Kermis
Met de kermis in
het najaar was het feest in ons dorp. Donderdagvoormiddag was het
markt; er stonden niet alleen vis-, groente-, fruit-, banket- en
suikergoedstalletjes, maar ook wel meer dan veertig koeien. Op de
koeienmarkt waren de boeren druk in de weer. Als de kopers de koe
zo goed als overal geknepen en betast hadden, begon het handgeklap
tussen koper en verkoper en als beiden tot een akkoord kwamen,
werd er contant betaald uit een grote portefeuille aan een
ketting. Op die markt stond ook een stier ongeveer 50 m van de
koeien af. Een dik touw liep van de ring door zijn neus naar een
ring in de muur van het patronaat. Op een afstand stond ik met een
paar vriendjes dat kolossale beest te bekijken. Ik was er bang
van, die kop en vooral die gespierde nek op die brede borst
geplant, zo’n beest drukt je met één stoot hartstikke dood
tegen de muur omhoog.
De stierhouder
kwam uit het café een paar huizen van het patronaat af, liep naar
de stier en bukte. We konden niet zien wat hij eventueel wilde
oprapen, want we keken tegen zijn kont aan. Plots onbeschrijfelijk
snel gaf de stier hem een stoot, hij viel plat op de grond; de
stier gaf hem nog een stoot en nog een en nog een. Wij zagen zo
bleek als een doek. Het ging allemaal razendsnel. Ik zag dat
mensen de dokter gingen halen, even later kwam de ziekenauto die
hem naar het ziekenhuis in de stad bracht. We waren zo geschrokken
dat we zwijgend naar huis gingen. ‘s Avonds vertelde vader, dat
de stierhouder overleden was, gestorven aan inwendige bloedingen.
"Een stier is nooit te vertrouwen", zei vader, "hoe
lang kende en verzorgde deze man hem al niet, en toch..." Dat
beeld van die woedende stier en die hulpeloze man kreeg ik niet
van me afgezet.
Ik viel wel in
slaap, maar werd telkens wakker en dan was er dat beeld weer. Ik
droomde ook. Een leeuw stond met zijn voorpoten over mij heen, ik
lag op mijn rug. Telkens duwde hij het botje tussen mijn benen met
zijn achterpoot plat. Dat botje was van levensbelang, als het plat
lag, was ik dood. Toch kon ik het nog rechtop zetten, leefde dus
weer, en zo ging dat maar door, plat, overeind; ik werd nat van
het zweten wakker.
Deze ochtend
begon de kermis, ik heb me daar op een voor mij vreemde manier
afgereageerd. Ik draaide in een keer al mijn kermisgeld
erdoorheen. Ik kocht een serie van twintig kaartjes à ƒ 0,25 per
stuk voor de cake-walk, ik maakte de ene rit na de andere; ik werd
dol van die op- en neergaande planken, de roltrappen, de
roetsjbaan aan het eind van de rit. Ik liep naar huis. Het was net
of er bijen in mijn hoofd gonsden. Ik raapte zomaar een lucifer op
en vroeg me af, wat moet ik daar nou weer mee? Voor ons huis stond
een vrachtwagen, ik keek in de cabine, daar zat niemand in, ik
keek links en rechts, en plots, waarom? draaide ik het
ventieldopje van een band af, stak de lucifer in het ventiel, de
band zakte sissend in elkaar. Ik liep wat vlugger dan anders ons
huis binnen.
Het was middagpauze,
moeder had, omdat het kermis was, wat boterhammen klaargemaakt; ik
pakte er twee, riep luid hou doe en ging de winkel in, trok de
geldla open en pikte vier gulden voor een nieuwe serie cake-walk.
De vrachtwagenchauffeur stond zwetend en vloekend de leeggelopen
band te verwisselen. Ik liep door of ik daar part nog deel aan
had. Ik kocht mijn kaartjes aan de kassa. De juffrouw lachte me
toe en zei: "Je bent een heel goede klant van ons. Veel
plezier." Ik begon mijn tweede serie cake-walk. Ik beleefde
er weinig plezier aan, omdat het toch gestolen geld was. Doodmoe
kwam ik thuis; ik at mijn melkpap met beschuit en ging naar bed.
Ik sliep als een os, geen dromen over stieren en leeuwen, geen
rare botjes die je nog niet kende. De volgende dag stond ik monter
op en slenterde over de kermis. Ik kon nergens in wegens
geldgebrek. Toch vond ik dat niet zo erg, want ik had veel
kijkplezier. |