1 2 3 4 5
6 7 8 9 10
INHOUD
HOME

BRAABANS

AUTEURS
ALLE TEKSTEN
INTERVIEWS
SPECIALE PAGINA'S

Vignet: Kees Mandos

Publicatie op Internet betekent nadrukkelijk niet dat er op deze teksten geen copyright geldt. Elke vorm van openbaar maken in welke vorm dan ook op andere wijze of via andere sites is dan ook niet geoorloofd zonder toestemming van de auteur.

 

Brabant's Knipoog uit het Verleden 2
Wil van Pelt

  •  D'n  bierbaron die de eeuwigheid in gaat.

  • Kubke de coiffeur.

  • De drank en de eeuwigheid.

  • Jozien en d'r zuster.

  • De kuus die 'n huishouwe overeind  moet houden.

  • 'N frutblaas, de vergankelijkheid en 't kerkhof.

In dit hoofdstuk zal er unne bierbaron helemaal allenig tegenover de eeuwigheid komen te staan. Den bierbaron zou hier dus den drank en de eeuwigheids gedachtes kunnen verbeelden. Met d'n drank staat ie er niet allenig voor, ook de andere figuren uit dit hoofdstuk kunnen met het bier en gedisteleerd goed overweg. Mee 'n frutblaas staat de schrijver even stil bij de vergangkelijkheid. Daarna legt de auteur er nogmaals de nadruk op dat hij niet altijd weet wat goed voor de lezer is en wat ie kan verstouwen. Uiteraard zal er in dit hoofdstuk een nieuw vrouwspersoon beschreven worden waar enige intieme dingen van te verwachten zijn. Tegenover de vergankelijkheid zal ze een nieuw leven op deze wereld gaan zetten zodat het aantal Brabanderkes kiet komt te staan. Verder zal de lezer gechoceerd worden door een boute uitspraak van een dienstmaagd. De schrijver gaat hierbij vrijuit omdat ze niet van hem afkomstig zijn, hij heeft dat niet in de hand. In dit hoofdstuk wordt ook film gedraaid omdat sommige lezers nou al spannende dingen te kort komen. Op het lest zullen ze d'r eigen 'n tikkeltje gaan schamen omdat de werkelijkheid anders is.


Toen den grote baas van de bierbrouwerij zunne leste asem uitgeblazen had, kreeg Kupke, die in de stad had gewoond en nog ver familie van de kouwe kant was, het efkes druk. Eigenlijk heette hij Jakobus maar omdat ie nogal klein van stuk was noemde ze hem Kupke. Ge kunt hem toch moejeluk Kobuske gaan noemen, dat sta nie en hij luistert er ook nie naar. Maar Kobuske of nie, hij had het er allemaal mar druk mee want Kupke moes d'n bierbaron voor de leste keer gaan knippen en scheren. Ge dient dan kontakten te onderhouden met unne vremde koster, unne andere pastoor en d'n enigste ondernemer met zijn koets. Nie dat hij daar overal perse bij hoefde te zijn mar, hij diende toch te weten wanneer er wa, en hoe laat dat allemaal ging gebeuren. Deze dooie brôôdheer was niet de eerste en de beste, het was unne vaste klant van Kupkes. Als den brouwer geknipt en geschoren wilde worden kwamen ze Kubke niet gewoon roepen. Nee, hij werd ontboden om met zijn knipspullen en koperen kanneke's te verschijnen voor d'n directeur. Kupke werd dan verzocht om in de grote villa achter de dienstmaagd aan te schrijden, die hem dan voorging naar de hoge gewichtige vertrekken van de moutmaker. Hooghartig klopte ze dan bescheiden op de deur en meldde dat de heer Jakobus, de coiffeur aanwezig was om toilet te maken. Bij elk klopke vroeg ze d'r eigen af, ofdat 't wel hetzelfde boerenlulleke was als de vorige keer.

Nou moest deze voorname dooie dus voor de leste keer netjes geschoren en geknipt worden. Da mocht 'n paar centen kosten, doch diende aandachtig en met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren. Zo wenste de familie het. Daarom moest da goed georganiseerd worden, Kubke moest de tijd krijgen om mee z'n brede scheermes van den directeur unne ordentelijke dooie te maken. De klandizie zal daar op gaan letten want hij had daarin nog veel goed te maken.

Neeje, ze zullen hem niet meer kleppen zoals verleden jaar. Het was een beetje uit de hand gelopen toen Gradus de tijd uit sukkelde. Met z'n tweejen hebben ze Graad toen 'n bietje afgewassen, z'n goeie goed aangedaan en nog efkes op tafel laten liggen. Kareltje die altijd met Kupke meeging als er zoiets aan het handje was, had ook zin in wa sterks. Ge weet hoe da dat allemaal gaat en na enige tijd waren ze al aan de derde toe. De vierde zat er al aan te komen. Dat is allemaal niet zo erg want dat afleggen is zwaar werk. Ge krijgt dan allemaal van die bange doojig-heids-gedachten in oewe kop, en ge ziet dan ook wat er voor oe in het vat zit. Mee wat sterke drank komde daar dan overhene. Na het vierde kommeke jenever moest Graad in zunne zurg worden gehesen omdat Kupke liggende mensen nie kon scheren. Na veul gehijs, gesleur en flink douwen hong Graad eindelijk in zijne zurg. Maar hij hong nog veuls te veul scheef. Graad moest alleen nog efkens wat rechtgetrokken worden en dan kon hij ingezeept worden. Kupke is toen schrijlings op de leuningen van dieje zurg gaan staan en heeft hem toen aan zunne kop omhooggetrokken. Tenminste, daar zullen we het maar op op houden, want op dat moment kwam zijn lijzig pratende Trees binnen om te kijken hoe het er met durre Gradus en dur meubilair voorstond. Ze hou nou tegen iedereen bij hoog en laag vol, 'dat heure Graad, door Kupke aan zijn oren omhoog getrokken is.' Naderhand zeiden zun klanten dat ze altijd wel iets te zeveren had. 'Gradus heej nie voor niks de kraaienmars geblazen! Die zevertrien deugde vroeger al nie.' Deze woorden verzachte bij Kubke's wel een beetje het onrecht wat hem was aangedaan, maar hij had nou toch mar mooi de naam dat ie Gradus aan z'n oren omhoog heej getrokken.

Ondanks dees verzachtende woorden, kon Kupke dat zo bij den directeur niet gaan maken. Hij diende hem liggend te scheren omdat dat de uitdrukkelijke wens van de familie was. Als ge d'r goed over na denkt, kunde unne dooie aristocraat nie zomaar in zijne zetel gaan hangen om hem dan omhoog te gaan sleuren. Neeje, liggend is unne dooie aristocraat veel deftiger. Ge dient met zo iemand zo weinig mogelijk te haffelen en te leuren. Kupke zal toch op moeten gaan letten want als dat liggende hoofd gedraaid moet worden om den andere kant geschoren te worden, zal hij z'n scheermes efkes weg moeten leggen. Met twee handen dient dat hoofd of missschien heel z'n lijf, dan voorzichtig en eerbiedig gedraaid te worden en van zijn oren moet worden afgebleven. Zo had Kubke het bij z'n eigen voorgenomen maar,.. ge zult dat altijd zien. Zonder drank en in zunne haast had hij al een oor vast toen hij er pas erg in kreeg. Hij liet dat wel snel genoeg los maar het kwaad was al geschied.

Op ons netvlies staat nou dat beeld van Kupke, die d'n directeur van de brouwerij aan zijn oren trekt. Dat beeld zal daar niet makkelijk meer af gaan, zulke dingen gaadde onthouden om dat ooit nog eens te gaan gebruiken. Daarom zal de schrijver dees gedachtes eens flink de kop in gaan drukken en maatregelen nemen. Het is niet netjes as ge dingen gaat onthouden om dat te gaan gebruiken! D'n auteur zal de lezers eens degelijk gaan vermanen om aan Kupkes achteloze daad, geen consekwensies te verbinden!

Aan dees daad dient er zeker ginne politieke uitleg gegeven te worden. De lezer dient niet gniffelend in zijn handen te wrijven en te denken, 'ha, eindelijk, Kubke is unne goeie socialist. Hij heeft de bierbaron aan z'n oren gesleurd om hem eens goed op de feiten te drukken. Daar kan ons partij nog veel plezier van hebben als we daar reclame mee gaan maken.' Ook de katholieken onder de lezers horen van dit beeld enige afstand te nemen. Kupke is ginne lijkenschenner, hij heeft eerbied voor den dood, hij drinkt daar zelfs borreltjes voor om dat een beetje draaglijk te houden.

Alleen, hij vindt het zo vernakend moejeluk om de mensen liggend te scheren. Dat handvat van z'n breeje Solingse scheermes uit Duitsland zit dan in de weg. En als van zo'n breej mes 't handvat in de weg zit, dan kunde 'r zonder erg iemand vlot de nek mee afsnijden. Daar ligt dat aan! Dat zal allemaal nog wel mee gaan vallen want over twintig jaar zal Kupke nog steeds staan te scheren met z'n breeje Solingse mes. Omdat da mes zo af en toe eens flink aangezet diende te worden, gingen er in de loop van de tijd toch nog zo'n stuk of drie-vier dikke leren scheerriemen fluks door de midden. Verders mag da ginne naam hebben want ongelukskes maakt iedereen en kleinigheidjes houdde toch. Tegen zijn klanten zal Kupke daar niks over zeggen want da doedde als barbier nie. Die kunnen dan bang worden van 't breeje mes en ze laten d'r eigen niemer door Kupkes scheren. Met dieje zwijgzaamheid, zal Kupke z'n eigen willens en wetens naar de achtergrond van dit verhaal schuiven.

Zo zou da niet gaan met zijn vrouw, ze zal het verhaal vanuit Kupkes coiffeursalon gaan voortzetten. Dat komt omdat er in hullieje 'trouw,' na vijftien jaar nog geen kinderen waren en ze wist niet aan wie dat nou lag. Ze was jaloers op de vrouwen uit de buurt, die hadden allemaal van die schoon jong. Een paar keer heeft ze d'r wel eens eentje van in d'r armen gehouden. Ze drukte het dan flink tegen d'r lijf zodat d'r borsten er zeer van gingen doen. Aan tafel smeerde ze dan de krentemik en de peperkoek, dik in de goeie boter. Daar ging dan bruine suiker overhene omdat die kinderen dat graag hadden. Als ze dan met unne volle buik te kennen gaven dat ze op huis op aan wilden, nam Jozien da jong nog even op d'r armen mee naar de knipsalon om het aan Kupkes te laten zien. De wat oudere kinderen lieten Jozien maar begaan omdat ze wisten dat ze daar nog wat kaneelbrokken kregen. Als ze dan thuis waren, vertelden ze dat ze best eens vor een paar weken bij Jozien mochten wonen, 'ge meut daar overal aankomen. De knijnen meugen uit de kooi en ge kunt in de lajen van de tafel zitten agge da wilt. In de kast heeft ze spullegoed staan mar da gift ze niet weg.'

En elke keer als Jozien zo'n jong op huis aan zag gaan werd de pijn in d'r borst knagender. Dat ging z'n eigen daar vast zetten totdat ze bijna geen asem meer kon krijgen. Ze heeft er nog novenen voor gehouden bij het Lieve vrouwke van alle smarten en ze heeft Onze lieven Heer van het kruis afgebeden, maar dat hielp nie. Toen dat hartzeer van dat verlangen naar een kind nog heviger werd, zat ze krom van de pijn en met gekruiste armen voor d'r borst op de keukenstoel te vloeken en zuchten alsof ze dat alle dagen al had gedaan. Onze Lieve Heer is er toen flink van geschrokken en is maar weer vlug aan 't kruis gaan hangen omdat ie er ook nie veul meer aan kon doen. Hij docht bij z'n eigen, 'ik zal Jozien maar efkes aan d'n duvel overlaten, misschien kan die er nog iets mee beginnen.' En als Onze Lieve Heer z'n handen van oe af heet getrokken, gaagget nie goed mee oe. Dan bende op oew eigen aangewezen en ge moet daar dan rap verandering in brengen.

Daarom staat Jozien nou voor de spiegel en ze strijkt met beide handen tot onder haar borsten om te wegen of ze nog zwaar genoeg zijn. Als ze d'r van onderen tegenaan drukt, komen de bollingen boven de spie van dur jak uit. Ze borstelt wat pluisjes weg die op haar rokken zitten en ze draait dur zijkanten voor de spiegel. Het zit allemaal nog goed op zijn plek, het heeft allemaal nog niet zo veel geleden. Ook van achteren ziet ze er nog goed uit en het voelt allemaal nog vast aan. Daar zal het niet aan liggen, als ze maar durft wat ze van plan is. Bij de gedachte alleen al staat ze d'r eigen te schamen en bonkt d'r hart snel op en neer in d'r keel. Ze moet er niet te lang over na gaan denken, anders gaan d'r benen trillen en het bloed trekt weg uit haar gezicht. Ze heeft bij d'r eigen besloten om uit te gaan zoeken of dat d'r onderlijf verstopt zit. Dat moet dan deze zomer gaan gebeuren omdat ze het niet lang meer zal volhouden. D'r zenuwen staan op springen en als ze gekke dingen gaat doen zullen ze d'r misschien nog naar het gesticht brengen. Het moet gedaan zijn met de pijn en de spanningen.

Daarom zal ze unne vent gaan opdoen die er een beetje gèèf uitziet. Het zal geen lange vrijerij moeten worden, hij dient alleen maar vader te worden zonder dat ie er weet van heeft. Hij gaat verleid worden en op het hoogtepunt van da gehijg, zal ze zich met handen en voeten aan hem vastklampen zodat hij gene kant meer uit kan. Hij zal geen kans krijgen om voor het zingen de kerk uit te gaan want da zaad moet goed terechte komen. Als ze dan na een paar keer nog 'de week' krijgt, gaat ze het nog eens met unne andere proberen. Lukt het dan nog niet, dan zal het aan d'r eige liggen. Dan pas zal ze naar het weeshuis in de stad stappen en ze laat d'r eige niet van de stoep jagen voordat ze er eentje meekrijgt. Maar,.. het is beter als ge d'r eentje uit oe eigen lijf kunt krijgen, dan is dan oew eigen vlees en bloed.

Mar wa voor unne vent zal da moeten zijn? Moet da unne schone zachte mèèns zijn of gewoon zonne alledaagse haan? Vaag kan ze zich nog herinnneren dat ze bij Kupkes thuis kippen hadden meej unne mooie haan. D'r liep nog wel unne haan rond mar die was nogal wa veren kwijt en die zaag er nie zo schoon uit meej z'n kale kont. Kubke z'n vaoder vertelde toen, da heel de jong kippen nie van diejen schone haan waren maar van dieje lillekerd want die vocht er voor en hij was watervlug. Zo zal ie moeten zijn docht Jozien. De vader van mijn kind hoef nie schoon te zijn mar hij moet wel watervlug zijn. Zodoende zal Kubke daar allemaal niks vanaf weten omdat ie 't te druk heeft met knippen en scheren. Van nou af aan zal Jozien om de paar weken unne dag naar d'r zuster gaan, die is ziek en moet af en toe bezocht worden. Da komt dan goed uit. Op d'r rijwiel is dat al gauw een half uur rijden en als dat allemaal achter de rug is, zal het rap afgelopen zijn mee dat op en neer gerag.

Ver achteraf, nog achter de zandverstuivingen waar de hoge sparren beginnen, zal d'n uitverkorene staan te wachten en hij zal er gaddomme ter plekke aan moeten geloven. Niks nie effe wandelen om het ijs te breken, hij heeft al zat gewandeld. Ook niet te lang saawelen over het weer want dat is best goed en ze moet ook nog op tijd bij d'r zieke zuster zijn. Da moet daar rap afgewerkt worden. Ze zal gelijk de blote bollingen van d'r borsten tot halverwege d'r tepels onder z'n neus houden. Hij zal dan omlaag kijken in d'r schap en hij zal denken, heeej,... dat zijn malse tieten en hij zal er eens aan voelen of dat ze echt zijn. Ze zal dan effe moeten kreunen en dan zal ze ongesjeneerd d'r onderlijf tegen hem aan drukken. Als hij niet doortastend genoeg is zal ze d'r kousen optrekken en hem vluchtig d'r kuiten laten zien. Dan zal ze d'r schoenen uitdoen en in het buntgras gaan zitten en stukske bij stukske d'r benen laten zien tot aan d'r blote billen toe. Hij zal z'n eigen dan nie meer in kunnen houden. Hij gaat daar verleid worden of ie 't wil of nie en verders gin smoesjes!

Nou staat ze daar een bietje verschuild achter de struiken te kijken waar tie bleft. D'r hart bonst in d'r keel en ze heeft het niet meer zo zeker. Door durre adem gaan haar borsten hoog op en neer. Ze voelt d'r eigen al schuldig voor Kubkes. Misschien gaat hij dat stiekeme gedoe merken en maatregelen nemen zodat ze niemer wegkan. Maar ze gaat nog niet terug, ze blijft nog een kwartierke wachten en als hij er dan nog niet is, zal ze verder naar d'r zuster rijen. Ze schuiert d'r kleren nog eens strak en ze ziet dat er bovenop haar borsten, die straks getoond moeten worden, zweetdruppeltjes komen. Met haar wit zakdoekske dept ze die er af. Ze zal er wat nieuwe onjeklonje op sprenkelen maar dat dopke zit zo vast en van de zenuwen schud ze veel te veel in d'r schap. D'r benen gaan nou ook al trillen en d'r zware lijf zakt wa weg in het klapzand. Zou ze nou toch maar niet doorrijen naar d'r zuster? Maar,... daar is het al te laat voor, er komt al iemand aan. Ze hoort door het smalle paadje het ritmische geluid van een ritsende manchesterse broek die bij z'n eigen docht, ik moet munne slag slaan voordat ze d'r eigen bedenkt. In zijne haast zag ie Jozien bekant over de kop. Rits-rits, rits-rits gaat die manchesterse broek en dan staat ie stil. Ze kijken elkaar dan aan, en het zal niet zo gaan zoals Jozien dat bij d'r eigen gedacht had. Da heeft daar wat langer geduurd omdat deze argeloze verwekker unne lekke band had en vanaf 't kapelleke moes lopen. Hij was kaaikepot en moest eerst efkes tot z'n eigen komen. Samen hebben ze zeker een half uur pepermuntjes uit Joziens tas zitten eten en toen het er op aan ging komen, was het nogal vlug achter de rug. Da mee dieje onjeklonje en d'r mooie bollende tieten lukte goed maar toen schoot dieje vrijer gelijk met zijn handen onder d'r rokken. Hij graaide precies op de goeie plekskes en Jozien moes d'r eigen goed in de gaten houden. Jozien voelde de wervelingen in durren buik naar onderen gaan maar ze heeft dat nog goed op kunnen vangen. Ze hield veel te veel van kinderen en daarom heeft ze hem langdurig vastgeklemd zodat ie nie terug kon trekken. Dat was de hoofdzaak. Nou zit ze op d'r fiets naar d'r zuster en achteraf bekeken was 't heur nogal meegevallen. Ze hoopte wel, dat het bij ene keer zal blijven, da is het minst gevaarlijk voor als ze getrappeerd zou worden.

Uiteindelijk is het er op neer gekomen dat dieje zaadschieter het drie keer op aan moest leggen. Dat gaf niks, hij was nog jong genoeg en d'r zuster zou nog lang genoeg ziek zijn. Die zal heel de tijd afzien en lije wat ze kan om d'r zuster te helpen. Tegen den verwekker zal Jozien zeggen, 'dat het gedaan was met het feest omdat Kupke argwaan ging krijgen en dat ie misschien wel klappen kon oplopen. Het zou toch nooit iets worden tussen ons tweejen, ge zijt te jong voor mijn.' Jozien docht nog bij d'r eigen of dat het allemaal wel goed zou gaan met durre toekomstige kleine. Den uitverkoren Adonis was achteraf bekeken nie zo slim, hij had het zwart garen bepaald niet uitgevonden en da kan overgeerfd worden!

Na de geboorte van Jozien's enigste kind zal ze een zeurend gevoel in durre buik krijgen. Da zal nie zo maar in ene keer weggaan. Da gevoel stikt vooral zunne kop op als Kupke mee zijn jong staat te pronken. Het is een meske geworden met een mooi scherp besneden gezichtje en lange vlechten. Kupke zal ze ter zijner tijd leren hoe ge een permanentje kunt leggen met hete tangen. Wanneer Jozien dat zo aanziet, komt dat schuldgevoel weer om de hoek kijken maar dat vindt ze niet zo erg. 'Ge zult er gadomme van de pijn nog aan kepot gaan als ge ging kinderen kunt krijgen, hardstikke gek worde er van. Neeje, zo is het veul beter en 't gezeur in munne buik zal wel slijten. Als het maar niemand te weten komt.' Ze gaat dat dan gladweg ontkennen en als ze er dan toch op door zouden gaan, zal ze d'r nagels gaan gebruiken om dat geklets af te straffen.

Vroeg in 't najaar, die voorafgegaan was door de vruchtbare zomer, begon d'r zuster Stiena weer omhoog te krabbelen. Die heeft daar heel dieje tijd af liggen te zien en er kwam nou weer wat leven in da mager geworden lijf. Ze hees d'r eigen af en toe al uit de bedstee en ze kon zelf al weer gaan plassen. Jozien ging er nou al een maand of vier, zo'n twee-drie keer in de week naar toe om dat huishouwe weer voor efkes recht te trekken. Stiena durre mens had daar geen tijd voor want die moest werken op de looierij en s'avonds deed ie er ook niet veel aan. Nie dat het ene slechterik was maar hij had er dan geen fut meer voor. Ze kookte dan voor twee dagen wat stamp of soep zodat de jong toch nog wat naar binnen kregen. Ze kookte de was, gaf de kuus te freten en stamte met het washout de nieuw aardappels in een emmer putwater tot ze blinkend ontveld waren. Dikwijls ging ze eerst naar de slachter en nam voor Stiena dan wat buikspek of bloedworst mee om aan te sterken. Als ze in de morgen aan kwam fietsen keek ze altijd of er geen kraaien in de buurt waren, want dat is een slecht voorteken. D'r enigste zuster zal gadverdimme geen kans krijgen om zachtjes weg te glippen onder haar handen, neeje magere Hein zal hier niks te zoeken hebben.

En nou vraagt Stiena of ze nie een panneke bonen wil gaan plukken in d'n hof omdat ze er zo'n zin in heeft. In de bedstee zal ze de puntjes er dan wel afsnijen. Joziens hart juichtte, ze wil wel twintig pannen bonen plukken, al moet ze die voor de poorten van de hel weg gaan slepen. 'Maar gij, gij gaat ze niet schoonmaken, dat doe ik, agge goed oppast kunde vanmiddag een uurke mee in het zonneke gaan zitten, ge bent in geen twee maanden mir buiten gewist, 't zal oe goed doen.' Rap gaat ze met 'n panneke naar buiten om unne kant uit te kunnen met d'r aandringende tranen,.. ze gaat in april een kind krijgen en Stiena neemt den draad weer op,.. wa wilde dan nog meer. S'middags wil Stiena de kuus zien. In d'n arm van Jozien scharrelen ze samen naar het hok om te besluiten dat er binnenkort geslacht kan worden. Het is nog wel wat te vroeg voor dat beestje maar 't is zunne tijd omdat d'n helft moet verkocht worden. De centen zijn hard nodig. 'Ik zal er zijn as ge slacht', zegt Jozien, 'maar voorlopig moette eerst maar eens aansterken en flink gaan eten. Ik zal 't een en ander meebrengen en ge moet daar flink van gaan pakken.'

Voor 't slachten is de slachter uit het dorp gekomen. Hij vroeg daar de haren van de kuus voor en zestig centen, de borrels jenever zaten daar niet bij. Ok al drong de slachter aan, gene ene van de jong wilde het gat van de kuus kussen. Neeje, da kenden die jong van Stiena's al. Agge dan da gat van de kuus kuste, dan kneep de slachter ergens op en dan kreedde d'n leste derrie in oew gezicht. Ze deejen 't nie, ook al zouden ze het stertje krijgen. De jongste kruidde wa truguit toen de slachter 't voor d'en twidde keer vroeg. 'Neeje' zeet ie, 'daor is stront uitgekomen, ik ben d'r vies van.' Ze wiessen al wel, dat ze 'm toch wel zouden krijgen als ze nie in de weg gingen lopen. Tante Jozien zou ze wel roepen als ze met de frutblaas van de kuus konden gaan speulen. Da zou pas tegen d'n avond zijn. Gelukkig voor de jong begon d'n avond al vroeg en toen de lage oranjerode zon langzaamaan verdween in z'n donkere nevels, was het tijd voor de frutblaas. Jozien sneed de vetdraden er af en waste hem onder de pomp nog eens goed af. Glimlachend zag tante Jozien hoe de grootste van de drie kleine brakken z'n eige zette, om 'ns flink wat lucht in die frutblaas te blazen. Na 'n paar keer aanleggen vond ie dat hij groot genoeg geworden was. De kleinste had al een touwke vast om da dicht te binden. Eventjes hield d'n oudste de opgeblazen frutblaas tegen het oranje licht van de ondergaande zon. De blauwrode fijnvertakte aderkes waren goed te zien in de vaal-oranje verlichte frutblaas. Peinzend zag tante Jozien 't kinderspel aan. 'Vanmorgen vloeide er nog bloed door die aderkes en zat er nog leven in', dacht ze. Intussen holden de jong met z'n driejen achter die blaas aan. De koud geworden oostenwind bracht de frutblaas telkens iets verder naar de oranje ondergaande waterzon. Af en toe konden ze er unne flinke jep tegenaan geven. Zoekend keek Jozien met d'r handen boven d'r ogen tegen het ondergaande zonlicht in. Het was moejeluk om tegen het oranje licht in, dat kinderspel te kunnen volgen. D'r klompkes hadden ze al uitgegooid en in de lange donkere schaduw van de grootste, bleef de kleinste wat achter. Voluit bleven ze met z'n driejen achter dieje opgeblazen zak met lucht raggen. 'Achter unne opgeblazen zak mee niks jagen',..... peinsde Jozien. 'Het is net een mensenleven in het klein. Gejagen sappelen om iets te krijgen dat opgeblazen is mee... niks. Als ze het dan eindelijk te pakken hebben, is da na een tijdje niks anders als unne zak mee niks er in,... unne zak,... die zachtjes aan het leeglopen is om te vergaan. Kinderen hebben, da's anders', dacht Jozien, 'ge wordt daar moeder deur en da's veul meer werd. Toen Jozien in de late schemer op huis aan ging, zag ze onder de heg, het kleine leeggelopen frutblaaske liggen van d'n dooie kuus. 'Tis al aan het verrimpelen om stillesaan te vergaan. Ze dacht bij d'r eigen, 'da spullegoed uit m'n kast zal ik maar eens deze kant uit brengen. Die jong moeten toch iets fatsoenlijkers hebben dan 'n frutblaas om mee te speulen. Ik ben tenslotte nie voor niks tante geworren van die jong.

Op dit punt aangekomen weet de schrijver niet goed wat hij moet doen. Da komt omdat ie weet dat er in da landschap meej d'n ondergaande zon, nog unne verklede lezer rondstapt die er flink de pest in heeft. Schijnbaar is deze verklede voerman abrubt alleen gelaten en van de pad af geraakt dat naar hoofdstuk vier leidde. De schrijver kan er Jozien langs laten fietsen omdat die er nogal flink de gang in heeft en bovendien kan Jozien van nature nogal goed mee sjaggerijnig pèèrdevolk overweg. Ook kan de schrijver een omtrekkende beweging maken en net doen of hij van niks weet. Hij zal het rondstappende figuur dan begroeten als een oude bekende en net doen of er niks aan het handje is. Maar de schrijver kan da nie, hij weet wel wat er aan mankeert. De kordaat rondstappende voerman heeft kiespijn en hij heeft unne opzichter gezien die werk voor hem had. Net op tijd had de compagnon van de schrijver er erg in, dat ze hem wilden gaan laten werken. Dat zal moejeluk zijn om dat uit te gaan leggen aan de moderne lezers. De arbeidsethiek moet er dan aan te pas komen maar daar is dan alles nog niet mee gezegd. De schrijver zal het maar niet zover laten komen, hij zal de lezers d'n ethiek van d'n arbeid en heel de rest maar besparen. Ge krijgt dan praat die over alles hene gaat en waar ge dan ten langen leste nog niks mee kunt. Bovendien weten de lezers dat allemaal al. Den auteur denkt dat ie wat dooien gaan beschrijven en wat koppen gaat laten rollen omdat da veul leutiger is voor de moderne lezers.

Voordat we da gaan doen, dient de lezer er wel rekening mee te houden dat de schrijver uit de moderne tijd komt. In dieje tijd zijn er al dertig zenders op de tillevizie en sommige vliegen mekare flink naar de strot. Hoe meer dooien er op zonne zender te zien zijn, des te meer wordt er naar gekeken. Ook de journaals doen daar op z'n best aan mee en nou zijn er al mèènsen die de journaals slecht vinden omdat er te weinig in gebeurd. Ze vinden het ook bar slecht dat er beursberichten verschijnen die het koopmansleed laten zien omdat de koersen weer eens zakken. Maar dat interesseert deze groep lezers nie en dat is terecht. Ze zijn geen koopman! Dees mèènsen willen sensatie zien in films. Achtervolgingen, moord en schietpartijen en veul blote vrouwen, dat willen ze zien. Ok unne goeie indianenfilm waarin 'n heel volk afgeschoten wordt is nooit weg. Eerst dacht de schrijver nog dat al dees lezers braaf naar de vaderlandse geschiedenis zaten te kijken meej al dat bloed enzo. D'n auteur heeft daarom zonne film eens bekeken en is rap van gedachte verandert.

In de beste films vallen er in de eerste tien minuten zo'n twintig dooien. Het komende half uur wordt dan in beslag genomen worden door pliesies, soldaten of andere filmsterren, die dat niet goed vinden van die dooien. Ze slaan dan mekare al vast maar de hersens in. Dat ligt er maar aan wie er mee wie gaat vrijen en aan wie ze unne hekel hebben. Van tijd tot tijd moet er 'shit' gezegd worden, vooral als er mis geschoten wordt, want dat is erg agge d'r neffe schiet. Dieje vent blijft dan gewoon leven en dat was niet de bedoeling! Tegen het einde van de film komt het toch nog goed. Ze gaan dan met z'n allen terugschieten en vallen er weer tien of vijftien dooien die stuk voor stuk d'r best doen om mooi te vallen. Anders mogen ze de volgende keer niemer meedoen in de film. Dat ende van dieje film moet goed in mekare zitten, de goeie moeten winnen want die moeten nog eventjes gaan liggen te vrijen terwijl de kogels nog om d'r oren fluiten. De mooie meiden gaan daarom al vast maar efkes in de weg lopen als 't schieten begint. Als dat gevrij en dat gelek dan goed op gang gekomen is, schieten de mannen gewoon terug. Dat kan, omdat ze bovenop die mooie meid zijn gaan liggen. Onder het vrijen bestaat de kans dat die mooie meid gewoon onder d'r weggeschoten wordt door de kwaaien. Dat doen de kwaaien expres en daarom moeten die flink van katoen krijgen. Ze worden afgeschoten todat er ginne ene meer van overblijft. Dat verwachten de mensen van unne goeie film. En als er zonne film niet wordt uitgezonden, zijn ze er niet gerust op, ze voelen d'r eigen te kort gedaan. De mèènsen gaan dan zitten te verzinnen hoe dazze d'r kijkgeld terug kunnen krijgen. Het late journaal kan da nog wel een beetje rechttrekken met een ferme ramp maar, dat is niet spannend genoeg.

Toch wil de schrijver die mensen op hun wenken bedienen. Hij weet dat die lezers overdag veul werk verstouwen en daar goed moei van worden. Daarom wil de auteur ook d'r recht op vertier geven. Het moet nie zo zijn, dagge terwijl ge dees boekske zit te lezen, iets gaat missen op de tillevisie. Daarom heeft de schrijver zunne medepassagier achter gelaten bij de bouw van het nieuwe kerkhof. Eigenlijk zou munne medereiziger 't het beste kunnen beschrijven wat ie daar gezien heeft. Da zal niet gaan omdat hij zunne tijd hard nodig heeft om op tijd in hoofdstuk vier te komen. Bovendien heeft hij kiespijn en dan is da moeilijk om dat breeduit te gaan vertellen. De schrijver zal hem daarom waarnemen en hem van die taak ontlasten.

De oude kerk diende te worden afgebroken omdat die bouwvallig was geworden. De stukken muurafdekking flikkerden al naar beneden toen ze er pas erg in kregen. Hij was zo bouwvallig, dat de gelovigen er geen fatsoenlijk liedje meer in durfden te zingen. Ze dochten dat heel het zaakje naar beneden zou gaan komen als ze eens flink uit moessen halen. Op het lest hielden ze dat plafond nogal veel in de gaten en konden zodoende de wijs niet meer houden. Da krijgde dan omdat er veel spanning op oew keel komt wanneer ge steeds omhoog moet kijken omdat ge de zaak niemer vertrouwd. Den bisschop heeft toen besloten om de kerk af te laten breken. Zodoende ontstond er toen een gapend gat op het kerkhof omdat de dooien vroeger nog rondom de kerk begraven werden. Door de grote zendingsdrang van de paters, de pastoors en de andere geestelijkheid, moest de nieuwe kerk veul groter worden en aan den andere kant van de keienweg komen zodat er veul vollek in kon.

Dat gat op het kerkhof zal gedeeltelijk gevuld worden met goei ouw zand. Daar bovenop moessen de beenderen opgestapeld worden uit de ouwe graven. Daarop moest dan unne gèève calvarieberg meej gras, struiken en lage bomen komen en 'n tongewelf achterin voor de grafdelver. Helemaal d'r bovenop komt er dan 'n groot kruis mee 'n trapke er naar toe. Dat ene praalgraf kon bij d'n steenhouwer opgeslaan worden, da sukkelt dan in de tijd wel ergens naar toe. De ouwe pastoors die er begraven liggen, krijgen 'n schoon gebeitelde tekstplaat die in de cemente borswering van de calvarieberg ingemetseld wordt. Zo zagen de plannen er uit.

En nou zijn de werklui bezig met die oude graven uit 1600 en 1700 opnieuw uit te graven en naar da gat te brengen. Da's zwaar werk en de meeste hebben dan ook stiekum een fleske jenever bij d'r om tegen de eeuwigheids gedachtes te kunnen.

Om een goei inzicht in 't werk te krijgen diende eigenlijk aan d'n opzichter te vragen, 'of datter er nog werk is.' Als ge dan aangenomen bent, kunde aan de gang. Hij gaat eerst oewe naam nog noteren zodat ge nie verloren gaat lopen bij het uitbetalen. Ok zegt ie, 'dagge op 't werk nie hard meut roepen.'

Ge moet dan beginnen met al die kleine knoken en botten te verzamelen die uit de kruiwagens gevallen zijn. In unne kruiwagen moette die dan naar d'n berg kruien. Daar moest dat dan allemaal netjes opgestapeld worden. Als ge dan denkt, 'nou he'k alles wel gehad,' komt den voorman om te zeggen dat ge kunt gaan graven. Hij weet precies waar ze allemaal liggen. Dat ziet ie op z'n tekening. Deze voorman duld ginne tegenspraak omdat 't unne heetzak is. Ge moet dus nie denken dagge da werk beter in kunt richten dan hij, want dan gaat ie oew zoeken. As ge al zover gekomen bent da ge dat allemaal wit, vertelt de voorman, 'dat het soms wel eens kan gebeuren dat er twee geraamtes boven mekaar kunnen liggen. Da kan ie nie zien op z'n papieren. Daarom moette altijd efkes doorgraven, tot op d'n ongeroerde grond. Da ziede dan vaneiges as de grond hard wordt en anders haalde'r mijn mar bij.' Agge zo'n graf treft, is oewe kruiwagen goed vol. De schedeltjes legde dan bovenop, die gaan oe onder het kruien aan liggen te grijnzen. Ge moet daar niet te veel op gaan letten, ge moet 't kopke dur bij houden, anders rijde neven de plank en dan rollen die koppen over de grond. Da's niet zo erg omdat ge daar d'n eerste keer niks aan kunt doen, maar als den opzichter dan merkt dat ge zat bent, kunde wel inpakken. Hier mag ginne snevel of andere drank op het werk zijn. Ge moet ok nie proberen om hem wijs te maken dat un slokske snevel goed is vor oewen tandpijn. Dat is vanmorgen nog gebeurd. D'r was hier unne voerman zonder werk en die had nogal veel kiespijn, dieje kies spoelde ie geregeld mee snevel en ge kunt dat hier op dat kerkhof toch niet uitspouwen, da's oneerbiedig. Da heej te maken met de piejeteit en daarom meudde hier ook nie hard roepen. Da woord piejeteit, had de voorman geleerd van de pastoor.

Ergens is d'n opzichter en zunne voorman goed te begrijpen, iedereen zou dan in ene keer kiespijn gaan krijgen. Zo tussen de taggetig-negentig skeletten en schedels zijn er nou al opgestapeld. Vooraan op 't kerkhof moette wegblijven omdat daar nog graven liggen waar nog gin vergunning voor is. Ook moette op 't nieuwe gedeelte wegblijven asser begrafenissen zijn want begafenisgangers kunnen wel eens verkeerd gaan denken!

Nou hebben de lezers zo'n taggetig-negentig geraamtes gezien. Ze hebben dooien gezien, nog meer dan in de film en den auteur hoopt, dat dees lezers daar tevreden mee zijn. D'r liggen nog wel meer geraamtes, maar de schrijver gaat daar niemer naar toe, het is daar niet gezellig! Goed is goed en de ontevreden lezers moeten daar dan zelf maar eens gaan kijken als ze zin hebben om goei ouw zand te gaan ontbenen.

Maar al mee al, d'r is unne lezer onderweg naar hoofdstuk vier. Hij heeft er de pest in omdat ie kiespijn heeft en omdat ie alleen is achtergelaten in ons ruige Brabantse land waar den avond al gevallen is.

NAAR BEGIN DEZE PAGINA