Eerste liefde
Op mijn elfde
werd ik voor de eerste keer van mijn leven verliefd. Het was een
mooi en lief meisje, vond ik, ook al was ze de dochter van de
concurrent van mijn vader. Doortje heette ze. Onze eerste
ontmoeting was tijdens het piepelebergen met alle kinderen van het
Marktplein; ze woonde niet op het Marktplein, ze mocht dus
eigenlijk niet meedoen, maar toen ik met mijn zware stem zei:
"Ze doet wel mee en daarmee uit," zwegen de anderen.
Tijdens het spel zaten we gehurkt naast elkaar achter een muurtje.
We waren immers aan het verstoppertje spelen en moesten ervoor
zorgen niet gezien te worden, dat kwam even goed uit. Ik keek naar
Doortje, ik kreeg het er warm van. Ik voelde me vervuld van tere
zorg. "Goei jong," dacht ik; ik kroop wat dichterbij,
maar zei niets. Na het spel bracht ik haar tot vlak bij haar huis.
"En wat krijg ik nou van jou?" vroeg ik met vertederde,
enigszins hese stem. Voor ik besefte wat er gebeurde, drukte ze
een dubbeltje in mijn hand en liep naar binnen.
Doortje heeft
niet lang geleefd; ze overleed op elfjarige leeftijd aan
buikvliesontsteking. Zolang ik op kostschool heb gezeten en dus
elke dag de mis bijwoonde, bad ik tijdens het In memoriam voor
Doortje. Ik heb negen jaar van mijn leven op internaten
doorgebracht!
Pijnlijk, vooral
voor mijn vader, was een gebeurtenis rond het overlijden van
Doortjes vader. Een vertegenwoordiger kwam bij ons één dag na
het overlijden van Izaaks. Het gesprek tussen de vertegenwoordiger
en mijn vader was van het begin tot het einde puur zakelijk; over
Izaaks’ overlijden werd met geen woord gesproken, ofschoon de
vertegenwoordiger gezegd had, dat hij nog naar Izaaks moest. Toen
hij daar aankwam, was de oudere broer van Doortje de mand van de
transportfiets aan het laden. Normaal bezorgde Izaaks met de
hondenkar. "Is de hond kapot?" vroeg de
vertegenwoordiger. "Neen, mijn vader," antwoordde de
zoon. De vertegenwoordiger verbleekte en ging onmiddellijk naar
ons terug. "Waarom heb je me dat niet gezegd?" vroeg hij
op verwijtende toon aan mijn vader. Die gaf ruiterlijk toe, dat
hij in gebreke was gebleven; hij nam de fiets, reed naar Izaaks,
legde de broer van Doortje uit, dat de vertegenwoordiger helemaal
niets wist en bood zijn verontschuldiging aan. |