Zanglijster
(Turdus philomelos)
De zanglijster is van oorsprong een trekvogel maar door de zachte
winters van de laatste jaren zien we ook veel lijsters in ons land
overwinteren. In de loop van februari/maart, een beetje afhankelijk van
het zachte weer, keren de trekvogels terug. De zanglijster komt het
meest voor in gemengde loof- en naaldbossen met veel ondergroei van
struikgewas. De zanglijster is meer een bosvogel dan een merel maar
begint zich tegenwoordig ook meer in de nabijheid van mensen te
vertonen. En naar men aanneemt zijn ze ook zeer plaatsgebonden. Ze keren
dikwijls naar een eenmaal gekozen broedgebied terug. De zanglijster
behoort tot de kleinere lijstersoorten. De rug is bruingekleurd, de
borst is bruingeel met kleine donkere stipjes. Een typisch kenmerk is is
de okergele driehoek die zich aan de onderkant van de vleugel bevindt.
Tijdens de vlucht wordt deze plek goed zichtbaar. De ogen zijn donker en
de spitse snavel is bruin. Het verschil tussen de man en de pop is niet
te zien, ook niet door de zogenaamde experts. In tegenstelling tot de
merel is de lijster een overwegend vleeseter. Het voedsel bestaat uit
allerlei in en op de bodem levende dieren zoals wormen, slakken (waarvan
het huis wordt opengemaakt met een steen), naaktslakken, rupsen, kevers,
keverlarven (emelten) en vele andere insecten. En verder diverse soorten
bessen. Van een zanglijster kun je ook een "smidse" vinden. Dat is een
verzamelplaats van resten stukgeslagen huisjesslakken. Ze hebben twee
methoden om wormen te verzamelen. Met zijn bek heft hij stenen en
bladeren op om de daaronder schuilende wormen te verschalken. De andere
methode heeft hij afgekeken van de merel en zo kan men hem in het gras
zien trappelen om door de ontstane trillingen in de grond de wormen naar
boven te laten komen. Vroeg in het voorjaar zet het mannetje zijn
territorium af door gretig te zingen. Op het eerste gezicht lijkt het
wat vreemd, dat hij zijn gebied alleen verdedigt tegen soortgenoten. Dus
in één bepaald gebied kan men gelijktijdig een koppel merels en een
koppel lijsters zien broeden. Omdat ze voor een deel hetzelfde voedsel
eten, zou men verwachten dat ze elkaar zouden gaan bevechten. Dat is
echter niet het geval. Als de broedtijd begint kan men de man rond het
uitverkoren vrouwtje zien dansen met een grote slak of een worm als
huwelijksgeschenk. Het nest wordt door het vrouwtje gebouwd. Het
materiaal waarvan het nest wordt gemaakt is niet zo uitzonderlijk, veel
meer is dat de aankleding van de nestbinnenkant, de stevigheid en de
wonderbaarlijk gladde wand. Die binnenwand bestaat uit een mengsel van
aarde, houtmot en speeksel, dat aan de koele en weinig zonnige
nestplaatsen een uitstekende isolatie geeft. Deze isolatie is des te
belangrijker als men bedenkt dat het wijfje alleen broedt en dus bij het
verlaten van het nest voor korte tijd, de eitjes niet te veel kunnen
afkoelen. Overigens is deze met de snavel aangebrachte en met lichaam
glad gemaakte beschermingswand zo stevig, dat die dikwijls jarenlang
alle weersomstandigheden doorstaat en zelfs jaren later nog als
lijsternest is te herkennen. Het nest zit veelal goed verstopt op
diverse hoogten en dicht tegen de stam aan. Je moet er een beetje naar
zoeken. Maar als de oudervogels flink herrie beginnen te maken ben je
dicht in de buurt. Een volledig legsel bestaat uit 4 of 5 blauwgroene
eieren met zeer donkere stippels. De pop broedt die eieren alleen uit in
ongeveer 15 dagen. Beide ouders verzorgen de jongen. Na uiterlijk 17
dagen verlaten de jongen het nest. Een lijster broedt tweemaal per jaar.
Meestal worden jonge lijsters met nest en al meegenomen als ze ongeveer
6 dagen oud zijn. Daarna zijn ze bijna niet meer te ringen. Het nest
wordt in een emmer gezet met op de bodem een flinke laag zand. In het
begin nog een donkerstraler er boven om ze warm te houden. Als de jonge
vogels tijdens het voeren schijten dan de uitwerpselen opvangen met een
lepel en in het zand gooien. Het is heel belangrijk dat het nest zuiver
en droog blijft. De jongen worden gevoerd met 1 deel zelf gemaakt eivoer
(zie achteraan in een apart hoofdstukje over de basis van een goed
eivoer) en 1 deel universeelvoer dat met een mixer extra fijn is
gemaakt. Voeg daar nog aan toe een lepel "vlietabo" (druivensuiker met
vitaminen), een lepel miereneitjes en wat water. Het geheel mag niet te
nat worden. Voer dit mengsel met eenzelfde voerhoutje als waarmee vinken
worden gevoerd. De stompe achterkant van een suikerlepeltje is ook
geschikt. Als de jongen een staartje beginnen te krijgen worden ze in
een kooi gezet en verder door de tralies gevoerd. Geleidelijk het voer
en water in open bakjes in de kooi zetten. Daarna wennen aan het eten
van universeelvoer en vette merelkorrels af en toe aangevuld met wat
eivoer en miereneitjes. Er zijn ook liefhebbers die beweren jonge
lijsters alleen op te brengen met merelkorrels en daarmee goede
resultaten te bereiken. Navraag maakt duidelijk dat er dan toch nogal
wat uitval is en dat lang niet alle vogels groot worden. Liefhebbers die
zowel lijsters als merels met de hand opbrengen vertellen dat een
opgebrachte lijster "zeeger" is dan een opgebrachte merel. De zang van
een lijster komt feitelijk het beste tot zijn recht als die wordt
gebracht vanaf een afstand b.v. vanuit de top van een boom. Vanaf
februari kunnen we de zang al horen, dikwijls zelfs nog vroeger maar
bijna nooit later. Ze hebben een prachtige en zeer welluidende zang, die
bestaat uit strofen die allemaal enkele keren worden herhaald. De
lijster draagt zijn zang minder kalm voor dan de merel. Het
merkwaardigste in het lied van de zanglijster is wel, dat er veel
nabootsingen van andere vogels in vóórkomen. Meer dan de helft van wat
een zanglijster zingt is een nabootsing. Op de meeste achterplaatsen
komt de zang vaak wat hard over. Als een lijster ergens van schrikt,
schijt die de hele kooi onder met natte stront. Met lijsters wordt met
heel veel succes in een aparte broedkooi gekweekt. In een volière met
andere vogels erbij gaat ook heel goed maar dan moet je vergeten dat met
de andere vogels kan worden gebroed want de lijsters eten alle kleine
jongen op. Tegenwoordig wordt vaak gekweekt met isabel of
isabel-verervende mannen. Die zien er heel mooi uit en worden bij
verkoop hoger gewaardeerd. Voor wat betreft het zingen zul je goed
moeten selecteren. Er zitten veel schreeuwers bij en het vraagt wat tijd
om uiteindelijk een goede zanger met veel variatie in de zang in de kooi
te krijgen. Maar als het lukt, kun je er jarenlang van genieten. De
jonge vogels ondergaan het eerste jaar slechts een kleine rui. De
oudervogels ondergaan een volledige rui van half juni tot eind september
en deze neemt 50 tot 52 dagen in beslag.
In het boek "HALT POLITIE" kwamen we het volgende verhaal tegen.
"Op
zekere dag ontdekten we op een perceel bouwgrond een val die wel drie
meter lang en twee meter breed was. Dit vangmiddel bestaande uit een
raamwerk van latten was omspannen met volièregaas. Het was geschikt om
er alle soorten vogels mee te vangen. Op de grond lagen stukken brood en
diverse soorten granen. Met behulp van een veertig centimeter lang
stokje dat onder één van de zijden van de val was geplaatst, was het
vangmiddel opgesteld. Het trektouw dat aan dat stokje verbonden was liep
in de richting van de woning. Dit huis stond wel honderd meter van de
vangplaats verwijderd. Vermoedelijk was de vogelvangerij begonnen.
Mussen vlogen af en aan en al vlug zaten er verschillenden onder de val
bij het uitgestrooide voedsel. De vogelvanger gaf echter van zijn
aanwezigheid geen blijk. Het vangmiddel werd tenminste niet in werking
gesteld. Toen even later een lijster in de nabijheid van de val kwam
zagen we dat het trektouw werd bewogen. Het duurde niet lang of ook deze
vogel waagde zich onder het vangmiddel. Onmiddellijk werd nu het stokje
vanonder de val weggetrokken en elke vogel die op dat moment op de
voerplaats naar wat eten zocht was gevangen. Daar was ook de lijster bij
om welke vogel het kennelijk te doen was. Het duurde niet lang of de
vogelvanger kwam vanuit de bijkeuken het bouwland opgewandeld. Op zijn
gemak liep hij naar de vangplaats. Een vogelkooi, die vermoedelijk
bestemd was om de gevangen vogels in te bewaren droeg hij mee naar de
vangplaats. Bij de val gekomen, hurkte hij neer om de lijster vanonder
dat vangmiddel vandaan te halen en in de vogelkooi te stoppen. De andere
gevangen vogels liet hij vrij. Nadat de man het vangmiddel weer had
opgesteld, liep hij terug naar zijn woning. Op dat moment kwamen wij te
voorschijn en sommeerden hem om te blijven staan. Zodra hij zich ontdekt
wist, zette hij de vogelkooi op de grond en bleef op ons staan wachten.
Toen we bij hem kwamen hield hij het volgende verhaal. Het heeft voor
mij geen zin om er tussenuit te knijpen. Op de eerste plaats kennen
jullie me al en op de tweede plaats hebben jullie alles van dichtbij
gevolgd. Wat jullie volgens mij ook gezien hebben is dat ik helemaal
geen vogelvanger ben en tientallen vogels zomaar vrijliet. Kijk om die
vogels was het mij niet begonnen. Ik had het voorzien op die smerige
lijsters en merels. Daar heb ik de gehele zomer last van. Zij vreten
mijn aardbeien op en in de winter vreet ik hen op. Zo doen wij dat en zo
blijft de schaal in evenwicht want als ik eenmaal bezig ben, blijft
zelfs de slager van mijn deur. Ik snap trouwens niet waar al die
lijsters en merels vandaan blijven komen. Ik heb er dit jaar misschien
al wel honderd gevangen maar elke dag komen er weer anderen onder en in
de nabijheid van de val. Enkele dagen geleden ving ik er tien. Vijf
ervan leven nog en zitten in een kooi. In de regel slacht ik er vijf
tegelijk. Soms zijn de vogels bestemd voor de soep, een andere keer
worden ze gebraden en het is zelfs voorgekomen dat ze in de kroketten
terecht kwamen. Zo regel ik hier voor mezelf de vogelstand. Zij nemen
mij in de zomer en ik hen in de winter."
Jac. P. Thijsse schrijft in zijn boek "Het Vogeljaar" ook over het
vangen van lijsters op een zeer speciale manier en alleen bedoeld voor
de consumptie. Het boek, in twee delen, werd geschreven in 1903 en 1904
en de beschreven methode was toen kennelijk nog heel normaal.
"Ik heb
in een streek gewoond, waar de lijstervangst een belangrijke factor is
in het volksleven, een hoogernstig vermaak voor de kinderen, een
ontspanning voor de ouderen, een aardige bijverdienste voor allen. Reeds
in den zomer nemen de jongens hun voorbereidende maatregelen. Zoodra de
lijsterbessen rood beginnen te worden, stappen ze naar vrienden en
familie om te vragen of ze in dit of dat boschje hun boogjes (strikken)
mogen hangen. In den regel lukt dat wel, tenzij de eigenaar van den een
of anderen beroepsvanger een verleidelijk pachtbod heeft gekregen. Dan
moet je er weer op uit om de lijsterbessen in te zamelen, want
nauwelijks zijn ze rijp of talloze spreeuwen zitter er achter heen en je
collega’s zijn ook bij de pinken. Nu doen zich interessante kwesties
voor van eigendomsrecht. Zoo’n lijsterbes is toch eigenlijk een wilde
boom, maar zijn vruchten zijn geld waard en hij groeit op den grond van
een eigenaar. Doch daar breekt zoo’n schooljongen zich het hoofd niet
mee, het is hem alleen te doen om kilogrammen lokaas te bezitten tegen
den tijd, dat het strikken geoorloofd is. En als er een nat pak, een pak
slaag of een calange (bekeuring) van den veldwachter mee gemoeid is, dan
maakt dat de zaak voor hem ten slotte nog des te aantrekkelijker. Zijn
vader en zijn ooms hebben dat vroeger ook gedaan en schamen zich niet om
nu nog in zijn bijzijn hun jeugdige escapades met innig welbehagen te
herdenken. En als nu de lijstertrek begint, dan heeft zoo’n jongen al
zooveel gewerkt en gestreefd, dat hij tot alles in staat is. Hij knoopt
zijn boogjes handig aan het kreupelhout, behoorlijk volgens de wet
minstens één meter boven den beganen grond, voorziet ze mondjesmaat van
zijn dierbare lijsterbessen en gaat dan naar kooi om heel vroeg weer bij
de hand te zijn. Want ofschoon er een sterk vooroordeel bestaat tegen
het plunderen van elkaars strikken, zou het toch wel kunnen, dat een
goede kennis de vette boutjes uit de haren heeft gehaald. Daarom zijn de
jongens ’s morgens al vroeg op de been met hun hengselmand. De zon is
pas op en glinstert in de dauwdruppelen en over de bonte blaren van boom
en struik. Over de berkentoppen slieren ritsen groepen van mooie
lijsters, koperwieken en kramsvogels. Zij zijn in den vroege morgen
aangekomen en zoeken nu voedsel. Al die mooie roode lijsterbessen in het
lage hout waren een meevallertje. Die zie je anders in October niet.
Gretig zijn ze er op afgevlogen en nu zijn ze gevangen in paardeharen
strikken. Sommigen met den kop en die zijn dan vrij gauw dood, anderen
met de pooten, zoodat ze nog lang hangen te spartelen. Ijverig haalt de
jongen ze uit de strik. Een druk op den kop of onder de vleugels helpt
ze uit hun lijden en welgemoed gaat hij zijn prooi verkoopen beij den
opkooper. Zoo gaat het voort tot Nieuwjaar. Wanneer de
lijsterbessenvoorraad op raakt, dan behelpen ze zich met "rooie japen",
de vruchten van den meidoorn. Maar meestal komt het zoover niet, want na
November begint de trek al merkbaar te verflauwen. Alleen bij snel
invallend streng weer komen nog wat afzonderlijke oude vogels opdagen."
Jac. P. Thijsse meende de volgende melodie te horen.
|
|