Zusjes en
amandelen
In ons gezin nam
mijn oudste broer Gerard een geïsoleerde positie in; hij was de
oudste, dan volgden vier meisjes, en ten slotte Harri en ik. Ik
beschouwde hem als een jonge variant van vader, ofschoon de
verhouding tussen vader en hem, nota bene samen werkend in
dezelfde bakkerij, niet zo rooskleurig was. Ze verschilden heel
vaak van mening over de uitoefening van hun vak, zelfs de
vaktermen waren verschillend en dat wekte irritatie op;
bijvoorbeeld vader sprak van kan en lood, Gerard van liter en
kilo. Gerard had een degelijke opleiding gehad, was ook
theoretisch goed geschoold in zijn vak. Vader dankte zijn hele
vakkennis aan de praktijk van elke dag, met vallen en opstaan. Ze
hielden allebei meestal koppig vol, totdat er soms handgemeen
dreigde of stukken deeg door de bakkerij vlogen. Moeder voelde
feilloos aan wanneer de bliksem insloeg, ze ging dan in de deur
van de bakkerij staan, keek beiden aan. Dat was meestal al
voldoende. De spanning tussen mijn vader en oudste broer heb ik
nauwelijks meegemaakt en eigenlijk alleen maar van horen zeggen.
De afstand in leeftijd was eigenlijk te groot om Gerard goed te
leren kennen.
De drie jongsten
van ons gezin kenden elkaar beter, speelden veel samen, deden
tussen de middag boodschappen en werden alle drie op dezelfde dag
amandelen geknipt. Moeder ging met ons drieën naar Den Bosch. De
verpleegzuster zette ons één voor één op de schoot van een
forse non, die ons stevig tegen zich aan drukte; we kregen een
grote witte slab voor. De dokter keek in onze keel, verdoofde ons,
wachtte een paar minuten, voor ons een eeuwigheid, en knipte onze
amandelen. Daarna nam moeder ons weer naar huis en stopte ons in
bed, met zijn drieën op de grote meisjeskamer beneden, die
moesten maar voor een paar weken op zolder slapen. Toen de
verdoving was uitgewerkt kwam de pijn. Na een uur verloor ik mijn
stem en ik kon niets meer zeggen. Voor mij was dat nog het ergste,
want toen Harri en Arina al het bed uit mochten en in de woonkamer
spelen, moest ik nog in bed blijven, zo had de huisarts beslist;
alleen in die grote meisjeskamer, normaal sliepen Harri en ik op
het zolderkamertje.
Op een dag, ik
zat in een boekje te lezen, kwam Petra binnensluipen. Haar tong
zat dubbel tussen haar tanden, ze siste; ze had een schaar in haar
hand. Uit de bovenste la van de klerenkast, de la van Berte, rukte
ze een aantal kousen en knipte er gaten in. "Zo", zei
ze. Ik wilde zo iets zeggen als: waarom doe je dat nou, daar krijg
je spijt van, maar ik zei niets, want ik kon niet praten. Ze liep
de kamer uit zonder mij gezien te hebben.
Een uur of wat
later kwam Berte binnen. Ze keek en rommelde wat in haar la en
vroeg mij: "Wie heeft dat gedaan?" Ze stak een kous
omhoog met haar arm erin, heel haar hand piepte door een groot
gat. Ik wees naar mijn keel en schudde van neen. "O, je wilt
niks zeggen, ook goed, maar ik kom het wel te weten." Berte
woedend af. Ik was heel even blij, dat ik mijn stem kwijt was,
want klikken mocht toch niet. Uit het geschreeuw en gekrijs vanuit
de woonkamer maakte ik op dat ze de ‘knipster’ gevonden had.
Moeder strafte Petra met het stoppen van alle kousen die ons gezin
bezat, ook die van Berte. Zonder een klacht begon ze aan haar
strafwerk, zo was ze nu ook wel weer. Wat Berte voor straf
gekregen had, weet ik niet, ik mag niet veronderstellen dat zij
niks gedaan zou hebben, zo is zij nu ook weer niet, en moeder was
strikt rechtvaardig. |