde met Wim Oostelbos) en werkte al een tijd in de familiezaak. Oostelbos stichtte tot 1980 nog acht speelgoedwinkels Van Nunen-Boes, waaronder een groot speelgoedwarenhuis in Den Haag, maar verkocht toen (1980) de hele keten aan Bart Smit. Na de periode Bart Smit zat Intertoys tot 2006 als laatste speelgoedverkoper in het pand aan de Heuvelstraat.(bron: “Van Nunen”, familiegegevens bijeengezocht door C.E.M. Boink-van Nunen, bewerkt door W.P.M.J. de Bakker, Tilburg 1993)
frater Octavianus (Wim van Kroonenburg, Den Bosch 1939 – 2004) Octo Kroone werd bekend als promotor van jeugdcircus Il Grigio uit Haaren. Hij ging in zijn jeugd al vaak naar het circus kijken. Zijn passie voor het circus kwam terug in zijn bijnaam die zowel naar zijn familienaam als naar het bekende circus Krone verwijst. Werd na zijn intrede bij de fraters in 1957 opgeleid tot electriciën maar heeft dat vak nooit uitgeoefend. Na van 1961 tot 1965 in de Ruwenberg te Sint-Michielsgestel te hebben gewerkt stapte hij over naar het generalaat van de fraters aan de Gasthuisring. Toen Octavianus daar administratieve en ondersteunende taken verrichtte voor het bestuur bracht zijn hobby (fotografie) hem weer in contact met het circus. Hij ging ook artikelen en interviews schrijven voor het circusblad De Piste. Sinds de jaren 1980 was hij als adviseur en promotor betrokken bij jeugdcircus Il Grigio. Dit circus werd in 1961 opgericht door dorpspastoor Verrijt van Haaren als een leuke zomeractiviteit voor de dorpsjeugd. Terwijl de grote circussen niet of met moeite overleven, is Il Grigio in 2017 nog altijd springlevend.
J.J. van Odijk (overl. voor 1912) Baos Odijk omdat hij een statig en streng voorkomen had; was rond 1900 bij den Atteljee (zie ook hoofdstuk 4) hoofd van de afdeling Zadelmakerij. Vroeger werd er bij de NS gewerkt met paarden bij het rangeren van wagons. Ook nadat dit al jaren niet meer gebeurde en deze afdeling helemaal was overgegaan op interieurartikelen voor treinrijtuigen, werd ze nog een tijdlang “de Zadelmakerij” genoemd. In 1912 woont de vrouw van Odijk als weduwe op het adres Lange Nieuwstraat (nr. 95).
Janus van de Oetelaar (en zonen) IJskoning In 1927 ging Janus van de Oetelaar van start met de verkoop van ijsjes in de stad. Zijn zoon Pierre volgde hem op en deze gaf het stokje over aan zoon Ad. Nooit werd het recept veranderd en nog altijd is de IJskoning een vertrouwde verschijning in het straatbeeld, zoals door de week bij het Wandelbos en tijdens de zaterdagmarkt op het Koningsplein.
IJskoning Janus van de Oetelaar op de Heuvel in 1936. Op de achtergrond wachtende mensen voor de bus bij het bekende wachthuisje (uit Tilburgse Herinneringen op Facebook)
Ad van de Oetelaar (1946-2003) Zoef(ke) was rocker en multi-instrumentalist. Speelde in talloze plaatselijke bands, bijna veertig jaar lang. Hij begon als drummer en werd later leadzanger. Niet zo virtuoos, maar zéér bezield was deze zoon van een Canadese bevrijder, die zijn vader nooit heeft gekend. Hij werkte als vrijwilliger voor de stichting "de Noordhoek" waar hij het dammen organiseerde. Hij ging ook damlessen geven aan de verstandelijk gehandicapten van Amarant. Was zwaar suikerpatiënt en is waarschijnlijk daaraan in zijn slaap overleden.
P.J. van Oirschot Smidje van Oirschot In 1897 richtte P. van Oirschot aan de Hoefstraat de Grof- en Fijnsmederij P.J. van Oirschot op, met als specialiteit tuinhekken. Hij gaf bouwkundige Broens opdracht om in die straat (op nr. 241-243) een woonhuis met daarnaast een ingang naar de zaak te bouwen. Piet werd in de zaak bijgestaan door zijn broer Jan. Van lieverlee werd er een steeds groter scala van producten gemaakt, tot ook offerblokken, kluizen, damwanden, gemaaldeuren, kinderfietsen en kermisattracties. Kort na de start van het gemeentelijk elektriciteitsnetwerk (1911) schafte Van Oirschot in 1912 al een centraal op elektromotor aangedreven draaibank, boormachine en blaasbalg aan. In 1918 was de zaak een “Fabriek van Hekwerken, Broeikassen en Constructiewerken”, die in 1919 o.a. een order uitvoerde voor de Dienst Publieke Werken van de gemeente Tilburg ten behoeve van de Koopmansbeurs die op het Piusplein kwam te staan (zie ook bij garage Knegtel, eerste foto). Boven de factuur stond toen: “P.J. van Oirschot & Zonen”, wat in 1923 was teruggebracht tot: “& Zoon” (bron: MoNumenten 301-400, uitgave van Heemkundekring Triborch).
Briefhoofd Smederij P.J. van Oirschot uit 1912 (coll. RAT)
Fransciscus (Frans) Laurentius van Oort (Volkel 1905 - 1974) et Hèèleg Drijverke of den Vroome Wringer werd in 1957 door zijn voorganger en op dat moment juist benoemde hulpbisschop van Den Bosch mgr. Bekkers geïnstalleerd als pastoor van parochie Heike en deken van Tilburg en Goirle.
Deken Van Oort (links) op een receptie bij 75-jarig bestaan van De Regenboog.
dhr. Oppermans den Oeper woonde in de Oerlesestraat in een van de vier kleine huisjes die tegenover et Körvels Huukske stonden (zie hoofdstuk 4). Hier begon hij te knutselen aan tweetaktauto’s (DKW en Wartburg). Hij is verdergegaan in het autovak en is later een autobedrijf begonnen aan de Brucknerlaan in Tilburg-Noord (Ladadealer) dat nog bestaat. De bijnaam is een verbastering van zijn familienaam.
mevr. Oppermans Keej den Oeper woonde in een boerderij aan de Oerlesestraat ter hoogte van et Körvels Huukske, juist tegenover de autosleutelaar den Oeper Oppermans (zie hiervoor). Terwijl haar man met het boerenbedrijf bezig was ging Keej den Oeper met melk langs de deuren van de wijk et Körvel. Boer Oppermans had een rookschouw waar men zijn zelf meegebrachte hammen kon laten roken.
dhr. en mevr. Oppermans de Mòp en Tooke de Mòp Dhr. Oppermans had een klein winkeltje in de Hoefstraat tegenover Klèp Mutsers (zie bij Mutsaers). Dit was een van de winkeltjes waar je voor de oorlog snoep en zo al voor één cent kon krijgen, maar de kaojong van school namen er weleens voor méér mee dan waarvoor ze betaalden. Ook haalden ze kattenkwaad uit met de jaloezieën voor zijn winkelramen. Oppermans was klein en dik (vandaar de bijnaam, die ook voor zijn zaak werd gebruikt) en bakte brood waarmee hij langs de deuren ging. Een andere bron maakt melding van Tooke de Mòp als houdster van een snoepwinkel in de Hoefstraat, tweede helft jaren vijftig. Dit was mogelijk de in het adresboek 1958 vermelde C. Oppermans - van Sande, denkelijk de vrouw van de Mòp. Tooke kan afgeleid zijn van Cato (van Catharina, zie ook Cato Stakenburg).
Kees de Prins Hij was in ieder geval vóór 1910 kastelein in herberg annex café “De Snoek”, welke naam boven de rondboog van de deur stond. Dit was een tot pakweg de jaren dertig bekend en geliefd ontspanningsoord aan de Leij op de Koningshoeven. Daar mocht ‘s zondags ook gedanst worden, totdat de zon onderging. Een andere, latere, kastelein heette Jan “Opa Snoek” Paulis (zie daar). Nadat het café ophield te bestaan heeft hier nog een kleine wasserij en ververij gezeten (Van de Zilver, zie daar), maar voor de oorlog was deze alweer weg en heeft het pand er een tijd leeg en dichtgespijkerd bij gestaan. Nog lang is een afbeelding van een snoek te zien geweest op een van de villa’s vlakbij, die moest herinneren aan de toenmalige uitspanning. Overigens werd herberg De Snoek voor het eerst al in 1876 genoemd, in verband met wedstrijden in mastklimmen en sprietlopen die hier werden gehouden. Bij sprietlopen werden er twee palen naast elkaar over het water gelegd waarover twee mannen tegelijk naar de overkant moesten, wat vaak in een nat pak en veel hilariteit eindigde. Natuurlijk werd er in het café eerst gewed op wie er (g)een nat pak zou oplopen. Eigenaar van De Snoek was toen A. van den Boer. In 1880 brandde het pand helemaal af. De Snoek werd herbouwd, in 1908 opnieuw door brand getroffen en vervolgens weer opgeknapt. De herbergier toen heette P. Hendriks (zie ook: hoofdstuk 4 bij Den Buunder, Klèèn Scheeveninge en de Vèùle Laaj)
Vissen in de Leij bij café de Snoek (links) met toeschouwers rond de brug. Op de achtergrond de fabriek van Pieter van Dooren aan de Hilvarenbeekseweg, nu locatie St. Elisabeth Ziekenhuis (foto 1916 door Henri Berssenbrugge).
Prins Willem van Oranje, vanaf 1840 Koning Willem II (1792-1849) den Hèkkendèùker omdat de jeugdige prins van Oranje, volgens overlevering via een kleinkind van een van zijn koetsiers, goed in de gaten wilde houden hoe op de Koningshoeve (zie ook hoofdstuk 4: de Schaopskôoj) de jonge meiden de was ophingen en zo. Daarbij was hem geen sloot te breed, maar af en toe wel een hek te hoog. Toen de prins op de Koningshoeven woonde had hij er namelijk de gewoonte van gemaakt om af en toe in een sjees de landerijen langs te gaan. In 1814 kwam Willem II voor het eerst door Tilburg en daarna moest hij regelmatig hier zijn vanwege de Belgische kwestie. In 1831 moest hij zijn hoofdkwartier in Turnhout opgeven en vestigde zich als Opperbevelhebber van het leger meer definitief in Tilburg. Daarbij verbleef hij aanvankelijk vaak in het huis van Thomas van Dooren (zie daar) en vanaf 1835 aan de Nieuwendijk (zie ook hoofdstuk 4: et Oude Paleis) waar hij in 1849 stierf. In zijn tuinhuis op de Koningshoeve sprak hij zijn historische woorden: “Hier adem ik vrij en voel mij gelukkig”. Al voor zijn kroning tot koning (1840) wist hij via invloed op zijn vader het een en ander te bereiken voor Tilburg. Op zijn voorspraak kregen de katholieken meer ruimte tot ontplooiing (zo kon de pastoor van het Heike en latere bisschop van Den Bosch Joannes Zwijsen, die een goede verstandhouding had met de prins, een aantal onderwijsvoorzieningen realiseren) en kreeg de textiel via legerorders een forse impuls. Het witte paleis dat hij liet bouwen was in 1849 iets te laat klaar om nog door hemzelf te kunnen worden bewoond. Toch zeiden sceptici over de koning en zijn paleis: "Ach, dè (de koning) waar mar ene prottestaant; zèlfs de kastànjes öt de bôome vor zen paleis waare vals!" (zie ook Adrianus Kuus Hersmis en hoofdstuk 4: et Krimmatooriejum en de Lanzjeej).
Prins Willem van Oranje tijdens de slag bij Waterloo (1815), geschilderd in 1846 door Nicaise de Keyser.
Adrianus Joannes Franciscus, of frater Franciscus Xaverius van Ostaden (1896 - Den Bosch 1961) Lange Frans (3) Zijn rijzige gestalte bezorgde hem de bijnaam d’n Lange Frans. Hij verbasterde deze later tot het pseudoniem Frans Langemans. Als schrijver van vooral kinderboeken en –verhalen bediende hij zich van veel meer pseudoniemen. De enige reden hiervoor kan zijn dat het in die tijd een soort mode was om pseudoniemen te bedenken. Zijn bekendste werd Frans Fransen, welk pseudoniem hij gebruikte als schrijver van Puk en Muk –verhalen, waarvan hij er na 1926 (toen het eerste verscheen in “De Engelbewaarder”) dertien schreef in samenwerking met de Oostenrijkse illustrator Carl Storch (1868-1955, zie ook bij Cor Lauwerijssen). Dit hield op bij het uitbreken van de oorlog in 1940. Nieuwe Puk en Muk –verhalen van na de oorlog hadden geen succes, maar heruitgaven van vooroorlogse verhalen wel. Het meeste werk van “Lange Frans” Van Ostaden verscheen bij de Drukkerij van het RKJW (R.K. Jongensweeshuis van de Fraters van Tilburg, later Uitgeverij Zwijsen). Van Ostaden volgde de opleiding tot onderwijzer, behaalde in 1915 zijn hulpakte en werd aangesteld op een lagere school in Tilburg. In 1913 was hij ingetreden bij de Fraters van Tilburg, waar hij de religieuze naam Frater Franciscus Xaverius aannam en legde in 1916 de geloften af. Hij werd gezien als een geboren onderwijzer en groot kindervriend. Van 1932 tot bijna zijn dood was hij verbonden aan een BLO-school in Den Bosch waar hij het liefst les gaf aan de moeilijkst lerende kinderen. Hij hield lezingen over dit werk en was betrokken bij de ontwikkeling van enkele taal- en leesmethoden (bron: Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders, door J. van Oudheusden e.a. Deel 1, 1992)
Kerstgedichtje van Frans Langemans in De Engelbewaarder 1934.
Gerard Otten de Grote Borstel omdat hij een grote snor had en borstels e.d. verkocht. Hij was de opa van de tegenwoordig bekende stadsgids en Tilburgkenner Gerard Otten. Opa Otten was eerst wever maar moest vanwege de crisis in de jaren dertig iets anders vinden om zijn grote gezin te onderhouden. Hij begon met zijn vrouw een eigen zaak in de Veestraat waar ze o.m. borstels en later ook sigaretten verkochten. Tot in de vijftiger jaren ging Otten tevens met een duwkar (douwkèèr) langs de huizen om galanterieën te verkopen.
Hans Otten (1954-2017) de Knop werd blijkens een overlijdensadvertentie onder vrienden zo genoemd.
Jan van Oudheusden Jantje Kap was rond 1950 hondentrimmer die zonder met z’n ogen te knipperen de bloedigste ingrepen verrichtte, zoals het inkorten van staarten. Daarnaast was hij voorzitter van …… de Dierenbescherming!
Sofie van Oudheusden Kromme Sofie omdat ze krom liep. Proper vraawke, dat 'n snoepwinkeltje dreef in "de Koningswei" (op de hoek van de Kortestraat en de Oranjestraat). Zij moest ƒ 3.10 per week huur betalen aan de familie Van Beurden (van de kolenhandel) die daar een aantal pandjes in eigendom had. Dochter Riet van Beurden ging altijd de huurpenningen ophalen omdat haar oudere zus dat niet dorst (zie bij Pietje Kuubiek van Beurden).
weduwe J.W. Paijmans Weuwke Paaj Zij werd al vroeg weduwe en werd dus alom Weuwke genoemd. Zij dreef tot op hoge leeftijd een slijterij in de Goirkestraat (nr. 46, op de hoek met de Korte Hoefstraat) en werd hierbij geholpen door haar zoon Sjef. Deze trouwde nooit maar bleef altijd zijn moeder helpen. De overleden man van Weuwke was Jan Paijmans, een broer van bakker Toon Paijmans. Na zijn dood bleef zij met twee dochters en een zoon (Sjef) achter.
Erik Robert Parlevliet (Zevenaar 1964 – Rosmalen 2007) Parel geen Tilburger van geboorte, maar befaamd als speler van hockeyclub Tilburg in de jaren 1980-1990. Met zijn snelle rushes boezemde hij menig tegenstander vrees in waarmee hij sterk deed denken aan Wim "Kanon" de Beer (zie daar). In deze periode vierde ook hij triomfen als international: “Parel” kwam 155 keer uit voor Oranje en scoorde daarin 47 doelpunten. Hij won met het Nederlands Elftal het Europees kampioenschap (1987), brons op de Olympische Spelen in Seoel (1988) en het wereldkampioenschap in 1990. Erik studeerde economie in Tilburg en was getrouwd geweest met de Tilburgse Yvette A.J.M. Möller (1969-’99)
Opa Snoek Deze bijnaam verwijst naar herberg annex café "De Snoek" aan de Leij op Koningshoeven. Rond de jaren 1920 werd dit café uitgebaat door Paulis, die daarnaar genoemd werd. Vervolgens ging men ook zijn zoon “Snoek” noemen en vanaf dat moment werd senior “Opa Snoek” (zie ook bij “Kees de Prins” Oprinsen).
Jan Paulussen de Mòttege Jan een "onderkruiper" van de Hasselt, die tijdens de staking in de textiel van 1908 ging werken voor fa. Weduwe J.B. de Beer. Onderkruipers (meestal werklozen) werden tijdens een staking geworven om een fabriek door te laten draaien. Mòttege Jan was eigenlijk een thuiswever die zich door zijn patroon de fabriek binnen liet lokken toen de staking aan de gang was.
Henk Pellikaan (1910-1999, x Paula Grosveld, geb. 1920) de Sporthallenbouwer of den Peelie
Henk Pellikaan, geboren in Leerdam, rond 1930 als aankomend voetballer bij Longa. Toen hij in 1928 werk vond als calculator bij aannemingsbedrijf Gebrs. Struycken in Tilburg, ging hij bij Longa voetballen. Hij werd er een begrip en speelde van 1932-’37 ook dertien keer in Oranje (foto: Tilburgse Herinneringen op Facebook)
kwam rond 1965 op het idee om de tennisbaan achter het kantoor van zijn bouwbedrijf aan de Insulindestraat te overkappen. Dit werd het prototype van een standaardsporthal waarmee hij in de jaren daarna veel succes oogstte, zowel in binnen- als buitenland. Henk Pellikaan had in de jaren 1930 naam gemaakt als voetballer bij Longa (zie ook Jo van den Hoven) en het Nederlands Elftal. Nadat hij zijn voetballoopbaan vrij vroeg moest afbreken vanwege een knieblessure bracht “De Peelie” het nog ver in de tennissport. In die discipline werd hij nog Nederlands kampioen bij de veteranen. Als bouwondernemer had Henk Pellikaan op zeker moment nogal wat tegenslagen te overwinnen. Zo kwam een stuk dak van de in aanbouw zijnde bakkerij van Smarius (Ringbaan Noord ter hoogte van de Hasselt rotonde) op een bouwvakker terecht. "Denéén zen dôod is denaander zen brôod," reageerde men sarcastisch. Naar men toen zei zaten vervolgens enkele "Tilburg-watchers" iedere dag te kijken naar de bouw van et nuuwe Pliesiebuuroo aan de Noordhoekring door hetzelfde bedrijf, want: "Dè zal ôok wèl instorte!" Pellikaan was echter niet voor een gat gevangen en wierp zich met succes op de bouw van sporthallen. In Goirle bouwde hij een sportcomplex dat in eerste instantie door een door hem gestichte nieuwe tennisvereniging werd geëxploiteerd. Als zakenman bleef hij in de rol van sponsor betrokken bij andere sporten zoals het ijshockey, dat van 1964 tot 1999 gespeeld werd in de “Pellikaanhal”, gebouwd op het terrein van de voormalige speeltuin van de wijk Theresia. Hij werd in zijn bedrijf opgevolgd door zijn zonen Gerard en Henk junior (zie hoofdstuk 4: Pellikaandorp).
Henk Pellikaan in 1971 (foto: coll. Karel de Beer)
Henk Pellikaan met de selectie van TYSC Trappers op de foto in 1969 (foto: coll. RAT)
Anna (Annekee) van Pelt (1805-1907, x 1827 Bernardus van Gorp, overl. ca. 1845) Annekee öt den Hoeven of Keemotje öt den Hoeven zij was een bekend hoogbejaard vraawke dat gehuwd was geweest met de thuiswever Bernard van Gorp die al vrij vroeg overleed en haar met zeven kinderen achterliet. Henri Berssenbrugge maakte foto's van haar toen zij 100 jaar werd waarvan 60 weduwe. Zij woonde in de Reitse Hoevenstraat, waar zij in de jaren zeventig van de negentiende eeuw met twee van haar zonen twee weverswoningen (nr. 62-64) had laten bouwen (zie in: “De Hasselt, een dorp apart”, door Ronald Peeters m.m.v. Ed Schilders en Krelis Swaans, Tilburg 2017, p. 120-121)
Annekee van Pelt gefotografeerd door Henri Berssenbrugge op haar honderdste verjaardag (14 juli 1905) met een dochter in haar wevershuisje in de Reitse Hoevenstraat (coll. RAT)
dhr. Van Pelt (de) Bröst van Pèlt woonde in een boerderij op een stuk land aan den Bèrndèèk (zie hoofdstuk 4) ter hoogte van het latere zwembad aan de Friezenlaan (dat rond 2000 weer werd vervangen door een wooncomplex). De naam Bröst van Pèlt werd genoemd door Burgemeester Stekelenburg (zie daar) in zijn reactie op de presentatie van het Tilburgs Bijnamenboek op 17 november 2000 tijdens de avond van et Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol in Boerke Mutsers. De kleinzoon van Bröst, Jan van Pelt, was namelijk de chauffeur van den börgemister, dus waarschijnlijk hebben ze het op de heenweg over hem gehad!
Gustave (Guust) H.J.M. van Pelt (1929-2014, x Henriëtte “Jet” Maria Swagemakers, geb. 1935) Guus Geluk heeft gewoond in de Burgemeester Van Meursstraat, werkte bij Van Vollenhoven en Smulders, speelde gitaar en trad daarmee op in diverse jazzensembles. Getrouwd met een dochter van de Kets (zie Karel Swagemakers). Geen bijzonder motief voor zijn bijnaam bekend.
Cor Penders (Rotterdam 1922 – Diessen 2016) Ôome Cor
Ome Cor in zijn koets- en wagenmuseum, 1980-85.
kwam uit Rotterdam, is manusje van alles en handelaar in roerend goed en oude spullen/curiosa geweest. Nadat hij in zijn geboortestad weduwnaar was geworden bracht een nieuwe liefde (zij heette Agaath) hem in Tilburg. Hier begon hij (1980) een zaak "Te Hooi en te Gras” met nostalgia van wieg tot graf, in een voormalig pand van Drukkerij Bergmans in de Langestraat. In deze ruimte van 600 m2 richtte hij ook een koets- en wagenmuseum in. Toen financiële problemen hem in 1985 tot sluiting dwongen besloot hij zijn museum naar Poppel over te plaatsen. Daar moest hij in 1992 sluiten, wederom vanwege financiële problemen. In 1999 had hij nog maar twee zigeunerwagens en een koets, in een garagebox bij de Berkdijksestraat. Hij had intussen ook een “pipowagen” voor zichzelf gemaakt waarin hij rondtrok. Met zijn forse grijze baard werd hij daarmee een bekende verschijning in Tilburg en omgeving. Rond 2007 werd hij voor de tweede keer weduwnaar. Daarna trok hij zich terug in de landelijke omgeving van Diessen.
Ome Cor trekt er in 2007 nog een keer op uit helemaal naar Malaga.
Johanna M.J. Pessers-Mannaerts (1897-1982) Anneke Hobbele
Anneke Hobbele of Tantanneke hobbelt voor de fabriek (coll. fam. Mannaerts)
omdat ze veel paardreed, ook in officiële concoursen. Door neven en nichten werd zij voor het gemak “Tantanneke” genoemd. Zij haalde in mei 1935 de sportpagina als winnares van het onderdeel “schoonste rijpaard” op een concours-hippique in Vught. Anneke was de jongste zus van Henri, Jos en pastoor Frans Mannaerts (zie daar). Zij trouwde met Joannes (Johnny) Franciscus Pessers (1889-1960) van schapenleerfabriek, wolwasserij en wolhandel F. Pessers Verbunt. Zij woonden aan de Bredaseweg (nr. 440) in een villa die in 1917 was gebouwd voor textielfabrikant Frans Straeter. Johnny was een kleinzoon van Nicolaas Pessers (1826-1897) die in 1876 de wolwasserij, vellenbloterij, schapenleer- en wollenstoffenfabriek Nicolaas Pessers & Zonen had opgericht. De vader van Johnny, Johannes Franciscus Pessers (1853-1921, x Hendrika Josephina Verbunt, 1860-1938,) begon vanuit deze fabriek met zijn zoon in 1916 een nieuwe fabriek in dezelfde branche, die Pessers Verbunt heette. De oorspronkelijke fabriek werd door Bernard den Gouwen Bult Pessers (zie hierna) onder zijn eigen naam voortgezet. Pessers Verbunt heeft tot 1961 bestaan en was een belangrijke leverancier van schapenleer. De hier genoemde fabrieken waren gevestigd aan de Van Bylandtstraat, op de plaats waar vroeger het kasteel van Tilburg is geweest (zie ook hoofdstuk 4: de Stenen Kamer). Een broer van Johnny heette Jacobus (Jacques) Franciscus Maria Pessers (1896-1961). Hij werd priester en onder grote belangstelling op 28 oktober 1937 op het Goirke zelfs tot bisschop gewijd, en was daarmee: missionaris van het Goddelijk Woord (S.V.D.), missiebisschop, apostolisch vicaris van Nederlands Timor, titulair bisschop van Candyra. Zijn moeder heeft deze wijdingsplechtigheid dus nog juist mogen meemaken. Vanwege haar zwakke gezondheid vond deze plaats in de kerk van het Goirke, en niet bijvoorbeeld in de Sint Jan van Den Bosch.
Bisschopswijding Jacobus Pessers, Goirke 1937 Tussen mgr. Pessers en Diepen de moeder van de wijdeling (coll. fam. Mannaerts)
Bernardus (Bernard) Vincentius Pessers (1865-1926, x Johanna Maria Daniëls, 1865-1945) den Gouwen Bult of Bultje Pessers
Familie Bernard (Gouwen Bult) Pessers aan zee (foto: coll. RAT)
firmant van Nicolaas Pessers & Zonen (zie hiervoor) aan de Van Bylandtstraat. Na de hiervoor genoemde afsplitsing van Pessers Verbunt is Bernard Pessers met de oorspronkelijke fabriek onder zijn eigen naam doorgegaan. Hij had tien kinderen waaronder twee dochters. Van zijn acht zonen worden hier genoemd Cornelius (Cees, x Johanna Franken), Bernard jr. (Bartje) “de Witte Reus” Pessers (zie hierna) en de priester Karel Pessers (geboren 1896, de eerste keer overleden in 1947 en de tweede keer in 1995, zie hieronder). De oudste dochter van Bernard, Anna, trouwde met Constant "Kontje" Hubert Donders (zie daar) en zijn jongste, Hendrica "et Klèèneghèdje," met Sjef de Rooij (zie daar). Bernard Pessers liet in 1911 een dubbel herenhuis bouwen in Jugendstil aan het Wilhelminapark (nr. 13-13a) naar een ontwerp van de architect Jos Donders. Nadat hij fortuin en zijn bijnaam had verdiend vond hij het tijd om wat groter te gaan wonen, op Gasthuisstraat 35. Bernard Pessers dankte zijn bijnaam aan het feit dat hij een bult had en heel rijk was. Dit laatste als gevolg van het voor hem gelukkige feit, dat bij het uitbreken van wereldoorlog 1914-‘18 een schip vol met geconserveerde schapenhuiden van hem (waarvan de wol voor de textielproductie bestemd was, en de vellen voor de leerproductie) in Engeland aan de ketting werd gelegd. Toen de scheepslading na het einde van de oorlog weer werd vrijgegeven bleek die sterk in waarde te zijn gestegen, als gevolg van de intussen in Europa opgetreden ernstige schaarste aan grondstoffen. Bernard besloot daarop om tweederde van de lading te verkopen aan buitenlandse gegadigden, wat hem een fortuin opleverde: men fluisterde zelfs van enkele tientallen miljoenen guldens, een bedrag dat in die tijd nauwelijks te bevatten was. Het vierde kind van den Gouwen Bult, Carolus Franciscus Henricus Maria (Karel, geboren 1896) trad in 1916 in bij de Minderbroeders der Franciscanen en werd in 1923 in Weert tot priester gewijd. Hij was vanaf toen Pater Quintinus Pessers. Hij werd naar de missie in midden China gezonden en in 1936 benoemd tot apostolisch prefect van zijn regio, wat zoiets is als “bisschop zonder officieel bisdom”. Hij zorgde er met behulp van familiekapitaal voor dat er een kathedraal werd gebouwd. In de oorlog werd hij geïnterneerd door de Japanners, maar kwam in 1945 vrij en kon terugkeren naar zijn missie. Daarna brak in China de communistische revolutie uit waarbij de christenen wreed werden vervolgd. In 1947 kwam uit China het bericht dat mgr. Quintinus Pessers door de communisten om het leven was gebracht. De familie maakte daarop zijn overlijden hier officieel bekend en organiseerde een herdenkingsplechtigheid met bidprentjes en al. Even later bleek het allemaal op een misverstand te berusten: de familie kreeg te horen dat heeroom Karel springlevend was! Hij was wel gevangen gehouden en gemarteld, maar zijn executie werd telkens uitgesteld en uiteindelijk kreeg hij zijn vrijheid terug. In 1954 kwam hij terug naar Nederland en leefde daarna zelfs nog tot 1995, toen hij in Weert definitief kwam te overlijden.
Mgr. Karel Quintinus Pessers (foto: www.geheugenvantilburg.nl)
Bernardus (Bernard jr. of Bart) Dionysius Cornelius Maria Pessers (1905-‘91) de Witte Reus Bart Pessers was het achtste kind van den Gouwen Bult. Hij ging in de zaak van zijn vader en werd er "de Witte Reus” genoemd omdat hij iedere ochtend de fabriek inkwam met een schone witte schort, die naar werd beweerd 's avonds nog even schoon en wit was (Witte Reus was destijds een bekend wasmiddel.) Dat viel op, te meer daar de meeste anderen 's ochtends al begonnen met een bruine schort. Hij bleef vrijgezel en woonde aan de Goirleseweg in een (wit!) huis ontworpen door architect Bedaux, zijn achterbuurman.
Johanna Maria Theresia Francisca Pessers-Franken (1881-1961) Joo Tuf was gehuwd met Cornelis (Cees) B.N.M. Pessers (1895-1969).
Raymundus (Raymond) A.A.M. Pessers (1901-1970, x Louise Jansen, xx Riet Vromans) Muntje Pessers was een zoon van Alphons A. Pessers (1863-1927, x Maria A.C. Daniëls, de broer resp. zus van Bernard den Gouwen Bult Pessers en diens vrouw). Als weduwnaar van Louise J.P.M. Jansen trouwde "Muntje" later met Maria A.A.J. Vromans en zij woonden in de Burgemeester Rauppstraat (24). Uit het eerste huwelijk had hij vier en uit het tweede vijf kinderen. De bijnaam zou een verbastering kunnen zijn van zijn doopnaam Raymundus.
Johannes (Jan) Pessers Jan Een en Jan Twee Twee neven die allebei Jan Pessers heetten kregen een volgnummer om ze beter uit elkaar te houden. Jan Pessers I was een zoon van Josephus P.J.C. Pessers (1899-1966, x Corry Hoosemans, 1901-’66), werd geboren in 1933 en huwde de bekende hockeyster (bij Forward en het Nederlands elftal) Jetty de Vleeschouwer. Jan Pessers II (1943-2012, xx Riet de Jong) was een zoon van “Muntje Pessers”, zie hiervoor. “Jan Twee” was eerst in de textielindustrie werkzaam (zie Jantje “K” Kerstens) en later succesvol als leverancier van kogelvrije vesten voor een veiliger beroepsuitoefening bij de politie en andere beroepsgroepen.
Johanna Pessers-van Wezel de Giraffe omdat zij relatief lang was, m.n. tussen hoofd en schouders. Zij was een dochter van de familie Van Wezel-Sala die een stoffenhandel (fa. Van Wezel & Co.) had aan de Spoorlaan, met magazijnen in de Karrestraat (in 1921 geheel afgebrand tijdens een grote brand tussen Spoorlaan en Karrestraat). Johanna trouwde met Henricus (Harrie) Johannes Josephus Maria Pessers (1901-1971), textielfabrikant bij Pessers van Zuylen, zoon van Albertus Pessers (1867-1949, x Anna Smulders 1874-1956, zie ook hierna bij Berrie et Kösterke Pessers). De familie Pessers-van Wezel woonde in de Gasthuisstraat. Hun zoon Cees A.E.M. (x Wil van Oosten), stapte in 1963 uit de zaak om onder eigen naam een kamgarenspinnerij te beginnen. Deze nieuwe fabriek heeft bestaan tot 1966, toen hij het plan opvatte om met machines en al naar Johannesburg in Zuid-Afrika te gaan om daar opnieuw te beginnen. Ook de tweede zoon van Albertus Pessers, Johannes (Jan) Adriaan M. (1902-1956) trouwde met een Van Wezel (Antonia Jacoba M.C., een zus van Johanna). Over haar gingen enige Tilburgse verhalen. Zo zou zij luid de onsterfelijke verwensing "verrèkte rèèf" hebben uitgeroepen, toen zij in de tuin op de tanden van een hark trapte waardoor ze de steel tegen haar gezicht kreeg. De fabriek Pessers van Zuylen aan de Kuiperstraat was opgericht door de vader van bovengenoemde Albertus, Hendrikus Pessers (1843-1915, x Adriana Antonia van Zuylen, 1837-1899). Over deze fabriek gaat het verhaal dat er zich eens een mevrouw uit Noord-Holland meldde met de wol van haar pas geschoren schaap. Zij wilde daar graag een deken van hebben en meende daarvoor aan het goede adres te zijn. Men liet haar vervolgens rustig enkele uren wachten (“het duurt wel even, mevrouw”) waarna zij tot haar geluk “haar” deken kreeg (die op een rommelzolder was gevonden bij de dekens met een fout erin, maar dat werd haar niet gezegd!) Over Harrie Pessers die met Johanna “de Giraffe” van Wezel was getrouwd ging ook het volgende verhaal. Dit speelde in Goirle waar zij toen woonden en waar de broer van Harrie, Leo, pastoor was van de parochie Maria Boodschap. Op een zekere dag ging Harrie er biechten en wat hij kennelijk niet verwachtte gebeurde: hij kwam in de biechtstoel tegenover zijn broer te zitten. Geschrokken stond hij op, riep zó hard dat de hele kerk het hoorde: “Wegens familieomstandigheden gaat de voorstelling niet door,” en beende de kerk uit.
Tegeltableau uit 1928 (maker onbekend), vanwege 25 jaar Pessers van Zuylen in de Kuiperstraat. In de bovenste regel twee foto’s: links de oprichter (1872) Hendrikus Pessers en rechts zijn zoon Albertus Pessers. Pessers van Zuylen genoot een sterke reputatie als producent van zuiver wollen dekens (foto: coll. Ned. Textielmuseum)
Twee jubilarissen bij de fabriek Pessers van Zuylen worden in 1950 gefêteerd door de directie, v.l.n.r. Jan Pessers, Janus Janssen, Jan van Huijkelom en Harrie Pessers (foto: coll. RAT)
mej. Pessers Neusje Pessers dochter van de familie Pessers-van Wezel (zie hiervoor) aan de Gasthuisstraat. De bijnaam ontstond nadat zij haar neus operatief had laten verfraaien, wat destijds heel bijzonder was. Zij was ook bekend door haar opvallende Amerikaanse auto van het merk Studebaker, waarmee ze rondreed in de stad.
Alphonsus (Fons) Pessers (geb. 1874) x 1903 Gerdina Dankers Slager Fons hadden samen een slagerij (Pessers-Dankers) in de Goirkestraat. Nu is het een grote zaak met drie vestigingen in Tilburg.
De vroegere slagerij Alph. Pessers-Dankers in de Goirkestraat
Albertus Franciscus (Berrie) Pessers (1910-1997) et Kösterke van de parfumerie op de Oude Markt (was ongehuwd). Een broer van hem, Leo Wilhelmus Johannes Maria Pessers (1907-‘82) werd in 1931 priester gewijd en in 1938 tot bouwpastoor benoemd van de kerk Maria Boodschap in Goirle, waar hij tot 1977 pastoor bleef. Daar heeft hij een bijnaam gehad (niet achterhaald), die naar verluidt iets te maken had met het feit dat hij erg emotioneel kon worden op de preekstoel. “Wat stil en verlegen in de omgang met mensen, kwam hij in de verkondiging geen woorden tekort. En dan waren zijn tranen vaak even overvloedig als zijn woorden”, stond er op zijn bidprentje. Als broers van Harrie Pessers (x Johanna van Wezel, zie hierboven bij het lemma Johanna Pessers-van Wezel), hoorden Berrie en Leo dus ook tot de familietak Pessers van Zuylen.
Hermanus Pessers Maontje Pèssers was een zoon van de familie Pessers in de Hoefstraat, die een veetransportbedrijf had. De bijnaam is een verbastering van zijn voornaam. Herman woonde aan het St. Pietersplein en werkte in het slachthuis in de Enschotsestraat. Daar moest hij o.a. koeienhuiden opvouwen, wat geen lekker werk was. In de oorlog 1940-'45 moet hij ongeveer 30 à 35 jaar oud zijn geweest. Toen hielp hij de mensen aan schapen te komen, die ze dan wanneer het nodig was weer via hem konden laten slachten.
Jiri Petrnousek (geb. 1947, x Jeanne) George Peters, of ook wel: Peter Noesek IJshockeyer afkomstig uit Tsjecho-Slowakije, die in 1968 vluchtte voor het communisme. Hij gebruikte een tour door ons land om heimelijk over te stappen naar Tilburg Trappers. Kreeg daar de schuilnaam George Peters, waarmee hij snel aan de slag kon bij zijn nieuwe club. Werd topspeler bij de Trappers en, eenmaal in het bezit van een Nederlands paspoort, ook in het Oranje. Na zijn glanzende carrière als ijshockeyer, tot 1981, is hij met zijn Tilburgse vrouw altijd in Tilburg of directe omgeving blijven wonen. Ook in zijn periode als bondscoach van Engeland hielden zij hun huis in Tilburg aan. Hij ging daarna werken bij woningbouwvereniging Tiwos, en stond in 2014 voor de gemeenteraadsverkiezingen op de lijst van Hans Smolders, met wie hij nog geijshockeyd had. Hij werd ook wel “Peter Noesek” genoemd, een Tilburgse verbastering van zijn familienaam (bron: Brabants Dagblad, aug. 2017. Zie ook onder Frutje Maos).
“George” Petrnousek in 2017, toen hij een interview gaf voor het Brabants Dagblad. “Ik voel me meer Tilburgs dan Tsjechisch sinds mijn goede opvang hier in 1968,” vertelde hij interviewer Ruud Verstraten (foto coll. BD).
Ilja Leonard Pfeijffer (geb. Rijswijk Z.-H. 1968) Writer in Weemoed Hij werd een ook internationaal bekende schrijver en dichter, die vanaf 2008 in Genua woont, diverse prestigieuze prijzen voor zijn werk ontving en werd gevraagd voor tal van erefuncties en -optredens. Niet de minste viel hem in 2014 ten deel, te weten het zijn van “Writer in Residence” voor het TiLT Festival, een literair festival in de Boekenweek onder de vleugels van de Tilburgse literaire organisatie TiLT, die zich inzet voor Brabantse schrijvers. Dit is uitgegroeid tot een van de grootste festivals in zijn soort van Nederland, met een serie dagen vol literatuur, theater, beeld en muziek. In navolging van Jasper Mikkers vestigde Pfeijffer zich die dagen in café Weemoed aan de Korte Heuvel, dat een literaire reputatie genoot. Na gedane arbeid begaf hij zich naar de er schuin tegenover gelegen nachtclub De Nacht (Tietenbar genoemd, zie hoofdstuk 4). Zijn bevindingen legde hij vast in de novelle “Van Weemoed naar de Nacht,” terwijl anderen op het idee kwamen om hem “Writer in Weemoed” te noemen (bron: “De nieuwe wandelgids van literair Tilburg, door Joep Trommelen en Harrie van Elderen, Tilburg 2021; zie in dit hoofdstuk bij “Willem Weemoed” van Gestel.)
De Writer in residence en zijn novelle “Van Weemoed naar de Nacht,” in 2014 (coll. SEA Foundation, Tilburg)
Toon Piccorie Tontje Tòffelpôot had in de oorlog een been verloren. Daarvoor in de plaats kreeg hij een houten, deels gedraaide prothese die hem een prachtige Tilburgse bijnaam opleverde. Hij woonde in de Kortestraat, in het eerste huis gezien vanaf de Piusstraat.
Everardus II (Evert) Petrus A. Pierson (1884-1939) Neus Pierson
Portiek en etalage met lampen, serviesgoed, barometers, beeldjes, spiegels etc. van de firma Pierson in de Heuvelstraat in 1935 (coll. RAT)
Zijn vader Everardus (I) Petrus (1853-1900) was eigenaar van een winkel in galanterieën en luxe artikelen in de Heuvelstraat. Oorspronkelijk kwam deze in Tilburg zeer bekend geworden familiezaak uit Den Bosch, waar ze in 1768 werd gesticht. In 1843 vestigden de Piersons (Simon Petrus en zijn vrouw) zich in Tilburg. Zij kochten een woon- en winkelpand op de hoek van het Sint Annaplein met het O.L Vrouwenplein. Na het overlijden van Simon in 1873 ging zijn zoon Everardus (I) Petrus verder met de zaak en opende een winkel in de Heuvelstraat (nr. 99) die heeft bestaan van 1880 tot 2006. Toen Everardus (I) in 1900 vrij jong al kwam te overlijden werd de zaak voortgezet door zijn weduwe Anna Pierson-van Laarhoven. Zij werd geholpen en daarna opgevolgd door drie zonen: Cornelis Petrus Johannes (1883-1948), de iets jongere en ongehuwd gebleven Everardus (II) P.A. en Johan.
Volgens het RAT poseerde hier voor de foto waarschijnlijk Everardus (II) “Neus” P.A. Pierson op zijn Harley Davidson (foto rond 1925, coll. RAT)
Meej brikbaor geraaj over de kènderköpkes. Geen Harley Davidson maar een eenvoudige bakfiets van het merk Tilburgia werd gebruikt door de firma Pierson om bestellingen rond te brengen (foto uit 1925, coll. RAT)
De generatie die daarna de winkel voortzette bestond uit Jan en Everardus (III). Deze jongste Evert, Everardus Petrus Cornelius Pierson (1923-2017, x Iet Cartigny) die dus een jonge neef was van “Neus”, werd bekend als de pionier van de stadsgidserij in Tilburg en droeg ook bij aan het Tilburgs Bijnamenboek uit 2000. Hij begon uit liefhebberij de stadsgidserij en bleef daarin tot 2005 actief. Evert (III) had een zeer warm hart voor Tilburg, dat hij de moeite van het bekijken meer dan waard vond. Hij kende de binnenstad tot in de kleinste details. Ook zorgde hij ervoor dat er in zijn winkel regelmatig heemkundige attributen beschikbaar waren, zoals beeldjes en ingelijste prenten. In 1980 begon hij stadswandelingen te organiseren, eerst voor (onderwijzers aan) basisscholen in de binnenstad. Er bleek zoveel belangstelling voor om op deze manier in aanraking te komen met het Tilburgs erfgoed, dat een uitbreiding tot het brede publiek niet kon uitblijven. In 2003 kreeg Evert P.C. als waardering hiervoor de gouden speld van de gemeente Tilburg. In 2005 nam hij afscheid als stadsgids, na in 25 jaar zo’n 375 stadswandelingen te hebben geleid.
Evert P.C., de laatste Evert Pierson in de familiezaak, bij zijn afscheid in 2005 van de stadsgidserij (sculptuur: Ceciel van der Weide, foto: Marie-Thérèse Kierkels)
Leonardus J. Pigmans (1845-1925) Jan Pigge was afkomstig van 't Heike en werd bekend om zene gèèt die hij trucjes leerde voor het circus. Jan Pigge richtte vervolgens een eigen circus op, dat hij naar zichzelf “Circus Pigge” noemde. Tijdens zijn eerste officiële voorstelling buiten de stad, in Hilvarenbeek, weigerde zene gèèt op het moment suprème echter iedere dienst. Pigmans verontschuldigde zich voor het publiek en zei dat hij het ook niet kon begrijpen want: ”Zene gèèt deejet in Tilburg altaaj”. Van dit incident kwam de uitdrukking "de gèèt van Pigge” (of Pigmans) voor een situatie waarin iets niet wil lukken (zie hoofdstuk 4: 't Witte Huis). Enkele van zijn medewerkers waren Bok Hamers, Jan Klaassen en Jan Willebrand. De laatste trad als clown op. Aan hem herinnert het gezegde: "Vort Jan Willebrand" (“Schiet ens en bietje op”).
Antoinette (?) Pigmans Tonia Pigge woonde aan de Trouwlaan, potige tante die ook geiten (!) had.
Christ Pigmans den Antichrist omdat hij samenwoonde met zijn zus Antje (Antoinette?). De bijnaam is een samentrekking van "Antje en Christ".
August Pijnenburg Gusje Pèèn was de oprichter in 1914 van de gelijknamige juwelierszaak die was gevestigd aan het Smidspad. In 1952 werd een pand betrokken op de hoek van de Heuvelstraat met de Willem II-straat. August was aan het Smidspad een bekende goudsmid en opticiën en had een stevig, deftig voorkomen. Zijn zoon Puck (overleden in 1996, x Henriëtte "Ted" Maria Anna de Jong, 1937-2003) heeft de zaak groot gemaakt aan de Heuvelstraat en ook een vestiging geopend aan de Demer in Eindhoven. Beide winkels zijn er nog altijd, wat in ieder geval voor de Heuvelstraat vrij uitzonderlijk genoemd kan worden na het verdwijnen van zoveel oorspronkelijke winkels daar. Hoewel de zaak, sinds 1986 onder leiding van kleinzoon Marc, rond 2000 steeds meer te kampen kreeg met overvallen, peinsde deze er niet over om ermee te stoppen. Intussen zit de vierde generatie, dochter Mirella en haar partner, in de zaak.
Sinds 1952 is de bekende juwelier Pijnenburg gevestigd in de Heuvelstraat op de hoek met de Willem II straat.
Johannes (Jan) Baptist Norbertus Pijnenburg (1906-1979, x 1934 Maria “Mimi” Cornelia Jacoba Bierens, 1911-'90) Kenonbòl, de Pèèn (1), Jan Pèèn, Blauwe Jan of de Kwattajongen
was een bekende wielrenner en later exploitant van de horecazaak Old Dutch op de Heuvel. Als wielrenner behaalde hij zilver op de Olympische Spelen van Amsterdam in 1928. Bij die gelegenheid kreeg hij te horen dat hij eigenlijk Pijnenborg heette, maar gezien zijn reeds gevestigde naam werd in overleg besloten om de u erin te houden. Hij werd zes keer Nederlands kampioen in verschillende disciplines, won 17 zesdaagsen en 300 koppelwedstrijden. Collega’s noemden hem Blauwe Jan, omdat hij van een cognacje hield (voor, na of tijdens de wedstrijd). Hij vormde tussen 1932 en 1939 een geducht zesdaagse koppel met Cor Wals (zie daar) die ook een tijd in Tilburg woonde. Zijn bijnaam Kenonbòl is afkomstig van een Franse sportjournalist, die hem “Le boulet de canon” noemde. Als jochie verkocht Jan Pijnenburg al Kwattarepen langs de Tilburgse wielerbaan. Om die reden werd hij toen ook wel de Kwattajongen genoemd. Toen de Kenonbòl in de jaren 1920-'30 zijn grote triomfen behaalde was hij enorm populair onder het Tilburgse volk. Heel de stad liep voor hem uit als hij terugkeerde met weer een zesdaagse overwinning! Op 1 mei 1934 liep de stad opnieuw uit, toen Jan Pijnenburg in het huwelijk trad met Maria “Mimi” Bierens.
Het kersverse echtpaar Jan en Mimi Pijnenburg – Bierens werd bij het verlaten van de kerk massaal toegejuicht. Deze foto stond kort daarop in de Katholieke Illustratie.
Bruid Mimi Bierens was een dochter van de familie die sinds 1919 eigenaar was van Café Restaurant Oud Holland op het Piusplein (zie ook bij Mark Nouwens voor de historie van dat pand.) In 1939 openden Jan en Mimi aan de Heuvel (nu Korte Heuvel) een eigen zaak die zij Old Dutch noemden, in een pand dat eerder bekend stond als café De Valk (d.i. het gedeelte links op de onderstaande foto). Daar had zich in 1931 een groot drama afgespeeld. Ten gevolge van een uitslaande brand verloren er vijf mensen het leven. In de jaren zestig trokken Jan en Mimi zich terug uit Old Dutch en beperkten zich tot een automatiek die zij bleven runnen in een deel van het pand. Uiteraard genoot ook deze zaak veel bekendheid in de stad. In 1975 vond Jan Pijnenburg het welletjes en stopte er helemaal mee. Tegenwoordig zit op deze locatie aan de Korte Heuvel Le Clochard (zie Harrie den Zwèrver de Jong) en ’t Buitenbeentje (voorheen de Hut, zie bij Mijland-Vissers).
P.J.C. (Piet) Pijnenburg Piet Elf Hij was eigenaar van een benzinepomp op de hoek Beukendreef – Generaal Eisenhowerweg in Enschot, en werd genoemd naar Elf, de maatschappij waarvan hij de producten verkocht, oorspronkelijk oliemaatschappij Elf Aquitaine, in 2000 opgegaan in een fusie met o.a. Total (bron: Rinus v.d. Loo)
Het domein van Piet Elf in Enschot (foto: F. van Aarle, coll. RAT)
Louis Joseph Hubert Pirenne (Aubel-B. 1883 – 1962, x Tilburg 1915: Petronella ‘Nelly’ Magdalena Menting, Arnhem 1887 – 1969) Lowieke van den Illektriek Na zijn studie elektrotechniek in Virton (B.) wilde Louis trouwen met zijn Petronella (Nelly), geboren in Arnhem maar dan wonend in Tilburg, waar haar vader J.H. Menting in de Heuvelstraat een zaak in comestibles had. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verhinderde dit, want zoals alle Belgen mocht Louis Pirenne de grens niet meer oversteken. Toch slaagde hij er kort daarna in om naar Nederland te vluchten. In 1915 vond Louis werk en woning in Amsterdam, waar een grote vraag was naar technici, en trouwde datzelfde jaar met Nelly Menting. In 1918 verhuisden zij naar Tilburg, waar hij werd aangesteld als Chef Distributie bij het Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf. Zij trokken met hun twee jonge peuters in bij haar moeder, de inmiddels weduwe geworden Theodora Menting-Kleijn. Deze woonde sinds 1898 boven hun nieuwe winkel, die naar een ontwerp van architect Henri van de Abeelen was gebouwd in het tot 1900 “Verlengde Tuinstraat” geheten nieuwste deel van de Tuinstraat. Daar stichtten zij uiteindelijk een groot (acht kinderen) en zeer godvruchtig gezin. Allen waren zij klein van stuk, maar groot van hart. Vier van de vijf zonen werden priester.
Volop belangstelling voor de fotograaf die begin twintigste eeuw dit plaatje schoot van de Tuinstraat, vanaf de Nieuwlandstraat. Dit nieuwste deel van die straat heette tot 1900 nog Verlengde Tuinstraat. Helemaal rechts op nr. 110 de comestibleswinkel van J.H. Menting, waar het gezin Pirenne-Menting vanaf 1918 boven woonde (coll. RAT).
Bij het Elektriciteitsbedrijf werd vader Louis verantwoordelijk voor de distributie van stroom over woningen en bedrijven in de stad. Direct na de bevrijding 1940-’45 toog hij met zijn kinderen naar de volgepakte Heuvel, waar hij een hoogspanningshuisje inging en, onder luid gejuich van de samengestroomde menigte, de stroom van de zó lang gedoofde straatverlichting weer inschakelde. Louis junior, de enige zoon die trouwde en voor nageslacht zorgde, werd rijksarchivaris van Noord-Brabant in Den Bosch. Zoon Maurice wist het priesterschap te combineren met een bestaan als organist en componist. Hij was jarenlang rector cantus van de Schola Cantorum in de St. Jan van Den Bosch en gold als een autoriteit op het gebied van de kerkmuziek. Over Albert, de jongste thuis, gaat het volgende lemma (bron: Brabants Dagblad, Tom Tacken, 6 april 2019)
Familiefoto uit 1926 toen het gezin nog niet compleet was. Tussen de ouders: boven Dora (1916) en bij moeder op schoot Thérèse (1926). Links Berthe (1920) en voor haar Louis jr (1924). Rechts Jos (1918) en daarvoor Theo (1922, foto: coll. Mechtilde Meijer)
Albert (Albertus Josephus Maria) Pirenne (1931-2019), vanaf 1996 broeder Christian et Kiendeke Jézus
Portret van Albert Pirenne na zijn intrede bij de Trappisten als broeder Christian (coll. BD)
Hij werd geboren in een groot, zeer rooms Tilburgs gezin in de Tuinstraat (zie hierboven). Het gezin telde acht kinderen, waarvan Albert de jongste was. Zijn bijnaam zal ongetwijfeld te maken hebben met het feit dat hij, net als zijn medegezinsleden, klein van stuk en vroom was. Als priester (gewijd in 1955) kwam hij uitgesproken zachtmoedig en liefdevol over, met altijd een luisterend oor voor mensen die aanklopten met geestelijke en materiële noden. Hij had de gave om dan in elke omstandigheid het juiste, zorgvuldig gekozen, woord te hebben. Na zijn wijding werd hij eerst als kapelaan aangesteld in parochies in Nijmegen en Veghel, waarna hij in 1972 werd geïnstalleerd als pastoor van de St. Janskerk in Goirle. Hier bleef hij tot zijn emeritaat in 1996. In deze periode werd hij door parochianen et Kiendeke Jézus genoemd. Bij zijn afscheid van Goirle werd hij benoemd tot ereburger van die plaats. Daarna zocht hij de stilte van het klooster op en trad als broeder Christian in bij de Trappisten op de Koningshoeven, waarmee een jongenswens van hem alsnog in vervulling ging. In het klooster hield hij zich veel bezig met muziek en liturgie, en schreef graag gedichten. In 1998 en 2010 werden bundels van hem uitgegeven door uitgeverij Berne in Heeswijk.
Familiereünie van het gezin Pirenne ter gelegenheid van de intrede van Albert bij de Trappisten in 1996. V.l.n.r. Maurice (1928-2008), Jos (1918-2010), Berthe (1920-2015), Albert (1931-2019), Louis jr (1924-2014), Theo (1922-2012), Thérèse (1926-2008) en in de rolstoel Dora (1916-‘97, foto: coll. BD)
dhr. Pirini Pietje Prienie Hij was een Italiaanse ijsbereider die in de jaren vijftig eigenaar was van een ijssalon recht tegenover de kerk van Broekhoven 1. Deze zaak, waar de Voltstraat met een flauwe bocht uitkomt op de Broekhovenseweg, werd door zijn kinderen uitgebouwd tot een cafetaria. Later was dit pand in gebruik als woonhuis.
Boven: IJssalon “La Romagna” Voltstraat 1 in 1949. Zelfs deze stoere pliesiegènte smelten voor het Italiaansch ijs van Pietje Prienie. Onder: beeld uit 1982 van de tot cafetaria uitgebreide ijssalon van Pirini. Rechts de Broekhovenseweg, links de Voltstraat (foto’s van Tilburgse Herinneringen op Facebook, coll. RAT)
Lambert J.J.M. Poell (Den Bosch 1872-Gemert 1937) de Rôoje Kapelaan (van Tilburg)
werd na zijn priesterwijding in 1895 aangesteld als hulpkapelaan in de Heikant. Poell was al gauw actief op sociaal gebied. Hij gaf als hulpkapelaan in de jaren 1896-1898 in opdracht van mgr. Van der Ven (Den Bosch) sociale cursussen aan arbeiders. Poell werd daarna kapelaan in Woensel (1898-1904) en vervolgens weer in Tilburg, tot 1915 (parochie St. Anna). Hier zette hij zijn werk voort als pionier van de katholieke sociale beweging. In 1905 richtte hij het vakblad het Hoog Ambacht op en in 1906 werd met succes zijn tweede sociale cursus uitgegeven. Poell speelde ook een belangrijke rol in de katholieke textielvakbeweging. Zo was hij van 1904 tot ‘15 geestelijk adviseur van de Nederlandsche R.K. Textielbond Sint Lambertus (zie ook hoofdstuk 2, bij de Rôojen Bond). Poell stond bekend om zijn scherpe stellingneming in woord en geschrift en genoot veel vertrouwen en aanzien onder brede lagen van de arbeidende bevolking. Bovendien kreeg hij steun van de “sociale fabrikant” Jan B.M. van Besouw uit Goirle (1861-1939), firmant van G. van Besouw aldaar. Deze nam in 1908 zeventig arbeiders in dienst die elders hadden gestaakt en kwam daardoor in aanvaring met zijn collega-fabrikanten, met name de eveneens Goirlese textielfabriek H. van Puijenbroek, waar Adriaan C. (1866-1955) en Eduard J. van Puijenbroek de scepter zwaaiden. In 1915 werd Poell aangesteld als pastoor te Gemert, wat hij is gebleven tot zijn overlijden in 1937.
Gerardus Theresia (Gerrit) Poels (Berg en Dal 11 mei 1929 – Tilburg 26 april 2023, x 1969 Angelique v.d. Heuvel, ex-Zuster van Liefde) Pater Poels of de Broodpater
men bleef hem pater noemen, hoewel hij al in 1969 uit het klooster trad om zich geheel aan de armenzorg in de stad te wijden. Oprichter van Huize Poels voor daklozen, eethuis De Pollepel en kringloopbedrijf La Poubelle. Was initiatiefnemer achter enkele stichtingen op dit gebied, genaamd “Poels”, “Blut” en “Broodnodig”. Vanaf 1990 richt hij zich volledig op het rondbrengen in alle vroegte op zijn fiets van brood en andere levensmiddelen, ter beschikking gesteld door plaatselijke bakkerijen, supermarkten en producenten. Zijn unieke dagelijkse ritten langs de armsten door de nog slapende stad verklaart hij door te zeggen dat hij niet veel fiducie heeft in de professionele hulpverlening: “Ik ben geen hulpverlener, ik help.” Eind 1999 is Poels tweede geworden in de verkiezing van de (sociale) Tilburger van de Eeuw, achter Miet van Puijenbroek (zie daar) maar vóór de zoeaaf Antoine Arts. In 2016 krijgt zijn Stichting Broodnodig onderdak in het pand van het opgeheven sociaal eethuis De Pollepel bij het Wilhelminapark. De dan 87-jarige Pater Poels had deze stichting tot die tijd in zijn eigen huis geherbergd.
Angelique Poels-Van den Heuvel de Vrouw van Pater Poels eveneens in 1969 uit het klooster getreden (zusters van Liefde), trouwde in dat jaar met Gerrit Poels (zie boven) en ging hem helpen in de armenzorg. Ook namen zij zes pleegkinderen.
Mr. Jan (Johannes Henricus) de Pont (1915-’87, x 1941 Maria ‘Mieke’ Johanna Rouwendal, Hilversum 1914 – 1993) Bek op Poten, later Advocaat met Ondernemerstalent Jan de Pont was de zoon van de Tilburgse schoenfabrikant Josephus (Jos) Johannes de Pont (1877-1934, x 1909 Anna Catharina Beerens, 1884-1974) uit de Noordstraat (47), die voor de oorlog ook voorzitter van de Kamer van Koophandel was. Jan ging, na zijn middelbare school in Tilburg, studeren in Utrecht. Zijn eerste werkervaring deed hij op bij advocaat mr. Goseling in Amsterdam, de latere voorzitter van de R.K. Staatspartij. In 1938 werd Jan de Pont beëdigd als advocaat bij het kantoor Bunker, Hendrix & De Pont aan de Keizersgracht in Amsterdam. In de oorlog behartigde hij de belangen van veel Nederlanders in Duitse gevangenschap. Ook verdedigde hij drie opgepakte verspreiders van Het Parool. De Pont bouwde toen de reputatie op dat hij voor de duvel nog niet bang was en werd daarom wel “een bek op poten” genoemd (zie in: “Duivels Dilemma, de dood van 23 verspreiders van verzetsblad Trouw,” door Peter Bak, september 2019, pag. 116.) Dit staaltje Amsterdamse humor kon ik best waarderen, daar ik me het bijhorende stemgeluid nog goed herinnerde. De Pont moest zijn optreden in het najaar van 1944 bekopen met een arrestatie door de Duitsers, gevolgd door detentie tot het einde van de oorlog in het Amsterdamse Huis van Bewaring. Na de oorlog kreeg Jan de Pont als een bekend advocaat veel opdrachten die te maken hadden met rechtsherstel, in onze contreien bijvoorbeeld voor Herman van der Waarden (zie daar) en de Hilvarenbeekse schoenfabrikant Gérard Kuijpers. In 1948 en ’49 nam hij op verzoek van de Nederlandse regering als juridisch adviseur deel aan de onderhandelingen die leidden tot een onafhankelijk Indonesië. In de vijftiger jaren combineerde De Pont zijn juridische kwaliteiten met zakelijke inzichten en werd adviseur of commissaris bij tal van bedrijven. Niet al zijn collega-advocaten konden dit waarderen maar hun klacht werd ongegrond verklaard door de Raad van Toezicht. Een van zijn relaties was Agam, importeur van Mercedes. Door gebrek aan opvolging bij dit bedrijf werd De Pont er in 1956 ook waarnemend directeur. In 1960 nam hij het bedrijf over en was daarmee eigenaar-directeur. Onder zijn leiding groeide Agam als kool, profiterend van het Wirtschaftswunder. In 1979 verkocht hij zijn aandelen aan Daimler-Benz maar bleef als commissaris verbonden aan Agam en hield twee dochterbedrijven in portefeuille, waar ze motoren en generatoren maakten (Rotterdam en Papendrecht). Hij had nog meer commissariaten en bedrijven waarin hij investeerde, o.a. een steenfabriek in Rhenen en in de houthandel. In de jaren zeventig was Jan de Pont ook voorzitter van de RAI Vereniging (Rijwiel en Automobiel Industrie). Daarnaast investeerde De Pont vanwege zijn binding met Tilburg in de wolindustrie alhier. Zo raakte hij betrokken bij een reorganisatie die hem een meerderheidsbelang opleverde in de in 1965 ontstane combinatie Pessers van Zuijlen, W. Brands en Zonen en Thomas de Beer. Naast de laatste fabriek werd een moderne wolspinnerij gebouwd die draaide van 1969 tot ‘89. Nog niet halverwege die rit besloot hij echter geen geld meer te steken in de Tilburgse wolindustrie, want hij zag dat er alleen aan de handel in textiel nog iets te verdienen viel. Toen in 1989 ook voor zijn spinnerij het doek viel, restte er voor zijn erfgenamen een grote, moderne fabriekshal, die door Benthem en Crouwel Architekten werd omgebouwd voor huisvesting van een museum voor moderne kunst. Kunstliefhebber De Pont had met dit doel bij zijn overlijden in 1987 een fonds nagelaten. In 1992 ging dit museum van start (zie in hoofdstuk 4: Thomas de Beerdriehoek). Jan de Pont en zijn vrouw woonden in de jaren zeventig regelmatig in Parijs, waar hij een importbedrijf voor Mercedes opzette (dan moest je inderdaad voor de duvel niet bang zijn!) In 1981 verhuisden zij naar Tilburg wegens haar gezondheid (zie de Gouwe Kôoj, in hoofdstuk 4). Toch overleed hij eerder dan zij. Jan de Pont was Ridder in de Orde van de H. Gregorius en Officier in de Orde van Oranje Nassau. Bronnen: brieven van Jan de Pont aan mijn moeder, 1973-’82; Mr. Jan de Pont, een advocaat met ondernemerstalent, Het Nieuwsblad 25 mei 1989; wikimiddenbrabant.nl; zie ook bij de gebroeders De Beer in dit hoofdstuk.
Portretfoto uit 1971 van mr. J.H. de Pont door Lili Eijsden (coll. Museum De Pont)
Antonius (Tonnie) A.M. van Poppel (1909-’61) Poppelovsky omdat hij als directeur van de textielfabriek Mutsaers & van Poppel in de jaren 1950-‘60 volop zaken deed in Rusland. Circa 30% van de productie werd naar het Oostblok geëxporteerd. Mutsaers & van Poppel, opgericht in 1925, was tot en met de oorlog een loonweverij in de Goudenregenstraat van de zwagers Cees Mutsaers en Sjaak van Poppel, die weefde voor Thomas de Beer, Janssens van Buren en nog wat fabrieken op et Gurke. In 1948 heeft Mutsaers & van Poppel een braakliggend terrein naast de leerlooierij Pessers - Verbunt gekocht (zie hoofdstuk 4: et Bylandtpaojke). Na het dempen van een blauwsloot die van de leerlooierij was geweest (ook bekend als ”den Blaawslôot op et Kedènt”) werd Mutsaers & van Poppel (M+P) op deze locatie nieuw leven ingeblazen en groeide uit van weverij tot een volledige textielfabriek. In 1950 nam M+P op dit terrein, binnen de ruit Van Bylandtstraat, Tongerlose Hoefstraat, IJskelderstraat en Kasteleinslaan, een groot nieuw fabrieksgebouw in gebruik. Later werd deze locatie meer bekend als “het Tegroterrein”, naar de gelijknamige firma in sanitair en verwarming die zich hier vestigde. De fabriek Mutsaers & van Poppel beëindigde in 1971 de productie.
Tonnie van Poppel (midden) in 1950 met enkele medewerkers voor zijn nieuwe fabriek aan de Tongerlose Hoefstraat (foto Schmidlin, coll. RAT)
Bij de familie Van Poppel thuis stond op een gegeven moment een heel mooie, nieuwe auto voor de deur. Vader Tonnie, de trotse eigenaar, was kennelijk doodsbang dat er iets aan zou komen, want het verhaal ging dat de kinderen Arie, Hans en Wiesje alleen met hun vader mee mochten rijden als ze eerst in bad waren geweest. Men had het in de buurt daarom wel over “de Badauto”.
Bart van Poppel (1969-2018) Skippy Hij was een zwerverstype, een excentrieke Tilburger die onder zijn vrienden bekend stond als een levensgenieter en toffe gast. Hij werd in december 2018 door deze vrienden als vermist opgegeven, toen die naast een bankje langs het kanaal alleen zijn fiets, mobieltje en geluidsbox vonden. Enkele dagen later, op de achtste van die maand, werd hij door de politie levenloos in het kanaal gevonden. “Skippy” is maar 49 jaar geworden.
K. Populiers de Platkop woonde in de Hasselt
Henk Pos (x 1957 Sjaantje van Herpen) Henkie de Magiër Henk Pos werkte eerst als ober bij Modern op de Heuvel en Oud Holland op het Piusplein, voordat hij in 1956 Sjaantje van Herpen leerde kennen die weduwe was van Martin Kruijssen, met wie zij tot zijn overlijden café en slijterij Kruijssen runde aan de Piusstraat (ter hoogte van de huidige inrit naar de parkeerkelder onder het Koningsplein). Deze zaak van de familie Kruijssen bestond zeker al in 1881 en was tot 1932 bekend als herberg. Henk en Sjaantje besloten samen de exploitatie voort te zetten en in 1957 in het huwelijksbootje te stappen. Henk was een bedreven amateur clown, goochelaar en helderziende, die in zijn eigen zaak deze talenten verder ontplooide en daarmee succes had onder de cafégasten. Spoedig sprak men dan ook van café De Magiër en verdween de naam Kruijssen naar de achtergrond. Midden zestiger jaren echter verlieten zij het pand omdat dit gesloopt moest worden. Henk en Sjaantje Pos-van Herpen waren nog lang niet aan hun pensioen toe en begonnen opnieuw een zaak, nu aan het Stadhuisplein (later Stadhuisstraat): café Henkie de Magiër. Zij zwaaiden daar van 1965-’82 de scepter over, Henk vaak zijn toverstokje waar hij steeds veel succes mee had (uit het Groot Tilburgs Horecaboek van Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009).
De voormalige herberg, later café-slijterij van Kruijssen aan de Piusstraat heette voor de sloop een tijdje café De Magiër (hier op de foto, coll. RAT)
Ad Puijenbroek Raoje-raoje-Pliessiepèt Laarstraat, oûbaas Petrus Canisius-stam (voortrekkers).
majoor Puijenbroek de Puij (1) van de Rijksveldwacht, hoofdagent op Korvel ca. 1900.
dhr. en mevr. Van Puijenbroek-Vroom Ruud en Tuut, hij ook: de Puij (2)
Rudolf (Ruud) van Puijenbroek spreekt een jubilaris bij textielfabriek HAVEP toe. Links van hem zijn vrouw Gertrude en naast haar hun zoon Alexander (tweede helft jaren vijftig).
Rudolf (Ruud) Antoon van Puijenbroek (1903-’83) trouwde in 1943 met Gertrud Godefrieda (Tuut) Vroom (van de V en D familie, Bussum 1921 – Loon op Zand 2001). Zij was van 1957 tot 1962 wethouder van Goirle. Rudolf volgde zijn vader Eduard Joseph (1879-1948, x 1902 Anna Frederika Jansen, 1878-1946) op als fabrikant en landeigenaar te Goirle. In de jaren 1930 gaf hij door diverse aankopen verder vorm aan landgoed Gorp & Roovert onder Goirle en slaagde erin om dit als gecombineerd natuur- en landbouwgebied bij elkaar te houden. Een centraal gelegen, modern en grootschalig landbouwbedrijf moest daarvoor de financiële basis verschaffen (zie ook hoofdstuk 4: het Kasteeltje op Gorp). Ook had hij textielfabrieken in Goirle en Tilburg met later vestigingen in lage lonenlanden. Het textielbedrijf was in 1865 gestart door de grootvader van Rudolf, Hendrikus (1845-1934, x Johanna Wilhelmina Krapsels, Den Bosch 1842 – 1882) die zijn initialen gebruikte voor de naam HAVEP. Hij had vijf zonen waarvan uiteindelijk de genoemde Eduard de leiding over het textielbedrijf kreeg, die later dus werd opgevolgd door zijn enige zoon Rudolf. Min of meer door toeval werd de familie in 1951 grootaandeelhouder van dagblad De Telegraaf. Een vroegere stafmedewerker, die het had geschopt tot minister van Economische Zaken en Financiën in de periode 1934-’41, Max Steenberghe, informeerde via zijn netwerk of Van Puijenbroek er misschien voor voelde om een pakket aandelen De Telegraaf te kopen. Deze krant, die na de oorlog een tijdelijk verschijningsverbod was opgelegd, wilde weer van de grond komen en had daar nieuw kapitaal voor nodig. Zo kocht Van Puijenbroek voor NLG 160.000,- een pakket ter grootte van 30% van De Telegraaf (“Of ik m’n geld nu geef aan de socialisten of aan de krant ……,” schijnt hij gezegd te hebben). Dit pakte méér dan goed uit want De Telegraaf werd de grootste van het land. De familie kreeg ook bestuurlijke zeggenschap in de Raad van Commissarissen en toen Ruud het daar voor gezien hield volgde zijn zoon Alexander (geb. 1947) hem in de jaren 1975-2012 op, waarna diens zoon Guus het stokje overnam. In de crisisjaren 2008-’11 begon het minder te gaan met de krant. Na (weinig succesvol) experimenteren en zoeken in nieuwe markten was De Telegraaf intussen deel van de Telegraaf Media Groep (TMG). Was in 2007 het geïnvesteerd vermogen van de Goirlese familie nog een kleine € 400 mln waard; in 2016 was dit nog maar € 60 mln! Van Puijenbroek zocht toen contact met het Belgische Mediahuis voor een overname en breidde zijn pakket uit tot ruim 40%. Dit leidde begin 2017 tot een hevige concurrentiestrijd met John de Mol, die ook een begerig oog had laten vallen op De Telegraaf en via zijn bedrijf Talpa een concurrerend bod uitbracht. De familie Van Puijenbroek bleef overigens trouw aan de Goirlese gemeenschap en vroeg van alle medewerkers – meest Goirlenaren - eenzelfde loyaliteit terug. Er is nog altijd een Annetje van Puijenbroekstichting die goede Goirlese doelen sponsort.
Huize Anna uit 1935 aan de Bergstraat is nog steeds de Goirlese hoofdvestiging van de familie Van Puijenbroek.
Hendrik van Puijenbroek, de grootvader van Rudolf, was in 1865 de grondlegger van het textielbedrijf en gaf daar tot 1901 leiding aan.
Miet van Puijenbroek (1914-1999) Rôoje Miet
Miet van Puijenbroek neemt afscheid als wethouder, 1982.
was als textielarbeidster geëngageerd met de positie van de werkende vrouw in de industrie en sloot zich in 1935 al aan bij de textielarbeidersbond St. Lambertus. Miet was van 1955 tot ‘75 voorzitster van de Katholieke Arbeiders Vrouwen, van 1953 tot ‘90 gemeenteraadslid voor KVP resp. CDA en daarbij van 1978 tot ‘82 eerste vrouwelijke wethouder van Tilburg. Ook was zij voor het CDA 14 jaar lid van de Provinciale Staten. Eind 1999 werd zij door het Brabants Dagblad uitgeroepen tot de (sociale) Tilburger van de Eeuw, vóór Gerrit "Pater" Poels (zie Gerrit Poels) en de zoeaaf Antoine Arts (zie ook hoofdstuk 4: den Artsekraant). Miet is na haar overlijden in opdracht van de gemeente Tilburg in marmer vereeuwigd. Het beeld van de Tilburgse kunstenares Margot Homan is geplaatst tegenover de ingang van het Nederlands Textielmusem in de Goirkestraat en werd in 2009 onthuld. Vanwege de betekenis van Miet van Puijenbroek voor de emancipatie van de werkende vrouw gebeurde dit op de Internationale Vrouwendag van dat jaar.
Marmeren Miet in de maak, schaalstudie atelier Margot Homan, 2007. Foto Karel de Beer.
Jacoba (Coba) Maria Pulskens (1884 - Ravensbrück 1945) Tante Coba
Tante Coba in 1943 achter haar huis in een opperbeste stemming met vier Limburgse verzetstrijders die bij haar ondergedoken zaten (coll. RAT)
Coba werd geboren in de Tilburgse wijk Stokhasselt, als dochter van de wever Nicolaas (1852-1932) en Johanna Maria Pulskens - Adams (1853-1933). Het gezin verhuisde naar de Diepenstraat, waar Coba na het overlijden van haar ouders bleef wonen. Daar werd zij in de Tweede Wereldoorlog een bekende verzetstrijdster, die tal van onderduikers en geallieerde piloten onderdak bood. De Eerste Wereldoorlog had zij in het bezette België meegemaakt, waar zij in Antwerpen werkte bij een Joodse diamantairfamilie. Terug in Tilburg vond de ongehuwde Coba Pulskens werk bij de dienst Publieke Werken van de gemeente. Via haar broer Nicolaas (Klaas) rolde zij in 1942 in het verzetswerk. Haar huis in de Diepenstraat werd een vaste tussenstop in een ontsnappingsroute voor neergehaalde piloten. Vanwege haar heldhaftig gastvrouwschap werd zij door hen liefkozend Tante Coba genoemd. De ontsnappingsroute werd echter in 1944 verraden. Bij een Duitse inval in haar woning werden drie ondergedoken piloten ontdekt en ter plaatse doodgeschoten. Coba werd meegevoerd en kwam via kamp Vught in Ravensbrück terecht, waar zij in maart 1945 werd vergast. Na de oorlog werd Coba Pulskens diverse malen (postuum) onderscheiden en vermeld, zowel in binnen- als buitenland. In Tilburg werd een straat naar haar genoemd en werden op diverse plaatsen in de stad herinneringen aangebracht. De bekendste is de gedenksteen uit 1947 aan haar woning Diepenstraat nr. 25. Deze werd vanwege de slechte staat in 1989 vervangen door een replica op nr. 23. (Zie ook bij pater Rembertus de Haan.)
Gedenksteen in de Diepenstraat op de plek van het onderduikadres van Coba Pulskens. Haar oorspronkelijke huis bestaat niet meer.
Cornelis de R... de Lange Kees uit de Veldhovensehoek, kermisbaas met centen-gokspel.
Henricus Gijsbertus (Harrie) Raaimakers (Best 1913 – Berkel-Enschot 1944, x Dieneke Habraken uit Berkel) Raojke Zij hadden een hoeve aan de Durendaelweg 87 in Berkel. Harrie werd op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, langs de Bosscheweg onder Berkel-Enschot doodgeschoten door de Duitsers.
Kees van Raak de Dènnetop Deze bloemist uit de Tongerlose Hoefstraat was een bekende bezoeker van café Willem II in de Willem II straat op de hoek met de Karrestraat. Eens regelde hij twee kerstbomen om zijn stamkroeg mee aan te kleden tijdens de kerstdagen. Hij installeerde ze op een plank boven de jukebox waar normaal een t.v.-toestel stond. Dit was trouwens een primeur voor Tilburg die deze zaak claimde, dat ze televisie hadden waardoor het er tijdens belangrijke voetbalwedstrijden tjokvol zat. Maar toen de televisie had moeten wijken voor de twee kerstbomen en deze daar zwaar beladen met slingers, ballen en vele andere versieringen stonden te pronken, juist toen begaf de plank het en donderde al dat moois over de jukebox heen tegen de grond. Dit tot grote hilariteit van de vele aanwezigen, die daar een luid applaus voor over hadden..…. (uit het Groot Tilburgs Horecaboek van Patrick Verbunt e.a., pag. 259).
Toon (1883-1964) en/of Janus (overl. 1998) van Raak Jood Veraak oprichter (in 1916) resp. opvolger/eigenaar van een bekende oudijzerhandel, welke ook een rol speelde bij (al dan niet) behoud van Tilburgse cultuurgoederen, zoals het kerkje van de H. Henricus, oude lantaarnpalen en de bekende beelden van het kerkhof aan de Bredaseweg (zie hoofdstuk 4: de Schèèf) die Van Raak terugkocht van het kerkbestuur. Ook heeft Van Raak de oudste brandweerauto voor Tilburg behouden, zodat deze terug naar de Brandweerkazerne kon. Zie ook de Baolboemel in hoofdstuk 4 voor zijn betrokkenheid daarbij. Van Raak was gevestigd aan de Bredaseweg, de Piushaven en op het Industrieterrein Noord. Nu is het een groot, modern bedrijf “Van Raak Metaalrecycling” in de Ledeboerstraat, met sinds 2012 ook een vestiging in Best.
Opslag van de gebroeders Van Raak.
dhr. Raaymakers de Kromme Pôot mede-eigenaar van stoffenzaak Hubert Meelis ’t Hert in de Heuvelstraat, die deze bijnaam kreeg omdat hij mank liep (had één iets korter been). Was ook eigenaar van een sigarenwinkeltje naast Hubert Meelis, dat hij later inbracht in die zaak (zie hoofdstuk 4: (in) et Hèrt).
mevr. Raaymakers de Grèèze Dèùf (1) woonde in de Hoogvensestraat. Zij stond er in de buurt om bekend dat ze streng was voor haar kinderen en ook maar weinig kon hebben van de jeugd in de buurt, die haar de Grèèze Dèùf noemde (rond jaren 1940).
Willem Rumoldus Johannes Rasenberg (Terheijden 1930 – 1994) de Stier hij was dierenarts en vestigde in 1968 een praktijk “De Rashof” aan de Bosscheweg in Berkel-Enschot. Deze werd voortgezet door zijn zoon Wilhelmus S.J. (Wilco) en bleef daar gevestigd tot 2013, waarna verhuizing plaatsvond naar Dierenziekenhuis Tilburg (nu Anicura) aan de Koningsoordlaan, ook in Berkel-Enschot.
dhr. Reestman den Drukker hij kwam naar Goirle om als textieldrukker te werken bij Van Puijenbroek. Zoon Henk moest, als hem werd gevraagd: “Van wie zèddegij der eentje,” antwoorden: “Van den Drukker”. Dan was het meteen duidelijk.
Cornelis (Kees) den Reijer (1898-1967, x Adriana Petronella Josefina “Sjan” Leijten, 1902-‘85) de Baron van Tilburg
Het Huis van de Duizend Likeuren, hoek Prinsenhoeven - Havendijk, toen deze foto werd genomen (1949) nog Het Fortuin geheten. Op de zijgevel de naam van de eigenaar.
Hij was kroegbaas van Het Fortuin resp. het Huis van de Duizend Likeuren (in de jaren 1950 ook bekend geworden onder de bijnaam “Raldaldal”, zie in hoofdstuk 4) aan de Prinsenhoeven. Kees had de gewoonte om iedere dag op zijn paard over de middenberm van de Ringbaan Oost heen en weer te draven, daarmee zijn familienaam waarmakend. Zijn bijnaam heeft betrekking op het feit dat hij, goed gekleed als hij was, een sjiek voorkomen had. Het verhaal wil dat hij zeer veel likeuren had verzameld en daardoor gedurende heel de oorlog in staat bleef om zijn café open te houden.
Het Huis van de Duizend Likeuren was een in kunstenaarskringen geliefde ontmoetingsplek aan de Piushaven. Achter de bar staan vele flessen met de lekkerste likeuren (foto’s uit 1954)
Tijdens de strenge winter van 1963 diende het Huis der Duizend Likeuren op een dag als decor voor de start aan de Prinsenhoeven van de schaatswedstrijd “Van Sluis tot Sluis” over het Wilhelminakanaal (coll. RAT). gezusters Margot en Anna J.W. (1887-1969) Reijniers de Gebroeders Reijniers zij woonden samen in de Goirkestraat waar ze op nr. 42 geboren waren. Misschien werden zij daarom zo genoemd, maar ook wordt gezegd dat in ieder geval een van hen opvallend fors gebouwd was. Dat moet in ieder geval Anna zijn geweest, die vanaf 1907 lerares piano en viool was aan het conservatorium. In 1908 nam zij de lespraktijk van haar vader over. Ook kwam zij piano’s stemmen bij particulieren aan huis en riep steevast als ze binnenkwam: “Istie vals? Hoe’st meugelek.” Als bejaarde woonde zij later aan het Wilhelminapark (nr. 114) in het pension van de Zusters Franciscanessen (zie hoofdstuk 2: de Ziekenzusters).
Anna Reijniers.
De vader van Margot en Anna Reijniers was de musicus en muziekleraar Wilhelmus (Willem) Ignatius Reijniers (1846-1908). Hij kwam uit Noord-Limburg en vestigde zich in 1876 in Tilburg. In dat jaar werd hij organist in de kerk van et Gurke. Een kwart eeuw later zat Willem Reijniers in de commissie voor de vervanging van het orgel van deze kerk. In 1903 bespeelde hij voor het laatst taaw örgel. Daarna werd door de bekende firma Smits kerkorgelfabriek te Reek een nieuw orgel gebouwd, dat op 1 maart 1905 in gebruik werd genomen. Samen met de neogotische houten orgelkas en balustrade van het orgelbalkon (ontworpen door architect F.C. de Beer) met twee beelden van bazuinblazende engelen, was de Goirkese kerk een imposant gothisch kunstwerk rijker (zie boek: “O, prachtig huis! De Goirkese kerk in Tilburg: geschiedenis, gebouw en inventaris”, door Joost van Hest, Tilburg 2015). Willem Reijniers is verder bekend geworden als componist van misgezangen, en was op diverse plaatsen muziekdocent en dirigent (zoals van het Zoeavekoor, zie hoofdstuk 2). Na zijn dood nam dochter Anna zijn lespraktijk over.
Familie Willem Reijniers in 1894.
... Remie den Dôove Remie hij woonde tegenover de meisjesschool van de Heikant en was doof.
Ad Remmers (geb. Hilvarenbeek 1923) Mòtje Remmers heeft korte tijd in het eerste van Willem II gevoetbald. Leerde het spel op een veldje achter het kerkhof aan de Bredaseweg (terrein St.-Odulphuslyceum). Een leraar maande hem vaak: "Maatje, je moet de bal overspelen. Eerder overspelen, maatje!" Mensen in zijn omgeving gaven daar een "vertaling" aan en noemden hem sindsdien Mòtje. Zijn vader had een kleine schoenfabriek aan de Esbeekseweg in Hilvarenbeek. Mòtje woont in 2002 in Tilburg.
Alphons Remmers (1887-1968, x Gerardina van de Wouw) de Vliegende Raceschaof hij was eerst timmerman en richtte in 1911 het “Aannemingsbedrijf A.J. Remmers” op, dat nu wordt voortgezet door zijn nazaten als “Bouwgroep Remmers”. Alphons (Fons) had deze bijnaam te danken aan het feit dat hij steeds van het ene werk naar het andere “vloog”. Het ging hem nooit vlug genoeg. Een rijschaaf is een lange schaaf voor het schaven van planken en het passchaven van deuren. Mensen die dit niet precies wisten spraken ook wel over raceschaaf. Een zoon van Alphons werd architect (zie hieronder) de andere drie (Tonny, Kees en Piet) volgden hem op in de zaak.
Jan Remmers Jan Meenie
hij was een zoon van Alphons. Ging in tegenstelling tot zijn drie broers niet in het aannemingsbedrijf van zijn vader, maar werd architect. Dankte zijn bijnaam aan de stiptheid waarmee hij de metalen delen van zijn huis aan de Goirleseweg (nr. 90) in de roestwerende verf (menie) zette, zodat ze langer mee konden. Later woonde in dat huis zijn dochter Louise die was getrouwd met een kleinzoon van de Reus van Broekhoove (zie bij Schraven, Jacobus en Thieu).
Het gezin van aannemer Alphons Remmers en zijn vrouw Dien, mogelijk bij hun zilveren huwelijk in 1937. Linksboven Jan (Meenie) die architect werd, met naast hem zijn broers die de aannemerij hebben voortgezet (foto: coll. RAT)
Adrianus Franciscus van Riel (1862- Elshout 1936) Tiesje zijn roepnaam werd bij nader inzien afgeleid van de doopnaam van zijn grootvader (Martinus), en verkleind omdat hij kleiner was dan zijn broers. Zoon van Petrus van Riel en Catharina Peijnenborg, trouwde in 1886 met Maria Anna van de Pol (1863-1920, dochter van Norbert van de Pol en Clasina van Beurden) en was aannemer van beroep.
Alphonsus Ludovicus van Riel (geb. 1869) de Kluizenaar ongehuwd gebleven zoon van Petrus van Riel en Catharina Peijnenborg (zie ook hiervoor) die van beroep metselaar was.
Janus van Riel de Peut omdat hij zo sterk was. Hij werkte als stoker bij A&N Mutsaerts in de Pironstraat en woonde in de Stedekestraat. Mogelijk heeft hij ook nog gewerkt in de fabriek van Thomas de Beer. Daarna werd hij tuinman bij Bloemkwekerij H.J. (Jules) Boogers en Zn. aan de Bredaseweg, ter hoogte van het vroegere tracé van et Bèls Lèntje (nu Vierwindenlaan/Schout de Roystraat). Stelde zichzelf bij klanten wel voor met: “Ik hiet Jaanus, zèg mar Adje.” Janus schijnt een heel sterke man te zijn geweest waar je maar beter geen ruzie mee kon zoeken. De Tilburgse betekenis van peut: (een pak) slaag, sluit hierbij aan. Het woord peut werd ook wel gebruikt voor terpentine.
Peer van Riel Peer Mòssel mosselverkoper o.a. bij de Hasseltse kapel in de meimaand.
Piet van Riel Piet Vriel was kastelein en caféhouder aan het Lijnsheike. Tapte bier van Noud Witlox (zie ook hoofdstuk 4: Witlox' Wouwer). Deze bekende bierbrouwer had hier eind 19e- begin 20e eeuw zijn stamkroeg. Witlox zat ook in de gemeenteraad, en kreeg in deze kroeg weleens te horen dat hij daar te weinig zei. Dan antwoordde hij: "Spreken is zilver zwijgen is goud". Op de dag van de raadsverkiezingen was het gratis drinken, ook in andere café's waar Witlox werd getapt. Er was overigens eveneens een bakker Piet Vriel (van Riel) op den Haajkaant, dus is dit niet zozeer een individuele bijnaam als wel een gewoonte om "van Riel" gemakshalve samen te trekken.
Johannes Alphonsus Maria van Riel (geb. 1872, x 1901 Johanna Maria Bleijs (geb. 1876) Jood van Riel kreeg deze bijnaam omdat hij een malerij voor lompen had en panden bezat aan de Goirkestraat die hij verhuurde. Hij genoot destijds veel bekendheid in Tilburg.
Antonius (Antoon) Theodorus van Rijen (1878-1946, x Joh. van Bers) Tôontje Sooliedèèr
vanwege zijn lange loopbaan in de katholieke vakbeweging, met name de Diocesane Werkliedenbond, die een kantoor had aan het Sint Annaplein. Vanaf 1929 ook wethouder van Tilburg en vervolgens functies in het provinciebestuur.
Frederik (Frits) W. Rijnders (Leeuwarden 1920 - 1996) de Lachende Luitenant werkte 40 jaar bij de Nederlandse Spoorwegen, en was bij zijn 25-jarig jubileum ketelmaker in den Atteljee (zie ook hoofdstuk 4). Hij had een lang, statig postuur en was vrolijk van aard. Deze combinatie verschafte hem de bijnaam. Zijn weduwe van wie deze informatie komt, woont in 2002 in zorgcentrum Zonnehof aan de Professor Gimbrèrelaan en was toen ongeveer 75 jaar oud.
Frits Rijnders, circa 1970. (foto: coll. fam. Rijnders)
Joannes (Jan) van Rijswijk (1871-1954, x 1902 Cornelia “Kee” Bergmans, 1870-1929) Jan Pèpkes Zij hadden een boerderij aan de Hoolstraat 8 in Berkel. Jan kreeg zijn bijnaam omdat hij een fervent pijproker was.
De familie Van Rijswijk-Bergmans in de twintiger jaren voor hun huis in Berkel. Jan Pèpkes en zijn met een Brabantse muts getooide vrouw zitten op de eerste rij. Staand v.l.n.r. de kinderen Joannes (Jan jr.), Marinus, Petrus (Piet), Anna en Johanna (coll. De Kort-Verschuuren).
Jos van Rijswijk Jos de Krèùk pantoffelmaker, die gehuwd was met dochter Lien van Johannes Blènde Peer Rokven (zie daar).
Anna Cornelia (“Keeke”) van Rijswijk-Brekelmans (1838-1941) Keeke de Kommies, of Keeke de bievrouw (vrouwelijke imker) Zij was het tweede kind uit het gezin van de timmerman Thomas Brekelmans uit Berkel-Enschot, die in 1836 in Udenhout trouwde met de in Oostelbeers geboren spinster Maria Hamers. Zij stonden vanaf 1850 geregistreerd in het buurtschap De Kraan in Berkel-Enschot, maar woonden daar misschien al eerder. Dochter Anna Cornelia “Keeke” en haar man Cornelis van Rijswijk-Brekelmans werden op hun trouwdag in 1866 ingeschreven in Berkel, op het adres Doode Kraan A84. Cornelis is dan klompenmaker en had wat vee. Op zeker moment begon Keeke er ook een cafeeke. Nog steeds komt de naam De Kraan voor in het stratenplan van Berkel-Enschot. Al in de 15e eeuw hebben er een “Dode” en een “Levende” Kraan bestaan, wat mogelijk zou wijzen op de aanwezigheid destijds van een opgedroogde en een nog actieve waterbron (zie P.J.M. Wuisman: “Berkel-Enschot, straat voor straat”, 1972).
In 1915 werd ”Keeke de Kommies” 77 jaar en stierf haar man. Op deze foto van rond die tijd zit zij met haar onafscheidelijke Brabantse muts voor haar huis met een aantal ingekwartierde militairen. Linksachter zit haar ongehuwde zoon Adrianus (Janus) van Rijswijk, die bij haar inwoonde. In de jaren van WO I waren er in en om Tilburg talrijke militairen gelegerd en ingekwartierd, om aan de grens met België de neutraliteit van ons land te bewaken (foto: coll. De Schakel)
Keeke had ook hobby's. Zij hield van kaarten (vooral rikken) en was veel bezig met de bijenvolken die ze had achter haar gedoentje (kleine nering) aan De Kraan in Berkel. Daaraan had Keeke haar tweede bijnaam te danken.
NTC van 19 okt. 1938
Toen zij 100 werd in 1938 woonde ze nog steeds met haar ongehuwde zoon Janus in hun eenvoudig huisje in het buurtschap Dode Kraan, midden tussen de akkers bij Berkel. Nog steeds was ze bezig als bieboer die bijen hield voor de honing, en rikte ze graag. Hoe ze aan haar bijnaam kwam wist Keeke nog altijd niet. Zij heeft zes kinderen gehad van wie er in 1938 nog drie (een zoon en twee dochters) in leven waren. Alle journalisten die het horen wilden, tot die van De Telegraaf aan toe, noteerden dat ze nog goed bij de pinken was, goed kon horen en nog geen bril nodig had bij het lezen en kaarten. Alleen “de benenwagen” liet haar in de steek. Haar honderdste verjaardag werd groots gevierd, zoals zij dat wilde. Het buurtschap had bijvoorbeeld haar woning opgesierd met een elektrisch verlichtbare erepoort! (bronnen: NTC van 19 okt. 1938, De Schakel dec. 2023 en Rinus v.d. Loo)
Drukte in Berkel-Enschot bij de intocht van ”Keeke de Kommies” voor de grootse viering van haar honderdste verjaardag op 12 nov. 1938. De door bruidjes feestelijk begeleide auto komt hier aan bij de kerk van Berkel. Rechts, in het autoportier, zoon Janus (foto: mevr. Berg-de Haas, coll. De Schakel)
Joannes (Jan) van Rijzewijk (1880-1939) x Maria Catharina Melis (geb. 1882) de Duizendpoot van het Katholieke Organisatieleven
Collectie Regionaal Archief Tilburg
hij was als jong sigarenmaker al betrokken bij het ontstaan van de katholieke vakbeweging. Was daarin snel een voortrekker, ook landelijk. Werd voorzitter van het bureau van de R.K. Vakorganisatie. Zijn bijnaam slaat op de vele functies die hij in dit veld bekleedde. Zijn optreden was omstreden voor de gevestigde orde, die hem echter ook niet kon missen. De katholieke vakbeweging stond namelijk tussen de “echte” radicale socialisten en de conservatieven in, en koos als het erop aankwam in die jaren de kant van "koningin, kerk en kapitaal". Van Rijzewijk was lid van de gemeenteraad van 1911 tot 1936, van de Tweede Kamer van 1918 tot 1929 en wethouder van sociale zaken van 1931 tot 1935. Vooral de laatste benoeming had heel wat voeten in aarde.
… Rikken Dikke Rikkie zoon van de eigenaar van een corsetzaak, die vroeger in de Noordstraat gevestigd was.
Cees Robben (1909-1988) den Golse Tilburger
Portret van Cees Robben, gezandschilderd door Lou Kraayenbrink, 2009.
was een bekende tekenaar en volksdichter. Tekende van 1953-1969 zijn Prent van de Week in het Roomsch Leven en na opheffing van dat blad in 1969 nog een tijd in het Nieuwsblad van het Zuiden (zie bij Frans Tilman over zijn ontdekking en wie hem voorging). Wist daarin het alledaagse leven in Tilburgse huishoudens, kroegen, scholen, op straat etc. te verpakken in rake, ook diepzinnige, maar vooral geestige tekeningen met teksten die altijd in Tilburgs dialect waren. In totaal verschenen er van zijn hand 1.624 Prenten van de Week. Met een aantal bijzondere prenten erbij omvat zijn legendarisch oeuvre ruim 1.700 prenten! Een selectie van zijn prenten werd heruitgegeven in een unieke serie Tilburgse Prentebuukskes. Cees Robben wilde aanvankelijk frater worden (frater Armand, maar hij noemde zichzelf ook frater Proletariër). Hij trad in 1932 alweer uit, trouwde en verhuisde in 1956 met zijn gezin naar Goirle. Elders op www.cubra.nl valt veel van hem te zien en te lezen. Ook deze kolommen worden hier en daar opgesierd met prenten van zijn hand. Cees Robben, die twee keer was getrouwd en tweemaal weduwnaar werd, had zeven kinderen.
Johannes Franciscus Robben Opa Heikant thuiswever tussen 1880 en 1920. Hij stond zijn weefgetouw af ten behoeve van het in 1931 herbouwde geboortehuis van Pirke Donders (zie daar) waar het nog altijd staat. Hij woonde in een wevershuisje op de hoek van de Pater Dondersstraat en de Rugdijk, en werd binnen zijn familie Opa Heikant genoemd. In 1998 is et ketaaw (het getouw) tegelijk met het huisje van Donders gerestaureerd.
Frans Robben Fraans de Sloper hij kwam uit Berkel-Enschot en heeft in zijn 30-jarige loopbaan bij sloopbedrijf Van Hees in Tilburg talrijke markante gebouwen voor het laatst in hun oude glorie zien staan: de textielfabrieken Janssens de Horion, Swagemakers-Bogaerts en Beka, bierbrouwerij De Posthoorn aan het Korvelplein, de kerk van de Goede Herder aan de Postelse Hoeflaan, et Gasfebriek aan de Lange Nieuwstraat, het Sint Elisabeth Ziekenhuis aan de Jan van Beverwijckstraat, de zwembaden aan de Ringbaan Oost en –West, het politiebureau aan de Noordhoekring etc. Alle moesten het ontgelden tegen het geweld van de sloopkogel en ander zwaar materieel dat Frans altijd met groot vakmanschap hanteerde. In 2004, toen hij 60 jaar werd, hield hij het voor gezien en ging met prepensioen.
Mieke Robben Mieke de Gèèt ze was een simpel vrouwke dat geiten hield en woonde tegenover het geboortehuis van Peerke Donders, naast café De Schalk.
Antoon (Toon) Peter Robben (1902-’94, x 1935 Maria Jacoba Josefina van Rijswijk, 1905-1995) Jan Pèèp Hij was een boer die vroeger samen met enkele dorpsgenoten ook huisvuil ophaalde en dat deed met paard en wagen. Wanneer hij dit deed stak hij steevast een forse pijp op, naar men dacht misschien alleen om de stank te verdrijven. In het villapark, waar hij ook doorheen trok maar niemand zijn echte naam kende, noemde men hem daarom Jan Pèèp. Geboren in Berkel-Enschot, begraven in Berkel (bron: Rinus v.d. Loo)
Maria van Rijswijk, die in 1935 trouwde met Antoon Robben, zit hier als jong meisje in het midden tussen enkele medeleerlingen van een naaicursus in Berkel (coll. RAT)
Jacobus Adrianus van Roessel (1777-1863) Koob van Roessel bijnaam als inkorting van de voornaam. Was bierbrouwer op et Körvel. Brouwerij De Posthoorn werd in 1804 opgericht. In 1816 en 1840 wordt Koob genoemd als brouwer. Bekend product was het "Dubbel Korvelsch". Hij had drie zonen die ook in het brouwersvak gingen: Kees, Adrianus en Piet. In 1895, toen de kleinkinderen Jacques (1872-1942) en Marie (1873-1916) de zaak leidden, die van 1879 tot 1907 de Erven A.H. van Roessel heette (daarna weer De Posthoorn), werd het predikaat "Hofleverancier van H.M. de Koningin-Weduwe" (Emma) toegekend. Begin van de 20e eeuw had de familie drie brouwerijen. Korte tijd later moesten deze echter als laatste van de kleine brouwerijen (andere bekende namen: Witlox en De Kanter) het loodje leggen tegen brouwerij De Schaapskooi van de paters Trappisten (zie voor deze ongelijke strijd ook hoofdstuk 2: de Brèùne Bèère of Bierschaope). Het gebouw van De Posthoorn op et Körvel stond schuin achter drogisterij Stappershoef waar de Korvelseweg overgaat in het Korvelplein. Nu is daar de Calandhof.
Brouwerij De Posthoorn, Korvel (foto: coll. RAT)
Tramrailreparatie op het Korvelplein in 1929 met daarachter de gebouwen van de brouwerij Van Roessel, die er op deze foto haveloos bij staan, en rechts het hoge fabrieksgebouw van Van Dooren & Dams. De brouwerij was sinds 1921 gesloten omdat men de concurrentie met de Trappisten van Koningshoeven niet aankon (zie ook bij Marinus van der Loo, den Abt van Bèrkel en in hoofdstuk 2 bij de Brèùne Bèère of Bierschaope). In de jaren dertig heeft Van Roessel nog geprobeerd een herstart te maken, wat door de economische crisis in de kiem werd gesmoord. De andere foto, uit 1970, toont de entree van Van Roessel in een betere staat. Wat er nog overeind stond van de voormalige brouwerij werd in 1976 gesloopt om ruimte te maken voor de woonbuurt Korvelse Hofjes (coll. RAT).
Adrianus van Roessel (1816-1879) Jaoneke van Roessel zoon van Jacobus en bierbrouwer van De Posthoorn in de tijd van Koning Willem II. Deze heeft meermalen vertoefd in de gelagkamer van de familie terwijl, naar het verhaal wil, de ouweluitjes in dezelfde kamer in de bedstede lagen!
dhr. van Roessel de Roesjoe was een boer langs het kanaal ter hoogte van het Groeseind, aan de Hoeksestraat. Dit is nu (het verlengde van) de Pastoor Smitsstraat, die van de Hoefstraat schuin in de richting van de huidige Ringbaan Oost loopt.
Jacobus (Kobus) van Roessel Köpke van Roessel was een bekende landbouwer in Udenhout. Hij speelde, samen met een twaalftal andere agrariërs en de witte pater Gerlacus van den Elsen, een rol bij de oprichting in 1899 van de Boerenleenbank ter plaatse. Ook was hij in 1902 medeoprichter van de plaatselijke afdeling van de Boerenbond. Deze oprichting vond in dat jaar plaats in zijn boerderij in de Berkhoek. De Boerenbond Udenhout viel in het kader van de gemeentelijke herindeling vanaf 1997 echter onder de in Tilburg gevestigde ZLTO en verloor haar zelfstandig bestaan. In Udenhout werd toen een Stichting Isidorus opgericht, om in 2002 in elk geval het 100-jarig bestaan van dit voor de Uunentse gemeenschap zo belangrijk gebleken instituut te kunnen vieren.
Joannes (Jan) Cornelis Christianus van Roessel (1925-2011, x Marie-Louise “Louisa”, geb. 1926) Speler van de Eeuw
Jan van Roessel wordt op handen gedragen na het laatste fluitsignaal van de met 2-1 gewonnen uitwedstrijd tegen Ajax, waarmee Willem II in 1952 landskampioen werd. Dit gebeurde twee jaar vóór de invoering van het betaald voetbal (coll. Willem II)
hij was een echte clubicoon bij Willem II toen hij begin 21e eeuw werd uitgeroepen tot Speler van de Eeuw van Willem II. Dat Jan van Roessel in 1950 overstapte van stadgenoot Longa naar Willem II was voor die tijd heel opzienbarend, maar de nieuwe Tsjechische coach Frantisek Fadrhonc zag veel in de robuuste spits die vooral beroemd werd om zijn snoeiharde kopballen. Jan van Roessel speelde van 1951-’58 totaal 168 wedstrijden voor Willem II waarin hij 152 keer scoorde: een zeer respectabel moyenne. In de zes interlands die hij speelde, waarvan de eerste al in zijn periode bij Longa, scoorde hij vijfmaal. Coach Fadrhonc leidde Willem II met Jan van Roessel tweemaal naar het landskampioenschap, te weten in het seizoen 1951-‘52 en 1954-‘55. De officiële kampioensschaal voor de laatste titel werd door de KNVB pas in 2006 uitgereikt aan 12 van de 18 kampioenen die toen nog in leven waren, onder wie Jan van Roessel. Op de foto is het kampioenselftal van 1951-’52 te zien met op de achterste rij v.l.n.r. Frantisek Fadrhonc, Gerrit Verrijt, Piet de Jong, Sjel de Bruijckere, Jan van Roessel, Joke Mommers en Toine Horsten. Midden: Rinus Formannoy, Frans van Loon, Piet van Beers en Toon Becx. Voor: Janus Wagener, Cees Botermans en Jef Mertens (zie ook Janus Wagener en in hoofdstuk 2: De Tricolores).
Op 5 augustus 2017 werd door Louisa, de weduwe van Jan van Roessel, op het voorterrein van het Koning Willem II Stadion dit standbeeld van Jan van Roessel onthuld, Willem II Speler van de Eeuw. Op de sokkel staan de namen van alle spelers die meer dan 100 keer in een officiële wedstrijd uitkwamen voor de club. Het standbeeld is een initiatief van de supporters van Willem II en werd vervaardigd door Wilma Bevers (foto: Geert van Erven op Facebook)
Johannes (Jan) Rokven (Best 1871 - 1960, x Geertruid Maria Seller, geb. Den Bosch 1872) den Blènde Peer was een blinde trekharmonicaspeler, die vergezeld van zijn vrouw door de straten van Tilburg ging om muziek te maken. Zijn vrouw rammelde met et cèntebèkske. Zij woonden in de Ruischvoornstraat nr. 32, nu Alverstraat. In 1941 vierden zij hun gouden bruiloft. Onbekend is waarom hij “Peer” in zijn bijnaam kreeg.
Jan Rokven en zijn vrouw, Ruischvoornstraat, 1941.
Nieuwe Tilburgsche Courant, 24 mei 1941.
Blènde Peer Rokven, gouden bruiloft 5 juni 1941 (foto: coll. RAT)
gebroeders van Rooij de Rollebol twee broers op de Hasselt die deze bijnaam moesten delen (en dus nooit ergens samen naartoe konden!?)
Antonius (Antoon jr.) Waltherus Maria de Rooij (1905-’71) de Knòrriekôoj Hij was een zoon van Antonius (Antoon sr.) Wilhelmus Gabriël de Rooij (Geertruidenberg 1867 - 1929) die in 1891 trouwde met Louisa Maria Swagemakers (1866-1950). Zij gingen in 1912 wonen in een uit 1866 daterende, voor de fabrikant Henri Peletier in ecclectische stijl gebouwde, villa in de St. Josephstraat – hoek Lancierstraat (nr. 122, bron: Brabants Dagblad, 13 aug. 2022). Antoon jr. bleef ongehuwd.
Als Antoon de Rooij jr. de Knòrrie was, dan is dit ooit zene Knòrriekôoj geweest. Na een tijd van verwaarlozing is het pand in oorspronkelijke luister hersteld door de hier poserende familie Aarts, de bewoners sinds 2005 (coll. Brabants Dagblad)
Antoon jr. hield van zingen, maar waarschijnlijk heeft deze bijnaam toch meer te maken met het feit dat hij een veugeltjesprutter was. Dit wil zeggen dat hij alles van vogels wist en zelf ook vogels hield. Antoon sr. zat aanvankelijk in de textielfabriek van De Rooij van Dijk maar stapte daar in 1912 met zijn jongste broer Sjef (zie hierna) uit. Zij namen de activiteiten over van Toon “Toontje Cognac” Brouwers (zie daar) en vormden in datzelfde jaar (1912) de Wollenstoffenfabriek Ant. de Rooij & Zn. Deze nieuwe fabriek werd in dat jaar gevestigd in een nieuw gebouw van architect Jos Donders in de St. Josephstraat (124), hoek Lancierstraat. De fabriek werd later uitgebreid tot aan de Jan Aartestraat. Het ging zakelijk zo voor de wind dat de familie zich in de jaren 1930 een Rolls Royce Phantom kon permitteren en daarvoor ook een chauffeur in dienst nam. Dat was Cornelis Braam (1891-1964) die op zijn eerste werkdag aan koetsier Van Eijck die in de Hoogvensestraat woonde vroeg, of hij bij hem thuis mocht logeren. Vervolgens is Braam daar altijd in de kost gebleven! In dit kosthuis werd hij al gauw Ome Cor genoemd. Over hem werd verteld dat hij zo prat ging op zijn chauffeurspet dat hij die binnenshuis op hield. Ome Cor is in 1964 tijdens de uitoefening van zijn dienst jammerlijk verongelukt toen hij een dochter van zijn baas ging ophalen van Schiphol. Over de toenmalige fabriek De Rooij van Dijk ging ook het verhaal, dat een van de fabrikanten Van Dijk eens een flesje met zijn urine aan een knecht meegaf en hem vroeg om dat even af te geven bij de praktijk van zijn huisarts. Deze knecht deed dit even later met de woorden: “Hier zèèk meej de zèèk van Van Dèèk”.
De fabriek van Antoon de Rooij tussen St. Josephstraat en Jan Aartestraat, die in 1964 werd gesloten. In 1974 brandde het fabrieksgebouw totaal uit (foto: coll. RAT)
Hendrica Alphonsina Johanna Maria (Henny of Zus) de Rooij-Pessers (1908-1982) et Klèèneghèdje omdat zij heel klein van stuk was. Zij was getrouwd met Josephus (Sjef) Gabriel Maria de Rooij (1908-‘72), de jongste broer van Antoon Knòrriekôoj de Rooij jr. (zie hiervoor). Deze Sjef de Rooij, niet te verwarren met de hierna genoemde "Sjefke", zat samen met zijn broer Antoon in de in 1912 gestichte Wollenstoffenfabriek Ant. De Rooij & Zn. De familie De Rooij-Pessers woonde in de Professor Dondersstraat (nr. 33). Et Klèèneghèdje was het jongste kind en tweede dochter van Bernard den Gouwen Bult Pessers (zie daar).
Josephus (Sjefke) Petrus Cornelius de Rooij (x Josephina, Catharina Arnolda Maria Janssen) Monsieur le Roy of Poen de Rooij de familiezaak (De Rooij van Dijk) had hem geen windeieren gelegd. Hij woonde in de Professor Dondersstraat, evenals zijn bovengenoemde naamgenoot Sjef. Hij heeft naar men beweerde eens een hele oplage van een boek van mr. A. Roothaert willen opkopen omdat daar een verhaal over hem in zou komen te staan waar hij het niet mee eens was! Sjefke "Poen" de Rooij kon zich naar verluidt nogal impulsief gedragen. Eens ging hij met een gezelschap dineren in een sjiek Amsterdams restaurant. Het verhaal luidde dat, toen hem bij het binnenkomen door de gerant werd gevraagd: “Waar wilt u zitten mijnheer?” hij op deze in zijn ogen overbodige vraag reageerde met het even overbodige antwoord: “Op m’n gat!” Hier bleef het niet bij, want toen Sjefke even later naar het toilet vroeg sprak de gerant vol revanchegevoelens: “Achterin het restaurant is rechts een deur, mijnheer, met een bordje waar 'Heeren' op staat, maar daar hoeft u zich niets van aan te trekken!”
Sjef de Rooij jr. de Veugel omdat hij een klein mager kopke had met daarop een neus die men eens heeft vergeleken met de snavel van een vogel. Hij werd geboren in de jaren 1940 als zoon van Sjef en et Klèèneghèdje de Rooij-Pessers uit de Prof. Dondersstraat (zie hiervoor).
Henk Rooijens (1930-2017, x Rietje Waijers 1933-2009) Smidje (1) zijn vader was bode in het in 1971 afgebroken stadhuis van Van Tulder aan de Oude Markt (zie ook hoofdstuk 4: de Boterhal), waar jonge Henk begon als fietsenbewaarder/-reparateur en manusje van alles. Daar werd hij vaak met "Smidje" aangesproken door de toenmalige burgemeester Van Voorst tot Voorst, hoewel hij toen nog maar net bezig was om een diploma op dit gebied te halen.
Ton (geb. 1946) en Wil (1948-2023) Rooijens - Bodden Tilburgs Tonneke en Stille Willie Ton Rooijens zorgde voor de velden van de hockeyclub TMHC Tilburg (1925-2011) aan de Bredaseweg. Niet alleen voor de velden, maar ook eromheen moest alles netjes in orde zijn. Hij nam dit over van zijn vader Piet Rooijens die in 1934, toen de eerste velden aan de rand van de Oude Warande in gebruik werden genomen, werd aangesteld als groundsman. Daarvoor had Piet, die naast deze velden aan de Bredaseweg op de hoek met de Zwartvenseweg woonde, zelf ook meegewerkt bij de aanleg. Piet onderhield de velden en zag toe op het gebruik ervan. Ton werd in 1946 op die plek, dus vrijwel op de velden, geboren. Hij hielp al jong zijn vader en nam in de zeventiger jaren steeds meer functies van hem over. Vader Piet overleed in 1980. Ton was verantwoordelijk voor uiteindelijk zeven grasvelden - de club was gegroeid als gras - voordat het kunstgras zijn intrede deed. Ton beheerde ook de omgeving, inclusief het clubhuis, en deed allerlei klussen die nodig waren. Met zijn vrouw Willie heeft hij jarenlang de horeca gerund. “Stille Willie” werd zij genoemd, die zo lang ook zorgde voor een schoon clubhuis. Wanneer het uitkwam greep Ton ook andere dingen aan. Hij managede zelfs het elftal van Dames 1 een tijdje. “Tonneke en Stille Willie” waren een begrip. Niet alleen in Tilburg, maar ook voor sporters van buiten die Tilburg regelmatig aandeden. Dat de hockeyclub in 2011 fuseerde met Forward maakte uiteindelijk niet veel uit. Die knusheid van weleer was heel leuk geweest, maar de nieuwe clubHC Tilburg bleef in ieder geval gevestigd aan de Oude Warande, waar Ton iedere vierkante centimeter en iedere boom kende als zijn eigen broekzak. In december 2020 kreeg hij een wijdere bekendheid, toen op de landelijke site Hockey.nl een mooie videoreportage rond hem verscheen in de serie #Samensterker, over de lotgevallen van hockeyclubs in de coronacrisis. “Tilburgs Tonneke, geboren en getogen op de club,” stond erboven (bron: Onze Club, uitgave van HC Tilburg, Tilburg nov. 2014 en www.Hockey.nl)
Ton Rooijens krijgt op 5 juli 2011, vlak voordat de TMHC Tilburg op zal gaan in de fusieclub, door voorzitter Rik Krens een hoge clubonderscheiding opgespeld vanwege zijn vele verdiensten (coll. Karel de Beer)
Elisabeth ("Betje") M. Rutten Bètje Lèk Zij dreef de winkel van bakkerij Rutten halverwege Korvelseweg (nr. 211) waar je behalve brood ook snoep kon krijgen. Deze winkel stond bekend om een luide deurbel. Het verhaal ging dat Bètje Lèk haar vingers aflikte na elk gebakje dat zij inpakte en daar haar bijnaam aan dankte (lèkke = likken. Bron: Tilburgse Herinneringen op Facebook).
Betje Rutten in de deur van haar winkel. Voor de poort: Dolf en Sjef Rutten. Foto uit 1955 (coll. RAT)
pater Henricus (Henri) Wilhelmus Franciscus
Rutten (1873 – Neu Pommern 1904)
Detail uit een gedachtenisprentje van pater Rutten. Collectie Regionaal Archief Tilburg.
hij droeg aanvankelijk een Nederlandse naam (Hendrik of Harrie) maar
werd later meer bekend als Henri, toen het duidelijk was dat hij
missionaris wilde worden en daartoe in 1885 zijn intrede deed bij de
“Fransche Paters” van de Rôoj Harte in de voormalige
lakenfabriek van Schreppers aan het Wilhelminapark (en later in het
Missiehuis aan de Bredaseweg). Waarschijnlijk bleef hij in
familiekring ook nog Ome Harrie. Hij werd geboren als de oudste zoon
in een groot en eenvoudig gezin aan de Oude Kerkstraat. Vader Jan
Rutten (x Mie Nouwens) werkte zich op van spinner tot employee van
een levensverzekeringsmaatschappij. Nog als Harrie ging hij eerst
naar de fraters die een goede kwekeling in hem zagen. Maar de roep
om naar de missie te gaan bleek toch sterker. In 1900 werd hij
priester gewijd bij de paters M.S.C. (Rôoj Harte) en droeg
zijn eerste mis op in de Heikese kerk. In hetzelfde jaar nog vertrok
hij naar de missie in de Duitse kolonie Neu Pommern op Papoea
Nieuw-Guinea. Zijn missie bleef helaas van korte duur, want in 1904
werd hij met nog negen andere religieuzen door inlanders vermoord.
Deze tien staan ook bekend als de “Martelaren van Rabaul”.
De grote familie Rutten met achter in het midden pater Henri.
Bep van de Sande Bep van het bad Dreef de horecagelegenheid van het zwembad aan de Friezenlaan, vanaf het moment dat dit bad in 1962 open ging. Friezenlaan was de naam voor een nieuwe weg die een rechte verbinding vormde tussen de ook nieuwe Zouavenlaan en het laatste stuk van de Berkdijksestraat (zie in hoofdstuk 4, den Bèrndèèk) tussen Gilzerbaan en het Dorstig Hert, welk stuk ook Friezenlaan werd genoemd. Daarmee was de hele Berkdijksestraat ten westen van de Ringbaan West “gekanaliseerd” en van naam veranderd. Slechts enkele kleine stukjes herinneren nog aan de oude uitvalsweg naar Breda. Het door bureau H. van Wesselo en J.J. van de Voorst ontworpen en door Jac. Brekelmans gebouwde zwembad werd druk bezocht, maar toch in 1995 alweer gesloten in het kader van een reorganisatie van het gemeentelijk zwembadenbestand. Onderstaande foto’s uit 1962 zijn van Tilburgse Herinneringen op Facebook.
Het zwembad aan de Friezenlaan in aanbouw. Rechtsonder zijn ook woningen in aanbouw, langs het voormalige tracé van het Bels Lijntje dat diagonaal over de foto naar linksboven loopt. Dit werd de Vierwindenlaan. De witte auto staat op het punt waar dit tracé de Berkdijksestraat kruiste. Aan deze kruising staat Wachtpost 4 nog (het witte huis). Midden boven: boerderij van Van Pelt aan de Berkdijksestraat en rechts daarnaast zijn al enkele schoolgebouwen van de nieuwe wijk te zien (Sint Christoffel jongensschool, later gemengde school, architecten A.J. Kropholler en Henricus Lambriex, 1957)
Enkele dapperen gaan gauw het pas geopende zwembad proberen.
Blik vanuit het horecadomein van Bep van de Sande over het zwembad met een vrij uitzicht over het achterland, waar wijk De Blaak nog gebouwd moet worden. Links op de achtergrond is Wachtpost 5 van het Bels Lijntje te zien en in het midden Hofstede De Blaak.
Corrie van der Sande Madonna, Miss Angel of et Zòt Corke een vrouw die zich op oudere leeftijd nog uitdost als ballerina met gymschoentjes, korte sokjes, witte handschoentjes en een gepetticoat rokje of jurkje. Zij werkte vroeger in de ijs- en fritessalon Latinia op de Heuvel. Sinds de dood van haar man woont ze in de Coba Pulskenslaan en is een bekende verschijning in het straatbeeld van de omgeving Körvel, waar ze ook wel snoep en wat geld placht uit te delen aan kinderen in de buurt.
Jan van der Sande Jan Spèk was een slager in de Noord Besterdstraat (nr. 60) die lekkere en goedkope spullen had. Vooral zijn ham en spek waren bekend. Van heinde en ver kwamen ze die bij hem kopen.
dhr. Van der Sande (geb. rond 1900) de Rakker hij woonde in de Bukskinstraat en was een echte vrijbuiter, zo een die steeds zijn eigen weg koos. Maar hij was altijd aanspreekbaar voor mensen uit de buurt, die hem alleen als de Rakker kenden.
... van der Sande de Stroebel die woonde in de wijk Hasselt
Dhr Sanders den Afklapper, of Lange Sander Hij woonde in de Van Grobbendonckstraat (Broekhoven), werkte voor deurwaarder Buddemeijer en liep vaak met een bel door de straten om bijvoorbeeld een verkoping (veiling) aan te kondigen. Men zei dat hij opvallend grote platvoeten had. Aan hem is het gezegde verbonden: “Zèèdegij en bruur van Saanders?” Dit werd gezegd tegen iemand met erg grote voeten (bron: Hans Hessels). Hij zou ook met name in Den Bèsterd bekend zijn geweest, waar hij geld (kwartjes) ophaalde voor deurwaarder Buddemeijer. Daar werd hij Lange Sander genoemd.
Mia Savenije (geb. 1940) Mia Toverfee ze kwam uit Berkel-Enschot en vertelde zelfgemaakte verhalen in streeksfeer voor kinderfeestjes en theaterfestivals. Zij deed dit in een entourage van poppen e.d. Dit geheel heette “Mia’s Mirakeltje”.
Johannes Adrianus (Jan) Schapendonk (Udenhout 1899-1983, x Adriana Maria Swaans, xx Maria den Ouden) Jan Boerkes Hij was landbouwer en eigenaar van een dubbele arbeiderswoning aan de Vennelaan in Berkel, een afgelegen plek waar geen aansluiting was op elektriciteit, gas, water en telefoon. Daarin woonde van 1934 tot 1970 het gezin Van Boxtel-Schuurmans (Harrie van Boxtel, geb. Schijndel 1905, x Geffen 1928 Nel Schuurmans, Geffen 1902 – Heesch 1981). In 1970 moest de woning worden afgebroken vanwege een ruilverkaveling. De vrouw des huizes, vanaf 1955 alleenstaand met de zorg voor vijf kinderen, werd in de buurt wel “Vrouwke van Boxtel” genoemd. Zij moest de eindjes aan elkaar zien te knopen uit de opbrengst van wat vee en haar moestuin. Nel betrok in 1970 met haar ongehuwde zoon Marinus een huurwoning aan de Rijksweg in Udenhout. Die maakte deel uit van oorspronkelijk drie arbeiderswoningen die bekend stonden als “Het Vaticaan”. Eerder woonde daar o.a. Leo “Paus” Koolen. Vrouwke van Boxtel overleed in 1981 in het bejaardenhuis Heelwijk te Heesch (bron: Rinus v.d. Loo in Weekblad De Schakel, april 2021).
De woning aan de Vennelaan in Berkel, waar de familie Van Boxtel-Schuurmans woonde (coll. R. v.d. Loo)
Boer Scheerders den Ouwe Scheer voetbalvereniging SET (zie hoofdstuk 2), in 1930 opgericht door de textielfabrikant Koos Eras, huurde grond van deze naburige boer en betaalde daar een gulden per jaar voor. Als de club niet op tijd betaalde dreigde den Ouwe Scheer de velden om te ploegen. Er zullen wel meer verhalen rond hem hebben bestaan, want bij het 75-jarig bestaan van SET in 2005 duikt bij de reünisten zijn naam nog regelmatig op.
... Scheerens Chiel Schèère werd zo vernoemd in de "Litanie van de Hasselt". Iedereen die het ernaar gemaakt had kwam in aanmerking voor een plaats in de Hasseltse Litanie. Hij of zij moest dan wel wonen in het gebied dat globaal omvatte: de Hasseltstraat, de Hasseltse kapel, de Hoeve (Reitse Hoevenstraat en omgeving), Van Hogendorpstraat en et Haajend (zie hoofdstuk 4). De Hasseltse Litanie werd gezongen op bruiloften en partijen, zoals een litanie in de kerk werd gezongen. Alleen zong men na iedere aanroeping niet “Ora pro nobis”, maar “Viva brokken lorum”. Er zijn in de loop der tijd heel wat versies geweest van de Hasseltse Litanie (zie ook hoofdstuk 4: de Hasseltse Schèùt).
Frans Schelle (1937-2019) Fraaans Schèl Zo stond hij (inderdaad drie a’s) vermeld in zijn overlijdensadvertentie, in het Brabants Dagblad van 12 maart 2019. Hij overleed als partner van Elly Overman – van Laerhoven nadat hij eerder weduwnaar was geweest van Sjaan Schelle - van Huigevoort
Dien Schellekens Dien Klèp taxichauffeuse die woonde in de Poststraat (nummer 24). Zij begon met “Tiltax” nadat rond 1935 de taxi's van Citax (Bartje Otten, Citroën), Peutax (Lohrmann, Peugeot) en anderen die met een tarief van 6 cent per kilometer rekenden, veel succes hadden. Niet duidelijk waarom zij Klèp werd genoemd.
Harrie Schellekens (Esbeek 1935 – 2022, x Mien Versteijnen) de Keizer van Enschot Zij hebben lang gewoond in de Kerkstraat te Enschot en bleven zonder kinderen. Bij zijn overlijden in die plaats waren zij bijna 60 jaar gehuwd. Harrie en zijn vrouw zijn heel lang lid geweest van het Gilde Sint Joris en Sint Sebastiaan in Enschot-Heukelom (zie in hoofdstuk 2: et Guld van Ènschot). Om de vier jaar is het altijd koningschieten op het gildeterrein achter café Mie Pieters in Heukelom. Harrie was goed daarin en had zich al verschillende keren koning geschoten. Als hij op 17 mei 2009 in een onderlinge strijd als laatste de houten vogel uit de schietboom zou schieten, zou hij keizer voor het leven worden. Dit deed hij, en daarvoor werd hij die dag als keizer gehuldigd. Ook was Harrie daarmee officieel eigenaar van al het gildezilver geworden. Het gilde kan dit afkopen door de keizer een keizerschild te schenken. Dit gebeurde op een later moment (bron: Rinus van der Loo, Berkel-Enschot)
Jan Schellekens (geb. 1933) de Schèl, later: Schell of TIJSC(o)man aanvankelijk bekend als de Schèl zoals zovelen die Schellekens heten. Later werd het Schell met een extra l, omdat internet zijn ingekorte naam met een enkele l niet accepteerde. Op de site van Cultureel Brabant heeft Schell vervolgens rond 2002 een aantal columns gepubliceerd met herinneringen aan zijn jeugd in de Hoogvensestraat. Daarheen verhuisden zijn ouders "van boven de Lijn" in 1935. Jan Schellekens heeft jarenlang als hoofdredacteur van het blad Puck een column geschreven in het Tilburgs voor supporters van de ijshockeyclub Tilburg Trappers (oorspronkelijk: Tilburgse IJs Sport Club) onder de naam TIJSC(o)man. Hij groette zijn lezerspubliek altijd met Komhoudoesaluwar. Op de lagere school noemde men hem ook wel Paoter Bavelulleke (zie hoofdstuk 2) vanwege het ziekenfondsbrilleke dat hij toen droeg, dit is een heel eenvoudige brilletje met ronde glazen in metalen frame en verende "teugels" om de oren. Jan "Schell" Schellekens uit de Hoogvensestraat had een tante die er twee honden op nahield. Het waren twee straatjoekels maar overigens lieve beesten, die vader Schellekens heel opmerkelijk "dòkter Beukers èn zene assistènt" noemde. Als er een toch vervelend was zei vader Schellekens tegen tante: "Akkem te pakke krèèg doeker zen stèrtje aaf, tot zene kòp!" Later toen Jan getrouwd was en het gezin nog bij de ouders van Jan woonde, kwam het weleens voor dat er een kind van Jan boven lag te schreeuwen. Toen dit moeder en oma Schellekens op een keer wat zenuwachtig maakte, zei opa: "Lao naa mar ligge want der kwèkt niks as ene kòp!"
Jan Schellekens (1944-2015) Jan met de Hand, de Schèl of de Schôojer was een lange blonde, haveloos uitziende man, die men heel vaak kon tegenkomen tussen het NS-station en de Heuvelstraat. Eerst vroeg hij aan de mensen op straat een kwartje, maar voerde later zijn tarief op tot één gulden. Vanaf 1 januari 2002 werd dit prompt één euro! Maar met een halve euro was hij ook al blij. Hij stond daardoor ook bekend als resp. “het Kwartje”, “de Gulden” of “de (halve) Euro”. De karakteristieke manier waarop hij zijn hand op hield heeft hem de eerste bijnaam bezorgd. Jan de Schèl ging ook de straatkrant Allee verkopen. In zijn jonge jaren werd hij bekend als een goede DJ en danser, maar kwam tijdens zijn m.o.-studie in problemen door gebruik van drugs. Eind 2000 woonde hij samen met 23 anderen, veelal drugsverslaafden, in een pension aan de Fabriekstraat.
Jan Schellekens den Bèls (2) deze Jan Schellekens woonde in Goirle
P. Schellen en familie de Peeje omdat ze peeën aten? Eenvoudige mensen die al tevreden waren als ze enkele paarden konden houden, houthakken e.d. Woonden op de Koningshoeve, naast het Cenakel (zie bij pater F. Weve).
Frans Schenkers de Rooje Sus Hij “oberde” regelmatig bij café Westerburger aan de Veldhovenring 89 en maakte daarmee zijn echte naam waar, zou je kunnen stellen. Waarom hij Rooje Sus werd genoemd is niet bekend. Bekende gasten in dit volkscafé waren o.m. Koos “de Kin” Gooijaers en Jan “Boer” van den Broek (bron: Groot Tilburgs Horecaboek, door Patrick Verbunt e.a, Tilburg 2009, pag. 246). Hier werkte ook eens Wimke Druijts (zie daar) die het syndroom van Down had. Hij sorteerde voor Fons Westerburger “het leeggoed” en kreeg dan als beloning een uitsmijter en enkele glazen bruin bier. Zoals in zoveel van deze buurtcafés waren hier uiteenlopende verenigingen op het gebied van sport, hobby en beroep thuis. Ook legden veel bezoekers aan van het nabijgelegen Concertpodium Noorderligt (1984-’98). Café Westerburger was gevestigd in een karakteristiek pand uit 1924 van architect Ide Bloem. In 2017 worden er plannen gemaakt om dit pand te renoveren tot appartementengebouw, nadat bridgesociëteit Acacia er nog 20 jaar had geresideerd.
Café Westerburger aan de Veldhovenring in 1982 (uitsnede van foto Dré van den Bogaard, coll. RAT)
Kees Scherders Boer Schèèr was een caféhouder, waar je rond de oorlog nog bier kon halen in een lampetkan als je thuis iets te vieren had. Volgens een anekdote kwam er eens een ziekenauto voorrijden omdat zijn zoon onder het eten in elkaar was gezakt. Later bleek dat alleen te zijn gekomen doordat hij teveel op had! Het café stond op de hoek van de Veldhovenring met de Nijverstraat en is een aantal jaren geleden afgebrand. Op deze plek staan nu enkele winkels en appartementen.
Kinderen van de familie Scherders (o.a. Noudje, Giel, Kees en Marie) de Kènder Schèèr bijnaam als verbastering van hun achternaam. De familie woonde in een boerderij aan de Quirijnstokstraat. Noudje werd melkboer en kwam langs de deur. Marie is vrij laat getrouwd en is toen gaan wonen in de Van Hogendorpstraat, naast slager Smolders.
Piet van Schijndel et Èèskasje hield duiven en gebruikte daarvoor een oude ijskast.
pastoor Harm Schilder (geb. Bakel 1973) de Klokkenluider hij werd na zijn kerkelijke opleiding in Den Bosch en studie filosofie in Tilburg in 2006 door bisschop Hurkmans aangesteld als pastoor van de Margarita Maria Alacoque kerk (Ringbaan West) en de Emmausparochie (Reeshof) in Tilburg. In de eerste kerk was hij de verre opvolger van de illustere bouwpastoor W.J.J. de Klijn (zie daar) en paste daar naadloos in de lijn van conservatieve pastoors na 1971. Het aantal kerkbezoekers liep echter gestaag terug. Pastoor Schilder besloot daarom, iedere ochtend om 07.15 uur de klok te luiden zoals weleer, om de mensen in de omgeving op te roepen ter kerke te komen. Dit leverde vooral klachten uit de buurt op over geluidsoverlast, die door de gemeente werden gehoord. Schilder beriep zich op de vrijheid van godsdienst. Er ontstond een slepend conflict dat tot bij de Raad van State diende. De pastoor werd uiteindelijk in het ongelijk gesteld maar hoefde niet lang te treuren, omdat in 2016 zijn werk in Tilburg erop zat. Zijn kerk werd in het kader van een reorganisatie in het dekenaat Tilburg-Goirle aan de eredienst onttrokken. Per 1 februari 2018 is hij pastoor te Bladel geworden. Harm Schilder, die de publiciteit niet schuwde en regelmatig op radio en televisie was te horen en te zien, verwierf landelijke bekendheid vanwege de klokkenaffaire.
Joannes Schoenmakers (1814-’86) Pinneke Schoenmakers Zijn vader Wihelmus (Willem) Schoenmakers (1787-1869) woonde en werkte (als wever) in de West-Heikant. Vanaf 1857 noemden Willem en zijn zonen Joannes en Francis (1821-1889) zich fabrikanten. Zij werkten onder de naam W. Schoenmakers & Zn. Na de dood van Willem (1869) gingen de zoons onder hun eigen naam verder, op het adres Linschen Hoek 282 resp. 283. De Linschen Hoek lag halverwege het toenmalige Lijnsheike, ter hoogte van het huidige Wagnerplein. In 1880 verhuisde Francis naar de Wittebollenstraat nr. 1 (Goirke) en werkte daar verder onder de naam F. Schoenmakers & Zn., maar de naam W. Schoenmakers & Zn. werd in die tijd ook nog gebruikt. In 1887 kocht Francis de fabriek van C. de Wijs en Co aan de Goirkestraat 31. Zijn twee zonen Cornelis en Wilhelmus zetten die voort onder de oude naam W. Schoenmakers & Zn. Dit bedrijf werd voortgezet door de zonen van Cornelis: Louis en Alphons, en later door de zonen van Alphons: Cees, Jacques en Ben. De fabriek brandde in 1957 af. De productie ging door in de overgenomen fabriek van buur H. Eras & Zn. in de Goirkestraat. In 1965 stopte de productie. Het verhaal van de op de Linschen Hoek gebleven Joannes Schoenmakers (1814-’86) die vanwege zijn zuinigheid “Pinneke” zou zijn genoemd, en van zijn fabriek, eindigde in 1886 toen hij kinderloos stierf (bronnen: Herman Fitters uit herinneringen van F. de Kok en Paul Schoenmakers)
... Schoenmakers et Laagend Ròggebrôod een erg geestige bijnaam, maar wat jammer dat hiervan verder niets bekend is.
Wilhelmus (Willem) Josephus Schoenmakers (1866-1917, x 1892 Huberdina Cornelia Donders 1865-1937) Willeke Tuf Willem Schoenmakers nam van zijn vader Arnoldus Schoenmakers de koperslagerij en metaalgieterij over. Hij was een energiek vakman die de technische ontwikkeling goed bijhield. Soms haalde hij hiermee de pers, zoals dit bericht in de Tilburgsche Courant van 22 aug. 1897: “De firma W. Schoenmakers-Donders, koperslagerij en gieterij aan ’t Goirke, heeft op de Nijverheids Tentoonstelling te ’s-Hertogenbosch ingezonden een oliebesparingsapparaat, te gebruiken in machinefabrieken, spinnerijen, weverijen etc.”
Briefhoofd uit 1914 van de firma W. Schoenmakers-Donders Goirkestraat 18 boven een rekening aan de gemeente (coll. RAT)
Enkele jaren eerder (1894) had diezelfde krant minder goed nieuws te melden: “De koperslager W. Schoenmakers op ’t Goirke is bij het beproeven van een petroleummotor met zijn arm tussen de kamraderen bekneld geraakt, waardoor hij ernstig gewond werd”. Maar Schoenmakers gaf niet op. In 1904 voltooide hij zijn motorfiets, met motor en al, maar die motor had nog geen carburateur en liep op gasoline. Dit primitieve concept had nogal wat moeite om aan de praat te komen, maar toen dit gebeurd was en de machine op straat stond opgesteld ging Willeke van start. Hij wilde zo lang mogelijk rijden om te kijken of de motor het hield, maar hij durfde niet ver van huis vanwege het risico dat hij stil zou komen te staan zonder hulp in de buurt. Dus ging hij rondjes rijden, vanaf de werkplaats aan de Goirkestraat om het Julianapark heen, de Hoefstraat in en via de Houtstraat terug naar de Goirkestraat. Zijn vrouw Huberdina stond met angst en beven toe te kijken en telkens als Willem passeerde riep ze hoopvol: “Willeke stoppen, stoppen!” Maar Willeke tufte stug door, rondje na rondje, tot er geen druppel meer in de tank zat! Hier had hij zijn bijnaam aan te danken.
Easy Rider avant la lettre? Hoe dan ook: een fraaie foto, genomen in de Tilburgse Goirkestraat, aan het begin van de mobilisatie in augustus 1914. De fotograaf staat met zijn rug naar het pand van Schoenmakers – Donders toe. We zien zoon Jos (Josephus Cornelis Theodorus, 1893-1977) in militair uniform, op de donkere motorfiets met kenteken N-455. Dit nummer is volgens de bron (www.deautovanmijnopa.nl) in 1906 uitgegeven aan W.J. Schoenmakers, Goirkestraat 18. Het is dus aannemelijk dat Willeke Tuf zijn experimentele zelfbouwmotor, waar hij in 1904 zijn bijnaam mee verdiende, al twee jaar later officieel geregistreerd wist te krijgen! De motorfiets op de voorgrond heeft als kenteken N-1796, uitgegeven in 1913 aan A.C. Smulders, adres Groeseindstraat 53. De berijder op deze foto werd herkend als Servaas Smulders, die woonde op Goirkestraat 30 (bron: Wim Schoenmakers op deautovanmijnopa.nl)
Willem en Huberdina Schoenmakers – Donders (foto: coll. Chantal van Erve – Schoenmakers)
Links een deel van het oorspronkelijke huis en de werkplaats van koperslagerij en metaalgieterij Schoenmakers-Donders in de Goirkestraat nr. 18, zoals die in de vijftiger tot in de zestiger jaren van de vorige eeuw er nog bij stonden. In de werkplaats lag, zoals vroeger gewoon was, zand op de vloer. Dat zal op de dag van deze foto een modderige boel zijn geweest! In 1967 werd hier een groot nieuw winkelpand geopend door Cees Frutje jr Maas (zie daar, foto: coll. RAT)
Tien jaar nadat Huberdina Schoenmakers – Donders weduwe was geworden kwam zij op deze foto (helemaal rechts gezeten) van de eerste steen legging voor het huis in de Postraat (nr. 40) van haar jongste broer Antonius (Antoon) Adrianus Donders (1868-1943, x Maria de Bont), die derde van links staat. Hun oudste broer, staand vijfde van links, was de bekende architect Jos. Donders (Josephus Jacobus “Sjef”, 1867-1960, x 1900 Anna Margaretha Hubertina Hendrikx, 1873-1949, vierde van links), die in 1909 een huis voor zichzelf had gebouwd op het adres Poststraat 42 en dit nu mocht doen voor zijn broer en buurman Antoon. De eerste steen werd gelegd door dochter Sjeffie. Het oeuvre van de productieve Jos. Donders is zó groot geworden dat het vele jaren heeft geduurd voordat er een overzicht van kon worden voltooid (zie “Het Tilburg e.o. van architect Jos. Donders,” door Wout van Bommel, verschenen in 2010 in de Tilburgse Historische Reeks. Foto: coll. Chantal van Erve – Schoenmakers)
Antonius Bernardus Arnoldus Josephus (Antoon) Schoenmakers (1899-1983, x 1927 Maria Johanna Martina Tuerlings, 1901-’85) de Man met het Treintje Antoon, de tweede zoon van Willem Schoenmakers, begon in navolging van zijn vader een koperslagerij aan het andere eind van de Goirkestraat, achter zijn huis op nr. 126. Hij werd ook bekend als “de man met het treintje”, een in 1928 zelfgemaakte modelstoomtrein die een aantal kinderen als passagiers goed kon trekken. Antoon werd in de zaak opgevolgd door zijn zoon Leo (1933-2006), die de uitvinderstraditie voortzette en doorging in de modelstoomtreinen. Maar hij bouwde bijvoorbeeld ook een stroopsoldaatjeswikkelmachine (zie in hoofdstuk 4). Een goede bekende was Theo Pels, die zelf een elektrische auto in elkaar had gezet (zie “de Pels”, hoofdstuk 4). De kinderen van Pels mochten bij Schoenmakers in zijn treintje zitten. De andere zonen van Antoon waren ook verslingerd aan de techniek. Sjef, die eerst van 1945-’55 werkte in de koperslagerij van vader Antoon, had van 1955 tot 2000 een eigen Machine Apparatenbouw en Reparatie -bedrijf en was ook actief als modelbouwer. Toine, de jongste, werd docent Techniek en Natuur aan de hogeschool, vroeger hts, met als grote hobby modelluchtvaart. Leo, die in navolging van zijn vader zich het liefst bezighield met stoomtreinen en andere machines, is ook voorzitter geworden van de Stoom Modelbouw Midden-Brabant (2001). Zie voor meer over de “uitvindersfamilie” Schoenmakers: www.geheugenvantilburg.nl/page/478/chantal-van-erve-schoenmakers
In 1945 zette Antoon Schoenmakers zijn zelfgemaakt stoomtreintje “the Little One” in, om de bevrijdingsfeesten mee op te luisteren. Het staat hier vertrekklaar op het grasveld voor de pastorie van de Goirkese kerk. Zijn zoon Leo (1933-2006) bedient de locomotief (foto: Sjef Schoenmakers)
Antoon Schoenmakers met zijn zelfgebouwd kolengestookte stoomtreintje “Little One” dat in 1946 stond opgesteld in de speeltuin van het Tilburgs Dierenpark, waar de kinderen die een kaartje hadden een rit konden maken in de “Babytrein”. Links staat een directeur van het park, Christ van Dijk (zie daar, foto: coll. www.tilburgsdierenpark.nl)
Leo Schoenmakers hier met zijn “Speedy”, in het (voet-) spoor van zijn vader en grootvader (foto coll. Chantal van Erve – Schoenmakers)
Jan Schoenmakers Sjiep Schoen was frietboer tegenover de meisjesschool van de Heikant. Uit deze friteszaak met zaal is de huidige Riddershof in de Leharstraat ontstaan.
Johanna (Jo) Philomena Maria Antonia Schoenmakers – Janssens (1889-1973) de Blêeke Bèts Op et Gurke schijnt deze vrouw met haar bleke gelaatsteint onder deze bijnaam min of meer bekend te zijn geweest. De familie kan dit echter niet meer bevestigen, maar acht dit wel mogelijk op grond van een oude foto (zie hieronder). Zij kwam uit het gezin Janssens - de Kanter en trouwde in 1912 met Aloysius (Louis) Maria Franciscus Schoenmakers (1888-1967, een kleinzoon van Francis Schoenmakers, zie lemma Joannes “Pinneke” Schoenmakers). Het gezin Schoenmakers - Janssens woonde in de Goirkestraat (bronnen: Herman Fitters uit herinneringen van F. de Kok en Paul Schoenmakers).
Johanna Schoenmakers-Janssens zien we hier op een foto van rond 1925. Zij zit op de derde stoel van rechts. Links haar man Louis en tussen hen in dochter Anny (later x Pernot-) Schoenmakers. Op de voorgrond hun zoontjes Nico (l., geb. 1921) en Louis (r., 1919) die later beiden priester werden: Nico werd kapucijn en missionaris, Louis werd broeder-econoom in het missiehuis Ave Maria. Links van Louis zit zijn vader Cees (Cornelis Wilhelmus, 1852-1926), zoon van Francis, die de fabriek op et Gurke mee groot heeft gemaakt. Rechts van Jo zit Jet Schoenmakers - Pessers, vrouw van Cees en moeder van Louis. Staand links Jo’s priesterbroer Joseph (geb. 1888) en derde van links hun oudere zus Jet (geb. 1877, x Zoetmulder). Gezien de centrale positie hier van het gezin Schoenmakers – Janssens, zou je denken dat hun koperen bruiloft de gelegenheid voor deze foto kan zijn geweest (met dank aan Paul Schoenmakers, foto: coll. RAT)
Aloijsius (Louis) Schoenmakers (1896-1963) de Leut Hij was een zoon van Wilhelmus (1862-1918) en Joanna Schoenmakers – Mommers (1859-1921) die woonden in de Goirkestraat op de hoek met de Wittebollenstraat (later kapper Sulsters). Waar zijn bijnaam vandaan kwam is niet bekend. Zelf kende hij namelijk niet veel leut in zijn leven. Wilde hij, door zich opgewekt voor te doen, zijn problemen maskeren? (bron: Paul Schoenmakers)
Willem Schoenmakers (1942-2016) Klèène Willem had een groeistoornis. Hij werkte als kraanmachinist met zwaar materieel. Was stamgast bij cafe De Plaats (later Kim's Kroeg) aan het Piusplein. Zat daar altijd op dezelfde kruk, met daaronder een bierkratje als opstapje en voetensteun. Met Klèène Willem kon je goed lachen.
Willem Schoenmakers op zijn speciale Plaats (foto: coll. Toine van Corven)
Gerard Schoonis Gròtje Schoonis Verbastering van z’n voornaam. De naam Gerard kwam op verschillende manieren verbasterd voor (zie: WTT onder Gratje). Schoonis is heel lang timmerman geweest bij aannemer Sjef van Huijkelom, Goirkestraat ter hoogte van Lambert de Wijsstraat (bron: H. Fitters uit herinneringen van F. de Kok)
de gebroeders Josephus (Sjef) Adrianus Maria (1873-1953, x Anna M. Hoofs), Antonius (Anton) Josephus (1874-1938, x Anna M.E. Hamers) en Franciscus Josephus (1872-1952, x Elisabeth M. Boes) van der Schoot den Houten, IJzeren en Koperen Van der Schoot hun vader Wilhelmus (Willem) Antonius van der Schoot (1838-1894, x 1867 Maria Theresia Ader, 1841-1919) vestigde zich in 1865 als messenmaker op de Heuvel. In 1867 verhuisde hij naar de Tuinstraat en begon daar ook een smederij. In 1872 vestigde hij aan de Willem II-straat een ijzerhandel. Na zijn dood in 1894 ging zijn weduwe door en breidde de zaak uit ten behoeve van haar kinderen. In 1895 vestigde zij aan de achterzijde (zie ook hoofdstuk 4: IJzerstraat) een machinaal aangedreven ijzer- en kopergieterij, Wed. Van der Schoot waarin Franciscus en Anton gingen werken. In 1898 werd het predikaat hofleverancier toegekend door de koningin-regentes Emma (in 1988 vernieuwd door koningin Beatrix). In 1905 brandde de ijzergieterij uit. In hetzelfde jaar nog verhuisde de ijzerhandel naar de Heuvelstraat waar een modern winkelpand betrokken werd (architect F.C. de Beer, met een betonnen constructie, elektrisch licht, lift en centrale verwarming). Daar werd de fa. W. van der Schoot onder leiding van "den IJzeren" Anton, en later diens zoon Fons en dochter Jet, een in de hele stad zeer bekende zaak. In het pand aan de Willem II straat (nr. 56), met de karakteristieke gietijzeren sierpilaren waarin leeuwen die ambachtelijke symbolen vasthouden, is begin 21e eeuw heel treffend Steel Stuff gevestigd, een winkel in modieuze metalen interieurproducten. Daarna de Thaïse massagesalon Chockdee.
Overzicht firma W. van der Schoot: op de voorgrond de ijzerhandel sinds 1872 aan de Willem II straat, met daarachter de ijzer- en kopergieterij sinds 1895 aan de later hiernaar genoemde IJzerstraat.
De ijzerhandel met winkel van W. van der Schoot aan de Heuvelstraat sinds 1905
Alphonsus (Fons) Johannes Wilhelmus Maria van der Schoot (1910-’93, x Maria Arnolda Anna Schraven, 1911-2003) de Onderburgemeester van Vrouwenpolder Fons nam de zaak W. van der Schoot van zijn vader Anton in de Heuvelstraat over en bouwde deze uit tot een bekende zaak in ijzerwaren voor doe-het-zelvende heren (duizenden laden, met spijkers en schroefjes, als je binnenkwam links). Later kwam er een afdeling huishoudelijke artikelen bij voor de dames (rechts van de ingang) die werd beheerd door "ons mevrouw" Riet van der Schoot-Schraven. Deze zaak, ook bekend van het motto: "Ga naar Van der Schoot" bevond zich tegenover de Italiaanse ijssalon van Lorenzo. Fons van der Schoot werd opgevolgd door zijn zoon Fons jr. (geb. 1945), die in zijn jonge jaren bekend was als drummer in beatband Les Cruches (waar de later van Doe Maar bekende Henny Vrienten ook in speelde). De zaak is nu een groothandel die levert aan de bouw en industrie, heet Van der Schoot Destil en is niet meer gevestigd in de Heuvelstraat maar op industrieterrein Kraaiven aan de Laurent Janssensstraat. Destil heeft na overnames nu meer dan twintig vestigingen waarvan het merendeel in Zuid-Nederland en is bekend als hoofdsponsor van de Tilburg Trappers (ijshockey). Fons van der Schoot sr., getrouwd met Maria (Riet) Schraven (de achtste dochter van de Reus van Broekhoove Schraven, zie hierna) was een van de eersten die in de jaren 1950 een vakantiehuisje ("Entre Nous") kocht in Vrouwenpolder. Deze plaats op Walcheren werd in die jaren een geliefd vakantieoord voor veel Tilburgers. Dit speelde zich af vóórdat daar de afsluitdam van het Veerse Gat werd gelegd. De voorzieningen in het bungalowpark waren in het begin nog primitief. Als je er een probleem kreeg dan kwam dat (“zul je net zien”) op zondag, als de zeer christelijke plaatselijke bevolking in verband met de voorgeschreven zondagsrust geen hand mocht uitsteken. Het motto was dan: "Ga naar (Fons) van der Schoot," die kon altijd wel iets regelen. Zijn invloed was groot en hij kende de echte burgemeester, mr. De Kam, heel goed. Daarom gold hij voor de vakantievierende Tilburgers daar als de onderburgemeester. Zelf was Fons niet zo'n fanatieke badgast. Hij ging in de vakantietijd meestal alleen in het weekend naar Vrouwenpolder, maar zat wel in een comité dat er allerlei activiteiten organiseerde. Fons van der Schoot was de peetoom van Ivo de Wijs (zie voor deze familierelatie hierna bij Jacobus Henricus de Reus van Broekhoove Schraven).
prof. Dirk Bernard Joseph (Dick) Schouten (Frankfurt am Main 1923 – Oisterwijk 2018, x Ria Lambers) DéBéJé Hij was bekend als professor in de algemene economie aan de Katholieke Hogeschool Tilburg (nu Universiteit van Tilburg) en werd vaak naar zijn initialen DéBéJé genoemd. Zijn ouders weigerden de kant van Hitler te kiezen en vluchtten voor de oorlog naar Nederland. Dick ging in Eindhoven naar het gymnasium en studeerde daarna economie in Tilburg. Hij haalde in 1946 zijn doctoraal, ging werken bij het Centraal Planbureau en promoveerde in 1950 cum laude op zijn proefschrift “De Overheidsfinanciën in de Volkshuishouding”. In 1954 volgde hij prof. Cobbenhagen in Tilburg op als hoogleraar in de algemene leer en geschiedenis van de economie. Als pleitbezorger van de macro-economie kreeg hij grote invloed op het economisch denken in ons land. In 1958 werd hij kroonlid van de Sociaal-Economische Raad (SER) en bleef dit meer dan dertig jaar, een record. Bekend was rond 1960 de polemiek met vakgenoot Jan Pen uit Groningen, die hij in de collegezaal wel als “Jan met de Pen” aanduidde vanwege diens gewoonte om in een populaire schrijfstijl de lezers laagdrempeliger te benaderen dan hijzelf deed met zijn ingewikkelde economische modellen. Bekend was ook zijn “Plan Schouten” uit 1982, dat hij voor de regering opstelde om de ingezakte economie weer tot leven te wekken. Rond die tijd hakte de economische crisis er diep in: hoge structurele werkloosheid met groeiende sociale onrust, steeds meer bedrijven die moesten sluiten of afslanken en oplopende begrotingstekorten bij de overheid. In zijn rol bij de SER moet Schouten het slagveld goed hebben kunnen overzien. Het tripartite overleg (sociale partners en overheid) bracht geen oplossing in zicht. Toen dit vastliep schreef Schouten zijn eigen plan. Zijn op macro-economische inzichten gebaseerd pakket (generieke) maatregelen zou een effect hebben dat hij vergeleek met “zelfrijzend bakmeel”: nu allen even goed op de tanden bijten, maar daarna zul je zien dat het over de hele linie beter gaat. Tot zijn afgrijzen deed de regering niets met zijn plan, omdat deze aanpak niet aansloeg bij politici die met eigen stokpaardjes wilden scoren. In beeldspraak: het was kiezen tussen forse maatregelen nú om alles brandveilig te maken (plan Schouten), óf niets doen en pas als het ergens mis ging met de brandblusser eropaf en zien wat er nog te redden viel. De politiek koos voor het laatste. “Op zien komen spelen,” werd dit ook wel genoemd. De economische crisis sleepte zich dan ook nog een tijd voort. Alleen door een miljardengreep uit de pensioenkassen te doen, lukte het de overheid toch om de eindjes van de rijksbegroting aan elkaar te knopen, maar dat was géén “Schouteniaanse” methode! Des te groter was de waardering voor Schouten in de wetenschappelijke wereld. Hij had boeken geschreven die tot de standaardwerken werden gerekend in de economische literatuur en kreeg hoge (ere-) functies en onderscheidingen. Zo werd hij in 1975 benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen en in 1988 tot Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau.
DéBéJé Schouten in 1983 (coll. Nationaal Archief, Den Haag)
Prof. D.B.J. Schouten, op hoge leeftijd nog genietend van zijn onafscheidelijke pijp (foto: Brabants Dagblad van 5 febr. 2018 bij necrologie DéBéJé Schouten, door Stephan Jongerius)
Jacobus Henricus (Henri) Schraven (1876-1945, x Catharina Maria Eijsbouts, 1873-1954) de Reus van Broekhoove werd geboren in Meerlo, trouwde in 1900 in Asten met de oudste dochter van de grondlegger van de bekende klokkengieterij. Zij kregen elf kinderen. De oudste negen waren dochters en de jongste twee zonen. Dochter acht Riet (geb. 1911) trouwde met Fons van der Schoot (zie hiervoor) en dochter negen Jet (geb. 1913) met de Tilburgse traiteur De Wijs. Een van de zonen van De Wijs-Schraven, Ivo de Wijs (geb. 1945), is landelijk bekend geworden als tekstschrijver, radiopresentator en cabaretier (zie ook bij Caroline de Wolmèrrie de Wijs). In de familie De Wijs was het lang traditie om samen pakjesavond te vieren. Zo kon het gebeuren dat begin december 2000 het pas verschenen Tilburgs Bijnamenboek via Sinterklaas in hun familiekring belandde. Voor deze betrokken (ex-)Tilburgers was hiermee de avond goed, merkte ik uit de uitvoerige reactie die Guido, de jongere broer (geb. 1947) van Ivo, namens de familie instuurde. De suggesties die zij aandroegen werden verwerkt en liggen hier vast.
De molen van Schraven-Eijsbouts aan de Broekhovenseweg in 1906, met ervoor et muldershèùs en rechts het toegangshek naar speeltuin de Molenhof (uit Tilburgse Herinneringen op Facebook, coll. RAT).
Henri Schraven, De Reus van Broekhoove, die zijn bijnaam te danken had aan zijn fors postuur, kocht in 1900 de in 1862 gebouwde stellingmolen "Het Vertrouwen" aan de Broekhovenseweg (later: op de hoek met de Ringbaan-Zuid) van Hendrik van Gorp, wiens vader Johannes de molen had gebouwd. In deze oorspronkelijke koren- en schorsmolen vestigde de Reus van Broekhoove de meelhandelsonderneming Schraven-Eijsbouts, die de belangrijkste in zijn soort werd van midden Brabant in de twintigste eeuw. Tot 1915 was er een koffiehuis en herberg in et muldershèùs van de molen, die toen "De Vooruitgang" heette, met ernaast speeltuin Molenhof. In 1937 verhuisde de firma Schraven-Eijsbouts naar de Piushaven. In die tijd is de molen ontdaan van wieken en kap. Pas veel later (tussen 1982 en ‘85) werd zij gesloopt om plaats te maken voor een woongebouw. Er waren tot het midden van de 20e eeuw op diverse plaatsen in Tilburg bekende molens in bedrijf, zoals enige van de familie Teurlings (zie hoofdstuk 4: Teurlings Molentje). Men zei wel: “Teurlings zwaajt òn et Ròsmooleplein, Schraven zwaajt op Broekhoove en mölder Matthijssen zwaajt in den Èlzestraot.” Henri Schraven werd in zijn bedrijf opgevolgd door zijn jongste twee kinderen, de zonen Mathieu (of Thieu, 1915-‘96) en Johan (1920-’94). De oudste van deze twee, Thieu, trouwde met Thea van Kordelaar. Hun oudste zoon Jacques (geb. 1942) werd directeur van Koninklijke Shell Nederland. Van 1999 tot 2005 was hij voorzitter van de landelijke werkgeversvereniging VNO-NCW. De Graan- en Meelhandel van Schraven-Eijsbouts, die in 1966 nog fuseerde met de Koninklijke Mengvoederindustrie Meulemans te Ravenstein, hield in 1969 op te bestaan.
Mathieu Schraven in 1935 (foto:www.deautovanmnopa.nl)
De molen aan de Ringbaan Zuid waar de handel in meel en granen van Schraven Eijsbouts van 1900 tot 1937 was gevestigd, heeft er nog jaren zonder wieken en kap bij gestaan. Met moeite is op de zijgevel nog de naam van de firma te lezen en de woorden magazijnen, meel, granen en Piushaven (waar Schraven Eijsbouts in 1937 naartoe verhuisde). Achter de molen staat de kerk van de parochie Broekhoven II, waarvoor de eerste steen was gelegd in 1924. Deze creatie van architect Jos Donders heeft amper 50 jaar bestaan: in 1974 werd ze al afgebroken. De foto zal rond 1960 zijn genomen.
Bedrijvigheid bij Schraven-Eijsbouts aan de Piushaven (foto:www.deautovanmnopa.nl)
Thieu Schraven (geb. 1945) Jean-Paul Belmondo kleinzoon van de Reus van Broekhoove (zie hiervoor) en genoemd naar zijn vader (Thieu). Hij werd vanwege zijn uiterlijke gelijkenis ook wel genoemd naar de beroemde Franse filmster, stuntman en versierder Belmondo. Thieu trouwde met Marie-Louise Remmers, een dochter van Jan "Meenie" Remmers (zie daar).
dr. Albertus (Bert) Antonius Josephus Schuerman (Stoppeldijk 1906 - 1977) Den Dòkter (2) was huisarts, maar vooral bekend omdat hij liefst ruim 30 jaar voorzitter is geweest van voetbalclub Willem II en werd met name in die omgeving Den Dòkter genoemd. Hij woonde en hield praktijk in een groot huis op de hoek van de Groenstraat en de Broekhovenseweg dat Castagnola heette en later moest wijken voor de bouw van de supermarkt Lekker en Laag. Oorspronkelijk uit Hulst (Zeeuwsch-Vlaanderen) afkomstig vestigde Schuerman zich in 1933 in Tilburg. In 1936 werd hij bestuurslid en in 1946 voorzitter van Willem II, wat hij tot zijn dood bleef. In zijn periode als voorzitter nam Den Dòkter ook wel de taak van medisch verzorger op zich. Als een voetballer onder de wedstrijd geblesseerd raakte en hij het veld op moest, ging dat met zijn zware postuur moeizaam. Op een keer werd er vanaf de tribune geroepen: "Kèk toch es hoe die der tussenöt naajt!" De praktijk van Schuerman werd in 1971 overgenomen door zijn zoon Fons die er tot zijn vervroegde pensionering in januari 2004 huisarts was. Ook was Schuerman junior van 1971 tot 1988 clubarts van Willem II. Dr. Bert Schuerman huurde huize “Castagnola” van de eigenaar van naastgelegen autobedrijf. Oorspronkelijk was dit huis in 1911 gebouwd in opdracht van Manille Bogaerts, die om de hoek aan de Groenstraat een bedrijf had in landbouwmachines e.d. en heette eerst dan ook “Huize Agricultura”. Toen dit bedrijf in de crisisjaren rond 1930 failliet ging, werden alle grond en opstallen gekocht door de buurman die aan de Broekhovenseweg een autobedrijf had. Deze verhuurde zoals gezegd in 1933 het huis aan Den Dòkter. Die vroeg aan zijn huurbaas of hij de naam mocht veranderen in “Castagnola” vanwege drie grote kastanjebomen die er stonden, en dat mocht. In het fabrieksgebouw vestigde zich Mutsaerts Kinderwagenfabriek (zie Charles Mutsaerts).
Voorzitter Schuerman (links) stelt de spelers van Willem II voor aan Koningin Juliana (rond 1960). De hand die wordt geschud is van Frans van de Luijtgaarden (foto uit: Willem II, 40 jaar Betaald Voetbal deel 1, door Kees Kolen, Tilburg 1998).
De oude situatie aan de Broekhovenseweg op de hoek met de Groenstraat, ruim vóór 1933 toen het huis nog “Agricultura” heette. De nog jonge kastanjebomen staan opzij, langs de Groenstraat. Rechts het bedrijfsgebouw waar later Mutsaerts Kinderwagens zich vestigde.
Onder het voorzitterschap van den Dòkter viel er weleens wat te vieren bij Willem II. Hier wordt hij op de handen gedragen van v.l.n.r. Rinus Formanoy, Piet van Beers en Jan van Roessel (coll. Willem II).
Zoon Frank Schuerman mocht de bloemen voor zijn vader aannemen, toen die in maart 2023 postuum werd benoemd tot erelid van Willem II. Naast hem Pia Arts, die dit deed voor haar vader Pius Arts (zie daar. Bron: BD 12.03.23, foto: Pro Shots, Toin Damen).
Janus C. Schults den Broekhoest Hij was kastelein die naar men zei last had van “winderigheid”, vandaar de bijnaam. Hij werkte in een buurtcafé op de Koningshoeven (nr. 125) dat bekend stond als “Nort Schults” naar de vader van Janus, Naris Schults, die de zaak zeker al in 1940 runde. Er werd gekaart en gebiljart en er was een vogeltjesclub thuis. Janus Schults, die niet zo’n kastelein-type was, had overdag een andere baan. Zo stond hij in het adresboek 1953 vermeld als kantoorbediende. Zijn vrouw Cor deed dan het meeste werk in het café. Zo’n “gedeelde werkplek” kwam wel meer voor. In 1970 werd het café gesloten (zie in het Groot Tilburgs Horecaboek door Patrick Verbunt en Dinga de Bruijn). Café Schults wordt ook wel vermeld op het adres Hoevenseweg 125. In 1900 kwam het hele tracé vanaf de huidige Sint Josephstraat tot de A58, destijds: “Van de herberg De Hoed (ook bekend als ‘In den Hoogen Hoed’, zie bij Charles Bastings) tot de grensscheiding met Moergestel,” officieel Hoevensche weg te heten. In 1924 werd het grootste deel van deze weg, te weten van de Piushaven tot de genoemde grensscheiding, officieel De Koningshoeven genoemd, welke naam al in de 19e eeuw (officieus) werd gebruikt voor het gebied waar Koning Willem II een aantal hoeven met veel grond bezat. Later werd het wegdeel van de Sint Josephstraat tot de Piushaven de Prinsenhoeven genoemd en van Piushaven tot de inmiddels dit gebied doorkruisende Ringbaan Zuid de Hoevenseweg. Het deel dat De Koningshoeven bleef, begon hierdoor pas iets ten zuiden van de Ringbaan Zuid (nu: bij het Bastion hotel) en gaat nu tot het viaduct over de A58). Door deze opdeling van de route komt nummer 125 niet meer voor en is er ook niets meer te zien dat herinnert aan het vroegere café Schults (zie ook: De straten van Tilburg door Ronald Peeters, Tilburg 1987, pag. 88)
Café Schults rond 1960 (coll. RAT)
Louis Schuurkes sr. en jr. de Loowiekes medio 2004 werd het feit gevierd dat kapsalon Schuurkes aan de Korvelseweg toen 75 jaar bestond en daar al lang niet meer weg te denken is. In 1929 werd de zaak door Louis en Jeanne Schuurkes opgezet in de Mariastraat, in 1937 verhuisden ze naar een pand aan de Zomerstraat, waar ze wegens een binnenstadsreconstructie in 1961 uit moesten. Vanaf dat jaar zijn ze gevestigd aan de Korvelseweg. In 1968 nam hun zoon Louis de zaak over, die in 1987 zíjn zoon Louis verwelkomde in de zaak. Enzovoort? In 1989 begon dochter Marion naast de heren- een damessalon.
Jan Sebregts Ootje Jan werkte op et Gasfabriek en praatte hakkelend.
Toon Seebregts Toon Lèk of Toon Zêep textielarbeider uit de Hoogvensestraat. De reden van zijn eerste bijnaam is niet bekend, de tweede is een verbastering van de achternaam die ook bij Zeebregts voorkomt.
Henrica (“Riek”) Josefina Maria Segers (Enschot 1918 – Udenhout 2022)
Franciscus (Frans) Theodorus Lucien Marie Siemer (Gorinchem 1887 - Tilburg 1966), tijdelijk pater Patroclus de Siemer, den Olliemeuleman of de priester-bohémien
De Siemer in zijn kamer in de Oliemeulen (foto: coll. RAT)
priester/pater, leraar Frans, Duits en aardrijkskunde aan het St.-Odulphuslyceum, waar hij ook nauw betrokken was bij vereniging NOS. Geestelijk leidsman van studenten Leergangen en Kunstacademie. Was zelf verdienstelijk beeldhouwer, houtsnijder, graficus, schrijver/dichter en regisseur. Samengevat kon men hem leraar, kunstenaar en inspirator noemen. Woonde lang in de Oliemeulen, Reitse Hoevenstraat 30 (zie hoofdstuk 4, Oliemolen 2) waar het altijd een komen en gaan was van studenten die er discussieerden over kunst en cultuur. Aan deze tijd herinnert de tweede bijnaam, die ook de titel was van een lied dat studenten van Sint Leonardus (of kortweg “Leendert”, zie hoofdstuk 2 en zie hoofdstuk 4 onder Vòskes) over hem hadden gemaakt. Bekend waren de wandel- en fietstochten die Siemer organiseerde voor zijn leerlingen en studenten. Tijdens deze omzwervingen werden er volop schetsen van de omgeving gemaakt. Op 17 juni 1962 werd in Hilvarenbeek op grootse wijze het gouden priesterfeest van de Siemer gevierd. Dit volksfeest, dat buiten zijn medeweten door vrienden voor hem was georganiseerd, nam het gehele centrum van die plaats in beslag. De Siemer heeft de laatste circa zes jaar van zijn leven gewoond in het klooster van de zusters Franciscanessen aan het Wilhelminapark (hoek Dr. Nolensstraat). De Siemer was met P.C. de Brouwer (zie daar) betrokken bij de paterskwestie. In zijn tijd bij de Fraters van Tilburg ging hij door het leven als pater Patroclus. Beide priesters waren bezield van de Brabantse zaak en wilden via Brabantia Nostra een herwinning van het Brabants zelfbewustzijn bereiken. Dit katholiek "Brabantisme", ontstaan uit het Brabants Studentengilde van Onze Lieve Vrouw, kwam in 1935 naar buiten met het tijdschrift Brabantia Nostra. Onder haar aanhangers hoorde een grote groep Brabantse beeldende kunstenaars en schrijvers zoals Frans van der Ven (1907-1999, pseudoniem: Frank Valkenier) en de elders in dit boek vermelde Luc van Hoek, de gebroeders Frans en Kees Mandos, Jos Zeegers, zuster Oda Maria (Swagemakers) en de architect Jos. Bedaux. Zij deelden hun liefde voor kunst en cultuur met het katholieke geloof en een regionale trots. Aan de heilige Maria werd toegeschreven dat de provincie Noord-Brabant de oorlog redelijk overleefde en op een relatief vroeg tijdstip werd bevrijd van de Duitse bezetter. Daarom werden er na de oorlog in de provincie tal van mariakapelletjes gebouwd, waarvan een aantal was ontworpen door Jos. Bedaux. De Siemer heeft onvergetelijke indruk gemaakt met zij humor, grillen en grollen op degenen die les van hem hebben gehad aan het Sint-Odulphuslyceum. Zijn creativiteit op velerlei terrein is legendarisch. Van zijn hand is ook het Lied van de Brabantse Eer, dat op het Sint-Odulphuslyceum werd gezongen op hoogtijdagen tot ver in de jaren 1950. Dit loflied op de H. Maria paste volmaakt in het gedachtengoed van de Brabantia-Nostrabeweging. Over het Lied van de Brabantse Eer schreef Gerard “Catweazle” Steijns (zie ook hoofdstuk 3) in het gedenkboek 100 jaar Sint-Odulphus: "Zo zongen wij na afloop van de missen op hoogtijdagen van de school in de kerk van Noordhoek met de Schola Cantorum onder leiding van leraar lichamelijke oefening Goosen uit volle borst nog steeds het door Frans Siemer geschreven 'Lied van de Brabantse Eer'. Onder begeleiding van de kerkorganist Paymans die voor die gelegenheid letterlijk alle registers openzette, schalde over de hoofden van onze medeleerlingen dan de door ons uiteraard verkeerd geïnterpreteerde mededeling dat: “de Brabantse man en de Brabantse vrouw geslacht aan geslacht en in eeuwigheid” Maria moeder en hertogin van Brabant trouw zouden blijven, en dat alles nog wel mee (citaat:) “'t kruis in 't hart en 't kruis in 't hoofd."
Het Lied van de Brabantse Eer, Frans Siemer (ill. Theo van Delft).
J. en A. Simons-Van den Brink De Pötjeskôopman en Antje Zij werd Antje genoemd, en begon als marktvrouw en winkelierster in galanterieën. Hij breidde het assortiment uit tot huishoudelijke artikelen. Hun zaak J. Simons-Van den Brink, vanaf 1912 aan het Smidspad (nr. 6), verhuisde rond 1950 naar de Nieuwlandstraat (zie foto hieronder en et Radioplèntje in hoofdstuk 4). In 2000, wanneer de zaak in totaal 88 jaar heeft bestaan, moeten Jan en Bea Simons (de derde generatie, beiden zijn 55 jaar) besluiten om deze bij gebrek aan opvolging te beëindigen. De zaak J. Simons-Van den Brink werd begin twintiger jaren ook bekend doordat zij als een van de eerste in Tilburg de autobus exploiteerde voor personenvervoer. De Pötjeskôopman (bron: H. Fitters uit herinneringen van Frans de Kok op cubra.nl) had kennelijk een ondernemende geest en wilde zijn grenzen verleggen. Simons onderhield een dienst van de Heuvel via et Gurke naar den Haajkaant èn trug. Bij hun poort aan het Smidspad hadden ze een grote hap uit de muur gehaald, omdat anders de bus met zijn brede spatborden er niet kon indraaien! Nu kwam het kort na de Eerste Wereldoorlog meer voor dat particulieren wilde busdiensten gingen onderhouden. Andere van deze diensten waren die van Van Meerendonk, tegenover het kerkhof van et Gurke en die van GEMT (Groenen En Mallens Tilburg). Dit duurde echter niet lang, want in 1926 kreeg de Tilburgsche Brockway Bus Maatschappij, genoemd naar een Amerikaanse producent van autobussen, een concessie voor zeven jaar van de gemeente om het locale busvervoer te onderhouden (zie in hoofdstuk 4: Brok-Wee).
De Ford-bus van J. Simons-Van den Brink is startklaar voor vertrek op het traject Heikant – Goirke – Heuvel. Naast de bus staat chauffeur Antoon van den Brink. Voorin zitten Jan en Cor Simons. Op de dakrand (moeilijk te zien) een reclametekst voor het Roomsch Leven. Het kenteken voor het voertuig werd (bron: www.deautovanmnopa.nl) in 1923 uitgegeven op naam van J. Simons, Smidspad 6 (foto: Frits Robben, coll. RAT)
Ongeveer vijftig jaar lang konden de Tilburgers op deze prominente plek in het winkelcentrum bij J. Simons-Van den Brink terecht om hun pötjes èn pènnekes te kopen (foto: Jan Brieffies 1961, coll. RAT)
Noud van Sluijsveld (geb. rond 1900) de Goj woonde in de Oude Hoeksestraat (nu pastoor Smitsstraat). Men zei de Goj, hoewel deze bijnaam kwam van goej, te weten Noud van de Goeje. Familie van hem had een groentezaak in de Groeseindstraat.
C.F. Smarius, jezuïet (1823 – Chicago 1870) de Lacordaire van Amerika hij vertrok in 1841 naar de V.S. waar hij een geliefde pastoor werd en bekendheid verwierf door zijn redenaarstalent. Zo nam hij het met succes ten overstaan van zo’n zevenduizend toehoorders op tegen een beruchte methodistenpredikant. De bijnaam die hij daar kreeg verwees naar een beroemde Franse priester-jurist. In 1865 verscheen een bundel met preken van hem, getiteld: “Points of Controversy, a Series of Lectures” (tweede druk in 1867). Bij zijn overlijden niet lang daarna was Smarius pastoor in Chicago.
Theo Smarius Toet Smarius een zoon van de bekende bakker. Dit bekende familiebedrijf op de plek waar de Ringbaan Noord uitkomt op de Hasseltrotonde werd verkocht aan Bolletje.
Maria Anna (Miet) Smetsers (Berkel-Enschot 1905 – 2006, x Berkel-Enschot 1935 Lambertus Bakkers uit Tilburg, 1900-‘88) Miet de Bèkker Haar huwelijk met Lambertus (Bart) Bakkers leverde Miet de bijnaam op. Op haar aandringen ging Bart niet door als boer (maar vond wel werk bij de Boerenbod), want het gezin waar Miet uit kwam was van het boeren bepaald niet rijk geworden. Dat was het gezin van Marinus Smetsers en Adriana Maria Verstijnen uit Hoog Heukelom (toen nog bij Berkel-Enschot horend. Zie meer over Heukelom in hoofdstuk 4 bij et Guld van Ènschot). Dit was een kinderrijk, naar later bleek ook sterk, gezin. Niet alleen Miet werd meer dan 100 jaar, ook haar broer Ties (1917-2021) bereikte de leeftijd van de zeer sterken en haalde liefst bijna 104 jaar! Bovendien hadden zij een broer en een zus die resp. 96 en 92 jaar zijn geworden. Miet moest al jong aan het werk en kwam terecht in Tilburg Noord, bij boer Vugts. Daar, in de Heikant, leerde zij haar Bart kennen. Na zijn overlijden in 1988 verhuisde Miet naar Woonzorgcentrum De Heikant. Toen zij daar 100 jaar werd, in 2005, kwam burgemeester Vreeman haar persoonlijk feliciteren, in vol ornaat en met een hartelijke omhelzing. Voor Miet de Bèkker, die zoveel had zien veranderen maar toegaf zelf altijd wat boersheid te hebben behouden, was dit een groot moment (bron: Rinus van der Loo, en Hub Dohmen in het BD van 13 april 2005).
Grafsteen op de begraafplaats Petrus Donders in Tilburg Noord.
Marinus Smetsers (1895-1964, x 1925 Elisabeth Joanna Maria van Deursen, 1899-1989) den Bèèr Geboren in Berkel-Enschot. Zij woonden aan de Bosscheweg in Enschot, waar gezegd werd dat de vrouw des huizes de meest beklagenswaardige inwoner van het dorp was, want: “Ze heej ne bèèr van en meens èn vèèrekes van jong.” De moeder van Marinus heette Joanna de Beer. Of dat ook iets met de bijnaam te maken had is onbekend. Den Bèèr stierf 1964 in Tilburg en werd begraven in Enschot. Zijn (“beklagenswaardige”) vrouw, die in Tilburg geboren was, stierf daar ook (bron: Rinus v.d. Loo)
Marinus en Elisabeth Smetsers – van Deursen (coll. myheritage.com)
Cornelis Smeulders (1852 - 29 oktober 1930) Kiske de Paoter
Cornelis 'Kiske de Paoter' Smeulders, geschilderd door H.F.J. Weijers in 1891. Collectie Stadsmuseum Tilburg.
hij zong liedjes voor de kinderen op straat en bij scholen, hield ook preken staande op een kistje en leek met zijn lange, grijze baard en haren veel op een missiepater. Ze zeiden dat hij zelf dacht dat hij een pater was. Woonde op et Körvel, omgeving (huidige) Nieuwe Goirleseweg.
Jan-Baptist Smeulders Tiest den Bullebak hij was aannemer in de Hasselt
Toos Smeulders (1934-2000) Toos Peperkoek omdat zij heeft gewerkt bij de AHO-koekfabriek in Goirle.
Riet Smeulders-Van Gestel (1928-2002) Riet Werdekker is gehuwd geweest met Toon Smeulders. In de overlijdensadvertentie waarin dit stond kon geen verklaring worden gevonden voor haar afwijkende naam.
Henk Smit (Palembang 1934 – 2000, x Gerrie Janssen) Opa Harley omdat hij een motor van het merk Harley Davidson bereed toen hij niet meer zo heel jong was.
pastoor M.H.J. Smits (1892-1962) den Dikke Smits hij was als bouwpastoor van de parochie Groeseind bekend om de energieke wijze waarop hij geld voor zijn kerk bij elkaar bedelde met behulp van een enthousiaste groep van collectanten, de kèrkschôojers. Dat was hard nodig ook, omdat de in aanbouw zijnde kerk op 20 september 1929 nog eens grote schade opliep door een storm, en een kerk in zo’n arme wijk toch al moeilijk te financieren was. Smits was eerst kapelaan in de kerk van de Hoefstraat. Toen er een vacature ontstond in het Groeseind zei hij: “wie dáár pastoor wordt, moet heilig of zot zijn”. Hij werd het dus zelf, en toen hij later jubileerde voerde de parochie een revue voor hem op met als titel: “Nie hèèleg èn nie zòt”. Hij reed auto met, naar men zei, een blok ijzer naast zich als contragewicht! Zijn bijnaam was even terecht als nodig ook, daar ze in de naburige parochie Hoefstraat ook een pastoor Smits kregen (die minder gewicht in de schaal legde).
Adr. C.P. Smits den Balbo een broer van pastoor den Dikke Smits (zie hiervoor), die gemeentesecretaris van Goirle was. Hij werd zo genoemd omdat hij sprekend leek op graaf Balbo uit Noord-Italië, in die tijd bekend als fervent aanhanger van Mussolini.
Anneke Smolders Keej Plèk Zij had een snoepwinkeltje in de Pagestraat op Fatima. Toon Franssen, inwoner van Tilburg 1945-’71, schreef hierover: “In de jaren vijftig ging de jeugd van Fatima na de zondagse hoogmis van (pastoor) Piet van der Velden (zie daar) naar de Pagestraat. Achter het eerste woonhuis was een houten keet ingericht als snoepwinkel. Je ging daar met het dubbeltje, dat eigenlijk voor de collecte bestemd was, bij Keej Plèk stroopsòldòtjes kopen.”
Henk Smolders de Slager was de zoon van een slager. Ondanks het feit dat hij voor het werk in een andere branche koos - boekbinder bij Jan “Plek” van Laarhoven (zie daar) - bleef men hem associëren met zijn afkomst. Zaterdags bracht hij ook bestellingen voor de slagerij rond, vandaar.
Kee Smolders Tante Kee zij was jarenlang dienstbode bij de familie De Rooij in de St. Josephstraat. Toen zij vijftig jaar bij deze familie in dienst was geweest kreeg zij daarvoor een koninklijke én pauselijke onderscheiding. De laatste was speciaal bedoeld om in haar persoon “de dienstbodestand” te eren.
Joost Smulders de Chocoladebol Hij was van circa 1970 tot ’80 de uitbater van café ’t Spinnewiel en de Jokerbar, beide aan de Heuvelring op nr. 35. In 2006 werd deze locatie toegevoegd aan The Gallery Uitgaanscentrum op het naastgelegen nr. 37. Waar de bijnaam Chocoladebol vandaan komt is niet bekend (bron: Groot Tilburgs Horecaboek van Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, Tilburg 2009, pag. 79)
Nico Smulders den Babbes was een bakker naast het kerkhof van et Gurke.
Piet Smulders (Piet) de Loebrie was voor de oorlog 1940-'45 boer in de Hoefstraat (hoek Korte Hoefstraat) die bij de kaojong in de buurt bekend stond om zijn bruutheid. Als ze op z'n land kwamen bijvoorbeeld om er te schaatsen op zijn ondergelopen weiland, dan sloeg hij er al gauw op los. Ook gooide hij er zand over, om de ijspret bij voorbaat al onmogelijk te maken. Waar deze bijnaam vandaan komt is niet duidelijk (van loeder?)
Willem Smulders (1894-1977) de Rôoje Fik was een bekende persoon uit Hilvarenbeek met rood haar, die ook naar Goirle kwam om te kruien en langs de deuren te gaan met de dienstregeling van de BBA (busmaatschappij) en met nieuwjaarswensen soms nog tot in april. In Hilvarenbeek heeft hij na de oorlog van 1940-’45 een tijd gewoond in de schuur achter hotel De Valk (Gelderstraat) van de familie Van de Sanden.
Cornelia Smulders-Brocken de Lèndemèm, of Kee Brok, of Kee Piek vrouw die de slagerij, zult- en viswinkel J.B. Smulders-Brocken dreef in de Van Hogendorpstraat (nr. 53, tegenover kapper Bultje van Dijk, zie daar). Later was daar de Spar gevestigd. Haar eerste bijnaam kreeg zij omdat zij zo zwaarlijvig was.
Broer Snellen Kòp Snèlle of de Kattemèpper hij werkte in 1948 bij aannemersbedrijf Remmers. Men zei dat, als hij een kat over de bouw zag lopen, die er zo geweest was ("dès de mènne") en dat hij die volgende dag gebraden op z’n boterham had!
Dien Snellen et Zòt Dientje zwak begaafd “scharrelvrouwke” dat getrouwd was met Karel Dings. Ze woonde op Oel (Oerle, zie hoofdstuk 4) en ging van daaruit bedelend langs de boerderijen naar Goirle, via de Abcovenseweg. Dan liep ze op en kiepedrèfke.
Piet Snels Blènde Piet Hij had samen met zijn zus Anneke een logement (Logement Snels) aan de Anna Paulownastraat in de Koningswei (bron: Tilburgse Herinneringen, Hans Kremers)
Broer en zus Piet en Anneke Snels voor hun logement in de Koningswei.
Chris Snels Lange Chris Woonde rond de oorlog in de Anna Paulownastraat in de wijk Koningswei (zie hoofdstuk 4, de Waaj). Hij was een broer van Anneke Snels, die in dezelfde straat samen met hun slechtziende broer (zie hiervoor bij Blènde Piet Snels) een net logement runde. Chris hield de boel mee in de gaten, om het allemaal rustig en ordelijk te laten verlopen (bron: “Belevenissen in de Anna Paulownastraat rond/tijdens WO II” door Wilma Willemse op “Het Geheugen van Tilburg”, mei 2008).
Arnoldus (Nol) van Sommere (Batenburg 7 januari 1842 - Vught 22 mei 1928, x Cornelia Bakker overl. 1906) Jan Viool, of Nol Kras, Manke Nol, de Zwaaf, Nol Viool, Jan Fiedel, de Fiedelman, Nol Fiedel of den Brobbelèèr
Jan Viool, geschilderd door Jan van Delft. Collectie Stadsmuseum Tilburg.
hij was een manke straatviolist met een grote plaatselijke bekendheid. Geboren in Batenburg (Gld.) ging hij in 1866 als zoeaaf vechten voor de paus (zie hoofdstuk 4, den Artsekraant). Zijn dienstverband in Italië liep in 1868 af, maar Nol was gewond geraakt en moest daar in het ziekenhuis blijven tot 1870. Toen kwam hij terug met een blijvende handicap aan zijn been. Aan dit slecht afgelopen avontuur had hij een van zijn bijnamen te danken. Een jaar later (1871) trouwde Nol van Sommere met Cornelia Bakker uit Edam. Zij kregen een dochter, en woonden eerst afwisselend in Tilburg, Turnhout en Breda. In 1886 vestigde het gezin zich definitief in Tilburg waar zij o.a. in de wijk Heuvel en in de Nieuwstraat hebben gewoond. Nol ging hier de kost verdienen als straatmuzikant. Na de dood van zijn vrouw in 1906 kreeg zijn leven een zo mogelijk nog triestere wending. Het liep steeds verder bergafwaarts met hem. In 1914 werd hij opgenomen in het St. Josephgesticht aan de Lange Nieuwstraat en in 1918 in huize voorburg te Vught. Uiteindelijk stierf Nol daar na 10 jaar verzorging. Het leven van Arnoldus van Sommere ging niet over rozen, verre van dat. Na zijn terugkeer uit Italië moest hij gehandicapt door het leven. Hij leidde een rusteloos en zwervend bestaan. Zoals zoveel zoeaven kwam hij tot de slotsom dat Tilburg hem de beste mogelijkheden bood, maar ook na zijn vestiging hier in 1886 verbleef hij nooit lang op één plaats. Hij voorzag in zijn levensonderhoud door met zijn viool op te treden, niet alleen als straatmuzikant maar ook tijdens kermissen, bij zilveren bruiloften, gildefeesten, dans- en trouwfeesten. Hij bracht ook vaak gezelligheid in zomaar een café, en placht dan zelf stevig mee te drinken. Dan moest hij ’s nachts in kennelijke staat soms nog een heel eind naar huis lopen. Dat kostte Nol eens zijn enige bezit, zijn viool, toen hij op een nacht werd beroofd door een paar schavuiten die zijn instrument vernielden toen hij zich verzette. Nol ging meteen aangifte doen bij de politiepost Goirke. Agent Van der Heijden noteerde hierover in zijn rapport van 11 juli 1904: "……… heb ik een zekere Van Zommeren over de vloer gehad, muzikant van beroep, woonachtig in de Korvelsche Nieuwstraat (n.b. hij was dus echt een heel eind van huis!) die aangifte kwam doen van de ontvreemding van zowat het belangrijkste wat hij bezit, zijn viool." Het levensverhaal van Manke Nol heeft meerdere auteurs geïnspireerd. Zo schreef Jan Smeets daarop het poppenspel “De Florentijnse Seerenaode” en maakte de Tilburgse dialect-dichter pater Piet Heerkens het volgende vers:
"Jan Viool die langs de deuren liep geurde naor 'n vuil riool en in de schuren sliep. Hij fiedelde zo-mar-ongeveer ten naoste-bij wè raok; hij ha bij schôon en lilluk weer 't viooltje aon zijn kaok."
Eduard A.M. van Spaendonck (1874-1931, x Louise Mutsaers) de Gouwen Aop hij moet in ieder geval rijk geweest zijn. Directeur van wollenstoffenfabriek André van Spaendonck en Zn. (zie ook hoofdstuk 4: de Gouwe Aopekôoj). Eduard A.M. was een broer van Carolus (Charles) G.J.M. van Spaendonck (1858-’98) die uit zijn tweede huwelijk twee bekende zonen kreeg: den Dree (zie hoofdstuk 3) en Barend (zie hoofdstuk 2 bij den Fabriekaantebond).
Oude foto van wollenstoffenfabriek G.C. van Spaendonck aan de Koestraat, vanaf 1921 André van Spaendonck en Zonen. In de laatste fase (1961-’70) was de fabriek ook bekend onder de naam Spandon, gevestigd op het industrieterrein Noord (foto: coll RAT)
mr. Eduard A.J.A.M. van Spaendonck (1900-‘89, x Reinilda C.A.M. Dolk, 1910-2002) de Meester (1) omdat hij geen ondernemer was geworden maar jurist en notaris. Hij woonde in de J.P. Coenstraat en was een zoon van Eduard de Gouwen Aop van Spaendonck.
Wilhelmus (Wim) Cornelius Antonius Maria van Spaendonck (1903-1977, x 1928 Leonia "Nietje" Maria Antonia Ignatius van Spaendonck, 1906 – Deventer 1999) Bok van Spaendonck woonde in de jaren 1960 aan de Ringbaan-Oost op de hoek met de Daendelsstraat. Hij was eerst directielid van André van Spaendonck & Zonen en daarna (in 1938) werd hij oprichter en directeur van de Wollenstoffenfabriek Triborgh (Bisschop Zwijsenstraat, zie hoofdstuk 4: et Kastiltje). Hij was een zoon van Eduard de Gouwen Aop van Spaendonck, en werd volgens sommigen ook wel bij dezelfde bijnaam als die van zijn vader genoemd. Zijn vrouw was een dochter van Gerardus Cornelis Josephus Maria van Spaendonck (x Leonia Maria Hortensia Janssens), en een zuster van Lieneke "Wiepie" Mutsaerts-van Spaendonck (zie daar). Wim C.A.M. was ook een neef van den Dree en Barend van Spaendonck. Wim "Bok" van Spaendonck was ook beschermheer en financier van de harmonie Capelle Sint-Jan (zie hoofdstuk 2: Kapèlle Den Bok), die als mascotte een echte bok had. Wim marcheerde altijd gekleed in jacquet mee met de harmonie Capelle Sint Jan, samen met het verdere bestuur en naast de mascotte. Deze harmonie was als eerste in Nederland op "Engelse drill" geschoeid. Daarvoor was verantwoordelijk Rochus van Ieperen, commandant van de Koninklijke Militaire Kapel en een vriend van Van Spaendonck. Van Ieperen leverde iedere week een drill-sergeant-majoor om de leden van Capelle Sint Jan exercitie en drill bij te brengen, en de harmonie leverde Wim van Spaendonck een leuke bijnaam op!
Harmonie Capelle Sint Jan brengt in 1951 een aubade aan haar voorzitter Kuijsters in de Bisschop Zwijsenstraat vanwege diens 40-jarig dienstjubileum bij de NV Volt. Vooraan, oog in oog met de jubilaris, staat Wim van Spaendonck met de bok, waarvan helaas maar een glimp te zien is (foto: coll. RAT)
Cees Robben. Omslag van Prentebuukske 3 (Bergmans, Tilburg 1980) geïnspireerd op Capelle Sint Jan en diens bok.
drs. Carolus (Karel) Gerardus Leonardus Maria van Spaendonck (1913-2005, x Maria “Ria” Theresia Schoemaker) de Lange van Spaendoncklange magere man, directeur AMRO-bank Tilburg, woonde in de Burgemeester Van Meursstraat, daarna Bredaseweg. Na zijn pensionering gingen zij een aantal jaren in Zuid-Afrika wonen (waar enkele van hun kinderen zich eerder hadden gevestigd) en later keerden zij terug naar Tilburg.
Gerardus Emilius Josephus Ignatius van Spaendonck (1907-’67, x 1937 Gertruda Horsten, 1913-2003) den Aad was van de ververij op de Koningshoeve en getrouwd met Gertruda Horsten (zie hierna). Van hem was de uitdrukking bekend over iemand die hij niet de slimste vond: “Dieje meens is zôo stòm dèttie nog gin mus kan maoke, al kreegie de vèère kedoo!”
Gertruda v. Spaendonck-Horsten (1913-2003, x “Aad” van Spaendonck) Truusje van het Kousenhuis ze werd zo genoemd omdat zij de dochter van de eigenaar van een kousenwinkel op de Heuvel was (Horsten van Geel, nabij de Korenbeurs). Als weduwe hertrouwde zij met de apotheker Cees Klotz (van apotheek Kersemaekers, Wilhelminapark).
Jan Willem van Spaendonck (1936-2014, x 1962 Angeline M.A.P.G. van Thiel, geb. Beek en Donk 1939) Dimpel van Spaendonck
Carnaval 1985: de prins met zijn gevolg voor het station aan de Spoorlaan, v.l.n.r. Jan Melis, Jan Willem van Spaendonck (Prins Dimpel I), Han van Eijnden en Jan Smarius.
dankte zijn bijnaam aan de voorkeur van zijn vader Barend Jan voor het whiskymerk Dimple. Vader zag namelijk een kuiltje in de kin van zijn pasgeboren zoon, wat hem deed denken aan de typische 'kuiltjes' in de fles met zijn lievelingsdrank: 'dimple' betekent 'kuiltje'. Dimpel is van 1985 t/m 1987 prins carnaval van Tilburg geweest onder de naam Prins Dimpel den Irste. Als textielondernemer begonnen bij W. Brands en Zonen, waarna NETEC (Nederlandse Textiel Combinatie, een kortstondige samenwerking tussen Thomas de Beer, W. Brands en Zonen en Pessers-van Zuylen), waarin ook geïnvesteerd werd door mr. J.H. de Pont. Dimpel van Spaendonck zette in 1968 zijn loopbaan voort bij de bouwonderneming IGB, vervolgens bij Boskalis, Heijmans (Rosmalen) en tot slot voorzitter van de Raad van Bestuur bij de Vermeer Groep te Hoofddorp (later gefuseerd tot Dura Vermeer Bouwbedrijven). Daarna terug op het oude honk is hij zich gaan inzetten voor bouwen en wonen in Tilburg met name in het kader van het Centrum Architectuur en Stedenbouw (CAST) en woningcorporatie Tiwos. Mede vanwege zijn verdiensten in bestuurlijke functies bij belangenorganisaties in de (Tilburgse) bouwwereld werd hij in 2003 door de Tilburgse Bouwsociëteit benoemd tot Bouwer van Verdienste.
dhr. Spaeridans de Sparrie was in et Gurke als voorzitter van Gymnastiekvereniging St. Dionysius zeer bekend.
Frank van Sprang (geb. 1948) Spoek of Spooky hij bouwde bekendheid op als scheidsrechter in de Tilburgse hockeywereld en werd eind 1999 ook uitgeroepen tot Clubscheidsrechter van de Eeuw van de Tilburgse Mixed Hockeyclub "Tilburg". Zijn betrokkenheid bij die club ging verder dan alleen de scheidsrechterij. Zo zat hij jarenlang in de weekends achter de wedstrijdtafel om toe te zien op het verloop van het wedstrijdprogramma en om op alle vragen een antwoord te geven. Ook na de fusie met de hockeyclub Forward ging Spoek hier een aantal jaren mee door. Zijn netwerk in de hockeywereld was onmetelijk groot.
Van Sprang namens Tilburg aan het werk als scheidsrechter tijdens het worldmasters veteranentoernooi 2006 in Krefeld (coll. Karel de Beer)
Louis van Sprang de Zingende Kastelein runde met Doortje café Zomerlust aan de Oisterwijksebaan (aan gene zijde van het Wilhelminakanaal). Dit in 1936 door Doortje Kromhout en haar man begonnen café is befaamd geworden vanwege het grote assortiment bieren: zeven van het vat en ongeveer 150 soorten uit de fles. Louis van Sprang, die na Doortje's scheiding met haar de zaak voortzette, heeft als operazanger ooit zelfs opgetreden in Algerije, vandaar de bijnaam. Later is Doortje's zoon, Tejo Kromhout, uitbater geworden van het café. In 2001 heeft trouwe bezoeker Jeroen Ketelaars de geschiedenis van het café vastgelegd in een boekje: "Café Zomerlust (even over de kanaalbrug) 1936-2001."
juffrouw Stads Jaanske Spiers zij was onderwijzeres aan de Theresia mèskesschool in Goirle en men zei dat ze “met consumptie sprak”. Het kwam overigens wel meer voor dat men dan ‘spiers’ werd genoemd. Het nam allemaal niet weg dat zij zeer gewaardeerd werd als leerkracht. Zij stond bekend als een bescheiden persoon die heel actief was in de Maria Boodschapparochie in Goirle waar Leo Pessers, een zoon van den Gouwen Bult (zie daar), (bouw-) pastoor was.
Tooke Rommel, Tooke Staak of Too Staok Zij had in ieder geval vóór 1940 op et Gurke (Goirkestraat 55, tegenover het kerkhof) een “winkel van sinkel” met ook speelgoed. De spullen in haar winkeltje hadden weinig waarde, en alles wat ze had verkocht ze voor een dubbeltje. Vandaar haar bijnaam Tooke Rommel. Als iemand haar winkel betrad, naast de overdekte poort van de bloemist Nico Derksen (“de Witte”, zie daar), dan klonk de winkelbel luid. Tooke had een - ook vrijgezelle – zuster die een hoeden- en pettenzaak had. In ieder geval rond 1920 woonden de beide “Staken” samen in het huisje op de foto (bron: Herman Fitters, herinneringen van Frans de Kok, op CuBra, KLIK HIER )
In dit pandje, hier op een foto uit 1965, had Tooke Rommel voor de oorlog haar winkeltje in speelgoed e.d. (foto van Tilburgse Herinneringen op Facebook)
Piet Stams (Boxtel 1851-1914, x Aloysa Konings 1852-1915) Peestamp
Piet Stams in een landelijke setting (foto: coll. RAT)
hij werd geboren in Boxtel en zijn vrouw kwam uit Moergestel. Over hem gingen heel wat verhalen. Hij zou ruw zijn maar werd ook gewaardeerd om zijn grappen. Hij was met name creatief in het bedenken van list en bedrog om gratis aan de kost te komen. Als hij daarvoor werd opgepakt maakte hij op het politiebureau “Stamps” van zijn naam. Daar komt zijn bijnaam vandaan. Piet Stams werd in 1912 ernstig ziek en ging naar dokter Bloemen in de Gasthuisstraat. Om deze geneesheer te kunnen betalen voor zijn diensten verkocht hij hem op termijn zijn skelet. Zo kon het gebeuren dat na zijn dood in 1914 het skelet van Piet Stams de praktijk van huisarts Bloemen (na 1922 Jan Bloemen jr.) sierde. In 1989 verhuisde deze “Pietje de Dood” naar museum de Doornboom in Hilvarenbeek.
Foto die in 1905 de kolommen van de Nieuwe Tilburgsche Courant haalde (coll. RAT)
Ad Staps (geb. rond 1933) den Dappie hij werd geboren rond 1933 en woonde tot rond 1960 in de Kasteeldreef. Waar hij deze bijnaam aan te danken heeft is niet bekend.
Johan Stekelenburg (Maarssen 1941 – 2003, x Heleen Hoekstra) Ons Johan, of de Veiligheidsburgemeester
hij werd in 1997
burgemeester van Tilburg als opvolger van mr. G. Brokx (zie daar) en
bleef dit tot aan zijn overlijden in 2003. Hij was de eerste in dit
ambt zonder katholieke (partij-) achtergrond en toonde ook voor het
overige een heel ander profiel dan zijn directe voorganger.
Stekelenburg was aimabel, toegankelijk en geen harde onderhandelaar.
Hij was ook niet iemand die “over lijken” zou willen gaan om te
scoren voor de stad. Niettemin moet hij goed geweten hebben wat
onderhandelen is, want eerder was hij 31 jaar lang medewerker
respectievelijk bestuurder van de Federatie Nederlandse
Vakverenigingen FNV (waarvan tussen 1988 en 1997 als voorzitter).
Hij had een groot aantal nevenfuncties, in de politiek (lid van de
Eerste Kamer voor de PvdA vanaf 1999, tevens fractievoorzitter) en
in een aantal organisaties van gezondheidszorg, welzijn, sport en
het bedrijfsleven. Werd als PvdA-kopstuk begin 2003 nog beschouwd
als een serieuze kandidaat voor het premierschap maar moest zich
vanwege zijn ernstige ziekte terugtrekken. Andere bijnamen van hem
die deels nog uit zijn vakbondsperiode dateerden: de Steek, Mooie
Johan, Bruggenbouwer, Spelverdeler en het Poldermens. De laatste
verwees naar het “Poldermodel”, de in de jaren 1990 in Nederland met
succes gehanteerde aanpak van regering, werkgevers en werknemers om
via de weg van gezamenlijk overleg uit een economische impasse te
raken. Johan Stekelenburg heeft als vakbondsbestuurder in dat proces
een belangrijke rol gespeeld. Ook de sterk toenemende
veiligheidsproblemen in de stad Tilburg had hij het liefst in goed
overleg willen regelen, maar Stekelenburg werd toch steeds meer
gedwongen om streng op te treden. Vanwege zijn grote betrokkenheid
bij deze problematiek werd hij ook wel “de Veiligheidsburgemeester”
genoemd.
dhr. Stokkermans Stòkker Pinneke hij had veel geld, maar nog meer moeite om het uit te geven. Hij woonde in de Hasseltstraat.
mevr. Van Stokkum de Pappegaoj die in de Minister Talmastraat woonde. Werd zo genoemd vanwege haar enigszins kromme neus. Van Stokkum was haar meisjesnaam. Niet bekend is of en met wie zij getrouwd was.
Chiel Stoopen de Gouwen Giel hij was rond 1900 boer aan de Capucijnenstraat. Men zei dat hij heel erg rijk was (vandaar de bijnaam) maar dat hij ook heel zuinig was. Hij had rood haar en een opvallend rode nek. Een kleinzoon van hem (J.C.M. Stoopen) was rond 2000 in dezelfde sector werkzaam, verkocht o.a. asperges, maar dan aan de Gilzerbaan (nr. 200).
Piet Swaans Piet Mèèl werkte in de zaak met de molen van Schraven (zie Jacobus Henricus Schraven) op de hoek van de Ringbaan-Zuid en de Broekhovenseweg (later aan de Piushaven). In dit meelbedrijf was zoals toen gebruikelijk geen gelegenheid om te wassen of douchen. Dus moesten de mensen “onder et mèèl” naar huis.
J. (Sjaak) F.T. Swaans (1931-2000, x Joke van Oosterhout, 1958-2008) de Bananenkoning, ook: Sjaak Lip of Sjaak Banaan hij had een groente- en fruitzaak in de Akkerstraat (nr. 50) die hij De Bananenkoning noemde, en kreeg vervolgens ook zelf deze "titel". Maakte in de jaren zestig en zeventig een hele show van zijn bananenverkoop op groente- en fruitmarkten (o.a. die van de Besterd), wat bij veel Tilburgers nog lang in de herinnering bleef hangen. Onder gasten van de Zanzibar in de Tuinstraat stond hij ook bekend als Sjaak Banaan. Als Sjaak er binnen kwam moest er tangomuziek uit de jukebox komen en deelde hij royaal rondjes uit (foto’s: Tilburgse Herinneringen op Facebook. De tweede foto is daar bijgeplaatst door Lion Verhaaren)
Sjaak de Bananenkoning in 1950 tijdens de maandagse maandmarkt op de Heuvel (coll. RAT)
Hubertus (Hubert) Bernardus Swagemakers (1836 – Hilvarenbeek 1909) Heer van Hilvarenbeek, Diessen, Riel en Westelbeers
hij was textielfabrikant die eigenaar was geworden van het heerlijk jachtrecht van Hilvarenbeek en omgeving. Hij ging zichzelf toen ook maar Heer van Hilvarenbeek enz. noemen. Het jachtrecht was verbonden aan Huis Groenendaal in Hilvarenbeek dat hij had gekocht (later kwam daar een centrum voor trainingen e.d. van Philips). Daar is “Heer Swagemakers”, die tot 1903 had gewoond aan de Spoorlaan (nr. 28) en daarna enkele jaren in Brussel verbleef, in 1909 overleden. Hij was in zijn leven twee keer weduwnaar geworden en twee keer hertrouwd. Kinderen had hij uit zijn tweede huwelijk (1865) met Isabella Adriana Angelina Huberta van Alphen (1836-1902).
Frederikus (Frits) Maria Hubertus Swagemakers (1858-1932, x Henrica Josepha Maria van Roessel, 1859-1928) den Dikke Frits
Portret van Frits Swagemakers (coll. Karel “de Goede” Swagemakers, zie daar)
omdat hij een zeer gezet postuur had. Woonde aan het Wilhelminapark en was wollenstoffenfabrikant bij Swagemakers Caesar, opgericht in 1855 door zijn vader Cornelis "Kiske" Theodorus Swagemakers (1825-1912, x Antonia Lisette Caesar uit Essen, 1831-’97). Een gezegde was: als er na een slechtweer periode weer een stukje blauw tussen de wolken komt, zal het pas echt goed weer worden zodra je daar tenminste "ene Broek vur den Dikke Frits" uit kunt knippen. Bijvoorbeeld: ons Pa wilde met de kinderen naar buiten gaan maar keek eerst onderzoekend naar de lucht en zei hoofdschuddend: “Der kan nog ginne broek vur den Dikke Frits öt”.
Op 18 mei 1895 was heel Tilburg in rep en roer vanwege het bezoek aan de stad van koningin-regentes Emma en haar dochter Wilhelmina die toen 15 jaar was. Zij bezochten die dag ook twee textielfabrieken: Van Dooren & Dams en Swagemakers Caesar. Hier is het koninklijk gezelschap gefotografeerd in de laatste fabriek. Rechts van Wilhelmina zou “den Dikke Frits” juist te zien zijn tussen twee stalen stutten in. De fabriek werd in 1934 verkocht aan Frits van den Bergh en sloot in 1972 (foto: coll. RAT)
Anna Elisabeth (Lies) Swagemakers - Janssen (geb. 1887) Ma Liza Zij woonde aan het Wilhelminapark en trouwde in 1918 met Daniël Augustinus Maria Swagemakers (1873-1933), de weduwnaar van Maria Joanna Carolina van Roessel (1873-1916). Na 1933 ging Anna Elisabeth (Lies) bij haar ongehuwde zuster Joanna (Jo) Josepha Janssen wonen, in hun ouderlijk huis aan het Wilhelminapark nr. 29. Dit was waarschijnlijk het huis, dat in die omgeving ook wel bekend stond als “’t IJspaleis” (zie in hoofdstuk 4). In 1965 stond Lies geregistreerd als agente in linnen.
Daniël A.M. Swagemakers was eerst (1898) gehuwd met M.J.C. van Roessel die in 1916 overleed. Uit dit huwelijk stamden de zonen Jan “de Notaris” (zie daar) en de bekende portretschilder Theo Swagemakers (1898 – Laren 1994). Daarna trouwde hij in 1918 met Anna Elisabeth “Ma Liza” Janssen (foto: Van Beurden, coll. fam. Van Roessel)
Karel Joseph Norbert Ignatius Maria Swagemakers (1903-1981, x 1932 Anna Wilhelmina Vaesen, geb. Den Bosch 1910) de Kèts (1) of den Dròjmaoker hij was een zoon van Den Dikke Frits Swagemakers (zie hiervoor) en woonde met zijn gezin (zeven kinderen) aan de Ringaan Oost (415). Was met zijn neef Jan “de Notaris" Swagemakers vanaf 1934 (nadat de familie de strijkgarenspinnerij Swagemakers Caesar had verkocht aan Frits F.B. van den Bergh die ook de naam overnam en zijn schoonzoon Wim Kars aan de leiding zette, zie bij Verhaeren), firmant bij de wollenstoffenfabriek Gebrs. Janssen. Deze fabriek was tot 1961 direct naast Thomas de Beer gevestigd nabij het Wilhelminapark, waarna ze werd verhuisd naar het Triborghcmplex aan de Bisschop Zwijsenstraat, waar deze fabriek nog tot 1969 heeft gedraaid. Op de vrijgekomen grond bouwde Thomas de Beer vervolgens een nieuwe spinnerij, waarin vanaf 1992 het De Pont museum voor hedendaagse kunst is gevestigd. Zijn zoon Karel (zie hierna) schreef over de bijnaam van zijn vader: “Zijn bijnaam de Kèts werd hem gegeven toen hij zich meldde op het Canisius College te Nijmegen. Vóór hem was daar nl. al een Swagemakers, die uit Kaatsheuvel kwam, en daar goed liet horen dat hij van Kètsheuvel was. Zodoende werd die de Kèts gedoopt, en mijn vader ‘erfde’ nadien deze bijnaam. Hij had inderdaad een volle bos prachtig zilvergrijs haar maar ik geloof niet dat hij daar zijn tweede bijnaam aan te danken had.” Enen dròjmaoker (zie hoofdstuk 2) was overigens een gangbare aanduiding in Tilburg voor iemand die in een spinnerij werkte, en daar waren er veel van in de tijd dat de fabrieken geïntegreerd waren (zelf hun garens maakten).
Op deze foto van rond 1920 staat rechts Karel “de Kèts” Swagemakers (hier nog zonder zilvergrijze haardos) met links Jan “Piep” de Beer (zie daar, coll. Karel de Beer)
De Kèts als midden vijftiger (foto rond 1958, coll. Karel “de Goede” Swagemakers, zie hierna)
C.D.M. (Karel) Swagemakers (geb. 1938, x Giannina M.W.W. van Lotringen, geb. Eindhoven 1938) Karel de Goede
Portret van C.D.M. “Karel de Goede” Swagemakers (foto door hemzelf beschikbaar gesteld)
Hij zal ginne kaoje geweest zijn, deze zoon van Karel de Kèts, die in de voetsporen van zijn vader textielfabrikant werd. In 1969 trad hij toe tot de directie van de textielfabriek C. Mommers & Co., na een fusie tussen deze twee fabrieken. Daar bleef hij circa 25 jaar directeur , veruit de meeste jaren samen met Jules B.C.M. Weitjens (zie bij Gerrit Weitjens). Daarna werd hij directeur Verkoop bij Tuchfabrik Becker in Aken. Over zijn bijnaam schreef hij: “Waar ik de vererende bijnaam Karel de Goede aan te danken heb is mij onbekend.” De in 1956 nieuwe, modern geoutilleerde fabriek van C. Mommers & Co. aan de Kraaivenstraat (voorheen Criesje Mommers in de Goirkestraat, zie hoofdstuk 4) heeft een tijdlang goed gedraaid. De fusie met de Gebrs. Janssen pakte goed uit, ook vanwege de overname door de fusiepartners van Janssens van Buren in de Gasthuisstraat. Deze fabriek was financieel in slechte doen, maar had veel expertise op het gebied van damesstoffen, wat voor het nieuwe C. Mommers & Co. een interessante toevoeging was. Het tij keerde eind jaren tachtig, toen de markt voor strijkgarens begon in te zakken. Een ongelukkige keuze voor nieuw management van buiten deed de rest. Uiteindelijk ging C. Mommers & Co. in 1995 failliet.
De fabriek van C. Mommers & Co. maakte als een van de eerste in de jaren vijftig de “kanaalsprong” en vestigde zich op het nieuwe industrieterrein Kraaiven aan de noordkant van het Wilhelminakanaal (foto 1963)
Toen de Gebrs. Janssen in 1969 het Triborghcomplex in de Bisschop Zwijsenstraat verliet om in te trekken bij Mommers aan de Kraaivenstraat, werd dit historische complex gekocht door de gemeente Tilburg, met als doel om daar woningnieuwbouw mogelijk te maken. Alleen het ketelhuis met de stokerswoning bleef behouden (zie Rakètflat in hoofdstuk 4. Zie in dat hoofdstuk ook et Kestiltje voor enige textielhistorische ontwikkelingen op die locatie.) Op het moment suprême werden enkele bijzondere glas in lood ramen uit het Triborghgebouw, gemaakt door glazenier Clijsen, gered van de sloop door Karel “de Goede” Swagemakers (die ook onderstaande foto’s inbracht:)
Links: het vijfluik dat al in de wachtkamer van Triborgh hing toen de Gebrs. Janssen daar in 1961 introk. De naam Triborgh is toen door de nieuwe eigenaar veranderd in Tilborgh. Rechts: een close-up van de centrale ruit van het vijfluik. Het gemeentewapen van Tilburg met de drie torentjes, waar de naam Triborgh van afgeleid was, wordt ondersteund door twee putti. Erboven de kop van een ram. Ook in de tekst onder wordt naar het gemeentewapen verwezen. De naam is dan al veranderd in Tilborch of Tilborgh.
Links: de ruit linksboven in het vijfluik, met de spoelster. Tekst: “Waer gaet gij heen, draad die ick spoel. ‘t Heeft al, als ick, syn eijchen doel.” Rechts: de ruit rechtsboven met de stopster. Tekst: “Geen lichte taeck valt mij ten deel, die stoppende maeck’ de stucken heel.”
Links: de ruit linksonder in het vijfluik. Tekst boven: “De Kruikezeikers” en beneden: “We zeiken hier ammol in ‘n kruik. Doarom ston w’in zonne goeie ruik.” Rechts: de ruit rechtsonder. Tekst: “ We hebbe de schonste stad van ‘t laand, en onze vaddder is fabrikaant.”
Dit raam hing in het Triborghgebouw in de periode 1961-’69, toen daar Gebrs. Janssen in was gevestigd. Het was een geschenk van het personeel ter gelegenheid van het zilveren directiejubileum in 1959 van Karel “de Kèts” en Jan “de Notaris” Swagemakers. Centraal in het raam staat een man met een lap stof (“stuk”) op zijn schouders. Hij staat voor een wever die bezig is aan zijn getouw. Rechts een ram. Op het raam de volgende spreuk: “Ghij die wel op uw handwerk let, Maek toch het stuk uws levens net.”
Hoewel er geen nadere informatie kon worden verstrekt over de maker, lijkt het zeer waarschijnlijk dat dit de bekende Tilburgse glazenier Piet Clijsen is geweest (1909 – Eindhoven ’77, x Maria van Belkom 1910-’90) die in Tilburg glas in lood ramen heeft gemaakt voor een aantal kerken, het Odulphuslyceum (gedenkraam WO II, 1949) en het Paleis-Raadhuis (bij het afscheid van burg. Van de Mortel en ter herdenking van de pokken epidemie 1951). Ook buiten Tilburg en in het buitenland hangt nog werk van Piet Clijsen. Van 1938 tot 1973 werkte Clijsen vanuit diverse ateliers in de omgeving Lange Nieuwstraat – Besterd. In 1974 verhuisde hij naar Eindhoven (bron: wikipedia). De ontwikkeling die Clijsen heeft laten zien was, dat hij zich vanaf de jaren vijftig een robuustere stijl aanmat. Dat is in het raam uit 1959 in vergelijking met het oudere vijfluik goed te zien
Johannes (Jan) Norbertus Josephus Maria Swagemakers (1903 – Oisterwijk 1982, x 1930 Maria “Mary” Joanna Jacoba Eras, 1906 – Oisterwijk 2003) de Notaris omdat hij notariaat studeerde, maar deze studie in 1934 voortijdig moest afbreken om fabrikant te worden bij de wollenstoffenfabriek Gebrs. Janssen (zie ook bij Karel de Kèts Swagemakers, zijn neef). Enigszins pesterig werd hij toen naar zijn in rook opgegane titel genoemd. Eigenlijk kwam in zijn familietak zijn oudere broer Theo eerder in aanmerking voor het familiebedrijf, maar die moest en zou schilder worden. Deze Theo (1898-1994) ging naar Parijs om zich in de schilderkunst te bekwamen en vestigde zich vervolgens in Amsterdam. Hij heeft daar veel bekende Nederlanders geportretteerd. Op het laatst woonde Theo in het Rosa Spierhuis in Laren. Jan Swagemakers en zijn vrouw waren goed bevriend met mijn ouders. Bij ons stond hij op zeker moment bekend als “Jantje Verèk”, naar het stopwoord dat hij veelvuldig gebruikte wanneer hij een verhaal vertelde: “…… en toen dacht ik bij menèège: verèk ……”. Jan “de Notaris” Swagemakers was een zoon van Daniel Augustinus Maria Swagemakers (1873-1933, x Maria Joanna Carolina van Roessel 1873-1916). Een kleinzoon van Jan, Norbert, is van 1996 tot 2000 pastoor van de parochie Petrus en Paulus (Vierwindenlaan) geweest. Tot teleurstelling van zijn parochianen werd hij door het bisdom al na korte tijd overgeplaatst naar Schijndel.
A. (Dré) J.M. Swagemakers Neus Swagemakers hij was een zoon van Hermanus Adrianus Josephus Maria Swagemakers (1882-1935, x 1918 Christina (“Krien”) M. A. Berghegge, geb. 1888) die woonden in een villa die zijn vader Emile (dus opa van “Neus” die directeur was van Swagemakers-Bogaerts in de Hoogvensestraat) nog in 1930 had laten bouwen door architect Stef Barenbrug, aan de Bredaseweg (nr. 391) naast café Het Dorstige Hert. Dré “Neus” Swagemakers is later in België gaan wonen.
Maria Anna Cornelia Francesca Swagemakers-Janssens (1888-1961) Miet van de Langenakker uit de familietak Janssens de Horion (zie Franciscus Segaar Janssens). Trouwde in 1915 met de textielfabrikant Leonardus (Leon) Ludovicus Joseph Swagemakers (1884-1965). Zij lieten in 1920 aan de Bosscheweg in Enschot villa "De Lange Akker" bouwen, een modern landhuis in de stijl van de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright (zie ook hoofdstuk 4: et Mèlkfebriek). Miet had de ideeën hiervoor opgedaan in Amerika tijdens een bezoek aan haar priesterbroer daar. Een dochter van hen (Mathilde of Til, 1918-2007) trouwde met Jos Verschuuren (1916-’84). Zij gingen in een gedeelte van de villa wonen. Een van hun kinderen was Lucas E.J. Verschuuren (zie daar). De eerste steen voor De Lange Akker was in 1920 gelegd door een andere dochter van Leon en Miet, Mariëtte (zie hierna).
De Stijl en Mondriaan in Enschot? Vroege opname van de in 1920 gebouwde villa De Lange Akker (foto: coll. RAT)
Mariëtte Emilia Nicolasoma Eduarda Swagemakers (zuster Oda, 1916 – Schoten, België 2006) Maria Dietse
Zuster Oda aan het beeldhouwen in de abdij van de benedictinessen in Schoten. (Coll. Ed Schilders)
Mariëtte Swagemakers volgde in haar geboortestad Tilburg de Academie voor Beeldende Vorming van de Katholieke Leergangen en werd beïnvloed door Frans Siemer (zie daar). Zij debuteerde in 1935 onder het pseudoniem Maria Dietse als dichteres in Brabantia Nostra. Enkele jaren later (1937) trad zij in in het klooster van de benedictinessen te Schoten bij Antwerpen en werd daarmee Domna Oda Swagemakers o.s.b. Zij hield zich bezig met beeldende kunst (tekenen, schilderen en vooral beeldhouwen). Na 1970 legde zij zich weer meer toe op de poëzie. Enige van haar herinneringen aan haar jeugd op 'De Lange Akker' (zie vorig lemma) legde zij vast in bijdragen aan het boek Geschreven Stad (2000). Bijna 90 jaar oud overleed zij in 2006 in genoemd klooster waar zij ook werd begraven. Voor meer informatie op CuBra over Maria Dietse KLIK HIER
Julius (Jules) Leonardus Maria Swagemakers (1927 - …., x Elisa “Liesje” Theresia Maria Verschuuren, 1932 - ….) Gouwe Juultje Julius Swagemakers jr. was het enige kind van Julius sr. en Charlotte Swagemakers – Vastersavendts. De moeder van Julius jr. was een zus van Jos Vastersavendts (zie daar), die directeur was van de Tilburgse Muziekschool. Of hij werkelijk zo ruim bij kas zat als deze bijnaam doet vermoeden, is niet bekend. Ach, er werd gefluisterd. Hij was toch een telg van de fabrikantenfamilie Swagemakers – Bogaerts (SwaBo). En nadat ook die fabriek, waar hij directielid van was, in de zeventiger jaren moest sluiten, ging het gezin in Anglet wonen (omgeving Biarritz, Frankrijk).
Rob Swagemakers (1951 – Turnhout 2021, x Nicole van der Pluijm) Rob Slademakers zijn barbecues met gevarieerde salades op examenfeestjes en andere partijen werden snel bekend in de omgeving en waren uitgangspunt voor zijn latere party-cateringbedrijf. Als exploitant van de Philharmonie aan de Goirleseweg richtte hij daar rond 1980 ook de hoofdvestiging van zijn bedrijf in, van waaruit hij catering ging verzorgen op verschillende vaste locaties (zoals kasteel Nemerlaer in Haaren, wijnmuseum Jean Arnaud en golfclub Prise d'Eau aan de Gilzerbaan) en op ad hoc-locaties bij particulieren, bedrijven e.d. die iets hadden te vieren.
Antoon Taminiau (1914-2002, x Marie Agnes “Jes” Weijers, 1913-2005) Pum Taminiau hij zette de huisartsenpraktijk van zijn vader Philip L.M.M. Taminiau (1874-1940) nabij de Heuvel na diens overlijden voort en trok zich daar pas in 1990 uit terug. Zijn zoon Paul volgde hem op. Het is niet duidelijk waar de bijnaam Pum vandaan komt. Hij verscheen in oktober 1999 met zoon Paul en kleinzoon Lucas (beoogde volgende opvolger) in een televisiedocumentaire over 100 jaar dokterspraktijk op de Heuvel. Dokter Philip Taminiau begon in 1904 zijn dokterspraktijk in Tilburg. In zijn gezin werd Pum het achtste kind (van de tien). Het was een groot en sportief gezin. De meeste van de zeven zonen hadden een aanleg voor sporten, vooral als daar een bal in voorkwam. Nu weten we dat als je in Tilburg “Taminiau” zegt, het al gauw over hockey gaat en inderdaad: de in de jaren 1920 opkomende hockeysport werd door de Taminiau’s omarmd. Zo kon het gebeuren dat in de jaren 1930 er op gegeven moment vijf broers Taminiau speelden in het eerste elftal van hockeyclub “Tilburg”. Zij konden in de grote tuin achter het huis aan de Heuvel extra trainen, werd wel als verklaring gegeven. Pum hoorde bij de vijf in het eerste en werd ook gekozen in de Zuid-Nederlands selectie, maar bleef toch vooral een clubman. Zijn jongste broer Jan Wim (zie hierna) werd bekender als hockeyer. Ook Pum kwam aan het hoofd van een groot hockeygezin te staan. Wat dat betreft vielen de appels niet ver van de boom. Zijn zonen Jan, Antonie en Jaap haalden (inter-) nationaal niveau en de twee laatsten hoorden tot het elftal dat in 1970 de tweede landstitel voor hockeyclub "Tilburg" binnenhaalde. Het gezin van Pum telde negen kinderen en ook als huisarts kreeg hij te maken met de naoorlogse geboortegolf. Het verhaal luidde dat hij tijdens de zondagsmis vaak achter in de Heuvelse kerk bleef staan, naast “de Stalen Jezus” Verhoeven (zie daar) omdat hij ieder moment kon worden weggeroepen voor weer een bevalling (zie hoofdstuk 4: et Stròtje van Taminiau en Taminiau’s Troetelkind).
Vijf broers Taminiau in het eerste van Tilburg, 1936. Voorste rij 2e van links (bril) Jan Wim en 4e van links Pum (foto: coll. HC Tilburg)
mr. Jan Wim Taminiau (1918-’88, x 1943 Bernardine Johanna “Uk” Pessers, 1919-2004) de Meester (2) hij was de bekendste hockey-Taminiau van zijn generatie. Ook na afronding van zijn juristenopleiding bleef hij gewoon doorgaan met hockey aan de top. Alleen zijn interlandcarrière was vanwege het uitbreken van de oorlog blijven steken op twee wedstrijden in de late dertiger jaren (zie over hockey in oorlogstijd: “Doorspelen zonder eigen voordeel” door Karel de Beer in het Tijdschrift Tilburg van december 2015). De hockeybond KNHB besteedde in haar orgaan “Hockey Sport” aandacht aan zijn afscheid eind 1958 en memoreerde dat Jan Wim, “de Meester” voor zijn vele goede sportvrienden, het na ruim 20 jaar en circa 238 competitiewedstrijden in het eerste van Tilburg (naast vele andere optredens in vertegenwoordigende teams, toernooien en bekerwedstrijden) voor gezien hield. Kort daarna maakte hij echter een opzienbarende rentree als coach van het (verjongde) team waar hij zo lang in had gespeeld. Hij leidde dit in 1960 naar het eerste landskampioenschap voor Tilburg (zie ook bij Wim “Kanon” de Beer). Tien jaar later kon hij als trotse vader juichen voor zijn zoon Bart die aanvoerder was van het team dat in 1970 opnieuw landskampioen werd. In de aanloop hiervan telde dit team ten tweede male vijf Taminiau’s, zij het niet uit één gezin maar drie zonen van Pum en twee neven. In de periode 1970-’78 speelde Bart 87 interlands waaronder twee keer op de Olympische Spelen en een Wereldkampioenschap (1973 in Amstelveen) dat hij door een rake strafbal in het voordeel van Nederland besliste.
pastoor Johannes (Jan) L.J.L. Tervooren (Vught 1881 – Leende 1953) Jan Fiets of Bölleke Tevoore hij is pastoor van de Hasselt geweest van 1928-‘51. Ging altijd op de fiets en had een speciale manier van fietsen: zigzaggend over straat om mensen links en rechts te groeten of aan te spreken. Ook stak hij bij het inslaan van een andere straat vaak zijn been uit i.p.v. zijn hand. Zijn tweede bijnaam had te maken met zijn manier van lopen: als hij liep dan schudde zijn hoofd (bölleke) voortdurend mee in het ritme van zijn korte en snelle tred. Kennelijk had hij ondanks al het fietsen moeite met zijn gewicht, want toen hij eens een oud-parochiaan tegenkwam die naar de Hoefstraat was verhuisd en vroeg: “Zo, was de Hasselt voor jullie te klein geworden” kreeg hij als antwoord: “Dè nie, mar de pestoor wier ons te grôot!” Pastoor Tervooren ging op 1 juni 1951 met emeritaat. De kerk van de Hasselt werd ontworpen door architect A.G.M. de Beer (zie bij de Zwarte Beer) die dit werk pro-deo uitvoerde voor zijn neef en vriend bouwpastoor F.J.A. de Beer. Deze was eerder kapelaan in Goirle geweest. De architect legde zijn neogotisch ontwerp eerst ter beoordeling voor aan de bekende katholieke architect Pierre Cuypers in Roermond. De Hasseltse kerk werd in 1898 in gebruik genomen, in het jaar waarin ook de architect plotseling kwam te overlijden. In 1998, enkele maanden voor het 100-jarig bestaan, werd het kerkgebouw aan de eredienst onttrokken. Na veel gediscussieer over sloop of herbestemming en een periode van tijdelijke bestemmingen werd toch besloten er een multifunctioneel wijkcentrum van te maken. Toen de verbouwing reeds was begonnen, werd het gebouw in de nacht van 10 op 11 juli 2003 getroffen door een grote brand. De toren en het dak gingen helemaal verloren. Toch werd besloten tot wederopbouw als wijkcentrum “De Poorten”. De gesneuvelde toren werd vervangen door een markant opengewerkt exemplaar van staal. In 2005 werd het nieuw wijkcentrum geopend.
Hasseltse kerk in dakloze staat na de brand 2003
dr. Terwindt dr. Driescheet een letterlijke "vertaling" van de familienaam van deze internist aan het St. Elisabethziekenhuis, die in de Professor Dondersstraat woonde. Zijn huis werd vervolgens gekocht door drs. H.B.P.A. Letchert, die in 1975 burgemeester van Tilburg werd (zie hoofdstuk 4: het Tilburgs Model).
Adrianus Antonius Teurlings (1867-1946) de Tuut (1) hij was molenaar van Teurlings Molentje op den Haajkaant, net over de brug links (Lijnsestraat). Ook was hij lid van het kerkbestuur van de parochie Heikant, lid van St. Vincentius en burgerlijk armenbstuur. In 1934 werden de wieken van de molen gehaald omdat men overging op elektrische aandrijving. Adrianus Teurlings kwam uit een echte molenaarsfamilie. Zo is de molen op het Rosmolenplein van Arnoldus Teurlings geweest. Ook die stond bekend als “Teurlings molentje” (zie hoofdstuk 4). Zoals in hoofdstuk 2 opgemerkt, werd de bijnaam Tuut vaker gebruikt voor een lid van de familie Teurlings of Tuerlings. Enkele bijzondere Tuute passeren hierna de revue.
Joh. Baptist (Jan Baptist of Tiest) Teurlings (1877-1962) Pèèp Teurlings of de Tuut (2) de vrijgezel Jan Baptist Teurlings werd in 1900 genoemd als steenbakker en moet dus al jong interesse hebben gehad in het maken van stenen. Toen moet er ook al een bedrijf hebben bestaan, want reeds in 1895 werd er melding gemakt van een steenoven (stinoove) ten zuiden van de Dongeseweg (nr. 18) schuin tegenover de voetbalvelden van RKTVV (nu Rueckertbaan). Het is mogelijk dat Teurlings in die tijd samenwerkte met ene J. Smulders die leemdelver was en van et Gurke kwam. In ieder geval heet de firma dan Smulders & Teurlings. De leemputten lagen in de Reeshof en het treintje waarmee het leem werd aangevoerd volgde het tracé van de huidige Lage Witsiebaan, ongeveer tot de plek waar later de St. Lucaskerk werd gebouwd. In 1911 werd de steenfabriek gemoderniseerd door de bouw van twee ringovens naar ontwerp van architect Jos Donders, en wordt Jan Baptist Teurlings genoemd als steenfabrikant van het bedrijf Teurlings & Smulders (in omgekeerde volgorde dus). In 1930 is hij nog steeds steenfabrikant en had veel grond in bezit (ook met bos) rond de Dongenseweg. Teurlings woonde zelf in de Hasseltstraat naast de jongensschool. De steenfabriek werd rond 1960 gesloten en ontmanteld, om plaats te maken voor de uitbreidingswijk ’t Zand. De ouders van Jan Baptist, Franciscus Antonius Teurlings (1834-1929, x Cornelia Aarts, Gilze 1840 – ’89) bewoonden den Olliemeule aan de Reitse Hoevenstraat (zie hoofdstuk 4, Oliemolen 2). Hun kinderen worden genoemd als de laatste generatie van deze familie die in die historische boerderij werd geboren en er heeft gewoond. Een latere, bekende bewoner was de priester Frans Siemer (zie daar).
Groepsfoto uit 1910 voor de steenfabriek van Smulders en Teurlings bij de Dongeseweg (foto: collectie RAT)
Joh. Cornelis Teurlings Kees de Mölder was een molenaar aan de Molenstraat te Udenhout, gehuwd met Anna Maria Hamers, rond 1900.
Johannes Teurlings (geb. 1855) et Sponsmènneke kleine kromme man die met een kruiwagen langs de huizen ging om sponzen te verkopen, die hij ook aan een touw om de nek had. Bracht ook wel kranten rond. Was de vader van Wieske Snuf (zie Louise Teurlings).
Kees Teurlings de Tuut (3) of de Mölder was een molenaar en had een graanhandel (Teurlings) in de Van Bylandtstraat
Kees Teurlings Kees Tuut was als stapper bekend in het uitgaansleven, met bolhoed én glaasje op.
mevr. Teurlings Koosje Kus zij was een nogal opgedirkte dame uit de omgeving uit de omgeving Hasselt - Goirke.
Louisa (Wies) Adriana Catharina Teurlings (1890-1963) Wieske Snuf (1) of Aaw Wieske
Louisa Wieske Snuf Teurlings zoals men haar kende in het straatbeeld
met een kinderwagen lopend troetste (bedelde) zij langs de deuren, omdat ze nu eenmaal vaak een baby ter wereld bracht (of lag er soms een pop in?) Dankte haar bijnaam aan het feit dat ze daarbij geregeld haar neus ophaalde, maar volgens een andere lezing had ze ook een zilveren snuifdoosje bij zich met een poeder dat zij opsnoof. Wieske, die altijd in lange todderige jurken gekleed ging, was de dochter van et Sponsmènneke (Johannes Teurlings). Zij trouwde in 1917 met de koopman Harrieke Snuf van Dun (1891-1970), met wie ze ging wonen in de Johannes van Oisterwijkstraat (in et Lombok, waar WonenBreburg nu gevestigd is). Wieske èn Harrieke Snuf haalden ook met een handkar vodden op. In ruil voor die vodden kreeg je als kind bijvoorbeeld een potlood, tekenboek, schrift of iets dergelijks. Zo deden ze aan recycling avant la lettre. Bekend was een liedje op de wijze van: “Toen onze Mop ’n Moppie was,” met het volgende refrein:
“Ik bèn Wieske Snuf, ik bèn Wieske Snuf èn schooje is men vak, Ik hèbet altaaj al zôo gèèr gedaon èn doewet op men gemak. Deez deur wir in deez deur wir öt èn overal krêeg ik wè, Zôo schoojek men schoojerszèkske vol, hier deez èn daor wir dè”
Oorspronkelijk kwam Wieske van de Waaj, te weten uit de Koningstraat op de hoek met de Oranjestraat, naast de 1000-Tax. Ze woonde ook in de Ouwe Kèrkstraot, een zijstraat van de Bisschop Zwijsenstraat, waar toen het ketelhuis van de wollenstoffenfabriek Triborgh stond (zie ook hoofdstuk 4: et Kastiltje), een tot monument verklaarde schepping van architect Jos. Bedaux. Een van hun dochters, die naar haar moeder Jong Wieske werd genoemd, huwde op jonge leeftijd een veel oudere, dikke man: Willem Mulderij, die Fietspomp werd genoemd. Zij gingen in de textielbuurt (zie ook hoofdstuk 4, de Jordaan) wonen. Op de vraag hoe oud haar man wel niet was, antwoordde Jong Wieske eens: "Ik zòt nie weete, dè hèkkem nôot gevraoge." Zij woonden in ieder geval een tijd in de Van Hogendorpstraat en kregen meerdere kinderen. Een zoon van Wieske die ook bedelde werd Pietje Snuf genoemd.
Op deze foto uit 1935 (coll. RAT, zie ook het boek van Cees van Raak “Het Wilhelminapark van Tilburg”, Tilburg 2010, p. 70) staat Wieske Snuf helemaal rechts. Wieske heet dan Van Dun-Teurlings en is 45 jaar oud. De kinderwagen gebruikt zij alleen nog bij het bedelen. Zij staat voor de sigarenwinkel van wed. De Jong in de bocht naar de Gasthuisstraat. Links daarnaast de bekende fotozaak (1917-2008) van Louis Schmidlin en zijn zoon, en dan café-restaurant Wilhelmina (van 1960-’80 café De C, dat eerder in de Goirkestraat was gevestigd).
Thomas (Thom) Joannes Maria Thijs (1894-1959, x 1921 Lizette Catharina Louisa Swagemakers, 1900-’90) den Blaawvèèrver van het textielveredelingsbedrijf (bleken, verven e.d.) Thijs De Beer. Dit bedrijf verfde veel zwaardoek voor tenten e.d. en deed dat hoofdzakelijk in blauw (indigo) vandaar de bijnaam. Het bedrijf was opgericht door en genoemd naar zijn ouders, Hubertus Johannes Thijs (geb. 1859 en overl. 1920 door een verkeersongeluk op de Bredaseweg) en Maria Martina de Beer (1856-1921). Zij trouwden in 1884 en begonnen hun bedrijf in 1890 aan de Korvelseweg en vanaf 1919 aan het Sint Annaplein achter hun woonhuis. In 1953 is Thijs De Beer naar de Twentestraat verhuisd. In 2007 werd het bedrijf na een overname verplaatst naar België, waar het slechts een jaar later failliet werd verklaard. Thomas kwam in de directie na het verongelukken van zijn vader in 1920 en stond er korte tijd later alleen voor toen ook zijn moeder kwam te overlijden. Na zijn dood in 1959 nam zijn oudste zoon Jan (1922-’63) het roer over maar die verongelukte weinige jaren later in Antwerpen. Toen was het de beurt aan de jongste broer van Jan, Thomas jr. (1937-2009) om de leiding op zich te nemen.
Thomas Thijs (x Lizette Swagemakers), katoenstoffenverver en lid van het kerk- en schoolbestuur van de parochie St. Anna, hier in 1935 op de foto met heel zijn gezin (foto: coll. RAT)
Panden aan het Sint Annaplein met de linnen- en katoenververij Thijs De Beer (links door de poort) die zich daar in 1919 vestigde (foto: coll. RAT)
dhr. Thijssen den Dikke Thijssen hij was kort voor de oorlog bij de motorpolitie, en had een zwaar postuur.
John Tijssens (geb. 1968) Johnny Kenonbòl hij was een bekende biljarter in de spelsoort driebanden en stootte hierin meteen door tot de internatonale top, tot 1996. Tijssens werd Europees kampioen in 1994 (Odense) en in 1995 derde (Praag). Hij werd tweede bij het Wereldkampioenschap van 1995 (Grubbenvorst). Daarna hield John Tijssens het even voor gezien, totdat hij in 2001 een comeback maakte in de strijd om het Nederlands kampioenschap, waarin hij ereplaatsen won in 2003 (derde) en 2005 (tweede). Dit was de afloop van een mooie maar ook wat tegendraadse sportcarrière.
Biljarter John Tijssens stootte direct door naar de top.
Janus van Tilborg den Koej hij werkte in de Wollenstoffenfabriek van H. Eras & Zn. in de Goirkestraat. Alles aan Janus was uitzonderlijk groot (oren, neus en hoofd; handen en voeten). Daarom werd hij zo genoemd.
pastoor F. (Frans) M.J. Tilman (1912-‘96) den Bankier
Pastoor Frans Tilman van de parochie Lidwina
hij was eerst kapelaan in de parochie Noorhoek en werd in 1950 tot bouwpastoor benoemd van de Sint Lidwinakerk aan de zuidkant van de wijk Oerle (zie hoofdstuk 4: Oel, en de Witte Wijk). Frans Tilman, die uit een Bossche bankiersfamilie kwam, wist allerlei mogelijkheden te bedenken om geld los te kloppen voor zijn nieuwe kerk. “Zijn” Lidwinakerk werd in 1952 gebouwd en ingewijd. Hij bleef daar pastoor tot 1982. In 2005 werd deze kerk (architect Kees de Bever) gesloopt. Verondersteld wordt dat Frans Tilman in zijn tijd als kapelaan in de Noordhoek Kees Koster (Cornelis Johannes Koster, Rotterdam 1920 – 2013) heeft leren kennen. Die kwam in de jaren 1930 naar Tilburg om zijn opleiding ambachtsschool af te maken en daarna een studie te volgen aan de (toenmalige) kunstacademie. Daarmee kon hij aan de slag als etaleur en decorateur bij Vroom en Dreesmann, eerst nog in Den Haag maar in de oorlogsjaren overgeplaatst naar de vestiging Tilburg. De creatieve knutselaar Kees Koster bleek in zijn vrije tijd ook een verdienstelijk kunstenaar. Kees Koster is in de oorlog een tijd ondergedoken geweest in de Boomstraat, in de schaduw van de Noordhoekse kerk. Tilman, daar kapelaan, was ook betrokken bij het katholieke weekblad “Roomsch Leven”. Zo kan het gekomen zijn dat Koster voor dat blad “prenten van de week” ging tekenen, met registraties van alledaagse Tilburgse dingen die hij zo goed mogelijk op z’n Tilburgs presenteerde. De formule sloeg aan, maar als geen autochtone Tilburger voelde Koster zich niet zo zeker in deze rol en was al gauw bang om door z’n ideeën heen te raken. Naar verluidt is Tilman in 1953 op het lumineuze idee gekomen om "die uitgetreden frater" Cees Robben (zie daar) dan maar te vragen om Kees Koster op te volgen als tekenaar van de Prenten van de Week in het Roomsch Leven. Hij kan onmogelijk hebben voorzien tot welk succes dit zou leiden! Hiermee eindigde de samenwerking tussen Tilman en Koster niet, want Kees Koster speelde een belangrijke rol bij de inrichting en aankleding van Tilmans Sint Lidwinakerk. Zo ontwierp hij een serie wandtapijten voor die kerk welke werden vervaardigd door de trappistinnen in Berkel-Enschot. Een leuke anekdote uit zijn tijd als medewerker van V & D en hoe hij toen ook aan ideeën moest zien te komen voor zijn prenten van de week in het Roomsch Leven, heeft Koster verteld tijdens een Cees-Robbenavond in Boerke Mutsaers voorjaar 2002 ter gelegenheid van de vondst van een aantal originele prenten van Robben op zolder bij een advocatenkantoor in de Stationstraat. Deze prenten werden toen feestelijk overgedragen aan de familie Robben. Koster was een van de gastsprekers. Hij vertelde hoe hij kort na de oorlog door de Heuvelstraat naar "zijn" warenhuis liep. Het was Sinterklaastijd. Vlakbij de ingang was een "verkoopeiland" ingericht, dit was een rondlopende toonbank met een keurige, zij het “goed gevulde”, dame in het midden. Zij verkocht allerlei lekkers, ook chocoladeletters. Koster zag toen hoe een struise Tilburgse vrouw, met de krulspelden nog in, over de straat aan kwam banjeren en haar van afstand toeriep: "Heej, hèdde weeje?" (“Heeft u letters W?”)
Baptist (Tiest) Timmermans den Beul (3) hij was chauffeur en kolensjouwer bij Brandstoffenhandel Van Brunschot aan de Spoorlaan tegenover de Magazijnstraat, naast de veedijk/loswal langs het spoor (een verhoogde wal waar niet alleen het vee maar bijvoorbeeld ook de kermis- en circuswagens van de treinen konden worden gehaald). Timmermans was een rauwe klant en dankte daar zijn bijnaam aan. Hij reed op een zware Harley-Davidson motor en als hij daarop dronken en met veel kabaal in de straat thuiskwam, durfde zelfs de politie hem niet aan te pakken. Zijn oudste dochter Jet werd levensgezellin van antiquair Tonie de Klèène Peeters (zie daar).
Johannes Mathijs Timmermans (Geldrop 1887 - 1972, x 1908 Adriana van Ierland, 1887-1968) Tjeuke Timmermans hij kwam in 1907 met zijn zuster naar Tilburg en woonde eerst bij haar en haar man in. Vond als textielarbeider werk bij Beka maar werd ontslagen omdat hij lid was van de socialistische vakbond De Eendracht (zie hoofdstuk 2, bij de Rôojen Bond). Hij vervulde vervolgens diverse diensten voor de vakbeweging en was van 1931 tot 1940 gemeenteraadslid. Was na de oorlog actief in de PvdA. Naar hem zijn de Tjeuke Timmermansstraat en het Tjeuke Timmermanspad genoemd, die tussen de wollenstoffenfabrieken van Thomas de Beer (nu museum De Pont) en Kastofa (nu verzorgingscentrum Den Herdgang) door een verbinding in noordelijke richting vormen tussen de Kuiperstraat en de Kwaadeindstraat.
... Toepoel et Baokerke woonde in de Hasselt
Johannes Petrus (Piet) Totenberg (1864 – Esch 1938, x 1888 Maria de Beer, Diessen 1864 - 1930) Piet Toot, later ook: Pietje de Dood Hij was een rietdekker uit Tilburg, die na zijn huwelijk in Enschot ging wonen (Korenbloemstraat) en slecht in het nieuws kwam doordat hij iemand vermoordde op de Bosschen Steenweg (Bosscheweg) in Enschot. Op schrikkeljaaravond, 29 februari 1892, was Totenberg in herberg De Lekpot te Enschot. Daar zag hij o.a. de Tilburgse schoenmaker Johannes Brands (Loon op Zand 1839 – 1892). Zij kregen ruzie om een glas bier dat Piet Toot van Brands moest krijgen. Dit liep zo hoog op dat Brands abrupt de herberg verliet en richting Tilburg vertrok. Totenberg ging achter hem aan, haalde Brands net over de gemeentegrens met Tilburg in en stak hem een mes tussen de ribben. Brands overleed de volgende dag. Op grond van getuigenverklaringen kon Totenberg al gauw thuis worden aangehouden. Onder grote publieke belangstelling werd “Pietje de Dood” vervolgens naar de rechtbank in Breda overgebracht (bronnen: Rinus van der Loo, Nieuwe Tilburgsche Courant).
Sophia Trommelen (1937-2021) (Ons)Sofke Zij begon in 1972 café Marktzicht in een voormalige groentezaak aan de Piusstraat, vlakbij de markten die gehouden werden op het Koningsplein (en eerder op de historische marktlocatie Piusplein). Veel marktmensen kwamen ’s morgens al bij haar binnen voor een bakje koffie, of na hun werk om de teugels vieren. Later kreeg zij ook ander werkvolk, veel uit Broekhoven, over de vloer. Sophia Trommelen ontpopte zich als een geboren horecavrouw, die niets liever dan rumoer en gezelligheid had in haar café, maar ook resoluut kon optreden tegen lastige klanten. Iedereen noemde haar Sofke. Bekend werden de verkleedpartijen in Marktzicht, waarvoor een grote doos met rekwisieten (hoeden, petjes, brillen, pruiken etc.) beschikbaar was. Rond 1990 wilde Sofke het wat rustiger aan gaan doen, en volgde zij in café De Roskam aan de Korte Heuvel de in 1989 overleden, legendarische Engelien Voskens op (zie hoofdstuk 4: Vòskes). Erg rustig werd het echter niet, want zij viel op slag voor dit café met zijn prachtige, monumentale interieur en gooide er veel energie tegenaan om hier goed te aarden. Zo droeg zij ook de studenten die daar thuis waren een warm hart toe. Voor hen maakte zij extra voedzame maaltijden klaar. “Ons Sophie” werd hun beschermvrouwe, die zij sindsdien toegezongen in hun dispuutlied. De broer van Sofke, Bart Trommelen, werd in juni 1999 de nieuwe eigenaar van Vòskes. Enkele jaren later verkocht hij het aan de gebroeders Zandboer, die er tot 2015 “Het Huys van Voskens” runden (bron: BD en het Groot Tilburgs Horecaboek van Patrick Verbunt en Inga de Bruijn)
Een van de voorgangers van Sofie Trommelen was Theodorus Norbertus Voskens (1882-1976, x Maria J. Somers) hier op een prent uit 1972 door Joop Liesker. Hij was een zoon van de weduwe Engelina Theresia Voskens – Muller (1847-1911) die, na een grote brand in 1900, het huidige pand in 1909 liet bouwen naar een ontwerp van architect J.H. van Abeelen. De grootvader van Theodorus, Adriaan Voskens (1765-1818), was dit café als herberg annex uitspanning in 1797 begonnen. De oorspronkelijke naam “De Roskam” verwees naar de paardenstallen erachter, te bereiken door de nog altijd bestaande poort (coll. RAT)
De bovenstaande prent prijkt prominent aan de muur op deze interieurfoto uit 1986 (foto: Niek Hermans)
Sofke Trommelen in de negentiger jaren aan het werk voor Voskes (foto: coll. BD)
Bart Tromp Luie Bart hij woonde in de textielbuurt.
Jo (Johannes?) Tuerlings Jo Tuut had een drankenhandel aan de Broekhovenseweg, en was ook bekend van enkele functies in het politiek en maatschappelijk leven, zoals lid van de gemeenteraad voor de PMB (Partij Midden-Brabant, een afsplitsing in 1974 uit de KVP van drie fractieleden die ontevreden waren over de wethouderskeuze), voorzitter van de Korvelse Harmonie en de Voetbalvereniging Broekhoven.
Wil Tuerlings de Tuut (4) hij begon in 1969 een dierenwinkel in de Hoefstraat (nr. 74) gespecialiseerd in vogels en vogelvoer, die uitgroeide tot een complete dierenspeciaalzaak. In 1995 kwam Maurits Mevis in de zaak, die in 2002 “de Tuut” opvolgde. Vanaf 2005 ging de nieuwe eigenaar zich geheel toeleggen op aquaria en werd de naam veranderd in Aquariumspeciaalzaak Pentazona die nu gerund wordt door Maurits en Ester.
Cornelis Tuister Kiske Toote thuiswever.
gebrs. Vaclav (geb. 1944) en Jaroslav (geb. 1947) Tuma Wenzel Toemen en Jerry Maas IJshockeybroers die Tsjecho-Slowakije eind jaren zestig ontvluchtten. Om hier door te kunnen gaan in hun sport namen zij schuilnamen aan. Eerst stapte Jaroslav in 1968 samen met Jiri Petrnousek over naar Tilburg Trappers. Hij werd een topaanvaller, was erg slagvaardig als spits. Hij koos na vijf jaar Tilburg voor een vervolg bij buitenlandse clubs. Jaroslav vestigde zich daarna definitief in Zwitserland, waar hij na zijn actieve carrière spelersmakelaar werd. Hij bleef contact houden met de familie Maas, die hem had opgevangen (zie lemma Frutje Maos). Vaclav Tuma reisde in 1969 zijn broer achterna en sloot zich onder de naam Wenzel Toemen aan bij de selectie van Tilburg Trappers. Hij speelde ongeveer evenzoveel wedstrijden voor de Trappers als zijn broer en was een uitstekende allround ijshockeyer.
Joseph (Jos) Alphonsus Antonius Maria Vastersavendts (x Heemstede 1930: Geertruida “Tuuk” Lucia Maria Roozekrans) Rôozekraans
Jos Vastersavendts, dir. muziekschool 1924 tot 1958
Jos Vastersavendts was getrouwd met Tuuk Roozekrans. Voor het gemak noemde men hem toen ook maar naar haar. Hij volgde in 1924 zijn vader Henricus (Henri) G.M. Vastersavendts (x Mellania Catharina Swagemakers) op als directeur van de Tilburgsche Muziekschool en bleef dit tot 1958. Vader Henri (1849-1925), die Vlaamse wortels had, was organist in de Heuvelse kerk en dirigent bij verschillende ensembles. Jos had een pianozaak in de Willem II-straat en was ook organist in de Heuvelse kerk. Zijn vrouw werd ook wel Vatzesaoves genoemd. De oma van Jos, Charlotte (Lotje) Huberta Maria Josepha Antonia Vastersavendts (1887-1975) was getrouwd met Julius (Jules) Carolus Maria Swagemakers (1880-1963), wiens ouders Louis (Ludovicus Gerardus) en Nicolasina Swagemakers-Bogaerts in 1887 grondleggers waren van de wollenstoffenfabriek Swagemakers Bogaerts in de Hoogvensestraat (zie ook bij Dré “Neus” Swagemakers). Twee gevallen dus van een huwelijk tussen “muziek” en “textiel”. Het muziekleven in Tilburg kwam in belangrijke mate tot ontwikkeling binnen de beslotenheid van sociëteiten zoals de Koninklijke Harmonie en de Philharmonie. In 1869 ontstond er een eerste vorm van openbaar muziekonderwijs in Tilburg toen de gemeente besloot om een lokaal met een leerkracht te faciliteren. Het eerste bestuur werd voorgezeten door Leo (Leonardus Johannes Daniël) Swagemakers. In 1870 kon meester Borsten aan de slag met zijn eerste leerlingen in een pand op de hoek van de Heuvel met de Telegraafstraat. In 1908 richtte een groep notabelen de Vereeniging Tilburgsche Muziekschool op met als voorzitter Louis Swagemakers. Op de achtergrond bliezen nu ook de gebroeders Mathieu en Jos Kessels hun partijtje mee in het stimuleren van het Tilburgse muziekleven. De eerste directeur (1909-’24) werd Henri Vastersavendts die zoals gezegd werd opgevolgd door zijn zoon Jos (1924-’58). Dat de appel hier echt dichtbij de boom was gevallen blijkt uit het feit dat zij beiden ook organist zijn geweest in de kerk van de parochie Heuvel. De Muziekschool bleef tot 1954 zelfstandig op verschillende locaties, maar het langst in de Noordstraat (nu nr. 103/105). In 1949 werd er een opleiding ballet toegevoegd, wat een opmaat was naar de latere Tilburgse Dans- en Muziekschool. Intussen bestond er ook een “Muziek-conservatorium” aan R.K. Leergangen dat in 1918 was gesticht. In 1929 kon dit een definitief gebouw aan de Bosscheweg (ter hoogte van de Prof. Dondersstraat) betrekken, ontworpen door de “huisarchitect” Harrie Bonsel (directeur van de Academie voor Beeldende en Bouwende kunsten van de Leergangen, zie ook bij Beels-Brouwers). Als de eerste directeur van het conservatorium werd in 1918 aangesteld Willem van Kalmthout (Nijmegen 1890 – 1943) die dit bleef tot zijn dood. Hij was tevens een veelzijdig docent (muziekleer, koorzang, compositie en orgel) en genoot bekendheid als componist van geestelijke liederen en kerkmuziek. Precies tegenover het conservatorium stond de monumentale villa “Tivoli” van Leo Swagemakers, later bekend als villa waar prof. Goossens woonde en hoofdgebouw van de Leergangen. In 1965 werd villa “Tivoli” afgebroken vanwege verlenging en verbreding van de Spoorlaan. Het stuk van de Bosscheweg tot de Korte Heuvel werd vernoemd tot Tivolistraat, om nog enige herinnering in stand te houden aan deze zolang beeldbepalende villa. Intussen was in 1954 besloten tot samenvoeging van het conservatorium met de muziekschool tot één Brabants Conservatorium. Als huisvesting werd het gebouw aan de Tivolistraat gekozen. De muziekschool verliet daarop het gebouw in de Noordstraat. In 1971 werd het conservatorium wettelijke gedwongen weer afgesplitst van de muziekschool en tijdelijk ondergebracht in het juist vrijgekomen (zie bij pater Weve) Cenakel op de Koningshoeve. Tegenwoordig maakt het conservatorium deel uit van de Fontys Hogeschool voor de Kunsten, die rond 1995 werd gehuisvest in het “Kunstcluster” dat naast de Stadsschouwburg verrees. De muziekschool bleef tot 1988 in de Tivolistrat en verhuisde toen als de Tilburgse Dans- en Muziekschool naar de Goirkestraat waar ze veel meer ruimte kreeg in de oude fabriek van Dröge. In 2004 werd de naam omgezet in “Factorium” en in 2009 verhuisde dit “Factorium Podiumkunsten, Centrum voor kunsteducatie op het gebied van muziek, dans en theater” naar een fraai nieuw gebouw aan de Bisschop Zwijsenstraat op nog geen steenworp afstand van de Fontys Hogeschool voor de Kunsten met haar conservatorium en dansacademie, de Concertzaal en de Stadsschouwburg. (Zie ook: Tijdschrift Tilburg april 1994, themanummer “125 jaar Muziekonderwijs in Tilburg”)
Advertentie muziekschool in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 16 aug. 1944
A. van Veen (1869-1909) Koning Venis was vader van acht kinderen, werkte in de steenfabriek van Teurlings & Smulders. Hij werd op zondag 14 maart 1909 vermoord door zijn buurman Martinus Donders en enige dagen later vanuit de Hasseltse kerk begraven. Dankte zijn bijnaam aan het feit dat hij een uitstekend boogschutter (“koning”) was. Hij was president van het gezelschap "Vreugde in de Oude Musch."
pastoor Petrus (Piet) A. van der Velden (Lierop 1908 - 1983) de Kwèèkerd was eerst kapelaan bij de parochie Broekhoven I van 1942-1946, en daarna de eerste (bouw-) en tevens laatste pastoor van de kerk van Onze Lieve Vrouw van Fatima. Deze parochie tussen de Ringbaan Zuid en de Piushaven werd rond 1980 opgeheven. Het kerkgebouw van architect Jos. Bedaux, dat architectonisch een geheel vormde met het bejaardenhuis St. Josephzorg, kreeg tijdelijk een nieuwe bestemming. Enige tijd later werd het toch afgebroken. Pastoor Van der Velden was een flamboyante, actieve persoon. Hij was een groot promotor van de bejaardenzorg, en verzorgde een tijdlang als opvolger van pastoor Aelen de autozegeningen ieder jaar op de Heuvel. Deze zegeningen werden sinds 1928 in Tilburg gehouden, op de dag van Sint Christoffel (25 juli). Christoffel was immers de patroonheilige van ondermeer alle reizigers en verkeersdeelnemers, die echter in 1938 zijn dienaar Aelen wel erg in de steek liet toen deze op vakantie in Luxemburg met de auto verongelukte. Overigens werd Christoffel in 1969 door het Vaticaan afgevoerd van de officiële Heiligenkalender, maar dit werd niet in verband gebracht met het ongeluk dat Aelen eerder overkwam. Pastoor Van der Velden was ook een sociaal voelend mens, die bijvoorbeeld niets moest hebben van de traditie dat rijke families de beste banken vooraan in de kerk konden pachten, en de armste families zich soms moesten behelpen met één stoeltje achterin. Zijn bijnaam heeft hij te danken aan zijn zware stem. Het verhaal gaat dat Van der Velden op een dag onder het wachten voor een loket in het postkantoor een grote sigaar opstak (dat kon toen nog gewoon). Ene grôote ruuwe meens die achter hem stond vroeg hem: "Zèg kunde nie en nog grôotere opsteeke?" Waarop Van der Velden bulderde: "Ak dieje klèp van jou ha wèl!".
De eerstesteenlegging voor de kerk van de parochie Fatima die in 1948 in gebruik werd genomen. Links pastoor Piet van der Velden en in het midden deken Martinus Nabuurs met links van hem de architect, Jos. Bedaux (foto: coll. RAT)
De pas opgeleverde kerk met pastorie van Fatima in 1948 (foto Schmidlin)
In 1951 namen de Gutjesnonne (zie hoofdstuk2) de zorg op zich voor het bejaardenhuis St. Josephzorg in de parochie Fatima. Schoolkinderen e.a. onder leiding van juf Leny van Haaren (r.) rukken op door de Hertogstraat om de hulptroepen feestelijk in te halen (coll. RAT)
Pastoor van der Velden is de eerste en enige pastoor van de parochie Fatima geweest. Het Portugese bedevaartsoord Fatima betekende veel voor hem. De parochie Fatima en Van der Velden hoorden onlosmakelijk bij elkaar. Pastoor Van der Velden vond het heel belangrijk dat er in zijn kerk een Fatima-Mariabeeld kwam te staan. De bekende kunstenaar Luc van Hoek (zie daar) ontwierp dit voor hem. Het bijzondere aan dit beeld was dat Maria werd gehuld in een sluier die nog had toebehoord aan de moeder de pastoor. Toen de kerk rond 1980 sloot is het beeld tijdelijk ondergebracht in de kapel van bejaardenhuis St.-Josephzorg. Om het weer een mooie plek te geven voor iedereen is er in 2017 een speciaal kapelletje voor gebouwd op de binnenplaats van het vroegere Fratershuis in de Kruisvaarderstraat, nadat dit huis was verbouwd tot wijkcentrum Koningshaven (ontleend aan Paul Spapens in Stadsnieuws, mei 2017).
Gérard J. Veldman de Hitchcock van het Zuiden zijn vader Johannes kwam uit Gouda en begon een fotozaak op de Heuvel (nr. 22) in 1910. Hij stierf in 1947 en toen nam zoon Gérard J. de zaak over. Die voegde er film aan toe en groeide uit dé filmpionier van Brabant. Gérard Veldman richtte op zeker moment een apart filmbedrijf op, Parcival, dat zich ook ging bezighouden met het maken van speelfilms. De nagelaten films bevinden zich in het Gemeentearchief (nu Regionaal Archief) van Tilburg. Veldman opende ook een tweede winkel, in de Juliana van Stolbergstraat en bracht daar later de zaak op de Heuvel in onder. In 1971 sloot ook de zaak in de Juliana van Stolbergstraat.
Tulpenrally 1953, Gerard Veldman 2e van links voor zijn zaak en voor een Studebaker 1948, rechts een Ford 1952
Chris van de Ven (geb. Heijthuijsen 1961) de Stapschrijver hij is eind tachtiger jaren in Tilburg komen wonen en in 1995 gaan schrijven over uitgaan, belevenissen in de stad e.d. Heeft zichzelf tot Stapschrijver benoemd en is onder deze bijnaam bekend geworden. Ging in 1998 een eigen krantje uitgeven.
Sjel (Michel) van de Ven (1923?–‘82) Lechim
Hij bedacht zelf dit anagram
van zijn voornaam als pseudoniem waaronder hij vele jaren elke week een
stukje schreef in de Tilburgse Koerier, te beginnen in 1957. Thuis
hadden ze een handelsdrukkerij genaamd “De Hoop” in de Hoogvensestraat.
Lees elders op
www.cubra.nl meer over deze productieve volksschrijver.
Tuddeke Smèèr (bijnaam voor Tiesje Somers)
In dit gedicht beschrijft Lechim het dagelijks leven van Tiesje Somers, die de hele stad rondgaat om allerlei machines te smère. Met behalve zijn oliespuitje (zen spötje) ook altijd een tod (tuddeke) bij zich als smèèrlap. Iedereen kent hem dan als Tuddeke Smèèr. Vergeten is zijn eigenlijke naam. Of hij daar ongelukkig mee is? Ach nee, zolang er maar genoeg te smère valt… en de machines door zijn handwerk maar blijven draaien!
Ik lòòp hil d'n dag - al doe’k ’t nie gère
Ton van der Ven de Sjeik winkelier in auto-onderdelen, speciaal olieproducten. Eerst woonde hij in de Laarstraat en later in de Trouwiaan.
A.H.C. Venmans de Kuus was huisschilder, en kreeg deze bijnaam omdat hij aan de Varkensmarkt (nr. 9) woonde.
gezusters Vennix Ditje èn Datje zij waren twee langdurig vrijgezelle zussen, die heel lang samen bleven wonen in de Sint Josephstraat (op nr. 73). De een is ongehuwd gestorven, de ander (G.) is rond haar zestigste jaar nog getrouwd met ene Knuijver, die enkele maanden later echter al stierf. Zij leefde in 2000 op hoogbejaarde leeftijd nog altijd in hetzelfde huis, waar het nog precies was als vroeger.
Gerard Verbiest (geb. Rotterdam 1894 - 1979) de Paus van Tilburg (2)
Gerard Verbiest, Paus van Tilburg.
hij kwam in 1919 uit Rotterdam naar Tilburg en werd in 1937 aangesteld als hoofd van Idil (Informatie-Dienst Inzake Lectuur) die als doel had, vanuit een katholiek standpunt de lezers te adviseren over lectuur. Dit deed zij door ondersteuning te geven aan het werk van de sinds 1918 door de bisschop aangestelde censors. Zij toetste lectuur volgens Vaticaanse richtlijnen en deelde die in risicoklassen in, van “verboden" of "voorbehouden" tot "voor allen", om met name de jeugd te behoeden voor slechte lectuur. De censors waren priesters die in bibliotheken en leeszalen moesten toezien op handhaving van de Index (een lijst van door de R.K. Kerk verboden boeken die al bestond sinds 1571, toen dit instituut werd ingesteld onder paus Pius V, en nu hier door Idil werd bijgehouden) en de kwaliteit van het overige aanbod. In de R.K. Leeszaal en Bibliotheek St. Dionysius (zie ook bij Gabriël Eras en Henri Mannaerts) werd dr. M.J. Verhoeven (rector van het Cenakel) de eerste tien jaar censor. Daarna zien we in deze rol de elders in dit hoofdstuk vermelde dr. P.C. de Brouwer, dr. K. de Beer en dr. P. Cools. In 1937 opgezet als een initiatief van katholieke bibliotheken, uitgevers en boekhandel heeft Idil bestaan tot 1970.
Voorbeeld van censuur bij de R.K. Bibliotheek en Leeszaal uit de tijd vóór Verbiest.
Eduard (“Edie”) Verbunt (x Van Spaendonck) de Rôoje Verbunt was net als zijn broer Emile J.I.M. Verbunt, die naast wijnhandelaar ook een bekend jazzmusicus was (zie ook “de Russische Madam” Bersin en hoofdstuk 4: Monopole), firmant van de wijnhandel J.A. Verbunt in de Langestraat. Eerder (ingaande 1909) telde het familiebedrijf uit 1844, nadat enkele broers Verbunt zich teruggetrokken hadden, nog maar één firmant: Bernard J.M. Verbunt (x Louise Janssens). Die werd in 1939 opgevolgd door zijn drie zonen: Eduard, Emile en Jan-Karel.
J.A. Verbunt (1822-1878) founding father van de Tilburgse wijnhandel Bernard J.M. had in 1906 het landgoed De Oude Warande gekocht. Daar liet hij in 1908 een villa bouwen, centraal in het sterrenbos, ontworpen door Jan van der Valk. In 1952 verkocht de familie Verbunt alle grond aan de gemeente, behalve een strook langs de Bredaseweg waar sinds 1941 twee villa’s stonden van twee zonen van Bernard J.M.: Edie woonde met zijn gezin op nr. 443 in villa “Vrede en Vrijheid” van de architecten (vader en zoon) Warners en Emile of Miel (Emilius J.I.M. 1910-’79, xx Marie Renée J.A. de Vlam, 1920-2013) op nr. 441 in een ontwerp van de architect Philip Anne Warners. Later vestigden zich hier Van Lanschot Bankiers (nr. 443) en (in 1986) Auberge du Bonheur (nr. 441). Om het onderscheid aan te geven tussen de twee families Verbunt werd de rossige Edie "de Rôoje Verbunt" genoemd. De familie Verbunt had dus bijna een halve eeuw alle grond van de Oude Warande in bezit. Een deel daarvan werd vanaf 1934 verhuurd aan de hockeyclub "Tilburg", die er in eerste instantie twee hockeyvelden en een houten clubhuis realiseerde (zie ook het boek “Onze Club”, uitgegeven door HC Tilburg, over de geschiedenis van de hockeyclubs Tilburg en Forward t/m hun fusie in 2011). In 1962, tien jaar na de verkoop van De Oude Warande aan de gemeente, werd de villa van Jan van der Valk gesloopt. De gemeente had de grond nodig om haar grote ambities voor een brede katholieke universiteit in de stad te realiseren, maar moest deze ambities drastisch terugschroeven toen de regering koos voor een universiteit in Maastricht. Dit is wel de redding geweest voor het monumentale sterrenbos De Oude Warande. (zie ook het boek Bredaseweg met drie gezichten door Berry van Oudheusden, Tilburg 2015).
Villa De Oude Warande van wijnhandelaar Bernard J.M. Verbunt (1871-1940, x 1901 Louise Janssens, 1881-1971). Ontwerp Jan van der Valk, gebouwd in 1908 en gesloopt in 1962 (foto: coll. RAT)
Gustave (Guus) J.E.J.M. Verbunt (1939 – S. Antonio de Calonge 2002, x Monique Beukers, overl. 2002) Guusje of Cruusje Verdunt was een zoon van Emile Verbunt, de broer van Edie. Als wijnhandelaar en afnemer van de Franse firma Cruse werd hij ongewild betrokken bij een geruchtmakende internationale wijnfraudezaak. In dit verband werd hij als getuige-deskundige opgeroepen en verhoord door de Franse justitie. Toen hij hiervan terugkwam uit Bordeaux werd hij behoorlijk plagerig Guusje Verdunt genoemd en vervolgens ook, naar de veroorzaker van de wijnaffaire, Cruusje Verdunt. Ging na zijn zakelijke loopbaan aan de Spaanse kust (San Antonio de Calonge, Costa Brava) wonen omdat zijn vrouw op doktersadvies zeelucht nodig had. Guust is kort na haar overlijden daar ook ernstig ziek geworden en enkele maanden later in San Antonio de Calonge overleden.
Franciscus (Frans) Adrianus Johannes Maria Verbunt (1933-2002, x Nelly Maas) Jan de Krèùk, ook Frans Verbaal enz.
Frans Verbunt bij het beeld van de Krèùkezèèker op et Radioplèntje (foto: Frans van Ameijde, 2000)
hij was schrijver van boeken en artikelen over wijn, maar in Tilburg met name ook bekend als tonpraoter en fistreejenaar. Werd liefst twaalf keer Opperleuterèèr van de stad. Nam talrijke initiatieven, als het maar over (het) Tilburg(s) ging en voor de Tilburgers was. Hij was bijvoorbeeld (mede-) oprichter van de Tonpraotersacademie (1993) en van de Stichting Tilburgse Taol. Frans Verbunt was een grote promotor van het Tilburgs dialect en heeft ook informatie geleverd voor het Tilburgs Bijnamenboek uit 2000. Zijn hoofdberoep was kastelein en exploitant van diverse horecagelegenheden, te beginnen met café Verbunt aan het Korvelplein. Dit stond ook bekend onder de naam l’Echo des Montagnes, omdat het Koninklijk Erkend Harmoniekorps l'Echo des Montagnes (in eerste instantie als mannenkoor opgericht in 1867) er thuis was (zie ook hoofdstuk 2: de Zèùphèrmenie vant Körvel). Uit die tijd (rond 1870) dateert ook het pand met kenmerken van de jugendstil. In 1995 brandde dit volledig uit, maar is daarna weer herbouwd. Frans Verbunt is ook restauratiehouder geweest in o.a. de Stadssporthal aan de Goirleseweg en van de Beekse Bergen. Hij schreef zijn vele wijn- en andere verhalen ook onder de pseudoniemen Jan de Kruik en Frank Triborgh en hij ontving een aantal onderscheidingen, waaronder buitenlandse, vanwege zijn verdiensten op het gebied van voorlichting over en promotie van wijn.
Korvelplein met Café (Frans) Verbunt (foto 1963, coll. RAT)
Steven Johan Pierre Verburgh de Kôopman in Ongereegelde Goedere zo werd in 1937 deze zoon van Steven Johan Verburgh sr. (geboren te Zutphen in 1849 en overleden te Tilburg in 1928) genoemd, omdat hij de meubelzaak van zijn familie aan de Bosscheweg (nu Tivolistraat) uitbreidde met de verkoop van andere artikelen zoals katholieke devotie-artikelen en dergelijke.
Toon Vereut Zòt Tontje bloemenverkoper.
Harrie Verhaeren (1918 – Oisterwijk 2006) den Jammes Hij was de zoon van de boswachter van de fabrikantenfamilie Van den Bergh die aan de Tilburgseweg, tussen de bebouwde kom van Moergestel en de huidige A58 een paar villa’s bezat met veel grond. Zijn vader, die de uitgestrekte natuur in de gaten moest houden, was Henricus Theodorus Verhaeren (Zundert en Wernhout 1879 – Tilburg 1973, x 1911 Gerardina Ruijs, Dinther 1884 – Berkel-Enschot 1956). Den Jammes – waarom hij deze bijnaam kreeg is niet bekend - bleef dicht in de buurt: hij woonde op hoge leeftijd nog in zijn ouderlijk huis aan de Eindhovenseweg tegenover de Rendierhoeve. Alleen loopt sinds 1956 de autoweg tussen Tilburg en Oirschot als een onverbiddelijke streep tussen hem en “zijn” bossen door.
Familiegraf Verhaeren – Ruijs met zoon Harrie op het kerkhof van de parochie Heuvel, St. Josephstraat Tilburg.
De kapitaalkrachtige textielfamilie Van den Bergh had in Moergestel veel bos om de wacht over te houden. In het begin van de 20e eeuw, toen zij zelf nog in de stad woonde, pachtte zij van de familie Van den Bogaerde een jachtrecht in dat gebied. Hun manier van jagen stuitte echter op veel weerstand bij de omwonenden omdat zij te weinig rekening hielden met de voor de boeren in de omgeving gewenste wildstand. De familietak van Ferdinand Adolph (Dolf senior) Leonard van den Bergh (geb. 1848), te weten Dolf junior (1879-1956, die dezelfde doopnamen kreeg als zijn vader) en zijn broer Frederik Bernardus (Frits 1877-1951) vestigde zich dus langs de weg tussen Tilburg en Moergestel. Dolf bewoonde de kapitale villa “Zonnewende” (waar ook hoeve De Eendracht bij hoorde). In de jaren tachtig woonde en werkte de beleggingsgoeroe Rienk Kamer (1943-2011) er, die vertrok nadat hij in opspraak was geraakt met zijn “American Land Program”. Vervolgens vestigde de conservatief katholieke organisatie Opus Deï zich hier, die het grote pand nog eens sterk uitbreidde. Daarna kwam er een opleidingsinstituut voor horeca in.
In 1913 brachten koningin Wilhelmina en prins Hendrik een bezoek aan de fabriek Van den Bergh en Krabbendam (BeKa) in de St. Josephstraat. Frits begeleidt de koningin en zijn broer Dolf (rechts) geeft uitleg aan de prins (foto: coll. RAT)
Dolf junior was naast firmant van Van den Bergh - Krabbendam (Beka in de St. Josephstraat, zie hoofdstuk 4 bij et Krimmetooriejum) ook oprichter (1929) van de AaBe wollenstoffen- en wollendekenfabrieken (zie ook in hoofdstuk 4: Berghven). Men zegt dat hij en zijn broer Frits hun Beka-taken uitoefenden in deeltijd om elkaar niet voor de voeten te lopen. Dolf junior had twee zonen, van wie Gijsberth (Gijs) Leonard (1916-2003) de leiding kreeg over de AaBe fabrieken tot 1970, in welk jaar hem een zwaar auto-ongeluk overkwam. Het verhaal ging dat als Gijs zijn residentie verliet om de fabriek te bezoeken dit gauw werd doorgebeld naar de portier van AaBe, die zorgde dat dit nieuws snel door de hele fabriek ging zodat iedereen de juiste werkhouding kon aannemen voordat de grote baas arriveerde. Maar ook was bekend dat hem in de fabriek, al leek hij nog zo nonchalant rond te lopen, werkelijk niets ontging. Overigens stond AaBe onder het langdurig leiderschap van Gijs van den Bergh bekend als een sociaal vooruitstrevend bedrijf. Zo werd er ieder jaar in de grote kantine een groot kerstdiner aangericht voor het voltallig personeel, ook toen het al minder goed ging. Toen is het gebeurd dat Gijs tussen twee gangen in het toneel betrad en moest aankondigen dat het jaar daarop helaas er enige honderden weknemers uit moesten. Het verhaal luidt dat hij vervolgens iedereen een smakelijke voortzetting wenste en onder ovationeel applaus afging! Frits van den Bergh woonde aan de overkant van de Tilburgseweg in de rustieke villa “Dennenhoef” die hij in 1910 liet bouwen. Hij was getrouwd met de in Paramaribo geboren Anna Maria van Emden (Annetje, 1887-1945). Zij hadden vijf dochters van wie de tweede, Charlotte Adolphine (Lotje, geboren 1910), trouwde met Wim Kars (geboren 1904, in 1925 medeoprichter en daarna van 1929-’58 voorzitter van de hockeyclub Tilburg). Frits kocht in 1934 de fabriek van Swagemakers Caesar (zie ook bij Karel de Kèts Swagemakers) en zette zijn schoonzoon Wim Kars er aan de leiding. De derde dochter, Elisabeth Frederica (1913-‘83), trouwde met Paul Jacques Rubens die Frits opvolgde als directeur van Beka totdat ook deze fabriek, in 1853 door Pieter J. van den Bergh opgericht, in 1968 de poorten moest sluiten. De villa Dennenhoef werd in 1993 gekocht door de uit Goirle afkomstige Antonio Maria Romano Brizzi, die een Nederlandse moeder en Italiaanse vader had. Begonnen als stratenmaker werd hij in de stad bekend als iemand die zich bezighield met allerlei vormen van criminaliteit en daar veel geld mee opstreek. Hij werd in april 1994 in Dennenhoef vermoord. Brizzi was toen 40 jaar oud. Deze geruchtmakende zaak is nooit opgelost. Met de villa uit 1910 ging het na een nieuwe periode van bewoning verder berg(h)afwaarts. Meestentijds stond ze leeg in verval te raken, en werd ook een paar keer getroffen door brand. De villa, of wat daar nog van over was, kwam nog in de publiciteit toen Roy Donders (zie daar) eens clandestien over het hek klauterde om aandacht in de media te krijgen, maar werd uiteindelijk eind 2018 uit haar lijden verlost door een nieuwe eigenaar, die besloot om de heleboel af te breken en er iets nieuws neer te zetten.
Toen de winters nog winters waren
Gebrandschilderd glas uit de AaBe fabriek aan de Fatimastraat (coll. RAT)
Jef Verhaeren de Zwarte vanwege zijn zwarte haren. Jef was stoker in de fabriek van Swagemakers Caesar en hij was de broer van Harrie den Jammes Verhaeren.
Joop Verhagen (geb. 1942) Dikke Joop kunstenaar met een atelier in Carré, een gehandhaafd deel van het voormalige St. Elisabeth Ziekenhuis. Is vroeger ook bokser geweest en portier e.d. Viert slechts om de tien jaar zijn verjaardag. Zijn zestigste vierde hij in de toen leegstaande Hasseltse kerk met gratis optredens van leden van de Tilburgse scene zoals Rocking Louis Israel (zie daar), Peer de Graaf, Zjef Naaijkens, Rob van Gestel en Frank Jut.
Toon Verhagen (Ravels-B. 1888 - 1977, x 1916 Maria Lugters, xx 1929 Petronelle Maria Gerardina “Pieta” van de Pol, 1906-‘83)Toon Kwak, De Kwak, of den Hèld van Tilburg Hij woonde achteraan op de Broekhovenseweg, in het uiterste zuiden van de stad bij een bruggetje over de Leij, waar hij in hout handelde. Hij was getrouwd met Pieta en kwam uit een grote familie. Een van zijn broers (Peter) werd Peer Kwak genoemd en stond bekend als een ruwe gast die naar men zei ook smokkelde. Het waren zeker geen watjes, vandaar de bijnaam. Toon Verhagen zette op 27 oktober 1944 zijn stoerheid in voor het lot van de stad. Hij hoorde tot een drietal dat “de Bevrijders van Broekhoven” werd genoemd. De andere twee waren Josef Pollet en Piet Jongen. Om de Duitse bezetters uit Tilburg te verdrijven, voerden de oprukkende geallieerde troepen aan de zuidkant van Tilburg zware beschietingen uit op de stad, welke in die dagen aan 78 burgers het leven had gekost. Toen de Duitsers het hazenpad kozen hadden de geallieerden, die naar verluidt ook de wijk Korvel wilden gaan bestoken, dat niet direct in de gaten. De drie dappere Broekhovenaren onder aanvoering van Toon Kwak besloten daarop, zich met een laken aan een stok als witte vlag door de vuurlinie te begeven, om de bevrijders te vragen hun beschietingen op Tilburg te staken nu er geen Duitsers meer waren. De troepen konden toen, snel en zonder verdere weerstand te ondervinden, oprukken naar het centrum om Tilburg te bevrijden. Dit alles gebeurde op 27 oktober, de geboortedag van Peerke Donders, die vanaf dat moment ook werd vereerd als de “Beschermheilige van Tilburg.” Zo luidt het (geromantiseerde) verhaal. De precieze toedracht, met name de volgorde van de gebeurtenissen en welke rol ieder van de drie moedige Broekhovenaren daarbij speelde, is nooit helemaal duidelijk geworden. De situatie in het geteisterde Broekhoven was daar die dag te chaotisch voor. Lees hier meer over in: “Uitzinnige vreugde in een stad vol zorgen. De bevrijding van Tilburg,” door Ad de Beer en Ronald Peeters, Tilburg 2004, p. 68-70.
Kees Verhagen, een zoon van Toon Kwak, wijst op deze foto uit 1984 de plaats aan waar zijn vader met zijn kameraden de geallieerden tegemoet liepen met een witte vlag. Foto uit het Nieuwsblad (van het Zuiden) van 27 oktober 1984.
Ter ere van de bevrijding werd in april 1945 het Schouwspel van Tilburgs bevrijding en vrijheid: “Nepte nie dan hedde nie” opgevoerd in de toenmalige schouwburg, door de Kleine Academie ten bate van het Comité Tilburg October 1944. Daarin werd met een lied, “De Glorie van de Kwak” (tekst van Frans Mandos) de aan Toon Verhagen toegedichte heldenactie bezongen (het boekje waar deze twee foto’s van zijn genomen is uit de collectie van Ronald Peeters. N.b. gespeld in goed Tilburgs: “Nèpte nie dan hèdde nie,” waarbij nèpte is afgeleid van nijpen of knijpen: iemand straffen, te veel laten betalen.)
Piet Verhagen (ca. 1953-2000) Schèèle Piet omdat hij een lichte oogafwijking had. Men zegt dat hij met name tijdens de jaren 1970 en 1980 in het criminele milieu verbleef. Zo is hij lid geweest van de beruchte "Kempenbende", maar zou het daarna "rustiger aan" zijn gaan doen. Toch werd hij, met zijn vrouw Ria en broer Sjef, in september 2000 het slachtoffer van een brute afrekening in zijn huis aan de Reitse Hoevenstraat.
Willy Johan Frans Arnold Jozef Marie Verhagen (Den Bosch 1924 – 2004, x Ankie Bertens) Verhagen Senior werd geboren in Den Bosch en is overleden in Goirle waar hij gemeenteraadslid was van 1974 tot 1986, waarvan acht jaar voor de VVD en vervolgens vier jaar met een eigen lijst Verhagen voor Democratie. Hij was moeilijk te stuiten als hij eenmaal het woord had en kwam daardoor met veel van de Goirlese raadsleden in aanvaring. Zijn vastgoedbedrijf had in Tilburg ook veel panden in bezit waarin studenten waren gehuisvest zoals in de Stationsstraat. Onder studenten stond hij bekend als Verhagen Senior.
Kees Verhoeven (ca. 1951 – 2015) Keesje Kraak Activist die ook buiten de stad bekend werd vanwege zijn acties. Had in 2009 met enkele medestanders de primeur om een bewegend object te kraken, te weten het Draaiend Huis op de Hasselt rotonde (zie hoofdstuk 4, et Kringlôophèùs). Hij overleed in september 2015 op 67-jarige leeftijd in een hospice in Biezenmortel.
Kees (rode trui) & Co. in 2009 op “hun” rotonde.
Nel Verhoeven (geb. 1946) Mama Passage zij ging samen met haar man Ad (geb. 1948) en hun twee dochters lunchroom Le Mistral beheren vanaf de opening van de Emma Passage in september 1991. Omdat zij daar iedereen kende en iedereen haar werd ze wel de moeder van de Emma Passage (overdekte winkelstraat en parkeergarage over het tracé van de vroegere Emmastraat) genoemd ofwel "Mama Pasage". Inmiddels is de lunchroom gesloten en werd de vrijgekomen ruimte toegevoegd aan boekhandel Gianotten Mutsaers.
Tinus Verhoeven den Taks omdat hij naar men zei liep als een takshondje. Woonde in "de Koningswei" en is 84 jaar geworden ondanks het gemis van een nier.
dhr. Verhoeven de Staale Jezus of ’t Kiendje Jezus Hij woonde op de hoek van de Prof. Dondersstraat en de Jan van Beverwijckstraat, liep altijd keurig rechtop, was hoffelijk en maakte een vrome indruk. Als handelaar in wol (hij had een wolagentuur van zijn vader overgenomen) zal hij waarschijnlijk vaak met stalen te zien zijn geweest. Dit alles kan mogelijk zijn bijnam(en) verklaren.
A. Verhoof de Sjoerd woonde op de Hasselt
Ben Verhoof de Lange omdat hij niet kort, maar een lange magere kerel was uit de Hoogvensestraat, geboren eerste helft jaren 1930.
Gerard Verhoof (geb. 1921) Gròdje Verhoof was bij sluiting van Spandon (André van Spaendonck & Zonen) baas van de kettingscheerders.
Kuntje Verhoof Hij zou één van de smeden zijn die het Smidspad zijn naam bezorgde. In 1881 werd het tracé van deze tot dan onbenaamde zandweg, tussen het huidige Wilhelminapark en de Goirkestraat, voor het eerst officieel door de gemeenteraad vastgesteld (zie “De Straten van Tilburg”, Ronald Peeters, pag. 152). Een andere smid in die straat, de bekendere die zijn kleine smederij liet uitgroeien tot een groot bedrijf, was Van Blerk (zie daar). Verhoof had een gezet postuur, met zijn achterwerk als blikvanger. Dit zou hem de bijnaam hebben bezorgd (bron: H. Fitters uit Herinneringen van Frans de Kok aan het Goirke). Piet Verhulst Piet Vlam hij had een schoenwinkeltje en –fabriekje aan het begin van de Hasseltstraat (gezien vanaf de Hasseltse kapel).
A.A.H. Vermeer Fiepke Vemeer klèèn mènneke uit de Ratinéstraat
Janus Vermeer Jaoneke de Mèls Het café van Janus Vermeer aan het Julianapark (Gèètepark) heette officieel café Vermeer, totdat iedereen “et Mèlske” zei en Janus Jaoneke de Mèls noemde. Waarom dit was, vermeldt de geschiedenis niet. Het café was gevestigd in een van de oude panden van et Gèètepark (nr. 55) die in de jaren zeventig gesloopt zijn.
Martinus (Tinus) Verschure Schip Verschure (1) omdat hij vanaf de jaren 1930 een stoombootdienst runde, genaamd Verschure's Brabantsche Stoombootdiensten N.V. Deze onderhield vanaf de jaren 1920-1930 dagelijkse diensten van de Piushaven op Dordrecht en Rotterdam, en op Utrecht, Amsterdam en de Zaanstreek met wel zes schepen. "Schip" Verschure kwam oorspronkelijk uit Raamsdonksveer.
Jan Verschure (Raamsdonksveer 1926 – Loon op Zand 2000, x Marie Josée Brands) Schip Verschure (2) was een in Raamsdonksveer geboren zoon van Martinus, die in de zaak van zijn vader kwam en zijn bijnaam erfde. Overleed in Loon op Zand.
Petrus Jacobus Verschuren (Oploo 1905 – ‘69) Koosje Poep hij werd in 1930 tot priester gewijd. Na kapelaan in Vught, Veghel en Nijmegen te zijn geweest, werd hij professor aan het groot-seminarie te Haaren, alvorens hij in 1949 werd aangesteld als pastoor van de parochie Theresia te Tilburg. Dat bleef hij tot 1966, toen hij zich om gezondheidsreden moest terugtrekken. Hij stond bekend als conservatief, met name om zijn strengheid op zedelijk gebied. Het verhaal gaat dat hij meer dan eens vóór de inzegening van een huwelijk het bruidje naar huis heeft gestuurd om haar décolleté minder diep te maken! Of daar zijn bijnaam iets mee te maken heeft? Koosje zal afgeleid zijn van Jacobus.
Vincentius (San) Josephus Maria Verschuuren (1895-1978, x 1924 Maria Henriëtte Elisabeth Swagemakers, 1902-‘92) den Ouwe San hij was textielfabrikant bij Verschuuren Piron en kreeg de toevoeging ouwe toen zijn gelijknamige neef (zie hierna) ook in de fabriek kwam werken. Hij was niet de oudste San, want dat was zijn vader die ook Vincentius Josephus Maria heette (1851-1924) en in 1880 trouwde met Maria Elisabeth Piron (1854-1932). Hij stichtte in 1891 de fabriek Verschuuren Piron in de Noordstraat. In 1912 werd de fabriek van Franken Kemps aan de Hoevenscheweg overgenomen en vestigde Verschuuren Piron zich daar (Koningshoeven). In 1975 viel ook voor deze fabriek het doek.
Vincent Verschuuren 1851-1924, vader van Ouwe San
Vincentius (San) Josephus Maria Verschuuren (1918-’95, x 1946 Louisa Joanna Maria Mannaerts, geb. 1922) de Jonge San Hij moest oom zeggen tegen den ouwe San (zie daar) en ging ook werken in het familiebedrijf Verschuuren Piron. Het verhaal gaat, dat de Jonge San en zijn broers althans in hun jeugd nogal last hadden van een slecht ochtendhumeur. Zij plachten samen te ontbijten, en dat gebeurde staand en zwijgend rond de keukentafel. Op zekere dag trok degene die toen het laatst naar benedenkwam de stoute schoenen aan en riep: "Morgen!" De anderen keken hem vernietigend aan, waarna één mede namens de rest terug sneerde: "Zak!" Daarna is het weer jaren stil gebleven aan het ontbijt. “Jonge San” trouwde in 1946 met Louisa Mannaerts, de zus van mijn moeder, die in dat jaar mijn peettante werd. Op het moment van dit schrijven, in december 2022, is zij op 100-jarige leeftijd dat nog altijd!
Op deze foto uit 1950 van de familie Verschuuren – van Besouw zien we behalve “Jonge San” nog enkele personen die voorkomen in dit boek. Allereerst zitten centraal de gezinshoofden: Joseph “Jef” Charles Marie (1887-1970, x 1915:) en Elisa Maria Joseph Wilhelmina (1895-1977) Verschuuren – van Besouw. Midden achter hen staat hun jongste dochter Elisa “Liesje” Theresia Maria (1932-…) die 3 jaar later trouwde met Julius Swagemakers jr. (zie daar). Rechts van haar staat “Jonge San” Verschuuren met een nog jonger Sannetje in zijn armen. Zijn vrouw Louisa Mannaerts zit helemaal rechts. Op de linker flank staat Henricus “IJzeren Hein” Mannaerts (zie daar) die in 1943 was getrouwd met de voor hem zittende Agaath “Zus” Verschuuren. Tweede van links staat Josephus “Jos” Vincentius Verschuuren (1916-’84), x 1943 de voor hem zittende Mathilde “Til” Louise Maria Swagemakers, de ouders van Luc Verschuuren (zie daar en zie bij Maria “Miet van de Langenakker” Swagemakers – Janssens. Foto: coll. fam. Verschuuren)
Joh. (Jan) Constant A.M. Verschuuren (1915-2001, x Madeleine “Madje” H.I. Janssen) den Doodgraver van de Tilburgse Textiel kwam uit de familietak Verschuuren-Goethe. Hij had een gelijknamig bedrijf in de Veemarktstraat. Ook sprak men van "de Lijkenpikker". Zijn zaak groeide namelijk door het taxeren en opkopen van gebruikte textielmachines. Toen deze business tijdens de malaise in de Tilburgse wollenstoffenindustrie een grote vlucht nam, en hij ook de gebruikte machines afzette in lagelonenlanden waar de prijsconcurrentie vandaan kwam, kreeg hij deze bijnamen. Na een splitsing van zijn bedrijf nam Jan die een neef was van Vincent "de Jonge San" Verschuuren, de gebouwen van Verschuuren Piron aan de Koningshoeven over om zijn machinehandel in onder te brengen. De wol- en garenhandel was bij de splitsing ondergebracht in de aparte firma Verschuuren Goethe.
De firma Jan Verschuuren in de Veemarktstraat, vóór de verhuizing naar Koningshoeven (foto: coll. RAT)
Lucas (Luc) E.J. Verschuuren (geb. 1950, x 1980 Sonja van Bokhoven) Little Luke Hij werd tekenaar/illustrator, begon uit liefhebberij onder deze naam prenten te publiceren in het orgaan De Warandeklok van de hockeyclub TMHC Tilburg. Na zijn studie aan de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen is hij in Tilburg bekend geworden door zijn strip “Kees Kruik”, zijn nooit ouder wordende alter ego, die hij vanaf 1983 tekende in het Nieuwsblad van het Zuiden, de voorloper van het Brabants Dagblad. Tot november 2002 bleef deze strip dagelijks verschijnen in zwart-wit en in 2003 in kleur. Luc had er tot dat moment liefst ruim zesduizend van getekend. Daarna verscheen Kees in een wekelijkse strip in de Tilburgse Koerier. In 2022 zijn Kees en Luc druk bezig met het samenstellen van een feestelijke uitgave: “De Kees Kruik Kronieken (1983-2022),” ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum. Luc tekent naast strips ook illustraties en maakt popart schilderijen, meest in opdracht voor de zakelijke en particuliere markt. Van zijn hand verscheen ook een aantal bijzondere boekuitgaven in stripvorm (zoals “Trots van het Voetballand” over voetbalclub Willem II, zie hoofdstuk 2 bij Tricolores.) Zijn werk wordt gekenmerkt door de klare lijn, oorspronkelijk de Franse “Nouvelle Ligne Claire,” waar Luc door gegrepen raakte tijdens zijn studie in Antwerpen. Hij is een zoon van Jos en Til Verschuuren-Swagemakers (zie ook bij Maria Swagemakers-Janssens). Voor meer informatie op CuBra over Luc Verschuuren KLIK HIER
”Little Luke” tekende op maandag altijd zijn eigen terugblik op de wedstrijd van zondag. Die tekening leverde hij of zijn broer Marc bij mij in om, met de andere kopij, dezelfde avond nog te bezorgen bij de drukker van ons clubblad. Foto: eens, ergens in 1968, was het op zondag zó druk geweest dat Luc niets had kunnen zien. Zo’n veelzeggend verslag werd met genoegen in het blad geplaatst…… (foto: coll. Karel de Beer)
In 40 jaar tijd wist Kees Kruik, het altijd jeugdige alter ego van Luc Verschuuren, uit te groeien tot een ware BT-er (Beroemde Tilburger). Half november 2022 verscheen er als jubileumeditie een beeldbiografie door Luc Verschuuren: “De Kees Kruik Kronieken (1983-2022)” (foto: Kees Kruik op Facebook)
Wim Versteijnen (Berkel-Enschot 1920-’75, x Maria Cornelia Francisca “Miet” Vermeer) de Beerboer Samen dreven zij een boerenbedrijf aan De Kraan 43, in het gebied “De Doode Kraan” te Berkel (zie ook bij “Keeke de Kommies” van Rijswijk-Brekelmans). Vader Piet Versteijnen hielp mee op de hoeve. Boer Versteijnen had ook een beer, in dit geval een mannetjesvarken, om zeugen van derden te dekken. Vandaar dat hij in de omgeving bekend stond als “de Beerboer.”
Harry Versteynen de Kneuter woonde in 1968 in de Groeseindstraat (nr. 49).
P.W.J. Versteynen de Stier op de Fiets oorspronkelijk een boer afkomstig van de Heikant, die in 1968 als inseminator was gevestigd in de Hasseltstraat (op nr. 44). Hij was tussen 1945 en 1950 de eerste in Tilburg en omgeving die kunstmatige inseminatie toepaste. Hij ging op de fiets met zijn spermakit op koeienbezoek, vandaar de bijnaam.
Jos Vertongeren de Snuf Hij is te zien op een foto uit de Koningswei (1951), welke staat afgebeeld onder Bernard “de Witte” Donders (zie daar). Verder geen gegevens bekend.
dhr. De Vet Snörreke de Vèt Hij was en gruunjas (zie hoofdstuk 2) en had een opvallend snorretje, vandaar zijn bijnaam.
Corrie Vingerhoets (1909-2008) Corke het Duivenvrouwke (Dèùvevraawke) Zij begon toen zij 45 jaar was op de Heuvel de stadsduiven te voeren. Deze vaste, dagelijkse gewoonte hield zij 47 jaar vol, tot 2001. Opgegroeid in een Tilburgs weeshuis leefde zij een leven met veel teleurstellingen, waarna zij zich richtte op dieren, zoals “haar” duiven. (bron, tekst en foto: Peter Peijnenburg in: “Tilburgse meense van vruuger” op Facebook)
Tot op hoge leeftijd was Corke goede maatjes met haar duiven.
dames Vinken Mie-stap-nètjes van de hoedjeswinkel Vinken in de Heuvelstraat
Arjan Visser
Jan Vissers Tom Poes was lid van de paardensportvereniging Kapelle Ruiters die in 1930 werd opgericht en spring- en dressuurwedstrijden organiseerde op het terrein achter café Fouchier (zie Fesjèèr). Waar de bijnaam Tom Poes vandaan komt is niet bekend. De vereniging werd rond 1963-64 opgeheven. Op de foto staat Jan “Tom Poes” Vissers op de voorste rij, tweede van links. Op deze foto staan nog enkele bekende personen van de Hasselt die elders worden genoemd: voorste rij vijfde van links Kees Fouchier (zie hoofdstuk 4: Fesjèèr) en zittend te paard negende van links Willeke Leijten, die ook voorbidder is geweest in de Hasseltse kapel (zie bij Virginie Doorakkers). De priester te paard (de derde ruiter van links) is kapelaan J. van de Rijt van de parochie Hasselt, die in 1964 bouwpastoor werd van de St. Lucas kerk (nabij de Lage Witsiebaan), de derde en enige nog bestaande kerk van wijk Het Zand (uit: “De Hasselt, een dorp apart”, door Ronald Peeters m.m.v. Ed Schilders en Krelis Swaans, Tilburg 2017, p. 105)
Foto: coll. Krelis Swaans
Piet Vlaminkx de Vlam liep met Snötje van Eijk (zie Noud van Eijk) achter de Mariaprocessie aan, met op z’n kale kop een kaars die met kaarsvet was vastgeplèkt. Dit kan een tweede reden zijn geweest voor zijn bijnaam (naast een verkorting van zijn achternaam). Hoorde ook bij Trubbel en Onrust.
dhr. A. Vlemmix de Flap had een vogel- en zaadhandel in de Molenstraat (nr. 46) waar “Sinds 1916” op de gevel stond. In 2002 is er nog steeds een zaak in “Alles voor dier en hengelplezier”.
mr. Joseph (Jos) Willem Adriaan de Voort (Roermond 1898 – 1967, x Marguerite Pillot) de Dandy of Prikkebeen stapte parmantig rond met z'n strooien hoed, wandelstok en diplomatenmap. Zijn tweede bijnaam had hij te danken aan zijn onafscheidelijke stok. Was advocaat en procureur aan het Sint Annaplein, alsook Chévalier de la Légion d’Honneur begiftigd met les Palmes Académiques.
mr. Jules de Voort le Maître was een zoon van Jos "Dandy" de Voort. Hij werd bij de bevrijding van Tilburg door een tank aangereden en raakte daarbij blijvend gehandicapt aan een been. Zette de advocatenpraktijk van zijn vader voort en breidde die uit tot De Voort Advocaten & Mediators aan de Cobbenhagenlaan. Is ook een bekende klarinetspeler geweest in de Tilburgse jazzscene.
August J. Vriens Guusje Poep hij woonde in de Burgemeester Suijsstraat (nr. 6).
Bartje Vrijhoeve Bart den Dul toen hij net getrouwd was zei zijn vrouw tegen een winkelierster in de buurt: “Et is zon lèkker dulleke”. Zij woonden in Noord aan de Rugdijk.
dhr. Van Vught Neus van Vught Hij was een taxichauffeur met een opvallend grote “voorgevel”. Hij woonde aan de Bosscheweg tegenover garage Ed lepelaers (zie ook daar).
Hermanus (Herman) Cornelis van der Waarden (Amsterdam 1888 – 1973, xx.. 1936 Elfriede Johanna Lehmann, geb. Wenen 1914) Ome Herman hij had een moeilijk jeugd in Amsterdam, gevolgd door een onstuimig leven. Had al verschillende banen en huwelijken achter de rug toen hij zich rond 1927 in Tilburg vestigde als huurder van bioscoop, dancing, toneelzaal en sociëteit Metropole nabij de Heuvel. Sinds 1921 was hij getrouwd met de 14 jaar jongere Josefine Caumo, een Duitse uit Borbeck. Voordat zij naar Tilburg kwamen woonden ze in Breda, waar hij stond ingeschreven als handelsagent. In 1935 gingen zij uit elkaar en in 1936 hertrouwde Herman met de Tilburgse Oostenrijkse Lehmann. Het Metropoletheater of Burgerschouwburg was van 1926 tot 1961 in de schaduw van de Heuvel gevestigd in het voormalige gebouw van de wollenstoffenfabriek Wed. J.B. de Beer & Zn. en was berucht om het lawaai en gedreun van passerende treinen over de nabijgelegen, drukke spoorlijn naar Den Bosch en Eindhoven. "Ome Herman" van der Waarden was dus al voor de oorlog directeur van deze speciale cultuurtempel. Men herinnerde hem nog, hoe hij bovenaan de rode trap stond als daar de drommen mensen langs omhoog kwamen en dan net iets te laat bulderde: "Garderobe onder de trap!" Van de oude fabriek hadden ze een redelijke bioscoop gemaakt met een boven- en benedenzaal. De Sociëteit Amicitia was bijvoorbeeld ook gebruiker van de accommodatie van Metropole (zie hoofdstuk 4: Razzeldazzel).
Metropole Theater, voorloper Stadsschouwburg in voormalig fabrieksgebouw
Door gebrek aan andere accommodaties in de stad werden er in de grote bovenzaal ook toneelvoorstellingen en concerten gehouden. Als er een trein in volle hevigheid langs denderde onder zo’n optreden, kwam het voor dat de musici of acteurs niet meer waren te horen en zij het spel moesten onderbreken! De opening in 1961 van de nieuwe Stadsschouwburg onder architectuur van B. Bijvoet en G. Holt, toen één van de best geoutilleerde van ons land, kwam dan ook als geroepen! Die was voor alle zekerheid een stuk verder bij de spoorlijn vandaan gebouwd. De oude situatie aan de spoorlijn is niet meer te herkennen door verkeersdoorbraken en nieuwbouw. In 1930 nam Herman van der Waarden ook het Chicago Theater (annex bioscoop) over van Mathijs Desmet, die deze sinds 1925 met succes exploiteerde. Van der Waarden investeerde in technische verbeteringen en uitbreiding van het Chicago, zodat daar ook de nieuwste geluidsfilms konden worden vertoond. De bioscoop in de Prinses Julianastraat groeide uit tot een begrip. In de oorlog moest deze straat van de bezetter Badhuisstraat heten en het theater Rembrandt Theater. Na de oorlog werden de bordjes weer verhangen met dien verstande dat de straat vanaf 1948 de Koningin Julianastraat werd en vanaf 1962 Heuvelring. Maar geen nood, want iedereen wist waar “Chicago” was. Tot 1978, toen de deuren definitief dicht gingen. Over Van Waarden deed ook dit taalgrapje de ronde: ”Hèddet al geheurd, Herman van Waarden heej wir en zaol gekocht.” Reactie: “Tis nie waor. Waor?” Antwoord: “Op zene fiets!” (n.b. zaol is goed Tilburgs voor zaal én zadel, zie http://www.cubra.nl/wtt/index.htm. Bron: Tjeu Cleutjens)
Van der Waarden besteedde uitvoerig aandacht aan het 5-jarig bestaan van zijn Chicago in 1935
Adrianus Johannus (Janus) Wagener (1923-2016, x Francisca C.M. Vriens) Jaanus Peeperkoek
Janus Wagener voetballer van Willem II in 1952
hij was voetballer van Willem II van 1943 tot 1956. Speelde totaal 263 wedstrijden voor deze club, waarin hij - rechtsback - drie doelpunten maakte. Hij werd ook twee keer Nederlands kampioen met Willem II: in het seizoen 1951-‘52 en 1954-’55 (zie ook bij Jan van Roessel en bij de Tricolores in hoofdstuk 2). Voor deze laatste prestatie hebben zij – d.w.z. de twaalf die toen nog leefden, onder wie Janus Wagener – pas in 2006 van de KNVB de echte kampioensschaal gekregen! Wagener dankte zijn bijnaam aan het feit dat hij in die tijd ook vertegenwoordiger was van de Deventer koekfabriek Bussink. Later was hij vertegenwoordiger in papierwaren, o.a. in maandverband. Janus was een zoon van Josephus Hendrikus Wagener (Dongen 1895-1970) en Maria Antonia Anna Dirks (1889-1976). Janus Wagener heeft nog voetbaltraining gegeven aan priesterstudenten van de Rôoj Harte (zie hoofdstuk 2) aan de Bredaseweg die ook een seminarie hadden in hun "Missiehuis" (zie hoofdstuk 4). Deze paters van de congregatie Missionarii Sacratissimi Cordis (MSC) hadden rond 1915 een sportterrein aan de Gilzerbaan, schuin tegenover de voetbalvelden van Sarto, op een stuk grond dat ze hadden gekregen van de fabrikantenfamilie De Beer. Daar lieten ze toen twee voetbalvelden op aanleggen en twee velden voor handbal of korfbal. Ook lieten ze er in 1917 een perceel van circa zes hectaren met bos beplanten. Dit geheel heette Maria Oord, naar de "Mariagrot" die ze in het bos lieten bouwen. Sinds 1984 hebben de velden een landbouwbestemming. Het hek aan de Gilzerbaan met de oude naam op de twee pilaren staat er na 2000 nog.
Cornelis (Cor) Dirk Wals (Den Haag 1911 – Veldhoven 1994, x 1934 Antonetta van Geloven, 1914-‘97) de Slingerplant
Cor Wals (voorgrond) en Jan Pijnenburg in 1937
was een bekend wielrenner, gespecialiseerd op de baan, die tussen 1932 en 1939 een befaamd zesdaagse koppel vormde met Jan Pijnenburg (zie daar). Toen zij te onverslaanbaar bleken werden ze door zesdaagse organisaties soms aan mindere baanwielrenners gekoppeld. Dankte zijn bijnaam aan een gewaagde manier van koersen. Afkomstig uit Den Haag, vestigde hij zich in Tilburg vanaf zijn huwelijk met de Tilburgse Antonetta van Geloven. Zijn leven kreeg een fatale wending toen hij in de oorlog voor de Duitsers koos en zelfs in Duitse dienst ging. Hij vocht aan het oostfront en werd daarna kampbewaarder. Na de oorlog gaf hij zichzelf aan, werd veroordeeld tot een langdurige straf maar in 1952 vervroegd vrijgelaten. Daarna woonde Wals nog enkele jaren (1952-‘55) in Tilburg. In 1955 scheidde hij van Antonetta van Geloven en trouwde opnieuw in 1957 met Anneke Louwers uit Eindhoven, uitgerekend de weduwe van een in het oorlogsverzet gesneuvelde collega wielrenner, Jan van Hout. Dit zette zoveel kwaad bloed dat zij uitweken naar België (Lommel). Daar woonden ze tot 1981, waarna zij terugkeerden naar Eindhoven.
Henk te Walvaart de Walvis Het is geen al te grote gok om te veronderstellen dat zijn bijnaam een vereenvoudiging was van zijn opmerkelijke familienaam, te meer daar hij van 1964 tot ’83 uitbater was van het populaire café de Korenbloem op de hoek van de Ringbaan West met de Bredaseweg. Toen dit café in 1921 werd gesticht door Bernard en Janna van de Pas, bestond de Ringbaan West nog niet en kwam de Korenbloemstraat hier uit op de Bredaseweg, vandaar de naam Korenbloem. Toen de tweede uitbater, “de Walvis”, er in 1983 mee ophield maakte zijn opvolger er Stapperij de Korenbloem van.
De Korenbloem in 1986. Alleen de naam is veranderd. De zaak lijkt hier nog weinig hinder te hebben van het drukke verkeer op het kruispunt. Later werden er “geluidschermen” van glas op de muurtjes geplaatst (foto van Niek Hermans voor de Horecagids “Tilburg aan Tap en Tafel”, door Paul Spapens en Jace van de Ven, Tilburg 1993).
Anneke van Wanrooij (x Henk de Putter) de Dikke Dame zij had een heel gezet postuur en was vooral in de vijftiger en zestiger jaren bekend van de kermis, waar zij optrad als Dikke Dame. Haar man Henk was broodmager, maar hun zoon “Henkie” was even zwaar als zijn moeder en trad op een zeker moment samen met haar op onder het motto: “Moeder en Zoon wegen samen 900 pond”. Toen het nieuwe eraf was kreeg Henkie een pruik op en werd het “Moeder en Dochter”. Een jongen uit de buurt die de familie goed kende (Cor Lauwerijssen, zie daar) heeft tijdens de voorstelling eens de pruik van Henkie’s hoofd getrokken, wat consternatie gaf. De familie Van Wanrooij woonde aan het Pieter Vreedepad, dat vanaf de Heuvelstraat in noordelijke richting leidde. Henk jr. trouwde later met een klein mager vrouwtje.
mevr. Wassing Zwarte Mie haar man had een bekend transportbedrijf opgericht maar waarom zij deze bijnaam kreeg is niet bekend.
Adriana (Jana) Maria van der Weegen (geb. 1873, x 1896 Josephus “Jozef” Jongen, zie daar) Jaana Poep zij dreef een winkel in koloniale waren op de spie (splitsing) van de Korvelseweg en de Nieuwstraat en was gehuwd met Josephus "Toet" Jongen (zie daar). In 1932 verhuisden zij maar bleven in de buurt: in de Hesperenstraat (nr. 16) begon Jana een kruidenierswinkel. Een jaar later overleed Jozef. Het pand op de Korvelseweg is later bij een filiaal van De Gruyter getrokken en daarna kwam er een kantoor van de Rabobank in. Er zijn wel een stuk of vier verklaringen gegeven voor de bijnaam van Adriana van der Weegen. De eerste: als er ‘s morgensvroeg al klanten in haar winkel kwamen die ze moest helpen, liepen haar (vele) kindjes langs de toonbank naar buiten, naar school. Zij moesten van Jaana echter altijd eerst naar de wc, maar omdat zij dan zelf even de controle kwijt was vroeg ze hun dan steevast van achter de toonbank: "Hèdde gepoept?” De tweede verklaring (van Frans Verbunt): ze kon vanuit haar schèèthèùs zien wie de winkel binnenkwam. De derde: ze had last van winderigheid en dat viel met name op als ze hoog moest reiken om iets van een schap te kunnen pakken. Dan “zei” ze altijd “poep”. Verklaring vier: omdat ze poepzuinig was. Hoe dan ook, Jaana Poep had een heel gezet postuur en moest het doen met een mooi maar erg smal toelopend pand. Hier is een couplet van het “Tilburgs Volkslied” op gebaseerd: “De Körvelsewèg is afgezèt, want Jaana Poep stapt öt der bèd,” (refrein: “Èn lòt ze mar koome, we lusseze gruun!”)
Korvelseweg met rechts de Nieuwstraat, r. achter lederfabriek De Molen. Op de splitsing de winkel van Jana van der Weegen (foto uit 1910, bron onbekend)
H. van Weereld den Bul woonde in de wijk Hasselt
mevr. De Weijer Risico de Weijer omdat zij vaak een kind kreeg. Men zei dat zij er uiteindelijk 26 had! Dit alles zou zijn geschied aan het Moleneind.
P. Weijters Smidje (2) kachelsmid in de Emmastraat (nr. 39) die er altijd beroet uitzag.
dhr. Weijters et Möpke was baas van de metaalwarenafdeling van de N.V. Volt. Deze dochteronderneming van Philips is lange tijd een van de grootste werkgevers van de stad geweest, en was toen gevestigd aan de Oerlesestraat/Groenstraat. Et Möpke was en klèène, dikke kaoje baos die vanwege zijn gedrongen postuur door zijn medewerkers zo werd genoemd (jaren 1950-'60).
Gerardus (Gerrit) Marinus Josephus Antonius Weitjens (Monster 1903 – ’78, x 1927 Catharina “Kitty” Petronella Josephina Maria Janssen, 1905-‘84) the Little Lord was klein van stuk en had veel "joie de vivre". Het verhaal gaat dat hij op een avond met zijn chauffeur in de kerk van Esbeek alle beelden op hun sokkel heeft omgedraaid, met de rug naar de banken toe. Dit uit nijd omdat pastoor Jurgens (zie ook hoofdstuk 4, de Golse Tram) het te laat vond om hem nog te ontvangen op de pastorie. Eenmaal thuis zou Gerrit weer spijt van deze daad hebben gekregen, en daarom diezelfde nacht nog zijn teruggegaan om de beelden weer in de goede stand te draaien! Gerrit Weitjens was van 1934-’69 directielid bij C. Mommers & Co. wollenstoffenfabriek. Hij werd daar opgevolgd door o.a. zijn neef Julius (Jules) B.C.M. Weitjens (1931-2017, directeur bij C. Mommers & Co. van 1965-‘90) die ook informatie heeft geleverd voor het Tilburgs Bijnamenboek uit 2000. Later nam neef Jules ook het huis van zijn oom Gerrit ("Taxandria", Bredaseweg 247 van architect Jan van der Valk ca. 1925) over.
zuster Alice Wender (Boedapest 1904 - 2006) tante Liesje werd een van de allereerste pioniers van de gezondheidszorg in het dorp Udenhout. Haar vader die internist was in Boedapest vluchtte voor het communistisch bewind met zijn gezin naar Nederland. Alice kwam net na de Eerste Wereldoorlog voor een vakantie naar Udenhout, waar ze onderdak kreeg bij de bakkersfamilie Haen. Later kwam ze terug, om in 1930 als wijk- en kraamverzorgster in dienst te treden van het nog jonge Wit-Gele Kruis in Udenhout. Hele generaties werden daar door haar en haar collega zuster Victoire Buijs gevaccineerd en onderzocht op het baby- en kleuterbureau van deze dienst. De kindersterfte verminderde met de helft!
Johanna de Werd (1841-1920) Hanneke Zwartgat of de Zwarte Han zij was een donkere vrouw die er niet netjes uitzag en bedelde. Was gehuwd met Johannes Jacobus Arends. Haar naam werd genoemd in verband met drie kleine huisjes aan het einde van de Broekhovenseweg, nabij de Hilvarenbeekseweg (zie hoofdstuk 2: Truike Worst en de Zòtte Kobus). In een van die huisjes zou zij gewoond hebben, vermoedelijk in het begin van de 20e eeuw. De naam Hanneke Zwartgat kwam rond de oorlog 1940-'45 ook voor op et Gurke, in verband met een vrouw uit de Van Hogendorpstraat die Jansen heette. Misschien zou dit de dochter geweest kunnen zijn, zoals wel meer gebeurde dat een kind de bijnaam van een van de ouders overnam. De tweede Hanneke Zwartgat was in ieder geval niet meer arm. Er werd namelijk gezegd dat zij bij de geldzuivering vlak na de oorlog 1940-'45 een kruiwagen vol met guldens ging wisselen! Zij werd daarom ook de Rèèke Schôojster genoemd. Maar proper was ze kennelijk nog niet, gezien haar bijnaam.
pater mag. prof. dr. Franciscus Antonius Nicolaas Maria Weve O. Praem. (Nijmegen 1884 - 1976) Pèèr Wèève, of de Pinguïn omdat hij behalve professor aan de hogeschool ook lange tijd rector was van de zusters van de Congregatie van Onze Lieve Vrouw der Afzondering in het Cenakel (zie hoofdstuk 2, Zusters van het Cenakel) werd hij in de volksmond wel Pèèr Wèève genoemd, of voluit: Pèèr meej zen Wèève. Kort na de Eerste Wereldoorlog brak er in katholiek Nederland een felle ‘schoolstrijd’ uit, die ging om de plaats waar de eerste katholieke universiteit van het land moest komen. Ook Tilburg lobbyde hevig, met de R.K. Leergangen van de katholiek onderwijspionier Hendrik Moller (zie hoofdstuk 2 bij St. Leendert) voorop, die vond dat zíjn instituut moest doorgroeien tot universiteit. Moller kwam hierover in aanvaring met zijn curatorium dat andere gedachten had, en moest zijn biezen pakken. Als zijn opvolger bij de Leergangen werd in 1921 benoemd mgr. prof. dr. Th. Goossens uit St. Michielsgestel, die daar verbonden was aan het klein-seminarie. Het Nederlandse episcopaat besliste vervolgens in 1923 over vestiging van een R.K. universiteit in Nijmegen. Tilburg kreeg wel als ‘troostprijs’ de R.K. Handelshogeschool die in 1927 werd geopend. Prof. Th. Goossens werd de eerste rector magnificus, naast zijn leidende functie bij de Leergangen. De hogeschool kon van start mede op basis van de expertise die er bij de Leergangen was met cursussen op het gebied van economie en handel, en begon aan haar klus met een team van vijf hoogleraren, waaronder prof. Weve.
Pater prof. Weve (wit habijt juist zichtbaar) en prof. Gimbrère (r.) gaan achter de pedel aan naar de openingsplechtigheid in 1927 van de R.K. Handelshogeschool (voorloper van de Universiteit van Tilburg). (foto: coll. RAT)
Toewijzing van de R.K. Handelshogeschool aan Tilburg was overigens méér dan zomaar een troostprijs. Het vakgebied economie en handel was jong en snelgroeiend. Met name Rotterdam timmerde ermee aan de weg en trok ook steeds meer katholieke jongeren naar zich toe. In het katholieke zuiden groeide de behoefte aan een eigen instelling op dit gebied, om de katholieke maatschappijvisie te laten doorklinken in het economisch- en handelsonderwijs. Het centraal in het zuiden gelegen katholieke bolwerk Tilburg, bovendien een belangrijke industriestad, was hiervoor een prima vestigingsplaats (zie: “Katholieke Hogeschool Tilburg deel I. 1927-1954” door Hans Bornewasser, Tilburg 1978) Pater Weve hoorde tot het team van vijf hoogleraren van het eerste uur en kreeg de invulling van het katholieke element op zijn bordje. De vakken die hij gaf hadden te maken met maatschappelijke ethiek van economisch handelen. Hij doceerde “niet-geldvakken” zoals (sociale) wijsbegeerte en (algemene) filosofie. Dit gaf een bijzonder cachet aan het onderwijs op de Katholieke Hogeschool Tilburg, hetwelk nu nog terug te vinden is in de ondertiteling van de Universiteit van Tilburg: “Understanding Society”. Weve was in 1910 priester gewijd. In 1927 werd hij naast hoogleraar ook rector van het Cenakel. Hij heeft lang gewoond in de rectorwoning naast het klooster (architect Philibertus Donders, 1929). Deze woning had op de bovenverdieping een directe doorgang naar de sacristie van de kapel. Als Weve daardoor naderde om de mis op te dragen, stelden de misdienaars zich netjes in een rij op. Het verhaal ging dat hij dan zwijgend passeerde, alsof hij hen niet opmerkte (Weve kon volgens H. Bornewasser weliswaar afstandelijk overkomen maar was toch niet hooghartig of onvriendelijk, zie p. 47 van zijn boek) Pater Weve ging in 1954 als professor met emeritaat maar niet als rector van het Cenakel, ook niet toen hij in 1960 zijn gouden priesterjubileum vierde. Hij bleef rector totdat de zusters in 1970 het Cenakel verlieten, en woonde op hoge leeftijd nog in “Mariëngaarde”. Als hij dan in zijn witte habijt met zwarte cape daarover en een zwarte hoed op door de wijk Zorgvlied kuierde noemden ze hem daar wel “de Pinguïn”.
Het Cenakel in 1914 na voltooiing van de kapel (links)
Moeder Overste en rector Weve (wit habijt) verwelkomen voor het Cenakel hun gasten bij de viering van het 25-jarig jubileum van de Tilburgse vestiging in 1932. (foto: coll. RAT)
Theo van de Wiel (overl. 2004, x 1954 Jeanne Laming) Wieltje hij werkte eerst in de textiel, daarna als colporteur bij het Nieuwsblad van het Zuiden. Was een hartstochtelijke wieleramateur. Hij zorgde ook dat het Nieuwsblad een eigen wielerploegje kreeg die deelnam aan plaatselijke koersen in Tilburg en omgeving. Tot zijn 59e jaar reed deze “oudste amateur van Europa” nog koersen in Nederland, België en Frankrijk, en daarna als veteraan nog tot zijn 68e.
P. van Wijk de Snijer kwam van de wijk Hasselt
Caroline Jeanne Marie Josephine de Wijs (1881-1965) de Wolmèrrie zij had een zaak in agenturen en wolhandel, wat in die tijd zeer bijzonder was voor een vrouw. Tot op hoge leeftijd ging zij met haar handel de fabrikanten af. Zij werd Wolmèrrie genoemd, omdat zij als vrouw dit soort werk deed. Haar verre familielid Guido de Wijs schreef over de Wolmèrrie, de volgende jeugdherinnering op: "Zij was een dochter van Constant de Wijs, welke naam bij Caroline nog op de deur stond: 'Constant de Wijs, Agenturen'. Dit was in de Jan Aartestraat (nr. 8) waar zij samenwoonde met haar twee zusters, Wies en Zus. Allen bleven ze kinderloos. Constant was een oudere broer van mijn overgrootvader Antonius de Wijs (x Maria Henrica Murray uit Den Haag, die vanaf 1903 aan het Wilhelminapark op nr. 107 woonde). Dus mijn opa Gerard de Wijs en Caroline waren neef en nicht. Caroline nam de business van haar vader over: het leuren met stalen wol langs de Tilburgse textielfabrikanten. Zonder twijfel was zij een van de zeer weinige vrouwen (zo niet de enige) die zo’n agentschap had. Wie haar vroeg hoe het ging in de wolhandel kreeg onveranderlijk ‘slecht, slecht’ van haar te horen. Volgens mijn vader streek slechts een enkele oude fabrikant af en toe met de hand over zijn hart en plaatste een bestelling bij Caroline. Te voet doorkruiste zij de stad, in ouderwetse kleren gehuld en met opvallend grote, dikke wanten aan, en als het erg koud was met de handen nog in een mof. Zij heeft tot op hoge leeftijd zonder rust gewerkt. Dag in dag uit trok zij er op uit. Toen Caroline werd begraven waren Ivo en ik de enige aanwezige nabestaanden. Haar stoffelijk overschot werd per auto van de Heuvelse kerk naar de begraafplaats Koningshoeven gebracht. Ivo (toen 19 jaar) en ik (17) maakten die tocht per fiets. De teraardebestelling was een nauwelijks serieus te nemen plechtigheid die geheel uit de hand dreigde te lopen toen een van de kraaje (doodsbidders) struikelde en bijna in de groeve belandde!" (toelichting: de broers Ivo en Guido de Wijs kenden er de weg, ze kwamen daar oorspronkelijk vandaan: Koningshoeven nr. 92, later Hoevenseweg. In 1955 vestigde vader Theo de Wijs zich als traiteur-cuisinier in de Tuinstraat en noemde zijn zaak “Den Edelen Hertog”. Deze naam prijkt nu nog op het pand (nr. 36). Het gezin woonde boven de zaak tot het overlijden van moeder De Wijs-Schraven in 1984. Vader Theo was overleden in 1975 – KdB).
De gebroeders Guido en Ivo de Wijs, geboren en getogen Tilburgers, hier op een recente foto. Eenmaal gesetteld boven de rivieren bleef hun geboortegrond hen in een milde greep houden (foto tijdschrift Brabants, Henk Janssen).
dhr. De Wijs Pinneke de Wijs was een bakker op de hoek van de Pelgrimsweg en de Doornbossestraat in de wijk “het Sacrament” (rond de Sacramentskerk aan de Ringbaan-Oost) die zijn bijnaam dankte aan het feit dat hij altijd met een (stuk) sigaar in zijn mond liep.
Henricus Wilborts (1802-1902) et Kèùperke
Hendrikus Keuperke Wilborts (foto: coll. E. Pierson)
Hij volgde zijn vader, Adrianus Wilborts (x Johanna Hensen) op als kuiper aan het (latere) Wilhelminapark. Adrianus woonde daar aan de westzijde van het huidige park (waar nu nr. 22 is) al in 1791. Kuipers maakten in hun kuiperij houten vaten of tonnen. Henricus Wilborts, die bekend stond als et Kèùperke, zien we hier op een foto bij zijn honderdste verjaardag. Vier jaar eerder, op 17 maart 1898, had hij als oudste Tilburger de eerste boom mogen planten in het Wilhelminapark. Helaas bleek al de volgende dag dat deze Wilhelminalinde door vandalen flink was beschadigd. Op het punt waar Wilborts sr. en jr. gevestigd waren begon een akkerweg in westelijke richting. Later werd dit een verharde achterontsluiting van de bedrijfsterreinen van eerst (tot 1880) vooral de Gebrs. Mutsaerts, daarna de wollenstoffenfabriek van Thomas de Beer. In de volksmond werd deze straat met de smalle doorgang al gauw et Kèùperstròtje genoemd, welke naam in 1900 door de gemeente officieel werd overgenomen (zie ook in: Cees van Raak, “Het Wilhelminapark van Tilburg,” Tilburg 2010).
Doorkijkje Kuipersraat via het smalle gedeelte aan de kant van het Wilhelminapark (hier op een foto uit 1975). De Kuiperstraat loopt achter het huidige mr. J.H. de Pontplein (zie ook: “Thomas de Beer Driehoek", hoofdstuk 4) langs, vroeger tot en met de fabrieken van Gebrs. Janssen en Kastofa, waar nu Woonzorgcentrum Den Herdgang is.
Jeanne Willemen (1901-2000, x Frits Knibbeler) Sproetje is overleden in Verzorgingshuis Mariëngaarde.
L. Willemen den Huppel woonde in de wijk Hasselt
Frans de Wind de Störm was een vrijgezel die woonde in de het Hasselt. De bijnaam kan een versterking zijn van zijn achternaam.
Johannes Cornelis (Jan) Witlox (Helvoirt 1915 – overl. in ? 2002, x Jacoba Johanna van de Wouw) Bultje Witlox Hij werd zo genoemd vanwege zijn bochel. Jan “Bultje” Witlox heeft vele jaren in Berkel als tuinman gewerkt in het Gerarduspension aan de Sint Willibrordstraat. Deze instelling was in 1922 van start gegaan als het door pastoor Goossens gewenste “liefdeshuis”, eerst met een kleuterschool. De pastoor vroeg de orde “zusters Dochters van Liefde van de H. Vincentius à Paulo” (ook wel bekend als de Vliegkappe, zie hoofdstuk 2) om dit huis te runnen. Dat was geen gelukkige keuze, want er werden drie zusters uit Frankrijk ingevlogen die er eind 1923 alweer uitvlogen. De reden was niet verheffend: er werden spullen van waarde vermist, die door de zusters naar hun moederhuis in Frankrijk bleken te zijn “geëxporteerd”! Hun taken werden meteen en naar volle tevredenheid overgenomen door de zusters van Moerdijk (van het Allerheiligste Hart van Jezus SSCJ, gesticht vanuit Hoogstraten in 1886). Zij stichtten naast de kleuterschool een naai- en breischool, een internaat voor meisjes (tot 1957) en voor ouderen het Gerarduspension (waar bijvoorbeeld Wout “de Pruis” Hüsstege de laatste jaren van zijn leven woonde, zie daar). Zelf ging moeder-overste als de eerste wijkverpleegster rond. In 1973 verlieten de zusters het gebouw toen het verzorgingshuis Torentjeshoef gereed kwam.
Het Gerardus Gesticht, Willibrordstraat te Berkel. De ingang rechts leidde naar het Gerarduspension. Links was de kleuterschool en boven de kapel. In het gebouw was ook een kloosterdeel waar de zusters woonden (foto uit 1925, coll. RAT)
Thijs(je) Witlox Tèske hij was voerman bij houthandel Appels Goirkestraat/Hasselt. Iedereen kende hem en zwaaide naar hem als hij langsreed. Onderweg lustte hij graag een borreltje, maar zijn paard bracht hem altijd veilig weer thuis. Zijn bijnaam kan gezien worden als een vertaling in het Tilburgs van zijn voornaam in de verkleinvorm.
dhr. Wolbink Bolletje Bink een nogal gezette, potige politieagent met een zwarte pet op zijn bol, dik hoofd. Kon fanatiek zijn en daarmee lastig voor de burger in de straat.
Frans Wouters (Gilze 1919 – Goirle 2005, x Annie Smeulders) de Motorkoning uit zijn overlijdensadvertentie. Er stond een plaatje van een scooter bij…
Emile Joh. van de Wouw (geb. 1925) Niel et Mòsterdmènneke was een neef van et Mòsterdmènneke en hielp mee in het familiebedrijf (zie ook bij Elen).
Frans van de Wouw (x Jo Brent, overl. 2005)
Jacobus (Koos) Frederik Zandbergen (Gorinchem 1876 – 1961, x 1900 Anna Maria Adriana Neggers, 1879-1955) Ouwe Koos hij heeft rond 1930 de leiding over stukadoorsbedrijf Zandbergen. Ook zijn zonen Toon (1901-’86) en Cees (1902-’90) werden stukadoor en kwamen in de zaak. Cees kreeg weer drie zonen die stucadoor werden, van wie de oudste naar zijn grootvader werd genoemd: Jacobus (Koos) Frederik (geb. 1929, x 1965 Johanna Maria Aarts 1932-’76). Het was dan handig om voorvoegsels als “ouwe” en “jonge” te gebruiken om al die familieleden in de zaak uit elkaar te houden! In dit geval werd met Ouwe Koos natuurlijk de grootvader van jonge Koos bedoeld. Hieronder een foto uit 1929 waar de twee stucadoors Zandbergen van de tweede generatie op staan, bij de bouw van een villa aan de Gerard van Swietenstraat (nr. 58). Opdrachtgever was mevr. Johanna van den Bergh-Beltman (Enschede 1877 – 1955). Zij was in 1928 weduwe geworden van Hendrik van den Bergh (1876-1928, zoon van Louis Etienne van den Bergh, de stichter van wollenstoffenfabriek L.E. van den Bergh). De villa was ontworpen door haar broer, de bekende Twentse architect Arend Beltman, en werd gebouwd door het aannemersbedrijf Doevendans uit Tilburg.
Op de foto zien we naast werknemers van Doevendans ook personeel van stucadoorsbedrijf Zandbergen staan, te weten drie mannen in het wit rechtsachter: Toon Zandbergen (zoon van Ouwe Koos), Jo Breugelmans en Cees Zandbergen (idem). Voor hem (pet) Kees van de Wouw (1903-’86) en rechts Jan van Iersel (foto: coll. RAT)
Jan van der Zanden Jan den Örgel Omdat hij een draaiorgeldraaier was.
dhr. Van der Zanden de Stroebel woonde in de Oerlesestraat
Toon Zebregts (1955-2023, x 2022 Maartje Appels) Toon Tapas Geboren in de wijk Broekhoven, begon hij zijn werkzame leven met een handel in stoffen op allerlei markten in den lande. Na een jaar of twintig had hij daar genoeg van, ook omdat de handel in een dip was gekomen. Tijdens een vakantie in Spanje, waar hij graag kwam, vatte hij het plan op om in Tilburg een eigen zaak te beginnen en wel een tapasbar. Deze werd de eerste in zijn soort hier, kreeg als naam “Manana” en ging in 1999 van start in “et Zwaanstròtje”. Ondanks de destijds kwalijke reputatie van dit donkere steegje, tussen de Heuvel en het Piusplein, wist hij er een goede zaak in Spaanse sfeer te creëren. In 2016 vond Toon Tapas het welletjes en trad terug. Hij besloot om zijn vriendin Maartje Appels te helpen met De Kleinste Soepkraam, een tot mobiele keuken omgebouwde Piaggio Ape (een Italiaanse gemotoriseerde driewieler). Als liefhebbers van het vrije leven en de natuur was dit een kolfje naar hun hand. Zij breidden het assortiment wat uit, noemden hun zaak De Spijzenier en verbonden zich op gevorderde leeftijd nog met elkaar. Aan dit laatste was Toon als echte “vrije jongen” nooit eerder begonnen. Helaas heeft hun huwelijksgeluk niet lang mogen duren.
Toon als “soepsjefeur” op pad (foto: coll. BD)
Cor Zeebregts Kee Zêep zij had naast bakker Van Diessen in de Van Hogendorpstraat een snoepwinkeltje. Daar kon je stroopsoldaatjes en ander snoepgoed kopen, rond de oorlog al voor één cent. Kaojong van de St. Jansschool gingen daar ook wel “vur eene sent kôope èn vur ene soe weghaole." Daarvoor betaalden ze dan ook weleens met kartonnen centen die op school gebruikt werden om te leren rekenen. Kee vond dat helemaal geen probleem, want ze ging die later weer ruilen tegen echte koperen centen bij frater den Òs Wilbertus (zie hoofdstuk 2).
Kees Zeebregts Kees Zêep woonde in een boerderij aan de Buurtstraat, de huidige Pastoor van Beurdenstraat.
mej. Zeebregts Tiet Zêep was gidsenleidster ("guido") op Broekhoven 1, en had deze bijnaam te danken aan haar flinke "voorgevel" welke door haar uniform met borstzakken (waarin fluit) nog eens flink geprononceerd werd.
Josephus (Jos) Antonius Zeegers (1920-2008) den Börgeleke
Beeldend kunstenaar Jos Zeegers op hoge leeftijd (foto Joep Eijkens)
hij was een kunstenaar die door zijn collega's burgerlijk werd gevonden omdat hij al gauw na zijn afstuderen aan de Academie voor Beeldende Kunsten les was gaan geven. De meesten kozen in eerste instantie voor een vrij bestaan als uitvoerend kunstenaar in plaats van een vaste baan. Jos was een zoon van Toon en Anneke Zeegers uit de H. Berkvensstraat (bij de Besterd). Zij dreef daar een kleine kruidenierswinkel. Als Jos niet thuis was dan mochten de jongelui uit de buurt weleens met Anneke naar boven om zijn schilder- en boetseerwerk te bewonderen. Volgens een van hen, Tjeu Cleutjens van het Schaepmanplein, waren Toon en Anneke trots op het werk van zoon Jos. Jos Zeegers volgde in de veertiger jaren kunstopleidingen in Tilburg, Den Haag en Parijs. Hij ontwikkelde zich tot een impressionistische schilder en tekenaar, en was zoals gezegd tevens docent op diverse middelbare en andere scholen. Jos Zeegers hoorde met o.a. de gebroeders Mandos tot de generatie kunstenaars achter de beweging Brabantia Nostra (zie Frans Siemer). In hun vakgebied vormden zij met Nico Molenkamp, Jan van Riel en Jan Dijker een groep die ook wel “De Eerste Tilburgse School” werd genoemd.
Adje van Zelst (23 nov. 1950 – 23 okt. 2022) Adje Hasj Hij werd een van de bekende straatfiguren in Tilburg, verslaafd geraakt aan drugs. Junk met lang zwart haar, rusteloos door de stad zwervend, soms met ontbloot bovenlijf, soms mompelend, dan weer roepend, zo hoorde hij tot het vaste straatbeeld.
Adje op de foto, met rechts van hem Riet van Beurden (zie ook bij “Pietje Kubiek” van Beurden) die zich bekommerde om mensen die het slecht hadden, zoals hij.
Adje werd 65 jaar in 2015 en verbleef toen in verpleeghuis De Hazelaar. Op die dag, 23 november, kreeg hij heel veel felicitatiekaarten (wel meer dan 50). Dit had hij te danken aan zijn schoonbroer Jan Semmeling, die daarvoor een oproep had geplaatst op Facebook. Ook kreeg Adje die dag bezoek van Pater Poels (zie ook daar) en zijn dochter Hulya, die hem door de jaren heen goed hadden leren kennen.
Toen Adje 65 werd kreeg hij in De Hazelaar bezoek van Pater Poels en Hulya (coll. BD)
Kees van Zelst de kikkert woonde met zijn vader in een oude weverswoning aan de Hoeksestraat (huidige Pastoor Smitsstraat, zie Roesjoe van Roessel) in het Groeseind of de Kaojenhoek (zie hoofdstuk 4). Beiden werden ze Kikkert genoemd, dus deelden ze niet alleen woning maar ook bijnaam! Zij hadden een paard in een weitje maar geen stal. Als dit dier wegens de kou binnen moest staan zetten ze het gewoon in de voorkamer! Kees is ook enkele jaren voorbidder in de Hasseltse kapel geweest (zie ook Maria Virginie Kweezelke Doorakkers). Van de fooien die hij ving kocht hij jenever of een scharretje aan de kraam.
A.C.F. (Jan?) van de Zilver de Mòp woonde aan de IJsclubweg nr. 53 (Koningshoeven). De vraag is of hij een connectie had met wasserij en ververij Van de Zilver, die in het voormalige pand van café De Snoek (aan de Leij) gevestigd is geweest (zie bij Kees Oprinsen), welke zaak ruim voor de oorlog overigens alweer verdwenen was.
Huub Zilverberg (geb. Geertruidenberg 1939) den Huub, Goliath of de Reus van Gôol
Huub Zilverberg in 1963.
hij was een bekende wielrenner en een beroemdheid in Goirle. Zijn ouders waren vlak na zijn geboorte daarheen verhuisd omdat vader Rinus werk vond bij de Puij. Zij moesten een half jaar sparen om zoon Huub zijn racefiets te kunnen geven. Maar toen was er geen houden meer aan. Als amateur won den Huub in 1959 als lid van wielerclub “De Zwaluw” uit Vlijmen de prestigieuze Olympia’s Tour door Nederland. Als prof kwam hij voor in totaal zes verschillende ploegen uit en won hij in zijn topjaar 1962 zelfs een etappe in de Tour de France én een in de Giro d’Italia. Maar hij maakte vooral naam als karakterrenner, als tempobeul die kilometerslang aan kop kon blijven sleuren in dienst van de ploeg. Hij bleef profwielrenner tot en met 1969. Vervolgens ging hij werken als postbesteller bij de PTT, tot hij in 2000 met vervroegd pensioen ging.
Wielrenner Huub Zilverberg wordt in 1959 uitbundig gehuldigd in Goirle na zijn zege in Olympia's Tour door Nederland.
Handtekening van Huub Zilverberg, circa 1966. Collectie Ed Schilders.
dhr. Zoontjes den Blêeke boer aan de Rielseweg. Hier woonden veel "Zoontjes" vlak bij elkaar, en daarom is nu niet meer duidelijk wie precies den Blêeke werd genoemd.
A. Zopfi Zoppie was schoorsteenveger in witte kleding met zwarte hoge hoed die uit Zwitserland kwam, in 1910 in Tilburg werkte en hier stierf rond 1935. Hij woonde in 1912 in de Mariastraat (nr. 15), later in de Koningswei. Zopfi van der Wouw was de naam van een hoedenwinkel in de Heuvelstraat, naar alle waarschijnlijkheid van familie.
Josephus van Zummeren (geb. 1893) Kòp Vezummere (1) hij woonde aan het Smidspad (nr. 84) en had een groot hoofd. Na zijn overlijden zou iemand aan zijn weduwe zijn pet hebben gevraagd, om er een broek van te maken. Andere lezing: aannemer, die aan het Smidspad heeft gewoond, sloopte kleine huisjes en bouwde er nieuwe van o.a. aan de Kasteeldreef. Iemand die door hem ontslagen was vroeg eens zijn pet om er een broek van te laten maken voor z'n kleinzoon, want een nieuwe kon hij zelf niet meer betalen.
J. van Zummeren Kòp Vezummere (2) hij had een motor-/tweewielerhandel in de Willem II-straat. Wie was de echte Kòp Vezummere, of waren het er inderdaad twee?
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
|