INHOUD VEUGELTJES VANGEN
INHOUD VAN RIJSWIJK
CUBRA HOME
 

!

Beste lezer, kennis van tradities is een waardevol bezit, maar zo ook de Brabantse natuur. Graag wijzen wij u er daarom op dat het vangen en in bezit hebben van inheemse vogelsoorten en het toepassen van beschreven vangmethoden verboden en strafbaar zijn (artikel 11.37 en 11.40 Besluitactiviteiten leefomgeving).

- Vink

- Keep

- Kneu

- Distelvink

- Sijs

- Barmsijs  

- Groenling

- Geelgors

- Goudvink

- Frater

- Europese kanarie

- Nachtegaal

- Zwartkop

- Zanglijster

- Merel

 

- Pestvogel

- Europese kwartel

- Europese tortel

 

 

Henk van Rijswijk & Karel Hermans

Veldleeuwerik (Alauda arvensis)

Dat is een echte lentebode. Een jubelende veldleeuwerik is dikwijls het onderwerp geweest voor talrijke dichters en zangers. Het is een onvergetelijke belevenis als je op een zonnige dag door het veld loopt en de lucht vervuld is van het gezang van de leeuwerik. Zingend gaat hij bijna loodrecht de hoogte in, zingt boven in staande vlucht verder en verstomt zelfs niet als hij in een flitsende stootvlucht met ingetrokken vleugels naar beneden komt. Pas kort boven de bodem spreidt hij de vleugels en landt heel zeker waarna hij snel wegrent. Omdat hij bij het in- en uitademen niet ophoudt met zingen, kan hij vijf minuten en langer aan één stuk zingen. Dat heeft alles te maken met het feit dat hij stembanden heeft met vijf paren spieren of membramen. In zijn afwisselend gezang zijn dikwijls de geluiden van andere vogels verweven maar het lied eindigt meestal met een als "trrieh" klinkende lokroep. Het is ook de enige vogel die bijna uitsluitend in de lucht zingt. Hij overziet dan klapwiekend zijn territorium. Met zijn lied dat regelmatig van februari tot en met juli is te horen verdedigt het mannetje zijn territorium en lokt het wijfje. Omdat ze jaarlijks twee- of driemaal broeden klinkt het jubelende gezang gedurende zo’n lange tijd van het jaar. In augustus houdt zijn gezang op. De veldleeuwerik komt het meest voor op niet te droge gronden. Hoofdzakelijk braakliggende grasrijke terreinen en open akkerlanden. Het is een vrij onopvallende vogel die op een afstand wel iets aan een mus doet denken. Maar als hij zich beweegt is vergissen uitgesloten want een leeuwerik loopt, en als het moet heel snel. (En een mus hipt). Het is heel opvallend, dat een leeuwerik niet alleen schubben heeft aan de voorkant van zijn poten maar ook aan de achterkant, iets wat bij andere zangvogelfamilies niet voorkomt. Een veldleeuwerik is een trekvogel. In het voorjaar, vanaf eind februari, komen bij de terugtrek eerst de mannen en twee weken later pas de poppen. Je moet ze dus vroeg vangen. Het gemakkelijkst gaat dat op een open plekje in de sneeuw. Het voedsel bestaat uit gras- en onkruidzaden, kiemplantjes en allerlei in het gras levende insecten als spinnen, duizendpoten en wormen. Waarschijnlijk is niet meer dan ongeveer de helft van het voedsel plantaardig. Het nest wordt op de grond gemaakt. Het zit altijd verborgen achter een graspol of een aardkluit in een kleine uitholling in de bodem. Waarschijnlijk wordt het alleen door het vrouwtje gebouwd. Het is een vrij grof bouwsel van droge halmen, van binnen met zachte grassen bekleed. Er worden meestal twee nesten jongen grootgebracht. Ze leggen tot 5 witte, sterk bruin gespikkelde eitjes die hoofdzakelijk door het vrouwtje binnen 14 dagen worden uitgebroed. De mannen zijn gedurende de broedtijd druk bezig met de bewaking van het territorium, zodat ze nauwelijks tijd hebben voor een broedaflossing. De andere mannetjes moeten in een zangwedstrijd worden neergezongen waarbij het dan dikwijls tot heftige vechtpartijen komt. Reeds na 8 dagen verlaten de jongen het nest maar zijn dan nog vliegonbekwaam. Pas na een kleine 4 weken zijn de jongen zelfstandig. De mannetjes onder hen beginnen dan al te zingen. Tot in de maand juni vindt men nesten. De herfsttrek begint in september en duurt tot in de winter. Een veldleeuwerik zingt als hij naar boven vliegt tijdens een langdurige zangvlucht en om dat in een volière ook te laten gebeuren dient men een mogelijkheid te maken om hem te laten opvliegen. Een goed uitgeprobeerde methode is om een paal van een meter lang in de kooi te zetten. Daarop een plateau te maken met daarop een flinke graspol. De leeuwerik zal daarop gaan zitten zingen. Zingt hij niet dan heb je met een pop te maken. Het onderscheid tussen een man en een pop is niet te zien. Tegenwoordig wordt ook al met veel succes met veldleeuweriken gekweekt. Maar het is vaak een probleem om de leeuwerik zijn eigen zang te laten behouden. Hij heeft de neiging om b.v. een vinkenslag over te nemen en dan vergeet hij verder zijn afkomst. Van juni tot augustus ondergaan alle leeuwerikken, zowel oude als jonge vogels, een volledige rui.

In zijn boek "Het Vogeljaar" schrijft Jac. P. Thijsse over deze vogel als volgt.

"Het land wordt verdeeld. Ieder echtpaar neemt een stukje in bezit en de man verdedigt dat tegen alle aanranders. Nu is het de hele dag een vechten zonder eind. Niet kampen uit levenslust, maar echt strijden om te winnen of te verliezen. Ik heb daar wat dikwijls met groot genoegen naar zitten kijken, want vechten is zo toch eigenlijk mooi. Het is heel goed om in maart naar die leeuwerikgevechten te kijken, zittend in de luwte van een bosje en het liefst in de zon. De beste waarnemingen geschieden in de morgenuren. De commotie is vaak al in volle gang. Een bundel veren fladdert boven het veld. Het zijn twee leeuwerikken. Ze houden zich haast rechtop, kop met een boos kuifje erop in de lucht, staart omlaag, weid uitgespreid met schitterende witte zijveertjes. En het aardigste is, dat ze allebei zingen zo hard ze kunnen. Niet de ellenlange extasejubel maar kleine brokjes, driftig, luid en welluidend. Telkens moeten ze ademhalen en eindelijk vallen ze neer in het gras. Daar wordt de ravotpartij voortgezet. Het lijkt alsof ze naast de landgrenzen ook de luchtgrenzen vaststellen. Is eenmaal de landverdeling goed en wel geschied, dan beginnen de paartjes aan de nestbouw. Nu zingt ook het mannetje zijn grote cantate, compleet met alle versieringen en herhalingen. Altijd zingend tot op het ogenblik dat hij als een steen uit de lucht neerploft in de nabijheid van zijn uitgangspunt. De tonen zijn zo hoog en volgen elkaar zo snel op, dat het bijna onmogelijk is de melodie te volgen, maar toch is wel te merken dat sommige strofen verscheidene malen worden herhaald. Veelal stijgen ze zo hoog, dat ge ze met het blote oog niet meer kunt zien, maar toch hoort ge nog hun blij geluid."