In
dit hoofdstuk zal
er unne bierbaron helemaal allenig tegenover de eeuwigheid komen te
staan. Den bierbaron zou hier dus den drank en de eeuwigheids
gedachtes kunnen verbeelden. Met d'n drank staat ie er niet allenig
voor, ook de andere figuren uit dit hoofdstuk kunnen met het bier en
gedisteleerd goed overweg. Mee 'n frutblaas staat de schrijver even
stil bij de vergangkelijkheid. Daarna legt de auteur er nogmaals de
nadruk op dat hij niet altijd weet wat goed voor de lezer is en wat ie
kan verstouwen. Uiteraard zal er in dit hoofdstuk een nieuw
vrouwspersoon beschreven worden waar enige intieme dingen van te
verwachten zijn. Tegenover de vergankelijkheid zal ze een nieuw leven
op deze wereld gaan zetten zodat het aantal Brabanderkes kiet komt te
staan. Verder zal de lezer gechoceerd worden door een boute uitspraak
van een dienstmaagd. De schrijver gaat hierbij vrijuit omdat ze niet
van hem afkomstig zijn, hij heeft dat niet in de hand. In dit
hoofdstuk wordt ook film gedraaid omdat sommige lezers nou al
spannende dingen te kort komen. Op het lest zullen ze d'r eigen 'n
tikkeltje gaan schamen omdat de werkelijkheid anders is.
Toen den grote baas van
de bierbrouwerij zunne leste asem uitgeblazen had, kreeg Kupke, die in
de stad had gewoond en nog ver familie van de kouwe kant was, het
efkes druk. Eigenlijk heette hij Jakobus maar omdat ie nogal klein van
stuk was noemde ze hem Kupke. Ge kunt hem toch moejeluk Kobuske gaan
noemen, dat sta nie en hij luistert er ook nie naar. Maar Kobuske of
nie, hij had het er allemaal mar druk mee want Kupke moes d'n
bierbaron voor de leste keer gaan knippen en scheren. Ge dient dan
kontakten te onderhouden met unne vremde koster, unne andere pastoor
en d'n enigste ondernemer met zijn koets. Nie dat hij daar overal
perse bij hoefde te zijn mar, hij diende toch te weten wanneer er wa,
en hoe laat dat allemaal ging gebeuren. Deze dooie brôôdheer was
niet de eerste en de beste, het was unne vaste klant van Kupkes. Als
den brouwer geknipt en geschoren wilde worden kwamen ze Kubke niet
gewoon roepen. Nee, hij werd ontboden om met zijn knipspullen en
koperen kanneke's te verschijnen voor d'n directeur. Kupke werd dan
verzocht om in de grote villa achter de dienstmaagd aan te schrijden,
die hem dan voorging naar de hoge gewichtige vertrekken van de
moutmaker. Hooghartig klopte ze dan bescheiden op de deur en meldde
dat de heer Jakobus, de coiffeur aanwezig was om toilet te maken. Bij
elk klopke vroeg ze d'r eigen af, ofdat 't wel hetzelfde boerenlulleke
was als de vorige keer.
Nou moest deze voorname
dooie dus voor de leste keer netjes geschoren en geknipt worden. Da
mocht 'n paar centen kosten, doch diende aandachtig en met de grootste
zorgvuldigheid te gebeuren. Zo wenste de familie het. Daarom moest da
goed georganiseerd worden, Kubke moest de tijd krijgen om mee z'n
brede scheermes van den directeur unne ordentelijke dooie te maken. De
klandizie zal daar op gaan letten want hij had daarin nog veel goed te
maken.
Neeje, ze zullen hem
niet meer kleppen zoals verleden jaar. Het was een beetje uit de hand
gelopen toen Gradus de tijd uit sukkelde. Met z'n tweejen hebben ze
Graad toen 'n bietje afgewassen, z'n goeie goed aangedaan en nog efkes
op tafel laten liggen. Kareltje die altijd met Kupke meeging als er
zoiets aan het handje was, had ook zin in wa sterks. Ge weet hoe da
dat allemaal gaat en na enige tijd waren ze al aan de derde toe. De
vierde zat er al aan te komen. Dat is allemaal niet zo erg want dat
afleggen is zwaar werk. Ge krijgt dan allemaal van die bange
doojig-heids-gedachten in oewe kop, en ge ziet dan ook wat er voor oe
in het vat zit. Mee wat sterke drank komde daar dan overhene. Na het
vierde kommeke jenever moest Graad in zunne zurg worden gehesen omdat
Kupke liggende mensen nie kon scheren. Na veul gehijs, gesleur en
flink douwen hong Graad eindelijk in zijne zurg. Maar hij hong nog
veuls te veul scheef. Graad moest alleen nog efkens wat rechtgetrokken
worden en dan kon hij ingezeept worden. Kupke is toen schrijlings op
de leuningen van dieje zurg gaan staan en heeft hem toen aan zunne kop
omhooggetrokken. Tenminste, daar zullen we het maar op op houden, want
op dat moment kwam zijn lijzig pratende Trees binnen om te kijken hoe
het er met durre Gradus en dur meubilair voorstond. Ze hou nou tegen
iedereen bij hoog en laag vol, 'dat heure Graad, door Kupke aan zijn
oren omhoog getrokken is.' Naderhand zeiden zun klanten dat ze altijd
wel iets te zeveren had. 'Gradus heej nie voor niks de kraaienmars
geblazen! Die zevertrien deugde vroeger al nie.' Deze woorden
verzachte bij Kubke's wel een beetje het onrecht wat hem was
aangedaan, maar hij had nou toch mar mooi de naam dat ie Gradus aan
z'n oren omhoog heej getrokken.
Ondanks dees
verzachtende woorden, kon Kupke dat zo bij den directeur niet gaan
maken. Hij diende hem liggend te scheren omdat dat de uitdrukkelijke
wens van de familie was. Als ge d'r goed over na denkt, kunde unne
dooie aristocraat nie zomaar in zijne zetel gaan hangen om hem dan
omhoog te gaan sleuren. Neeje, liggend is unne dooie aristocraat veel
deftiger. Ge dient met zo iemand zo weinig mogelijk te haffelen en te
leuren. Kupke zal toch op moeten gaan letten want als dat liggende
hoofd gedraaid moet worden om den andere kant geschoren te worden, zal
hij z'n scheermes efkes weg moeten leggen. Met twee handen dient dat
hoofd of missschien heel z'n lijf, dan voorzichtig en eerbiedig
gedraaid te worden en van zijn oren moet worden afgebleven. Zo had
Kubke het bij z'n eigen voorgenomen maar,.. ge zult dat altijd zien.
Zonder drank en in zunne haast had hij al een oor vast toen hij er pas
erg in kreeg. Hij liet dat wel snel genoeg los maar het kwaad was al
geschied.
Op ons netvlies staat
nou dat beeld van Kupke, die d'n directeur van de brouwerij aan zijn
oren trekt. Dat beeld zal daar niet makkelijk meer af gaan, zulke
dingen gaadde onthouden om dat ooit nog eens te gaan gebruiken. Daarom
zal de schrijver dees gedachtes eens flink de kop in gaan drukken en
maatregelen nemen. Het is niet netjes as ge dingen gaat onthouden om
dat te gaan gebruiken! D'n auteur zal de lezers eens degelijk gaan
vermanen om aan Kupkes achteloze daad, geen consekwensies te
verbinden!
Aan dees daad dient er
zeker ginne politieke uitleg gegeven te worden. De lezer dient niet
gniffelend in zijn handen te wrijven en te denken, 'ha, eindelijk,
Kubke is unne goeie socialist. Hij heeft de bierbaron aan z'n oren
gesleurd om hem eens goed op de feiten te drukken. Daar kan ons partij
nog veel plezier van hebben als we daar reclame mee gaan maken.' Ook
de katholieken onder de lezers horen van dit beeld enige afstand te
nemen. Kupke is ginne lijkenschenner, hij heeft eerbied voor den dood,
hij drinkt daar zelfs borreltjes voor om dat een beetje draaglijk te
houden.
Alleen, hij vindt het zo
vernakend moejeluk om de mensen liggend te scheren. Dat handvat van
z'n breeje Solingse scheermes uit Duitsland zit dan in de weg. En als
van zo'n breej mes 't handvat in de weg zit, dan kunde 'r zonder erg
iemand vlot de nek mee afsnijden. Daar ligt dat aan! Dat zal allemaal
nog wel mee gaan vallen want over twintig jaar zal Kupke nog steeds
staan te scheren met z'n breeje Solingse mes. Omdat da mes zo af en
toe eens flink aangezet diende te worden, gingen er in de loop van de
tijd toch nog zo'n stuk of drie-vier dikke leren scheerriemen fluks
door de midden. Verders mag da ginne naam hebben want ongelukskes
maakt iedereen en kleinigheidjes houdde toch. Tegen zijn klanten zal
Kupke daar niks over zeggen want da doedde als barbier nie. Die kunnen
dan bang worden van 't breeje mes en ze laten d'r eigen niemer door
Kupkes scheren. Met dieje zwijgzaamheid, zal Kupke z'n eigen willens
en wetens naar de achtergrond van dit verhaal schuiven.
Zo zou da niet gaan met
zijn vrouw, ze zal het verhaal vanuit Kupkes coiffeursalon gaan
voortzetten. Dat komt omdat er in hullieje 'trouw,' na vijftien jaar
nog geen kinderen waren en ze wist niet aan wie dat nou lag. Ze was
jaloers op de vrouwen uit de buurt, die hadden allemaal van die schoon
jong. Een paar keer heeft ze d'r wel eens eentje van in d'r armen
gehouden. Ze drukte het dan flink tegen d'r lijf zodat d'r borsten er
zeer van gingen doen. Aan tafel smeerde ze dan de krentemik en de
peperkoek, dik in de goeie boter. Daar ging dan bruine suiker overhene
omdat die kinderen dat graag hadden. Als ze dan met unne volle buik te
kennen gaven dat ze op huis op aan wilden, nam Jozien da jong nog even
op d'r armen mee naar de knipsalon om het aan Kupkes te laten zien. De
wat oudere kinderen lieten Jozien maar begaan omdat ze wisten dat ze
daar nog wat kaneelbrokken kregen. Als ze dan thuis waren, vertelden
ze dat ze best eens vor een paar weken bij Jozien mochten wonen, 'ge
meut daar overal aankomen. De knijnen meugen uit de kooi en ge kunt in
de lajen van de tafel zitten agge da wilt. In de kast heeft ze
spullegoed staan mar da gift ze niet weg.'
En elke keer als Jozien
zo'n jong op huis aan zag gaan werd de pijn in d'r borst knagender.
Dat ging z'n eigen daar vast zetten totdat ze bijna geen asem meer kon
krijgen. Ze heeft er nog novenen voor gehouden bij het Lieve vrouwke
van alle smarten en ze heeft Onze lieven Heer van het kruis afgebeden,
maar dat hielp nie. Toen dat hartzeer van dat verlangen naar een kind
nog heviger werd, zat ze krom van de pijn en met gekruiste armen voor
d'r borst op de keukenstoel te vloeken en zuchten alsof ze dat alle
dagen al had gedaan. Onze Lieve Heer is er toen flink van geschrokken
en is maar weer vlug aan 't kruis gaan hangen omdat ie er ook nie veul
meer aan kon doen. Hij docht bij z'n eigen, 'ik zal Jozien maar efkes
aan d'n duvel overlaten, misschien kan die er nog iets mee beginnen.'
En als Onze Lieve Heer z'n handen van oe af heet getrokken, gaagget
nie goed mee oe. Dan bende op oew eigen aangewezen en ge moet daar dan
rap verandering in brengen.
Daarom staat Jozien nou
voor de spiegel en ze strijkt met beide handen tot onder haar borsten
om te wegen of ze nog zwaar genoeg zijn. Als ze d'r van onderen
tegenaan drukt, komen de bollingen boven de spie van dur jak uit. Ze
borstelt wat pluisjes weg die op haar rokken zitten en ze draait dur
zijkanten voor de spiegel. Het zit allemaal nog goed op zijn plek, het
heeft allemaal nog niet zo veel geleden. Ook van achteren ziet ze er
nog goed uit en het voelt allemaal nog vast aan. Daar zal het niet aan
liggen, als ze maar durft wat ze van plan is. Bij de gedachte alleen
al staat ze d'r eigen te schamen en bonkt d'r hart snel op en neer in
d'r keel. Ze moet er niet te lang over na gaan denken, anders gaan d'r
benen trillen en het bloed trekt weg uit haar gezicht. Ze heeft bij
d'r eigen besloten om uit te gaan zoeken of dat d'r onderlijf verstopt
zit. Dat moet dan deze zomer gaan gebeuren omdat ze het niet lang meer
zal volhouden. D'r zenuwen staan op springen en als ze gekke dingen
gaat doen zullen ze d'r misschien nog naar het gesticht brengen. Het
moet gedaan zijn met de pijn en de spanningen.
Daarom zal ze unne vent
gaan opdoen die er een beetje gèèf uitziet. Het zal geen lange
vrijerij moeten worden, hij dient alleen maar vader te worden zonder
dat ie er weet van heeft. Hij gaat verleid worden en op het hoogtepunt
van da gehijg, zal ze zich met handen en voeten aan hem vastklampen
zodat hij gene kant meer uit kan. Hij zal geen kans krijgen om voor
het zingen de kerk uit te gaan want da zaad moet goed terechte komen.
Als ze dan na een paar keer nog 'de week' krijgt, gaat ze het nog eens
met unne andere proberen. Lukt het dan nog niet, dan zal het aan d'r
eige liggen. Dan pas zal ze naar het weeshuis in de stad stappen en ze
laat d'r eige niet van de stoep jagen voordat ze er eentje meekrijgt.
Maar,.. het is beter als ge d'r eentje uit oe eigen lijf kunt krijgen,
dan is dan oew eigen vlees en bloed.
Mar wa voor unne vent
zal da moeten zijn? Moet da unne schone zachte mèèns zijn of gewoon
zonne alledaagse haan? Vaag kan ze zich nog herinnneren dat ze bij
Kupkes thuis kippen hadden meej unne mooie haan. D'r liep nog wel unne
haan rond mar die was nogal wa veren kwijt en die zaag er nie zo
schoon uit meej z'n kale kont. Kubke z'n vaoder vertelde toen, da heel
de jong kippen nie van diejen schone haan waren maar van dieje
lillekerd want die vocht er voor en hij was watervlug. Zo zal ie
moeten zijn docht Jozien. De vader van mijn kind hoef nie schoon te
zijn mar hij moet wel watervlug zijn. Zodoende zal Kubke daar allemaal
niks vanaf weten omdat ie 't te druk heeft met knippen en scheren. Van
nou af aan zal Jozien om de paar weken unne dag naar d'r zuster gaan,
die is ziek en moet af en toe bezocht worden. Da komt dan goed uit. Op
d'r rijwiel is dat al gauw een half uur rijden en als dat allemaal
achter de rug is, zal het rap afgelopen zijn mee dat op en neer gerag.
Ver achteraf, nog achter
de zandverstuivingen waar de hoge sparren beginnen, zal d'n
uitverkorene staan te wachten en hij zal er gaddomme ter plekke aan
moeten geloven. Niks nie effe wandelen om het ijs te breken, hij heeft
al zat gewandeld. Ook niet te lang saawelen over het weer want dat is
best goed en ze moet ook nog op tijd bij d'r zieke zuster zijn. Da
moet daar rap afgewerkt worden. Ze zal gelijk de blote bollingen van
d'r borsten tot halverwege d'r tepels onder z'n neus houden. Hij zal
dan omlaag kijken in d'r schap en hij zal denken, heeej,... dat zijn
malse tieten en hij zal er eens aan voelen of dat ze echt zijn. Ze zal
dan effe moeten kreunen en dan zal ze ongesjeneerd d'r onderlijf tegen
hem aan drukken. Als hij niet doortastend genoeg is zal ze d'r kousen
optrekken en hem vluchtig d'r kuiten laten zien. Dan zal ze d'r
schoenen uitdoen en in het buntgras gaan zitten en stukske bij stukske
d'r benen laten zien tot aan d'r blote billen toe. Hij zal z'n eigen
dan nie meer in kunnen houden. Hij gaat daar verleid worden of ie 't
wil of nie en verders gin smoesjes!
Nou staat ze daar een
bietje verschuild achter de struiken te kijken waar tie bleft. D'r
hart bonst in d'r keel en ze heeft het niet meer zo zeker. Door durre
adem gaan haar borsten hoog op en neer. Ze voelt d'r eigen al schuldig
voor Kubkes. Misschien gaat hij dat stiekeme gedoe merken en
maatregelen nemen zodat ze niemer wegkan. Maar ze gaat nog niet terug,
ze blijft nog een kwartierke wachten en als hij er dan nog niet is,
zal ze verder naar d'r zuster rijen. Ze schuiert d'r kleren nog eens
strak en ze ziet dat er bovenop haar borsten, die straks getoond
moeten worden, zweetdruppeltjes komen. Met haar wit zakdoekske dept ze
die er af. Ze zal er wat nieuwe onjeklonje op sprenkelen maar dat
dopke zit zo vast en van de zenuwen schud ze veel te veel in d'r
schap. D'r benen gaan nou ook al trillen en d'r zware lijf zakt wa weg
in het klapzand. Zou ze nou toch maar niet doorrijen naar d'r zuster?
Maar,... daar is het al te laat voor, er komt al iemand aan. Ze hoort
door het smalle paadje het ritmische geluid van een ritsende
manchesterse broek die bij z'n eigen docht, ik moet munne slag slaan
voordat ze d'r eigen bedenkt. In zijne haast zag ie Jozien bekant over
de kop. Rits-rits, rits-rits gaat die manchesterse broek en dan staat
ie stil. Ze kijken elkaar dan aan, en het zal niet zo gaan zoals
Jozien dat bij d'r eigen gedacht had. Da heeft daar wat langer geduurd
omdat deze argeloze verwekker unne lekke band had en vanaf 't
kapelleke moes lopen. Hij was kaaikepot en moest eerst efkes tot z'n
eigen komen. Samen hebben ze zeker een half uur pepermuntjes uit
Joziens tas zitten eten en toen het er op aan ging komen, was het
nogal vlug achter de rug. Da mee dieje onjeklonje en d'r mooie
bollende tieten lukte goed maar toen schoot dieje vrijer gelijk met
zijn handen onder d'r rokken. Hij graaide precies op de goeie plekskes
en Jozien moes d'r eigen goed in de gaten houden. Jozien voelde de
wervelingen in durren buik naar onderen gaan maar ze heeft dat nog
goed op kunnen vangen. Ze hield veel te veel van kinderen en daarom
heeft ze hem langdurig vastgeklemd zodat ie nie terug kon trekken. Dat
was de hoofdzaak. Nou zit ze op d'r fiets naar d'r zuster en achteraf
bekeken was 't heur nogal meegevallen. Ze hoopte wel, dat het bij ene
keer zal blijven, da is het minst gevaarlijk voor als ze getrappeerd
zou worden.
Uiteindelijk is het er
op neer gekomen dat dieje zaadschieter het drie keer op aan moest
leggen. Dat gaf niks, hij was nog jong genoeg en d'r zuster zou nog
lang genoeg ziek zijn. Die zal heel de tijd afzien en lije wat ze kan
om d'r zuster te helpen. Tegen den verwekker zal Jozien zeggen, 'dat
het gedaan was met het feest omdat Kupke argwaan ging krijgen en dat
ie misschien wel klappen kon oplopen. Het zou toch nooit iets worden
tussen ons tweejen, ge zijt te jong voor mijn.' Jozien docht nog bij
d'r eigen of dat het allemaal wel goed zou gaan met durre toekomstige
kleine. Den uitverkoren Adonis was achteraf bekeken nie zo slim, hij
had het zwart garen bepaald niet uitgevonden en da kan overgeerfd
worden!
Na de geboorte van
Jozien's enigste kind zal ze een zeurend gevoel in durre buik krijgen.
Da zal nie zo maar in ene keer weggaan. Da gevoel stikt vooral zunne
kop op als Kupke mee zijn jong staat te pronken. Het is een meske
geworden met een mooi scherp besneden gezichtje en lange vlechten.
Kupke zal ze ter zijner tijd leren hoe ge een permanentje kunt leggen
met hete tangen. Wanneer Jozien dat zo aanziet, komt dat schuldgevoel
weer om de hoek kijken maar dat vindt ze niet zo erg. 'Ge zult er
gadomme van de pijn nog aan kepot gaan als ge ging kinderen kunt
krijgen, hardstikke gek worde er van. Neeje, zo is het veul beter en
't gezeur in munne buik zal wel slijten. Als het maar niemand te weten
komt.' Ze gaat dat dan gladweg ontkennen en als ze er dan toch op door
zouden gaan, zal ze d'r nagels gaan gebruiken om dat geklets af te
straffen.
Vroeg in 't najaar, die
voorafgegaan was door de vruchtbare zomer, begon d'r zuster Stiena
weer omhoog te krabbelen. Die heeft daar heel dieje tijd af liggen te
zien en er kwam nou weer wat leven in da mager geworden lijf. Ze hees
d'r eigen af en toe al uit de bedstee en ze kon zelf al weer gaan
plassen. Jozien ging er nou al een maand of vier, zo'n twee-drie keer
in de week naar toe om dat huishouwe weer voor efkes recht te trekken.
Stiena durre mens had daar geen tijd voor want die moest werken op de
looierij en s'avonds deed ie er ook niet veel aan. Nie dat het ene
slechterik was maar hij had er dan geen fut meer voor. Ze kookte dan
voor twee dagen wat stamp of soep zodat de jong toch nog wat naar
binnen kregen. Ze kookte de was, gaf de kuus te freten en stamte met
het washout de nieuw aardappels in een emmer putwater tot ze blinkend
ontveld waren. Dikwijls ging ze eerst naar de slachter en nam voor
Stiena dan wat buikspek of bloedworst mee om aan te sterken. Als ze in
de morgen aan kwam fietsen keek ze altijd of er geen kraaien in de
buurt waren, want dat is een slecht voorteken. D'r enigste zuster zal
gadverdimme geen kans krijgen om zachtjes weg te glippen onder haar
handen, neeje magere Hein zal hier niks te zoeken hebben.
En nou vraagt Stiena of
ze nie een panneke bonen wil gaan plukken in d'n hof omdat ze er zo'n
zin in heeft. In de bedstee zal ze de puntjes er dan wel afsnijen.
Joziens hart juichtte, ze wil wel twintig pannen bonen plukken, al
moet ze die voor de poorten van de hel weg gaan slepen. 'Maar gij, gij
gaat ze niet schoonmaken, dat doe ik, agge goed oppast kunde vanmiddag
een uurke mee in het zonneke gaan zitten, ge bent in geen twee maanden
mir buiten gewist, 't zal oe goed doen.' Rap gaat ze met 'n panneke
naar buiten om unne kant uit te kunnen met d'r aandringende tranen,..
ze gaat in april een kind krijgen en Stiena neemt den draad weer op,..
wa wilde dan nog meer. S'middags wil Stiena de kuus zien. In d'n arm
van Jozien scharrelen ze samen naar het hok om te besluiten dat er
binnenkort geslacht kan worden. Het is nog wel wat te vroeg voor dat
beestje maar 't is zunne tijd omdat d'n helft moet verkocht worden. De
centen zijn hard nodig. 'Ik zal er zijn as ge slacht', zegt Jozien,
'maar voorlopig moette eerst maar eens aansterken en flink gaan eten.
Ik zal 't een en ander meebrengen en ge moet daar flink van gaan
pakken.'
Voor 't slachten is de
slachter uit het dorp gekomen. Hij vroeg daar de haren van de kuus
voor en zestig centen, de borrels jenever zaten daar niet bij. Ok al
drong de slachter aan, gene ene van de jong wilde het gat van de kuus
kussen. Neeje, da kenden die jong van Stiena's al. Agge dan da gat van
de kuus kuste, dan kneep de slachter ergens op en dan kreedde d'n
leste derrie in oew gezicht. Ze deejen 't nie, ook al zouden ze het
stertje krijgen. De jongste kruidde wa truguit toen de slachter 't
voor d'en twidde keer vroeg. 'Neeje' zeet ie, 'daor is stront
uitgekomen, ik ben d'r vies van.' Ze wiessen al wel, dat ze 'm toch
wel zouden krijgen als ze nie in de weg gingen lopen. Tante Jozien zou
ze wel roepen als ze met de frutblaas van de kuus konden gaan speulen.
Da zou pas tegen d'n avond zijn. Gelukkig voor de jong begon d'n avond
al vroeg en toen de lage oranjerode zon langzaamaan verdween in z'n
donkere nevels, was het tijd voor de frutblaas. Jozien sneed de
vetdraden er af en waste hem onder de pomp nog eens goed af.
Glimlachend zag tante Jozien hoe de grootste van de drie kleine
brakken z'n eige zette, om 'ns flink wat lucht in die frutblaas te
blazen. Na 'n paar keer aanleggen vond ie dat hij groot genoeg
geworden was. De kleinste had al een touwke vast om da dicht te
binden. Eventjes hield d'n oudste de opgeblazen frutblaas tegen het
oranje licht van de ondergaande zon. De blauwrode fijnvertakte aderkes
waren goed te zien in de vaal-oranje verlichte frutblaas. Peinzend zag
tante Jozien 't kinderspel aan. 'Vanmorgen vloeide er nog bloed door
die aderkes en zat er nog leven in', dacht ze. Intussen holden de jong
met z'n driejen achter die blaas aan. De koud geworden oostenwind
bracht de frutblaas telkens iets verder naar de oranje ondergaande
waterzon. Af en toe konden ze er unne flinke jep tegenaan geven.
Zoekend keek Jozien met d'r handen boven d'r ogen tegen het
ondergaande zonlicht in. Het was moejeluk om tegen het oranje licht
in, dat kinderspel te kunnen volgen. D'r klompkes hadden ze al
uitgegooid en in de lange donkere schaduw van de grootste, bleef de
kleinste wat achter. Voluit bleven ze met z'n driejen achter dieje
opgeblazen zak met lucht raggen. 'Achter unne opgeblazen zak mee niks
jagen',..... peinsde Jozien. 'Het is net een mensenleven in het klein.
Gejagen sappelen om iets te krijgen dat opgeblazen is mee... niks. Als
ze het dan eindelijk te pakken hebben, is da na een tijdje niks anders
als unne zak mee niks er in,... unne zak,... die zachtjes aan het
leeglopen is om te vergaan. Kinderen hebben, da's anders', dacht
Jozien, 'ge wordt daar moeder deur en da's veul meer werd. Toen Jozien
in de late schemer op huis aan ging, zag ze onder de heg, het kleine
leeggelopen frutblaaske liggen van d'n dooie kuus. 'Tis al aan het
verrimpelen om stillesaan te vergaan. Ze dacht bij d'r eigen, 'da
spullegoed uit m'n kast zal ik maar eens deze kant uit brengen. Die
jong moeten toch iets fatsoenlijkers hebben dan 'n frutblaas om mee te
speulen. Ik ben tenslotte nie voor niks tante geworren van die jong.
Op dit punt aangekomen
weet de schrijver niet goed wat hij moet doen. Da komt omdat ie weet
dat er in da landschap meej d'n ondergaande zon, nog unne verklede
lezer rondstapt die er flink de pest in heeft. Schijnbaar is deze
verklede voerman abrubt alleen gelaten en van de pad af geraakt dat
naar hoofdstuk vier leidde. De schrijver kan er Jozien langs laten
fietsen omdat die er nogal flink de gang in heeft en bovendien kan
Jozien van nature nogal goed mee sjaggerijnig pèèrdevolk overweg.
Ook kan de schrijver een omtrekkende beweging maken en net doen of hij
van niks weet. Hij zal het rondstappende figuur dan begroeten als een
oude bekende en net doen of er niks aan het handje is. Maar de
schrijver kan da nie, hij weet wel wat er aan mankeert. De kordaat
rondstappende voerman heeft kiespijn en hij heeft unne opzichter
gezien die werk voor hem had. Net op tijd had de compagnon van de
schrijver er erg in, dat ze hem wilden gaan laten werken. Dat zal
moejeluk zijn om dat uit te gaan leggen aan de moderne lezers. De
arbeidsethiek moet er dan aan te pas komen maar daar is dan alles nog
niet mee gezegd. De schrijver zal het maar niet zover laten komen, hij
zal de lezers d'n ethiek van d'n arbeid en heel de rest maar besparen.
Ge krijgt dan praat die over alles hene gaat en waar ge dan ten langen
leste nog niks mee kunt. Bovendien weten de lezers dat allemaal al.
Den auteur denkt dat ie wat dooien gaan beschrijven en wat koppen gaat
laten rollen omdat da veul leutiger is voor de moderne lezers.
Voordat we da gaan doen,
dient de lezer er wel rekening mee te houden dat de schrijver uit de
moderne tijd komt. In dieje tijd zijn er al dertig zenders op de
tillevizie en sommige vliegen mekare flink naar de strot. Hoe meer
dooien er op zonne zender te zien zijn, des te meer wordt er naar
gekeken. Ook de journaals doen daar op z'n best aan mee en nou zijn er
al mèènsen die de journaals slecht vinden omdat er te weinig in
gebeurd. Ze vinden het ook bar slecht dat er beursberichten
verschijnen die het koopmansleed laten zien omdat de koersen weer eens
zakken. Maar dat interesseert deze groep lezers nie en dat is terecht.
Ze zijn geen koopman! Dees mèènsen willen sensatie zien in films.
Achtervolgingen, moord en schietpartijen en veul blote vrouwen, dat
willen ze zien. Ok unne goeie indianenfilm waarin 'n heel volk
afgeschoten wordt is nooit weg. Eerst dacht de schrijver nog dat al
dees lezers braaf naar de vaderlandse geschiedenis zaten te kijken
meej al dat bloed enzo. D'n auteur heeft daarom zonne film eens
bekeken en is rap van gedachte verandert.
In de beste films vallen
er in de eerste tien minuten zo'n twintig dooien. Het komende half uur
wordt dan in beslag genomen worden door pliesies, soldaten of andere
filmsterren, die dat niet goed vinden van die dooien. Ze slaan dan
mekare al vast maar de hersens in. Dat ligt er maar aan wie er mee wie
gaat vrijen en aan wie ze unne hekel hebben. Van tijd tot tijd moet er
'shit' gezegd worden, vooral als er mis geschoten wordt, want dat is
erg agge d'r neffe schiet. Dieje vent blijft dan gewoon leven en dat
was niet de bedoeling! Tegen het einde van de film komt het toch nog
goed. Ze gaan dan met z'n allen terugschieten en vallen er weer tien
of vijftien dooien die stuk voor stuk d'r best doen om mooi te vallen.
Anders mogen ze de volgende keer niemer meedoen in de film. Dat ende
van dieje film moet goed in mekare zitten, de goeie moeten winnen want
die moeten nog eventjes gaan liggen te vrijen terwijl de kogels nog om
d'r oren fluiten. De mooie meiden gaan daarom al vast maar efkes in de
weg lopen als 't schieten begint. Als dat gevrij en dat gelek dan goed
op gang gekomen is, schieten de mannen gewoon terug. Dat kan, omdat ze
bovenop die mooie meid zijn gaan liggen. Onder het vrijen bestaat de
kans dat die mooie meid gewoon onder d'r weggeschoten wordt door de
kwaaien. Dat doen de kwaaien expres en daarom moeten die flink van
katoen krijgen. Ze worden afgeschoten todat er ginne ene meer van
overblijft. Dat verwachten de mensen van unne goeie film. En als er
zonne film niet wordt uitgezonden, zijn ze er niet gerust op, ze
voelen d'r eigen te kort gedaan. De mèènsen gaan dan zitten te
verzinnen hoe dazze d'r kijkgeld terug kunnen krijgen. Het late
journaal kan da nog wel een beetje rechttrekken met een ferme ramp
maar, dat is niet spannend genoeg.
Toch wil de schrijver
die mensen op hun wenken bedienen. Hij weet dat die lezers overdag
veul werk verstouwen en daar goed moei van worden. Daarom wil de
auteur ook d'r recht op vertier geven. Het moet nie zo zijn, dagge
terwijl ge dees boekske zit te lezen, iets gaat missen op de
tillevisie. Daarom heeft de schrijver zunne medepassagier achter
gelaten bij de bouw van het nieuwe kerkhof. Eigenlijk zou munne
medereiziger 't het beste kunnen beschrijven wat ie daar gezien heeft.
Da zal niet gaan omdat hij zunne tijd hard nodig heeft om op tijd in
hoofdstuk vier te komen. Bovendien heeft hij kiespijn en dan is da
moeilijk om dat breeduit te gaan vertellen. De schrijver zal hem
daarom waarnemen en hem van die taak ontlasten.
De oude kerk diende te
worden afgebroken omdat die bouwvallig was geworden. De stukken
muurafdekking flikkerden al naar beneden toen ze er pas erg in kregen.
Hij was zo bouwvallig, dat de gelovigen er geen fatsoenlijk liedje
meer in durfden te zingen. Ze dochten dat heel het zaakje naar beneden
zou gaan komen als ze eens flink uit moessen halen. Op het lest
hielden ze dat plafond nogal veel in de gaten en konden zodoende de
wijs niet meer houden. Da krijgde dan omdat er veel spanning op oew
keel komt wanneer ge steeds omhoog moet kijken omdat ge de zaak niemer
vertrouwd. Den bisschop heeft toen besloten om de kerk af te laten
breken. Zodoende ontstond er toen een gapend gat op het kerkhof omdat
de dooien vroeger nog rondom de kerk begraven werden. Door de grote
zendingsdrang van de paters, de pastoors en de andere geestelijkheid,
moest de nieuwe kerk veul groter worden en aan den andere kant van de
keienweg komen zodat er veul vollek in kon.
Dat gat op het kerkhof
zal gedeeltelijk gevuld worden met goei ouw zand. Daar bovenop moessen
de beenderen opgestapeld worden uit de ouwe graven. Daarop moest dan
unne gèève calvarieberg meej gras, struiken en lage bomen komen en
'n tongewelf achterin voor de grafdelver. Helemaal d'r bovenop komt er
dan 'n groot kruis mee 'n trapke er naar toe. Dat ene praalgraf kon
bij d'n steenhouwer opgeslaan worden, da sukkelt dan in de tijd wel
ergens naar toe. De ouwe pastoors die er begraven liggen, krijgen 'n
schoon gebeitelde tekstplaat die in de cemente borswering van de
calvarieberg ingemetseld wordt. Zo zagen de plannen er uit.
En nou zijn de werklui
bezig met die oude graven uit 1600 en 1700 opnieuw uit te graven en
naar da gat te brengen. Da's zwaar werk en de meeste hebben dan ook
stiekum een fleske jenever bij d'r om tegen de eeuwigheids gedachtes
te kunnen.
Om een goei inzicht in
't werk te krijgen diende eigenlijk aan d'n opzichter te vragen, 'of
datter er nog werk is.' Als ge dan aangenomen bent, kunde aan de gang.
Hij gaat eerst oewe naam nog noteren zodat ge nie verloren gaat lopen
bij het uitbetalen. Ok zegt ie, 'dagge op 't werk nie hard meut
roepen.'
Ge moet dan beginnen met
al die kleine knoken en botten te verzamelen die uit de kruiwagens
gevallen zijn. In unne kruiwagen moette die dan naar d'n berg kruien.
Daar moest dat dan allemaal netjes opgestapeld worden. Als ge dan
denkt, 'nou he'k alles wel gehad,' komt den voorman om te zeggen dat
ge kunt gaan graven. Hij weet precies waar ze allemaal liggen. Dat
ziet ie op z'n tekening. Deze voorman duld ginne tegenspraak omdat 't
unne heetzak is. Ge moet dus nie denken dagge da werk beter in kunt
richten dan hij, want dan gaat ie oew zoeken. As ge al zover gekomen
bent da ge dat allemaal wit, vertelt de voorman, 'dat het soms wel
eens kan gebeuren dat er twee geraamtes boven mekaar kunnen liggen. Da
kan ie nie zien op z'n papieren. Daarom moette altijd efkes
doorgraven, tot op d'n ongeroerde grond. Da ziede dan vaneiges as de
grond hard wordt en anders haalde'r mijn mar bij.' Agge zo'n graf
treft, is oewe kruiwagen goed vol. De schedeltjes legde dan bovenop,
die gaan oe onder het kruien aan liggen te grijnzen. Ge moet daar niet
te veel op gaan letten, ge moet 't kopke dur bij houden, anders rijde
neven de plank en dan rollen die koppen over de grond. Da's niet zo
erg omdat ge daar d'n eerste keer niks aan kunt doen, maar als den
opzichter dan merkt dat ge zat bent, kunde wel inpakken. Hier mag
ginne snevel of andere drank op het werk zijn. Ge moet ok nie proberen
om hem wijs te maken dat un slokske snevel goed is vor oewen tandpijn.
Dat is vanmorgen nog gebeurd. D'r was hier unne voerman zonder werk en
die had nogal veel kiespijn, dieje kies spoelde ie geregeld mee snevel
en ge kunt dat hier op dat kerkhof toch niet uitspouwen, da's
oneerbiedig. Da heej te maken met de piejeteit en daarom meudde hier
ook nie hard roepen. Da woord piejeteit, had de voorman geleerd van de
pastoor.
Ergens is d'n opzichter
en zunne voorman goed te begrijpen, iedereen zou dan in ene keer
kiespijn gaan krijgen. Zo tussen de taggetig-negentig skeletten en
schedels zijn er nou al opgestapeld. Vooraan op 't kerkhof moette
wegblijven omdat daar nog graven liggen waar nog gin vergunning voor
is. Ook moette op 't nieuwe gedeelte wegblijven asser begrafenissen
zijn want begafenisgangers kunnen wel eens verkeerd gaan denken!
Nou hebben de lezers
zo'n taggetig-negentig geraamtes gezien. Ze hebben dooien gezien, nog
meer dan in de film en den auteur hoopt, dat dees lezers daar tevreden
mee zijn. D'r liggen nog wel meer geraamtes, maar de schrijver gaat
daar niemer naar toe, het is daar niet gezellig! Goed is goed en de
ontevreden lezers moeten daar dan zelf maar eens gaan kijken als ze
zin hebben om goei ouw zand te gaan ontbenen.
Maar al mee al, d'r is
unne lezer onderweg naar hoofdstuk vier. Hij heeft er de pest in omdat
ie kiespijn heeft en omdat ie alleen is achtergelaten in ons ruige
Brabantse land waar den avond al gevallen is.
|