INHOUD WTT
HOME

De start van het Woordenboek van de Tilburgse Taal werd in 2013 mede mogelijk gemaakt door

Het Tilburgs Alfabet (Van aajkes tòt zaandkèùl) werd geschreven door Jace van de Ven.

 

Klik hier voor de letters die niet tot de officiële spelling behoren:

C

Q

X

Y


De letter A

is voor het laatst aangepast en aangevuld op 7 september 2023. De redactie is nog niet voltooid.


 

 

 

A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

 

WTT

Redactie: Ed Schilders, Hans Hessels

Gebaseerd op de verzameling Tiburgse dialectwoorden van

Wil Sterenborg

 

Van aachste tot azzoe

aachste

achtste

telwoord

- Willems; Dialectenquête, 1887 - aachste

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 – aachste - aacht+st wordt aachste, achste

 

aacht

acht

telwoord

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - Zèède göllie meej aachte? - Zijn jullie met z'n achten?

- Willems; Dialectenquête, 1887 – aacht

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven, 1968-04-05 - aacht vorse bukkeme

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 159, 04-09-1972 - Tot de oud-Tilburgse exclamaties, die men echter nog maar zelden te horen krijgt, behoort: "Jao zeuve (zeven), zeuve, mee de Maai (Mei) aacht!" Ze betekent: Ja, dat geloof ik wel, je kunt me nog meer vertellen! Of: Ben je bedonderd!

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 137, 18-11-1971 - Een ongelovige Thomas reageerde op dit verhaal met: "Zeuven, zeuven en mee de maai (mei) aacht!" Dat betekent zoveel als: "Je kunt me nog meer vertellen" of ook wel - en dan hebben we dan weer met eigen idioom te maken! - "kletskoek op een houtje!"
- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - As aawhoere troef is, kunde gij gerust aacht slaoge bieje...

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Oome Teun op collecte, aflevering 3; Nieuwe Tilbugsche Courant 1939-08-12 – 1939-08-26 - Al pekaantekes aacht-en-taagentig ben ik!

 

aachter

achter

1. voorzetsel

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - Himmòl aachter zaat de vurzitter aachter de tòffel.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1958-01-18 - ...aachter ’t scheurmikske...

- Stadsnieuws, 2008-06-29 - Ik gao vanaovend es vruug aachter de gebraajde broek van ons Kee!

2. bijwoord

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - ok de vurzitter stond eraachter - ook de voorzitter stond erachter

3. bijvoeglijk gebruikt

- WBD - aachterste ketier links/rèèchs – linker-/rechter achterkwartier van de koeie-uier

 

aachteraaf

achteraf

bijwoord

1. bijwoord van tijd

- Pierre van Beek – Tilburgse Taalplastiek 164, Nieuwsblad van het Zuiden, 28-11-1972 - “Aachteraaf kaokelen de kiepen”, zei de wat geïrriteerde kaartspeler, die zich na het spel door zijn ‘maat’ voorgerekend zag hoe hij eigenlijk had behoren te spelen. Hij bedoelde dat het gemakkelijk praten is, wanneer men de gang van zaken kent.

- Piet Heerkens svd; De Zaaier; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1941 - Anneke wies ok nie goed wè ze zeggen zou; ze begreep aachteraaf ok nie waorom ze hum dieën brief te lezen ha gegeven en kreeg er een kleur van - wè heur mar zelden overkwaam en wè ze bizunder goed stond...

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Hij schènt aachteraaf toch nog geld zat te hebben gehad. Dè kwamen zen kender nao zenne dôod pas te weten.

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 14 oktober 1960 -En fietser, 't geldt ok veur jou/ Ge moet oew haand uitsteken/ Want agge dè 'ne keer vergit/ Wordt 'r aachteraaf gekweken.

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 16 juli 1981 - Daor hee'ze aachteraaf gin spèt van / Ze gnuift nog om de tèd van toen/  En denkt zuchtend in d'r ège / 'k Zò't èere nog es ooverdoen.

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 30 december 1958 - Agge 't aauw jaor goed bekekt / Hemme nie veul gedaon / Waor we — zò aachteraaf bezien / Nog gróóts op kunne gaon.

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 5 mei 1967 - Mee alles wegge lang verwocht/ Vuulde oe aachteraaf bekocht.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - Aachteraaf kun de dè makkelek zègge, want hè wont nogal aachteraaf.

2. bijwoord van plaats

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - Deez, dè zo mar aachteraaf gaon ligge vrije, hasse toch hillemaol nie aachter die twee gezocht.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1959-09-12 - Wè aachteraaf...

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - ...hè wont nogal aachteraaf.

 

aachteraon

achteraan

bijwoord

- H. & M. Mandos; Brabantse spreekwoorden, 2003 - Achteraan komen as de kloten van de armelui. Geciteerd uit Nicolaas Daamen, Handschrift Tilburgs Dialect (1916).

 

aachterbekaare, aachtermekaare

bijwoord

achter elkaar, meteen

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 1945-04-20 – "Wildet aachtebekaare af maoke?” vroeg ie (de politie-agent) toen.

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 1945-05-18 - …dan moette die aachterbekare uit d'r baontje worre geschupt…

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 1945-05-18 - Aachterbekare de naome van die gruunteboere in de kraant en d'r zaok overdoen aon 'n aander!

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol, 2004 - Nor bèd zèkkoe, èn aachterbekaaren ôok!

 

aachterdeur

zelfstandig naamwoord

achterdeur

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - lap èn leur komt aachter deur, dur de aachterdeur - het gewone volk komt achterom

 

aachterdeur

bijwoord

binnendoor, binnenweggetjes nemen, smokkelen van tabak in de oorlogsjaren

- Interview Jolen, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2013 - Jè, toen waaren er wèl siegaare (…in den ollòg) mar dè is allemòl aachterdeur, hè… Inlandse siegaare ok jè, van inlandse tebak mar dè was niks…”

- Interview Jolen, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2013 - As we gèère nòr et vliege ginge kèèke, ginge we nòr Giels…aachterdeur waarder zôo!

 ► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

aachtere

bijwoord

- WBD III.1.1. – aachtere - naar de WC gaan, naar achteren moeten

 

aachterènd

achtereind

zelfstandig naamwoord

- WBD - achterènd, aachterènd – (achter)einde van de ketting

 

aachterèùt

bijwoord

achteruit

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - alleej vurt, aachterööt - toe, ga achteruit

- Theo de Wijs, correspondentie met Cees Robben, 1968-03-20 - Ge zèt ’n aachteruit gezet menneke, ik zal jou wellus goed bestruive (verwennen)!

- Frans Hessels (1931-2006); uitspraken opgetekend door zoon Hans Hessels, 2020 - Als het een tijdje duurt eer je na omzwervingen op de plaats van bestemming raakt: - Et stikt zen gat wèèd aachterèùt!

 

aachterhaand

zelfstandig naamwoord

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - óp de aachterhaand zitte - de laatste speelbeurt hebben (bijvoorbeeld bij kaartspel)

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - op d’aachterhand zitte - de laatste speelbeurt hebben

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - achterhand - op de achterhand zitten; bij kaartspelers - de laatste (kaart) moeten spelen

 

aachterheene

bijwoord

achterna, achteraan

- Stadsnieuws, 2008-10-26 - Ik ging der sebiet aachterheene, mar hij pèèrde dertussenèùt...

 

aachterhèùs

zelfstandig naamwoord

- WBD - bijkeuken (op de boerderij); ook ‘moos’, ‘goot’ of ‘washèùs’ genoemd.

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - achterhuis - huis dat niet tegen de straat gebouwd is, maar achter de huizen der straat

 

aachterkaant_Th_Gericault-063_Formaat wijzigen

Schilderij: Th. Gèricault; 19e eeuw

 

aachterkaant

zelfstandig naamwoord

achterkant, achterzijde

- Hein Quinten; Tilburgse spreuken, circa 1990 - Vêêrrufde alleen dun aagterkaant of pak’tut gelêêk ?

- WBD - achterste deel van het paard, ook genoemd ‘krös’ of ‘broek’

 

aachterlek

bijvoeglijk naamwoord

achterlijk, ouderwets

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg - Et ha ammòl hil aanders kunne lôope as we nie van die aachterleke aawelui han gehad.

 

aachtermekaare, aachterbekaare

bijwoord

direct, meteen, op stel en sprong, achter elkaar

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - Zègt dèttie aachtermekaare komt. - Zeg hem dat hij meteen moet komen.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1969-12-19 - En doeget mar aachtermekaar dan heddet zôô vurmekaare..

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - wènne kaojen hond; hij bèt aachterbekaare

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - aachterbekaare, aachtermekaare - meteen, onmiddellijk

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - Ik staak aachtermekaar menne vinger op.

- Frans Hessels (1931-2006); uitspraken opgetekend door zoon Hans Hessels, 2020 - Als je vraagt wat een bepaald iemand doet (voor de kost...): - Niks, èn dan hil lang aachter mekaar!

Volledige bron: KLIK HIER

- Jan Naaijkens, Dès Biks, 1992 - aachtermekaar - achter elkaar, meteen

 

aachtermiddag

zelfstandig naamwoord

namiddag, achtermiddag, het einde van de middag

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Kareltje Vinken; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1940-04-13 – 1940-08-24 - Op ‘nen aachtermiddag zaag Kareltje vanuit den tuin ‘n paor lange beenen langs de heg stappe...

 

aachternaom

zelfstandig naamwoord

achternaam, familienaam

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - Hoe hiet ie meej zenen aachternaom?

- WTT; 2011 - de vraag naar de achternaam van ene persoon wordt meestal gesteld als: ‘van aachtere’, bijvoorbeeld: ‘hoe hiet ie van aachtere?’

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - achternaam - familienaam, geslachtsnaam

 

aachterom

bijwoord, zelfstandig naamwoord

achterom, door de achterdeur

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - As we jou tóch nie han, èn de vurste deur nie, dan moesse we aaltij aachterom!

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - aachterom ist kèr(re)mes - laat de bewoners niet onnodig naar de voordeur komen; ga gerust achterom.

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek nr. 53, 14-05-1966 - Normaal was het destijds bij de gewone man "achterom kermis". Vóór was het nogal eens "ketting op de deur", vooral bij de boeren. Men kon dan tenminste niet ineens met de deur in huis vallen.

- Jan Naaijkens, Dès Biks, 1992 - aachterom - aachterom is ’t kèrmis, achteringang; ook ‘aachterum’

- WNT - als zelfstandig naamwoord; dat gedeelte aan de achterzijde van een boerenstolp, waar des winters het jonge vee gestald wordt; soms als straatnaam

 

aachteroover

achterover

bijwoord

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - stommen aachteroover - dom iemand

 

aachterop

bijwoord

achterop; vaak naast een werkwoord dat beweging uitdrukt en dan bedoeld als ‘van achteren’, ‘aan de achterkant’

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 1945-02-09 - Affèn... daor kaampe ‘n stel engelsche waoges heur aachterop gereeje…

 

aachterötboere

werkwoord, zwak

achteruitboeren, (langzaam) achteruitgaan (in zaken)

aachterötboere - boerde(n) aachterèùt - aachterötgeboerd

- Stadsnieuws, 2007-08-08 - Vanaf dè hullieje paa öt de zaok is gegaon, heetie alleen mar aachterötgeboerd.

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - achteruitboeren - achteruitgaan in stoffelijken zin

- WNT - achteruitboeren - eigenlijk: als boer slechte zaken doen; bij uitbreiding: in ‘t algemeen achteruitgaan in stoffelijke welvaart

 

aachterötlôope

werkwoord, sterk

achteruitlopen

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 55, Nieuwsblad van het Zuiden 11-05-1968 - "Die zaak loopt achteruit as 'n pèrd (paard) trekt" betekent, dat een zaak zienderogen achteruitloopt.
- WBD III.1.2:159 - achteruitlopen - achteruitgaan

 

aachterste

achterste

1.bijvoeglijk naamwoord

achterdeur

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - de aachterste deur - de achterdeur

- WBD - achterste wendakker; de het verst van de ingang af gelegen keerstrook voor de ploeg (in Hasselt)

- WBD II:952  – aachterste; achterste dwarsbalk van een handweefgetouw

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936) – achterste - hij stond den achterste/het achterste; het paard stond op zijn achterste pooten

2. zelfstandig naamwoord

achterwerk, billen

- Nicolaas Daamen, Handschrift Tilburgs Dialect,1916 - aachterste - ik sloeg em vur z’nen aachterste

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek eerste serie, aflevering 2, Nieuwsblad van het Zuiden 18-02-1950 - "Zô kwaod (kwaad) as 't aachterste end van den duvel" is een ietwat lange superlatief voor "kwaad"…

- WBD III.1.1. - achterwerk – achterste (verspreid in  Tilburg)

- WBD III.1.1. - bil, dij – achterste (Tilburg)

- WNT – achterste - de achterste deelen van het lichaam in de nabijheid van den aars; alleen in gemeenzamen stijl

 

aachterstèl

zelfstandig naamwoord

achterstel

- WBD - koej meej goej aachterstèl - koe met mooie billen, ook genoemd: ‘vierkaante’, ‘schoon gedraajde’, ‘meej goej/ mooje bille’

 

aachtersteveure, aachterstevurre

bijwoord

achterstevoren

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aachtersteveure – verkeerd om, achterstevoren

- WBD - et kalf zit ‘aachtersteveure’ of ‘gedraajd’ - het kalf zit met de kop naar achter, dus verkeerd (vóór de geboorte)

- WBD III.4.4:309 - ten achterstevoren - averechts, verkeerd

 

Aachterwerk_Cees_Robben_30-05-1975_320

Cees  Robben, Prent van de week, 1975-05-30

 

aachterwèèrk

zelfstandig naamwoord

het achter zijn, achter lopen met het werk, achterwerk van de mens,

1. achterstand in werkzaamheden

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - in oew aachterwèèrk zèèn - achter zijn met werk

- Theo de Wijs, correspondentie met Cees Robben, 1967-07-09 - Eigenluk hekkut vuls te druk, ik zit flink in m’n aachterwerk!

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1975-05-30 - Zeg mar tege jöllie moeder det nie geleege komt vur de koffie omdak te wèèd in m’n achterwèèrik zèè...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1967-11-17 - Ze zitte daor mee d’r allemolle flink in d’r aachterweèrek...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1987-09-11 - Ge zit wir in oe aachterwèèrik...

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - achterwerk - in zijn achterwerk zijn; met iets ten achtere zijn

2. achterwerk, kont, achterste

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 1945-04-06 - Wel, die keek veul valsch nor dè jaogertje en toen zeet-ie: “Wè sudde gij dan doen azzoe aachterwèrk in braand stint!?”

- WBD III.1.1. achterwerk -  achterwerk

- WBD III.1.1. bil c.q. dij – achterwerk

- WNT – achterwerk - figuurlijke opvatting: schertsende benaming voor het lichaamsdeel dat veelal het ‘achterste’ genoemd wordt

Ed Schilders over aachterwèèrk en andere namen voor het achterwerk

 

aachtien

achttien

telwoord

- Willems; Dialectenquête, 1887 - aachtien

 

aachting

zelfstandig naamwoord

achting

 

aachtkaanteg, aachtkaantege

bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

achtkantig; in de zin van onbeholpen, grof, lomp, als zelstandig naamwoord: iemand die die indruk maakt

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aachtkaantege - grof en onbehouwen iemand

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - aachtkaanteg - onbeholpen, onbehouwen, lomp

- Stadsnieuws, 2009-09 - Dès naa ècht enen aachkaantegen boer.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - achtkantig – achtvlakkig; ook in de uitdrukking ‘nen achtkantigen boer’ - lompe, onbeschofte persoon; in Nederlands ‘achtkante boer’

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – vierkantige - iemand met plompe manieren; ‘ne vierkantigen boer’ - achtkantig - lomp, plomp van manieren, dom van voorkomen

 

aachtuuremis, aachtuursemis

zelfstandig naamwoord

H. Mis van acht uur 's morgens

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg - Op dieje zondag, den irste februari 1953, waar ik meej ons Thea nòr de aachtuurse mis gewist.

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - achturemis - Mis die ten 8 uren begint.

 

Aadam

eigennaam; de oudtestamentische figuur Adam

- H. Mandos & M. Mandos-Van de Pol; De Brabantse Spreekwoorden, 2003 - Witte wa Adam docht toen hij veur 't eerst zat te poepen? Hij docht da hij een stert kreeg. Weet je wat Adam dacht toen hij voor het eerst zat te poepen? Hij dacht dat hij een staart kreeg. Reactie als iemand zegt: ïk docht .... Opgetekend in Tilburg 1955.

- WBD III.1.4:345 – adammen - zwoegen

 

aadel

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - meense van aadel hèbbe gin voor in der kont

 

aaf

bijwoord

af, van

1. af

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - den grotsten hits is ur naa wèl aaf - hij is nu wel bekoeld

- Willems; Dialectenquête, 1887 - aafkèèke - afkijken

2. van 

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); ’n Staandbild in Baozel; Nieuwe Tilbugsche Courant 1939-05-20 - 1939-06-17 - Dè bericht sloeg in as ‘nen bom! Baozel wier d’r stil aaf!

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); De nuuwe kapelaon van Baozel, aflevering 12;  Nieuwe Tilbugsche Courant 1938-12-17 - Daor zeg ik niks aaf!

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Den Sik van Baozel; Nieuwe Tilbugsche Courant 1939-02-25 – 1939-04-18 - Hij wier d’r wit aaf! 

- H.A. Sterneberg s.j.; Een Busselke Braobaansch; Vurreej, 1932 - Wa zodde daoraaf zeggen ?

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant, 1937 - Op kaart 77 (van/af) valt Tilburg juist in het ‘af/aaf’-gebied; even zuidelijk heeft ‘van’ de overhand.    

3. eraf, vanaf, er vanaf

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - aaf/af; afblèève, blèèft er aaf        

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - ge wit ur niks aaf - je weet er niets van

 

aaftermiddaag

zelfstandig naamwoord

achtermiddag, namiddag

- J.M. Van der Donck; Van de Schelde tot de Weichsel, 1882 - vruug op den aaftermiddaag op weg nor 't durp

 

aaftrappe

werkwoord, zwak

aftrappen, te voet op pad gaan, weg gaan

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1957-09-21 - Ze trappen ’t aaf... [gezegd van een harmonie die gaat ‘dauwtrappen’ naar Den Bosch]

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1960-01-16 - Gao toch gaa.. en trappet aaf...

 

aaftrèkke
werkwoord, sterk
weggaan, verder gaan, vertrekken
- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1957-12-07 - En dan trekt ie [Sinterklaas] aaf... [namelijk op 6 december, als hij teruggaat naar Spanje]

 

aai aaj

 

Schilderij van Diego Rodriguez: 'Oude vrouw pocheert eieren' (detail)

 

aaj

aajke

aajer

zelfstandig naamwoord; zowel enkel- als meervoud (naast aajer)

ei, eieren, verkleinwoord aajke

Luister naar Tony Ansems: 'Kan'k 'n aaj hèbbe op menen botteram'

1. ei

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - Hoe is oew aaj? - Hoe is je ei (zacht genoeg)?

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1981-09-02 - En vandaog wil ik slaoi mee juin meejaai meejèèrepel...

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer; Op dieet, 2009 - Den êenen dag ' n maoger lèpke./Den aanderen dag 'n harde aaj. (vrouwelijk gebruikt)

- Interview Van den Aker, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2014 – Èn wie was dè ok wir die aatij bij De Kluit èn zôo ooveral kwaam meej zen aajer èn zen viskörref. Hoe hiet die ok wir?

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - ...zó gezien as en vèùl aaj

- Tony Ansems; Kan’k un aai hebbe op mijnen botterham; cd Gatvermiedenhoet, 2010

Kan'k un aai hebbe op mijnen botterham?

Det he'k liever dan kaas

Of tongeworst of jem

Och wilde gij vur mijn un kiepeaaj gon kope

Want ik ka nut waoter

Ut mijn bakkes vuule lope...

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek nr. 116, Nieuwsblad van het Zuiden 1971-01-05 - "Ik wou dat ik een aai (ei) was, dan kon ik ook geleej (gelegd) worden". Dit wordt gezegd door iemand, die moe is en lust heeft om te gaan liggen rusten. De geestigheid schuilt in de "verwarring" van de werkwoorden "leggen" en "liggen". Ons dialect biedt daar de ruimte voor. "De kiep leej 'n aai" (de kip legt een ei) en wie op bed ligt, "leej te bed". Beide gevallen onvoltooid tegenwoordige tijd en zelfde woordvorm. Het verleden deelwoord is in beide gevallen ook "geleej". In het Algemeen Beschaafd Nederlands gaat de aardigheid niet op, want dan krijgen we met respectievelijk "legt" en "ligt" te maken. Voor de verleden deelwoorden hebben we daar: "gelegd" en "gelegen".

- Zegsman J. Sicking, in H. Mandos & M. Mandos-Van de Pol; De Brabantse Spreekwoorden, 2003 - met een legei zitten - bedrogen uitkomen. Opgetekend Tilburg 1970.

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs Dialect (1916) geciteerd in H. Mandos & M. Mandos-Van de Pol; De Brabantse Spreekwoorden, 2003 - Ge mot et zuipen om een ei niet bederven. Je moet het zuipen om een ei niet bederven. Waarschuwing tegen verkeerde zuinigheid. (Zuipen was vroeger een mengsel van brandewijn, eieren, melk enz. Dit werd tot een half jaar na de geboorte van een kind aan mannen en vrouwen als traktatie gegeven.)

 

Godfried Schalcken - Vrouw die een ei tegen het licht houdt om te zien of het bevrucht dan wel bebroed is.

 

2. eitje

- Van Delft; Van Vroeger Dagen, aflevering 110; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1929-04-20 - Als wij des zomers vogeltjes gaan zoeken dan ‘gaon we veugeltjes zuuken’ en we vinden ‘veugeltjes op aijkens en mee naokte jong van bremkwetjes, piedieven, kweiken, schrijvers, kakeluutjes, blaauwkupkes, merkoven, koolmees, enzovoorts

- Van Delft; Van Vroeger Dagen, aflevering 111; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1929-04-27 - Hij heeft er ook een eike bijgeslagen... - Hij heeft er zich ook mee gemoeid; Hij heet er ‘t zijne bijgedaon.

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Oome Teun op collecte; Nieuwe Tilbugsche Courant 1939-08-12 - 1939-08-26 - Ge waart in et kiepenhok gekropen en ge had er aaikes uit de nist gehaold...

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Boere-Profeet; Nieuwe Tilbugsche Courant 1939-07-01 – 1939-07-29 - Een verstaandige kiep kaokelt pas as 't aaike geleed is!

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1954-04-17 - Bij unne Paose paast ’n aaike.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1956-04-28 - Tiest Vermeeren haoj ’n kiepke... / En die preutse pik-madam/ Leej ’n aaike... en ’t woog zuiver.../ Honderd-vijf-en-sistig gram... 

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1971-05-22 - Ze wordt gevierd as ’n vuil aaike...; ze wordt goed verzorgd

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1984-06-15 - Lust ons piskouske ’n koppel aaikes van de tiet-tiet-tiet...

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - en goej meens, mar ze moes en aajke lusse van en zwart kiepke - heel traag mens

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - aajke öt de fles - advocaatje

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 157; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1972-06-22 – “Ze is bang, dat ze haar eitjes verloren legt”, werd er gezegd van een suikertantetje, dat maar niet tot een beslissing kon komen hoe zij haar nalatenschap onder de neefjes en nichtjes zou verdelen en voortdurend gekweld door de vrees, dat er wel eens centjes op de verkeerde plaats terecht zouden komen. Ook een loslopende kip legt haar ei wel eens “verloren”", namelijk op een plaats, waar de boerin in het algemeen niet pleegt te komen om eieren te rapen. Wordt zo’n ei toevallig later ontdekt dan bestaat de kans, dat het bedorven is doordat het op de verkeerde plaats lag.

- Pierre van Beek; Onze folklore, aflevering 4; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1959-03-19 - Ik heb nog een eike met hem te pellen; of: een appeltje met hem te schillen - Ik moet hem nog eens ernstig over iets “onder handen nemen”; ik wil hem eens flink de waarheid zeggen.

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 157, Nieuwsblad van het Zuiden 22-06-1972 - "Ze is bang, dat ze haar eitjes verloren legt", werd er gezegd van een suikertantetje, dat maar niet tot een beslissing kon komen hoe zij haar nalatenschap onder de neefjes en nichtjes zou verdelen en voortdurend gekweld door de vrees, dat er wel eens centjes op de verkeerde plaats terecht zouden komen. Ook een loslopende kip legt haar ei wel eens "verloren", nl. op een plaats, waar de boerin in het algemeen niet pleegt te komen om eieren te rapen. Wordt zo'n ei toevallig later ontdekt dan bestaat de kans, dat het bedorven is doordat het op de verkeerde plaats lag.

- H. Mandos & M. Mandos-Van de Pol; De Brabantse Spreekwoorden, 2003 - Er z'n eike ook bij slaon. Zijn ei er ook bij slaan. Er zich ook mee bemoeien. (Een extra ei bij het beslag doen.) Opgetekend in Tilburg 1986.

- Zegsman A. Knegtel, geciteerd in H. Mandos & M. Mandos-Van de Pol; De Brabantse Spreekwoorden, 2003 - ‘’n eitje mee in ’t korfje leggen, ook een eitje in het korfje leggen - medezeggenschap hebben

 

Sticker van de Tilburgse carnavalsvereniging 'D'n Scharrelaajkes', 2019. 'Scharrelaajke' is onzijdig en zou eigenlijk in het meervoud het lidwoord 'de' moeten hebben, niet 'd'n'.

 

Uitdrukking -  Èrges aajkes onder lègge

overdreven ter wille zijn, verwennen

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1968-06-28 - Mister, ge mot er op tèèd wè aaikes onder lègge...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1966-03-04 - Ik moet er af en toe welles ’n aaike onder legge...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1965-04-30 - Mar as ik op m’n liste beenen liep, Merie.. Dan wieren d’r bij men aaikes onder geleej...

- Theo de Wijs, correspondentie met Cees Robben, 1966-02-24 - Ik maag um gère, ge mot er zo af en toe ‘ns ’n aaike onderlegge, dan komt ie wel op gang!

- Tony Ansems; Toon; cd Tilburgse Liekes American Style, 2008 - Hoe wieste wégge moest zegge/ Hoeger aaikes onder moest legge...

- Frans Hessels (1931-2006); uitspraken opgetekend door zoon Hans Hessels, 2020 - Tegen een ouder van een kind dat flink verwend wordt: - Ge moet er ammel gin aajkes onder lègge!  

Volledige bron: KLIK HIER

3. eieren

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1954-04-17 - Komdom d’aaier zuute kiendjes..?

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1967-03-24 - Hardlèèvig (...) van al die harde aaier...
- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1959-03-28 – (Ge) komt bij men meej oew aaier nao de Paose..! [Je komt met je eieren na Pasen, dus: je komt te laat.]

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek, eerste serie aflevering 7, Nieuwe Tilbugsche Courant 1950-03-18 - Wie zich hoort toevoegen, dat hij ‘inzit’ over ‘ongeleed aaier (eieren)’, kan er van overtuigd zijn, dat men van oordeel is, dat hij zich bezorgd maakt over zaken, die daartoe geen aanleiding geven. Bang zijn zich aan koud water te branden, zoals het beschaafd Nederlands kent, vertoont hiermede dus veel overeenkomst.

- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek, aflevering 172; Nieuwsblad van het Zuiden 12-07-1973 - Een bepaalde manipulatie wilde niet vlotten. Het ging allemaal even moeilijk. Dit ontlokte een Tilburger de opmerking: "'t Zijn geen aaier (eieren) al rollen ze". Uit dezelfde mond noteerden wij: "'t Is geen spek al buigt het". De uitdrukking werd gebezigd toen twee jongens voor plezier aan het worstelen waren. Het lijkt ons, dat ze ook in meer algemene zin gebruikt kan worden, waarin de betekenis dan overeen moet komen met die van de rollende eieren.

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek, aflevering 120, Nieuwsblad van het Zuiden 1971-02-20 – ‘Twaalf eieren en dertien kuikens! Dat betekent: een buitenkansje of een meevaller. Wie zal dat betwisten!’

- H. Mandos & M. Mandos-Van de Pol; De Brabantse Spreekwoorden, 2003 - et van eier maken - het bont maken (opgetekend in Tilburg 1987).
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); De nuuwe kapelaon van Baozel, aflevering 11; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1938-12-10 - ...as ge aaier in oew zakken hebt, dan springen er over 'n uur allemaol jonge kiepkes uit.

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Oome Teun als opvoeder; Nieuwe Tilbugsche Courant 1940-03-02 - 1940-04-06 - Mar, wè doede gij, slurpte gij de aaier uit, menneke?

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - Naa is ’t wel beroerd demme (in de oorlog) nie zoveul aaikes kunne ete as me willen...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 04 03 - Mee Paose eet ik harde aaier / Dès lekker, daor geniet ik van / Behalve 'n paor daoge laoter / Ak' nie mir naor de plee toe kan.

- Theo de Wijs, correspondentie met Cees Robben, 1973-04-09 – “Zèn deez aaier vers?” “Vers? Ze hadden eigenlijk merrege pas geleej motten worren!”

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Naa waren onze kiepe van de leg en ons moeder mar gillen: ‘Naa hebben we gin aaier meej Paosen’. 

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - De aajer waare wir zô goeiekôop degger gin kiepe vur kost haawe.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - Zôo hen we un paosaaieractie gehaawe, meej wel virtig man zèn wij in Tilburg langs de deur gegaon om sèùkergoedaaier òn de man te brenge.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - komdom daajer? - kom je om de eieren?

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aajer òf jong - kiezen of delen

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - wèl aajer eete, ók al hèdde gin kiepe; een buitenechtelijke of losse relatie onderhouden met een vrouw

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer, 2009; ‘Den haon sprikt - Gullie wit wèl, biste mèède/ Dèt al gaaw wir Paose wort./ Ik hèb verlèt nòr grôote aaier./ Klèntjes koom ik nie te kort.

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer, 2009; Nie sjouwe - Den dòkter kwaam er òn te paas./ Die zeej: “Dè duurt wèl weeke.”/ Ik ha 'n flinke kaaw gevat,/ dè hattie zôo bekeeke./ Ik moes èlken dag drie aajer eete/ meej enne scheut kejak./ En nao ‘n week toen hak ’n bakkes/ as enen èèrpelzak./ Ik kan dörrom... sins dieje tèèd/ de aajer nie mir zien./ Meej de kejak, ist aanders meej.../ Die lus ik er wèl tien.

- Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus, 2009 - Vruuger noemde ze ’t mansvòlk ok wèl vèèrrekes. Naa, as dieje vènt nòr de durskes van plezier ging, ge wit wèl wèk wil zègge, dan zinne ze dèttie gin kiep hield mar wèl aajer ging eete.

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - meej oew aajer nò Paose koome - te laat met een attentie aankomen

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - aajer òf jong.

- Dialectenquête Kernkamp, 1879 - Ze droagt aaier in ’t mèndje; ze is zwanger

- A.A. Weijnen; Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - Ge kunt hier aajer krèègen óp de mèrt; meej den doojer van en aaj...

 

Schilderij van Henri-Horace Delaporte

 

Gerard Dou (detail) - eieren in een mandje

 

 

Willem-Joseph Laquy (ca. 1765) - eieren in een mandje

 

 

aajer maoke

uitdrukking; slechte stoot bij biljarten

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1957-12-21 - Hier maokten ze aaier...

 

 

aajerbluumke, -blumke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - aajerblumke - primula (primula veris); eersteling van de lente

 

Thomé - primula veris

 

- WTT 2011: sleutelbloem, ook ►'mertuntje' genoemd

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - aajerbluumkes - primula's

 

aajerdöpke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

eierdopje

 

aajerkoek

zelfstandig naamwoord

Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 – eierkoek; der zèn ok gèèl aajerkoeke

 

 

aajerkörf

zelfstandig naamwoord

eiermand

- WBD III.2.1:207 - eierkorf

Jean Baptiste Siméon Chardin

 

 

Edouard Dambourgez

 

 

aajerprèùm

zelfstandig naamwoord

pruim tabak zo groot als een ei

- Piet Heerkens; D’n örgel; Naacht, 1938 - De locht is naa zo wijd en ruim en lekker,/ as 'n aaierpruim.
 

aajerstrèùf

zelfstandig naamwoord

- Informant Ad Vinken; gebroken rauwe eieren, geklopte eieren, omelet; - hij zaat himmòl onder den aajerstrèùf; luste gij aajerstrèùf?

- WBD III.2.3:150 - eierstruif, struif - eierkoek

 

 

Mustela nivoina

 

aajerweezeltje

zelfstandig naamwoord

wezeltje

sierwezel - marter (Martes foina), ook genoemd: 'fluwijn', 'steenmarter', 'buisem', 'fret' of 'fretje'

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – aaierwezeltjes

- WBD III.4.2:48 - eierwezel - wezel (Mustela nivalis)

- WBD III.4.2:54 'sierwezel' - marter (Martes foina), ook genoemd: 'fluwijn', 'steenmarter', 'buisem', 'fret' of 'fretje'. Het epitheton duidt op de activiteit v.h. dier: eieren roven.

 

aajketiet

zelfstandig naamwoord

ei (zie aajke);  ook aangetroffen voor eigeel

- Daamen; Handschrift Tilburgs, 1916 - aai-ke-tiet; moeder kraig ’k in aaiketiet?

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Oome Teun op collecte; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1939-08-12 - 1939-08-26 - Ge waart in et kiepenhok gekropen en ge had er aaikes uit de nist gehaold en ‘n stuk of tien hadde ‘r op de deur van de schuur kapot gebutst en uitgesmeerd en toen kwaamde mee oew haanden en oew kleere vol aaiketiet binneloope en ge riept dè ge de deur toch zoo schoon geverfd had!

- WBD - aajke-tiet

 

aajne-tswaaje-hoepsekaaj

Tilburgs Duits

een-twee-hupsakee

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1979-06-01; de prent haakt in op een bezoek van het Duitse Rode Kruis aan Tilburg.

 

aalsmèèrges

bijwoord

elke morgen; aal = alle

- H.A. Sterneberg s.j.; Een Busselke Braobaansch; M’n ideaol, 1932 - Aalsmèrges sukkelt ze naor ’t raom... 

 

aaltij, aatij

bijwoord

altijd

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - tis aaltij wè - er valt altijd wel iets op te merken

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - Want liefde wordt onder innen schoonen boom aatij ’t irste en ’t gemakste verklaord.

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - Overal wit ze raod op, alles kent ze, en aatij staosse vur oe klaor, al is ’t midden in de naacht…

- Pierre van Beek onder pseudoniem Kubke Kladder; Column ‘Uit ’t Klokhuis van Brabant’, Nieuwe Tilbugsche Courant 1929-1930  - Op de irste plots doe'k dè zoo omdè'k nie goed aanders kan, want ik zè zoo lomp as 't aachterste end van 'n vèrreke, heej me onze vadder vruger aaltij gezeej.

- Piet Heerkens svd; D’n Örgel, 1938 -  Want Jan Viool ha’ aaltij lol/ en streek mar tierelierelier/ z'n wange stonden peers en bol/ van bier en van plezier!

- Piet van Beers; Woone in ’n rijkeshèùs, 2004 - Woone in ’n rijkeshèùs/ Is nie aaltij ´n genoege/ Munne linksen buurman barbekjoet/ de rèchtse is de muur ôn ´t voege.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Ik vond wel aaltij dè de fraters gezelliger waren in lesgeven, dan misters.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Bij et voetballen zakten die pèèpe van die broek aaltij op oew schoen.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Ons moeder droeg aaltij un héél lang klééd tot op der voeten, in bed, as nachtjapon.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Lomperik dè ge zèèt, wè moet de buurt wel nie denken, gij aaltij meej oew gevloek en getier’.

- Henriëtte Vunderink; k Zal van oe blèèven haawe, 2007 -

 

Ik hèb toch iets meej Tilbörg
èn dè is gin schaand.
Ik kan er zélf soms ok wèl oover maawe.
Toch zal ik aaltij van der blèèven haawe.
Et is vur mèn:
de schonste stad vant laand.

 

- Piet van Beers; gepubliceerd op CuBra, 16 december 2002 -

Ik hèb wèl es heure zègge,
dè van unne koejenbist,
de stront tòch wèl 't bist is...
Dès aaltij zôo gewist.

 

- Piet van Beers; ongedateerd -

 

We hèbbe aaltij wè te maawe
mar koome èègeluk niks te kort.
Eèn ding moete es goed onthaawe.
Dè is: Dè ´t aaltij mèèrege wordt.

 

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1972-03-10 - Ik ben naa vèèf en dartig jaor bij de Reiniging en ik heb nog aaltij munne irste bissum...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1969-10-17 - Wilde ’n schutje... (koffiemelk...) Gif mar unne scheut... Ik ben nog aaltij goed rôôms...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1985-08-16 - Meense dieter ginne eene hebbe... hebben ’t aaltij over aander meense geld...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1960-02-12 - (vraag van een vriend aan een zieke...) Hoe is ter meej bruur...  Nog aaltij deuzig war..

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1979-05-18 - Ze haauwt aaltij d’ren pôôt stèèf...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1981-12-18 - Den lompsten boer hee aaltij de grôôtste èèrepel...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1979-02-02 - Ik heb aaltij goed gelimmeneerd...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1972-05-19 - De goei gaon aaltij ’t irst...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1970-03-29 - Kaoije snevel smaokt me toch aaltij nog beter dan goei wèèrk...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1969-08-15 - Den spulleman zit bij ons nog aaltij op ’t dak...; we zijn al op leeftijd, maar nog seksueel actief

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-04-03 - Ze zeej aaltij wesse doe..

- A.A. Weijnen; Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - hij is aaltij teegen et regeur

 

aame

tussenwerpsel

amen; het zij zo

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol, 2004 - aamen èn ze kwaamen èn ze aaten alles op - uitdrukking die een einde aan een gesprek maakt

 

aamper

bijwoord

amper, nauwelijks

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? -  aamper

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad, 1984 - nog mar aamper zistien jaoren

- WNT - amper - ternauwernood, nauwelijks. In Noord-Nederland en Vlaams-België algemeen gebruikelijk, bij uitbreiding: nauwelijks. Etymologie - Komt op Germaans gebied alleen in onze taal voor. Zou dus ontleend kunnen zijn aan Maleis ‘ampir’ - dicht bij, bijna

 

aamperaon

bijwoord

amper; sterker dan ‘aamper’

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 7 februari 1980 - Mar aamperaon twee daoge laoter / Stond ie wir kwèkend vur de deur...

 

aamperkes

bijwoord
amper
- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1961-06-30 - Gaode zwemme, Naris... Zwemme... Ik kan nog mar aamperkes dokkele... 

 

aander

1. en aander - (een) ander, iemand anders; vaak gewoon ‘iemand’

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad, 1984 - praoten oover en aander

- Cees Robben; Prent van de Week, ongedateerd knipsel - Ik gun en aander ók wèl wè...

2. den aandere - de andere

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal, 1978 - den aandere - een niet nader genoemd persoon die in het vervolg geciteerd wordt.

- WTT 2020 - ...zi den aandere!

3. om de anders(t)e, aanderse, aanderst(e) - om de andere; de ene keer wel, de andere keer niet

- Cees Robben; Prent van de Week, ongedateerd knipsel - om de aanderste deur

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aanderst - andere

- Dialectenquête Willems, 1887 - oover aanderse dag - om den anderen dag

- WBD III.4.4:120 - om de andere dag - om de dag; ook ‘om de anderste dag’

4. op en aander - ergens anders, bij iemand anders

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - op en aander slaope - logeren

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? - óp en aander kôope

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1960-01-16 - Ruurt oe tungske op ’n aander...

5. de aander - de volgende dag, week

- Cees Robben; Prent van de Week, ongedateerd knipsel - saanderendags

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 71 10 21 - As 't d'aander week wir woensdag is...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 09 04 - D'n dokter kwaam d'n aand'ren dag / En hee'tem is bekeeke.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 81 06 11 - Marylin Monroe's behaatje / Is in d'aander week te kòòp / Daor zulle kòòpers zat vur koome / God maag weete hoe'nen hòòp.

- A.P. de Bont; Dialect v. Kempenland, 1958  - den anderen dag - de eerstkomende, eerstvolgende dag

- Jan Naaijkens, Dès Biks, 1992 - ander - eerstkomend, elders

 

aandere

werkwoord, zwak

veranderen

- WBD III.4.4:315 - anderen - veranderen

 

aanderhalf

telwoord

anderhalf

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aanderhalve meens èn ene pèèrdekòp - weinig publiek

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, circa 1990 - daor lópt vur aanderhalve cènt; met name met betrekking tot ‘plebs’

 

aandermans

voornaamwoord

andermans

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - voejer zuuke vur aandermans gèèt - werken voor een ander

 

aanders

bijwoord

anders

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - vruuger was et ammòl aanders - vroeger was alles anders

- Willem van Mook; voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926 - Waorom ’n revue? Och ’t is weer ’s wè d’aanders en weer ’s wè nuuws.

- Cees Robben; Prent van de Week, ongedateerde aantekeningen - niks aanders as ...; zoo ist èn nie aanders...; mar wöròm zot ok aanders gaon...; aanders gaode mar is...; agge me naa nòg nie gelêuft, maok ik oe wèl wè aanders wèès...

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aanders, aanderst - anders; vruuger waar ut ammòl aanders

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol, 2005 - ...vruuger waar dè wèl aanders!

- Frans Hessels (1931-2006); uitspraken opgetekend door zoon Hans Hessels, 2020 - Iemand zegt wat hij gaat doen maar het interesseert je niet bijster: - ge ziet mar èn aanders kèkte mar!

Volledige bron: KLIK HIER

- Dialectenquête Kernkamp, 1879 - aanders

- A.A. Weijnen; Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - ...ze zòchte niks aanders as gèld

  

aangst

zelfstandig naamwoord

angst

- WBD III.1.4:293 - angst - angst

 

Aante

eigennaam, uit Anna, Antje

Aant (met de e van de tweede naamval)

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1974-03-29   - Ik weet ’t van Aante, en die heeget van iemes , die ’t ôok geheurd heej...

 

Aantwèrps

bijvoeglijk naamwoord

Antwerps

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - Aantwèrps jaor - drie maanden [zonder nadere toelichting.]

- H. Mandos, M. Mandos-van de Pol; De Brabantse Spreekwoorden, 2003, lemma jaar-5 - Er nie langer werken dan een Antwerps jaar. Het in een betrekking niet lang uithouden. (Gewoonlijk is het een periode van zes maanden.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - Aantwèrps jaor - drie maanden; de Antwerpenaar overdrijft graag...

- Ed Schilders; WTT 2020 - andere, met name Antwerpse bronnen,  houden het op een periode van zes weken. Verklaringen tot nu toe niet gevonden.

►Anvèrs ►Antwèrpe

 

aar

tussenwerpsel

- WBD - aar - naar links; commando voor een paard

- WBD - aarom, aarewèch (uitsluitend in Hasselt) - naar links; bovendien zijn nog in gebruik: ‘hier’ en ‘hieróm’ - naar links

- WNT, IX - haar - Een voermanswoord in Overijssel, Gelderland, Nederlands en Belgisch Limburg, Noord-Brabant en Zeeland; gebruikelijk om het paard naar links te doen gaan.

- Etymologie; waarschijnlijk slechts klanken; haar/her - herwaarts, hierheen. Zie ook Taalkundig Magazijn III:56.

 

Schilderij (detail) van Pieter Claesz - 17e eeuw

 

aarbeezie

zelfstandig naamwoord

aardbei

- WNT - aardbezie - Deftige en wetenschappelijke naam der bekende vrucht van de aardbezieplant, waarvan ‘aardbei’ de meer gewone en dagelijksche benaming is.

èèrbeezie; èèrbeezem

 

aarbei

zelfstandig naamwoord

aardbei

soms ook als meervoud i.p.v. aarbeije

- Nel Timmermans; De zigeuners kwaame op de Reeshofdèèk; CuBra, circa 2002 - Die vrouwe schôote metèèn bij ons de moestèùn in waor aarbei en bôone groeide die ze metêen begonne te plukke. 

 

aas

zelfstandig naamwoord

as, stof

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1960-03-04 - Van aas gemaokt.... De dood die wocht...

 

aase

zelfstandig naamwoord

as

in oude spelling ook geschreven als ‘aasch’, ‘aasche’, ‘assche’

- Kees en Bart; dialoog in Tilburg Post 1922-193? - d’aasche uitkruie [de overblijvende rommel opruimen]

- Kees en Bart; dialoog in Tilburg Post 1922-193? - asschewoensdag

- Cees Robben; Prent van de Week, ongedateerd knipsel - öt de aase vant verleeje

- Cees Robben; Prent van de Week, Rooms Leven, 26-02-1955 - asse-kröske

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - ek val tusse twee stoele(n) èn d'aase - ik kom maar niet verder

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - ek hèb aatij de aase vur em ötgekroje - het vuile werk voor hem gedaan

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - K-val tusse tweej stoel èn d-aase - Ik kom maar niet verder; heb geen houvast meer

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - aasse (bij voorkeur in het meervoud) - tusse tweej stoele deur in d'aasse valle...

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - ass(ch)e en ass(ch)en’; wordt altijd gebezigd voor ‘asch’

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant, 1937; met gerekte vocaal bladzijde 106 en kaart 79

- A.P. de Bont; Dialect v. Kempenland, 1958 - asse(n), meervoud ‘aassen’ - as

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - asch, ase - .... asch is verbrand hout

- WBD - askèùl - ashok; bewaarplaats voor as, vaak gelegen onder de bakoven

- WBD III.3.3:225 - askruisje, assenwoensdag

- WNT - asch; in ouderen vorm ‘assche’

- WNT - asch; meervoud asschen - evenals latijn ‘cineres’ en frans ‘cendres’, niet zelden gebezigd, in collectieven zin zonder eene eigenlijk meervoudige betekenis, soms zelfs als een enkelvoud opgevat.

- Statenbijbel II, Petr.2.6 - Ende de steden van Sodoma ende Gomorra tot asschen verbrandende... (meervoud)

 

aast

zelfstandig naamwoord

drijfriem van een machine

- Interview Van den Aker, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2014 - …vruuger jè, toen heetie op de febriek gewèrkt gehad bij van Dooren èn toen heetie toen òn de aast gehange, zon drèèfriem, heetie òn de aast gehange. Èn daor heetie toen en paor van die krom bêene van gekreege. Die waare toen gebrooke èn toen hèbbe zem gezèt gehad èn die waare vort krom…

 

aat

werkwoordsvorm

at, meervoud ‘aate(n)’; verleden tijd van ‘eete’

eete - aat - gegeete

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - In den ològ aate ze veul èèrpel - In de oorlog at men veel aardappels.

- Cees Robben; Prent van de Week, ongedateerde aantekeningen - ...dan aat ie öt de haand; ...asse wiese wè ze aate; et kèènd aat goed...
 

aatij, aaltij

bijwoord

altijd

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - Want liefde wordt onder innen schoonen boom aatij ’t irste en ’t gemakste verklaord.

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - Overal wit ze raod op, alles kent ze, en aatij staosse vur oe klaor, al is ’t midden in de naacht…

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Brieven van een oud-Tilburger, voorwoord, 1976 - Op bladzij 11 daor stao nog ’n schoon leuterlied over Kiske z’nne fietsenbaand, dè heet ie ok aatij zo’n schoon lied gevonden en telken keer asser in den orlog baande geplèkt mosse worre en dè was nogal dikkels dan stond ie dè lied wir te citeren.

- Pierre van Beek onder pseudoniem Kubke Kladder; Column ‘Uit ’t Klokhuis van Brabant’, Nieuwe Tilbugsche Courant 1929-1930  - Op de irste plots doe'k dè zoo omdè'k nie goed aanders kan, want ik zè zoo lomp as 't aachterste end van 'n vèrreke, heej me onze vadder vruger aaltij gezeej.

- Piet Heerkens svd; D’n Örgel, 1938 - Want Jan Viool ha’ aaltij lol/ en streek mar tierelierelier.../ z’n wange stonden peers en bol/ van bier en van plezier!

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Ik vond wel aaltij dè de fraters gezelliger waren in lesgeven, dan misters.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Bij et voetballen zakten die pèèpe van die broek aaltij op oew schoen.
- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Ons moeder droeg aaltij un héél lang klééd tot op der voeten, in bed, as nachtjapon.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Lomperik dè ge zèèt, wè moet de buurt wel nie denken, gij aaltij meej oew gevloek en getier.

- Henriëtte Vunderink, 2007 - Ik hèb toch iets meej Tilbörg/ èn dè is gin schaand./ Ik kan er zélf soms ok wèl oover maawe./ Toch zal ik aaltij van der blèèven haawe./ Et is vur mèn:/ de schonste stad vant laand.

- Piet van Beers; Woone in ´n rijkeshèùs, 2004 - Woone in ´n rijkeshèùs/ Is nie aaltij ´n genoege./ Munne linksen buurman barbekjoet,/ de rèchtse is de muur ôn ´t voege.

- Piet van Beers; gepubliceerd op CuBra, 16 december 2002 -

 

Ik hèb wèl es heure zègge,
dè van unne koejenbist,
de stront tòch wèl 't bist is...
Dès aaltij zôo gewist.

 

- Piet van Beers; ongedateerd -

 

We hèbbe aaltij wè te maawe
mar koome èègeluk niks te kort.
Eèn ding moete es goed onthaawe.
Dè is: Dè ´t aaltij mèèrege wordt.

 

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - tis aatij wè - ‘t is altijd wat

- Dialectenquête Willems, 1887 - aatij

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - aattij, altijd

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - aatè - altijd; ook ‘altèd’

Meer citaten met aatij

 

aauw

► voor alle woorden met ‘aauw’ zie onder ‘aaw’

 

aaventoe

bijwoord

af en toe

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier,  21 april 1977 - Ik zè ginne Vondel, ik rommel mar raok,/ Mar aaventoe heur ik : Et valt in de smaok... ...strak zèèdet ammol meej mèn êens/ dè wèèn verrèkkes fèèn is.

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 14 januari 1971 - Et lekt gewôonweg aaventoe/ of we in de Lentetèd zèn...

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 7 augustus 1969 - Ik koom zo mar is aaventoe/ ene keer in de stad...

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 21 april 1961 - k lees zo mar is aaventoe/ 'n Stukske uit de kraant / Want 't grootste part van wetter stao/ Gao hove men verstaand.

 

aaw, aawe

oud, oude

1 bijvoeglijk naamwoord

- Dirk Boutkan & Maarten Kossmann;  Het stadsdialekt van Tilburg: klank- en vormleer, Tilburg 1996, pag. 48-49 - et hèùs is oud / aaw; en aaw hèùs; aaw schoene/schoen; aawer hèùze, aawer schoene/schoen.

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 1945-02-09 - Mar Sjarel, wè worde toch romantisch op oewen aawen dag!

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1954-05-15 - We hebben ’n haoven mee waoter d’r in.../ Mee zaand... en veul aauw ijzer...

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - Zen aaw vlam wier aaw poelie en wier zôo en aaw hòrk...

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - Hè heej un gezicht van aaw lappe - Hij ziet er slecht uit.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aawe èn jonge jan - allegaartje, rommeltje

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aawesòpper(t) - sukkelaar, tobberd

- Ad van den Boom, Unnen droom, circa 2005 - Dur de straote van aaw Tilburg…

- G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol, 2008 - De meense wòrre wèl steeds aawer, mar ze gòn jonger lèèke.

- Dialectenquête Kernkamp, 1879 - ‘n aauw pêrd; nen aauwen boek

- A.A. Weijnen; Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - ons aaw hèùs is afgebraand

2 zelfstandig naamwoord

2.1. datgene wat oud is

- Cees Robben; Prent van de Week, Nieuwsblad van het Zuiden 1966-04-15 - Lig nie oover oew schoen te maawe, èn doe naa gaa oew aaw aon...

2.2. de ouderen, in het bijzonder de oudelui, vader en moeder

- Hein Quinten, Tilburgse spreuken, ca. 1980 - Ut zen goei jong die nor de aauw aorde

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1985-11-08 - ’t Zèn goei die naor d’aauw aore...

- WBD III.3.1:26 - een oude; ook ‘oude man, oude mens’ - oude man

2.3. ouders, vader of moeder

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1976-09-17 - Ik heb det nog nie aon den aauwe gevraoge...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1984-02-17 - Wè trekt ie (het kind) toch op d’n aauwe, war/ Haoreender de weergaoi...

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - d’aaw - de vrouwelijke ouder; beide ouders

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - den aawe - de mannelijke ouder, het gezinshoofd

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - d’aaw - de vrouwelijke ouder

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - den aawe - vader

- Dirk Boutkan & Maarten Kossmann;  Het stadsdialekt van Tilburg: klank- en vormleer, Tilburg 1996 - krèk den aawe - precies zijn vader

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - ouder - a:ver - vader of moeder

- WBD III.3.1:28 - ouden - ouden van dagen, ook ‘oude mensen, bejaarden’

- WBD III.3.1:27 - een ‘oud’, ook ‘oud mens’ - oude vrouw

2.4. oudjaarsavond

naam; onzijdig omdat voor ‘jaar’ het ‘Oudjaar’ verondersteld wordt;

Oudjaarsavond
- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1960-12-30 - Wij speulen wir van ’t Aauw in ’t Nuuw
- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1960-12-30 - Ik heb al minstens duuzend keer/ Van ’t Aauw in ’t Nuuw gespuld..!
- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1986-01-03 - En we speule mar wir deur... mee de kaort van ’t Aauw in ’t Nuuwe...
- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1971-01-02 - Ze spulden saom van ’t Aauw in ’t Nuu..

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - vant aaw int nuuw speule - de jaarwisseling vieren (met kaarten)

2.5. de oude, degene die je vroeger was; vooral met betrekking tot gezondheid

- Cees Robben; Prent van de Week, ongedateerde aantekeningen - dègge wir den aawe wòrdt...; ...gij wordt wel wir den aauwe

 

aawbèt

zelfstandig naamwoord

kletskous, ouwehoer

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - kletskous, grappenmaker

 

aawbètte

werkwoord, zwak

aawbètte - aawbètte - geaawbèt

kletsen, ouwehoeren

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - Hij blêef mar zitte aawbètte. - Hij bleef maar zitten kletsen.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - Hêel dikkels stond ze dan ok nog teege dè soepie in et aachterstròtje te aawbètten.

- Tony Ansems; Agge oew mundje goed ruurt; cd ‘Tilburgse Liekes American Style’, 2008 - ...kunde goed ouwbetten?...

aawmeute

 

aawe klaore
zelfstandig naamwoord
oude klare, oude jenever
- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1973-08-31 - klinkklaor aauwe klaore
 

Aawe Vraant, d’

toponiem

De Oude Warande; bosgebied in Tilburg West

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1954-06-12 - Zuutjes kuieren, luikes luieren/ mee munne streup in d’Aauwe vraant

 

Aawen Dèèk
toponiem
Oude Dijk; straat in Tilburg
- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1957-12-14 - ...gao dan naor den Aauwen Dèèk!

 

aawer

zelfstandig naamwoord

1. leeftijd

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - iemand van mènnen aawer

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Kareltje Vinken; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1940-04-13 - 1940-08-24 - ...ze was taomelijk klein van postuur, vergeleken mee veul aander meiskes van heuren aawer.

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Den Sik van Baozel; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1939-02-25 - 1939-04-18 - ‘n Vrouw van mijnen aawer die zooveul hee meegemaokt...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1955-08-06 - ’n Stuup kênd vur durren aauwer..!

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1967-05-05 - (Ze is...) vuls te wèès vur durren aauwer...

2. ouderdom, oude dag

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - ene schôonen aawer - een mooie oude-dag

- WBD III.2.2:37 - ouderdom, ouder - leeftijd

- Jan Naaijkens, Dès Biks, 1992 - aaw(er) - voormalig, oud, leeftijd

- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - ouder - voor ouderdom of in het algemeen voor leeftijd

- A. Weijnen; Etymologisch dialectwoordenboek, 1995 - ouwer, aauwer - leeftijd

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - ou(d)er -ouderdom, leeftijd - hij is van mijnen ouwer

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal, 1978 - ouwer, aawer - leeftijd, ouderdom; den aawer hebben - oud genoeg zijn; hij is van mennen aawer - hij is even oud als ik

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - aauwer, ouwer - ouderdom, leeftijd

 

aawerdom

zelfstandig naamwoord

ouderdom

- Cees Robben; Prent van de Week, ongedateerde aantekeningen - grèès van den aawerdom; van aauwerdom laag te stèèrve...

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Oome Teun op collecte; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1939-08-12 - 1939-08-26 - De grutmoeder waar al half blend van aawerdom...

- Pierre van Beek; Tilburgse taalplastiek, aflevering 7; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1950-03-18 - Wanneer iemand ‘z'n geld aon z'n hart gewaasen is’ zijn we niet ver meer van de vrek uit de buurt en men kan er vast van op aan, dat zo iemand wel ‘”n halfke kan durbèten (doorbijten) al was 't dè-t-ie van awerdom op z'n taandvlees liep”. Men heeft nu eenmaal van die ‘vuil meense’ - zelfs in Tilburg. Het woord vuil heeft hier niet de betekenis van smerig maar van gierig.

 

aawers

zelfstandig naamwoord, meervoud

ouders

- H. Mandos & M. Mandos-Van de Pol; De Brabantse Spreekwoorden, 2003 - Ouders leren de kinderen praten, maar de kinderen leren de ouders zwijgen. Als de kinderen volwassen zijn, willen ze geen commentaar meer van de ouders. Zegsman C. Verschuuren, Tilburg 1984.

- WBD III.2.2:80 - oudershuis - vaderlijk huis

 

aawerwèts(e) - aawverwèts(e) - ouwverwèts(e) (korte ou)

1. bijvoeglijk naamwoord

ouderwets

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? - aawerwetsch

- Willem van Mook; voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926 - Dan komen d’aawerwetsche Kôrvelsche figuren van over vijftig jaor terug - aawerwetsch, goeiertrouw en plezierig volk

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1960-01-16 - Mèèn boerinnekes die blèèven/ Van d’n aauwverwetsen staand...
- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1968-08-09 - Des nog ’n aauwverwetse fèèn trip...
- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1972-03-10 - D’r gao niks boven aauwverwets getuig...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1957-12-21 - De ouden van dagen han wir is zonne aauwerwetsen aovend bij Tôôntjes in de Lancierstraot

- Interview Van den Aker, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2014 - Dòr stonde vruuger allemel mar van die ouwverwètse höskes, hè… Et stond ammel vol mar et was ammel oud!

Klik hier om dit bestand te beluisteren

2. bijwoord

- Pierre van Beek onder pseudoniem Kubke Kladder; Column ‘Uit ’t Klokhuis van Brabant’, Nieuwe Tilbugsche Courant 1929-11-7 en 14 - De gawe ketting mee ‘t kruis, die doen ze (de boerinnen in klederdracht) niemer aon... ph!... dè’s vul te awerwets.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1985-08-23 - In ’t schensel van de suute maan/ Stond ik werechtig mee ons Sjaans/ Wir aauwerwets te vrijen...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1959-09-12 - Te aauwverwets vur onze tèèd...

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aawerwèts, aawverwèts - ouderwets

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 6 september 1979 - Al wè vruuger aawerwets was/ noemt de jeugd naa "nostalgie"

3. zelfstandig naamwoord

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer; Aawkes op Internet, 2009 - Ons Opoe is nog ‘n èchte aawerwètse.

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 1945-02-02 - ‘t Is nog ’n aawverwetschte

 

aawlui

zelfstandig naamwoord, meervoud

oudelui, ouders

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad, Tilburg 1984 - deh hah’n ons aawlui moeten zien

- Interview Jolen, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2013 - Want ak dan men èège aawlui èn ons moeders aawlui èn onze vadders aawlui... Agge dè öt gaot reekene, war, nèè…

KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - ‘Ik zegget wel efkes dè we gaon fietse’, zi ons Treeske. Zij de gang in, doe de deur van de vurkaomer, naa vort slaopkaomer van d’aawlui, oopen en schrikt der èège weezeloos…

- WBD III.2.2:66 - oudelui - ouders

- WBD III.2.2:78 - schoonoudelui - schoonouders

 

aawluuvie

zelfstandig naamwoord

van de oude stempel

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - van de oude stempel

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol, Tilburg 2004 - aawluuvie - van de oude stempel; van vóór het diluvium (de zondvloed)

- WTT 2012 - Het woord komt uitsluitend voor in de uitdrukking met ‘van de’; hij is, zij is, iemand, het is er een of iets ‘van de aawluuvie’. Net als 

deluuvie

is het in het Tilburgs dus mannelijk, en niet onzijdig. Het woord bestaat uit ‘diluvium / deluuvie’ waarbij de eerste lettergreep vervangen is door ‘oud / aaw’. In het Standaardnederlands is de uitdrukking gebruikelijk als ‘iets of iemand van vóór de zondvloed’ om ouderwetsheid of achterlijkheid aan te duiden.

 

aawmannegesticht

zelfstandig naamwoord

bejaardenhuis voor mannen

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1959-05-16 - Dè menneke uit het aauw-mannen-gesticht...

 

aawmeut

zelfstandig naamwoord

kletser, ouwehoer, ouwbet, kletsmajoor

►aawbèt

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - Wè zèède toch en aawmeut! - Wat ben je toch een kletsmajoor!

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal, 1978) - meuten .... Wie het doet, is een ‘meut’ of ‘ouwmeut’

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - aawmeut - kletsmeier, praatjesmaker

 

aawmeute

werkwoord, zwak

kletsen, ouwehoeren

aawmeute - aawmeutte - geaawmeut

►aawbètte

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - Schaaj tòch èùt meej de geaawmeut! - Hou toch op met dat geklets!

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1966-05-13 - En naa moette nie ligge te teute of taauw-meute

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - ...en ge kost es lekker aawmeute meej mekaare.

- WBD III.3.1:42 - smoren en ouwehoeren - (gaan) buurten, kortavonden

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - aawmeute; zelfde betekenis hebben ‘aawbètte, aawfiepe, aawoere, kwatse, maawe’

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal, 1978 - meuten - kletsen; gewoonlijk in verbinding met ouw-, vergelijk ‘ouwehoeren’. Wie het doet, is een ‘meut’ of ‘ouwmeut’, waarschijnlijk van ‘moet’ of ‘meuj’; tante.

- Lex Reelick, Bosch’ woordenboek, 1993 en 2002 - ouwemeute - ouwehoeren, kletspraat verkopen

 

aawriejôol

zelfstandig naamwoord

aureool

- Ad Vinken; D’n Ouwen Heuvel, tekstboek Tilburgse revue Kannen en Kruiken, 1986 - De Kèrstal op den Heuvel, in en vlammend aawriejôol.

- WTT 2020 - Niet te verwarren met ‘aaw riejôol’ = een oud riool.

 

aawverwèts ► aawerwèts

 

aawwèèvebrôojke

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - bepaalde soort ‘luxe’ broodjes.

 

aawwèèveknêûp

zelfstandig naamwoord

knoop die garen overbodig maakt doordat twee delen door de stof heen in elkaar gedrukt worden - Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - drukknoop, bijvoorbeeld in uniform of kokskleding

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - knoop, gelegd door een aanknoper, een helper van de kettingscheerder; een knoop die te slap werd gelegd en daardoor te vlug losging.

- WBD II:l05l - òwt wèèf - oud wijf; benaming van de verkeerde knoop

 

abbendaans

zelfstandig naamwoord

overvloed

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - bij het rikken: alle dertien slagen; uit Frans ‘abondance’ en Latijn ‘abundantia’

 

abbetjoek, appetjoek

zelfstandig naamwoord
gek, iemand die zich afwijkend gedraagt

De etymologie is niet opgehelderd; komt alleen voor in Tilburg en naaste omgeving; ‘appetjoek’ is de bekendere vorm
- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1984-03-30 - Hullieje pa is unne wous... hullie moeder unne abbetjoek... en zelf is ’t ôôk mar unne drie-kwart... Vur de rest gaoget wel.
 

abbetwaar

zelfstandig naamwoord

abattoir

van Frans ‘abattre’ - neerslaan; dus ‘abattoir’, de plaats waar men vee slacht

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? - abetwaar

 

aboepartaon, aboepertaant

bijwoord

uit het Frans ‘à bout portant’; onverwacht, willekeurig

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - plotsklaps; uit Frans ‘à bout portant’

- Stadsnieuws, 2013-09-09 - Toen we siedereklaosliekes zaate te zinge, wier der aboepertaant gestrôojd.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - a-boe-pertaon - op stel en sprong

 

Abraam

eigennaam, de Bijbelse figuur Abraham

Abraham zien - 50 jaar worden

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - Och wè zakkoe daor op antwoorde? Ge wit dè’k thuis as ‘den elfde’ aongezet kwaamp bij ons Moederke, die echteluk den kraomtèd al jaore vurbij was. ‘k Was nog ‘’n plat jong’ toense Abraam zaag...

 

abrikoos

zelfstandig naamwoord

abrikoos; figuurlijk: vrouwelijk geslachtsdeel

- WBD III.1.1. - abrikoos - vrouwelijk geslachtsdeel

 

abuus

zelfstandig naamwoord

korte uu

abuis, vergissing

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - ge hèt abuus - je vergist je

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - ‘abuus hèbbe’ of ‘abuus zèn’ - mis zijn; abuus gaon - de verkeerde weg nemen

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - Ach ge dè denkt zède abuus.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - ge hègget abuus - u vergist u

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1969-03-28 - Ge het abuus, meens...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1987-04-10 - Ge het wirris abuus bruur..

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - abuus - abuis, misslag, misgreep

- WBD III.l.4:15 - abuis - abuis; abuis hebben - zich vergissen

- WBD III.1.4:09 - per abuis - zonder opzet

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - ik heb abüs - ik vergis me

 

achche

de scherpere vorm van agge

samentrekking: als je --> achche

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 1945-04-20 - Achche die naawis verkocht...

 

achchin

samentrekking: als je geen --> agge gin -->achchin

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 6 april 1945 - Achchin sigarepepke het dan wilde rooke, en achche democratie het dan moete kunne bromme.

 

achste

rangtelwoord

achtste

- Dirk Boutkan & Maarten Kossmann;  Het stadsdialekt van Tilburg: klank- en vormleer, Tilburg 1996 - uit cluster chtst wordt de t verzwegen [m.a.w.: de t valt weg in de uitspraak]

 

achtuuremoejer

zelfstandig naamwoord

achturenmoeder

- H. Mandos & M. Mandos-Van de Pol; Brabantse Spreekwoorden, 2003 - Et is en achtuuremoejer - het is een acht-uren-moeder. Zo heet in de streek tussen Tilburg en Turnhout maar ook elders in de Kempen de avondschrik; het is een kinderschrik, waarmee men kinderen die 's avonds niet vroeg naar bed willen of, als het donker is nog op straat lopen, bang maakt.

- WTT 2020, Ed Schilders; De voorgaande verklaring wordt door Mandos toegeschreven aan Pierre van Beek in een aflevering van Tilburgse Taalplastiek (1972). Daarin is deze verklaring echter niet gevonden. In hetzelfde jaar schreef Van Beek wel het volgende.

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek, aflevering 163, Nieuwsblad van het Zuiden 22-11-1972 - Deze kwalificatie, waarin we "moeier" dan als "moeder" dienen te verstaan, blijkt van toepassing op een vrouw, die zich - terwijl haar man op zijn werk is - niet zodanig gedraagt als van haar verwacht wordt met betrekking tot haar gezin en huishouden.

 

adderès

zelfstandig naamwoord

adres

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 12 29 - Op 't list gaon we naor 's taante Mieke / Dès nog 't biste adderès / Die zee: Bruur zörgt mar vur oew ège, / Ge wit de weg, daor stao de fles.

 

addergebroed

zelfstandig naamwoord

addergebroed

- Hans Hessels; opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus, 2019 - stuk addergebroed - ondeugd. Voor de volledige lijst Klik hier

 

adjèm

zelfstandig naamwoord

tantième, aandeel in de winst van een onderneming

verbastering van het Franse ‘tantième’

►tjèmtjèm (volgens Cees Robben de uitspraak van rond 1900)

 

af

voorzetsel

in de betekenis ‘van’

- Piet Heerkens; Vertesselkes; De mol van Baokel, 1944 - “Ik zal et wel slachten”, zee Jan, de slachter, “en worst er af maoken!”

 

afbèène

werkwoord, sterk

afbèène - bond aaf - afgebónde; met vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij bènt aaf

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - laatste hand leggen aan een gebonden saus of soep

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - afbinden

- WBD - castreren, ook ‘lubbe’, ‘snije’ of ‘afknèèpe’ genoemd

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - afbijnen - afbinden

 

afbeume

werkwoord, zwak

afbomen

- WBD II:l005 - afbeume, aafbeume - afbome; de ketting van de kettingboom afwinden, ook wel ‘lòsse’ genoemd

 

afbieje

werkwoord, sterk

afdingen (bijvoorbeeld bij het kaartspel)

afbieje - boj aaf - afgeboje

- WBD III.3.1:57 - afbiejen, afkorten - afdingen

- WBD III.3.1:58 - afbiejen, zemelen - trekken en talmen

- WBD III.3.1:59 - afbiejen, afpingelen, afpekelen - afbieden

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - afbieden - afdingen, bijvoorbeeld op de markt

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - afbie(d)en, afbee(d)en - afdingen; iemand afbieden - boven zijn bod komen

 

afblèève

werkwoord, sterk

afblijven

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - blèèft eraaf! - blijf eraf [gebiedende wijs]

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - blèèfde raaf ?/! - Blijf je eraf ?/!  [gebiedende wijs in vragende vorm]

 

afboestere

werkwoord, zwak

(af)wassen

de etymologie van ‘boestere’ is niet duidelijk

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - wassen

 

afbraande

werkwoord, zwak 

afbranden, door brand verloren gaan

afbraande - braandde aaf - afgebraand

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? - die is afgebraand (gezegd van een persoon)

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - afbranden - avbrane; branden af, afcheabrant

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - afbranden [vervoegd met hulpwerkwoord ‘zijn’) - door ’t verbranden van zijn huis zijn goed verliezen.

- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - afgebrand - noemt men hier en omstreeks iemand, die, door het verbranden van zijn huis, zijn goed verloren heeft

 

afbrènge

werkwoord, sterk

slagen

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - Ge hègget er goed (van) afgebròcht - Je bent behoorlijk geslaagd, je hebt geluk gehad

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - afbrengen - ontwennen, afleeren; ...wacht manneken, ik zal oe die leelijke manieren wel afbrengen

 

afbuune

werkwoord, zwak

afboenen

afbuune - buunde(n) aaf - afgebuund (korte uu)

- WBD - roskammen; ook ‘ròskamme’ of ‘ròsse’ (m.b.t. een paard)

 

afdoen

werkwoord, sterk

schoonmaken, plukken

- Voorbeeld van originele systeemkaart Sterenborg - oe neus afdoen

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - K-mot de pèère nog aafdoen - Ik moet de peren nog plukken.

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - afdoen - afmaaien, -pikken, -snijden, -plukken, -scheren

 

afdraaje

werkwoord, zwak

afdraaien

afdraaje - draajde aaf - afgedraajd (geen vocaalkrimping)

- WBD - een kalf met hulpmiddelen doen geboren worden, ook ‘afhaole’ genoemd

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - afdraaien - avdrue (dröden af, afchedröt); buiten de woordelijke beteekenis: iemand zijnen of den teen afdraaien (erg vervelen)

 

afdraoge

werkwoord, sterk

afdragen, dragen tot het versleten is (een kledingstuk)

afdraoge - droeg aaf - afgedraoge

- WBD III.1.3:l6 - afgedragen - versleten

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - afdragen - avdru:ge (drug af, afchedru:ge); iemand/iets naar beneden dragen (van kleederen); kleeren tot het laatste afdragen

 

afdrèène

werkwoord, zwak

aflopen, er langs lopen

- Pierre van Beek onder pseudoniem Kubke Kladder; Column ‘Uit ’t Klokhuis van Brabant’, Nieuwe Tilbugsche Courant 1929-10-09 - Ik vein dè ge sommigte dingen in ons toltje toch zô lekker smeujig zeggen kunt; net of ge in ‘nen spekstruif bèt en ‘t vet langs oe mondhoeken afdrent.

 

afdrêûge

geld afhandig maken (letterlijk ‘afdrogen’)

afdrêûge - drêûgde(n) aaf - afgedrêûgd (geen vocaalkrimping)

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - afdrêûge - afstraffing geven

- WBD III.3.1:67 - afdrogerij, woekerij, woekerwinst - woeker

- WBD III.3.1:195 - afdrogen, affoefelen, aftruitelen, ontfutselen, aftroggen, aftroggelen -aftroggelen

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - afdroogen - afdrogen; figuurlijk: aframmelen, afranselen; geheel verslaan in ‘t spel; bedriegen

 

afdunne

werkwoord, zwak

- WBD III.1.1:24 - afdunnen - mager worden

 

affèèn

tussenwerpsel

afijn (uit Frans ‘enfin’)

- Tillie B. (pseudoniem van Nicole de Jong); column website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012 - Affèèn, hier zit ik dan…. Allêeneg, op menèège, aachter men buuroowke meej mene kompjoeter.

 

affèktgaore

zelfstandig naamwoord

alle garens die afwijken van het normale garenbeeld

- Interview Hermans, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2013 - …want affèktgaores op zichzèlf die zijn van ketoen mar ge hèt ok veel die gevèrfd zèèn dèt wol is, war... Want ene wollen draod kunne ze nie zo dun maoke as ene gewoone hillen dunne zijen draod òfwèl ene ketoenen draod...

 KLIK HIER om het interview te beluisteren

 

affeseere

werkwoord, zwak

opschieten, voortmaken, zich haasten, avanceren; uit het Frans ‘avancer’

affeseere – affeseerde - geaffeseerd

- Informant Toine Raaijmakers - As ge affeseert, zèèder nog op tèèd!

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1955-07-16 – “Zeg maokt is mensie,” zee m’n vrouw... “en affeseert ’n bietje...”

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1981-07-10 - Ge het nogal geaffeseerd...

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - Affeseert en bietje! Ge hèt nògal geaffeseerd

- Stadsnieuws, 2010-02-03 – Alleej, affeseert es wè! - Kom, schiet eens een beetje op!

- WBD III.1.2:5 – affeceren - zich haasten, ook ‘spoeien’, ‘opschieten’

- WBD III.1.4:347 – avanceren - opschieten

- WBD III.4.4:323 – avanceren - vorderen

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal, 1978 - affeseere - opschieten

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 – avanceren, avveseren - opschieten, avanceren, voortmaken

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – avanceeren (avansé:re) - vooruitkomen, sneller gaan; ook: voorschieten van geld

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - affeseere - voortmaken, opschieten

avveseere

Carnavalsmotto Tilburg 2016

 

affeseerkwaast

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - witkwast, blokkwast

 

ll.: Tijs Dorenbosch

 

affeseerplèngske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

autoped, step

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 17 januari 1964 - Nie brommen [op de bromfiets rijden] pa, / mar ge meugt men Avvesseerptenkske vatten.

- WBD III.5.2:131 – avanceerplankje - step, glijer, waarschijnlijk geen origineel dialectwoord, maar ‘fantasie-metonymia’

 

affeseerschoene

zelfstandig naamwoord, meervoud

samenstelling van 'affeseere' (zie hierboven) en schoenen; schoenen om snel mee te lopen, die snelheid suggereren

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 1964-08-17 - oew averseer schoene zèn gelèk ondergestobberd...
- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 1975-01-16 - Ge mot 'ns kèke hoe rap dettie is mee z’n aveseerschoenen aon!
- Frans Verbunt;
Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - schoenen waarop men gemakkelijk veel en snel loopt.

- Marijke van Moll; schriftelijke mededeling 2021 - Als ik me goed herinner waren dat de schoenen met vooruitstekende, langere neuzen uit de jaren 50-60. Bij ‘affeseerschoene’ denk ik aan jonge kerels met schoenen met langere neuzen dan gebruikelijk, die ze droegen als ze wilden 'sjansen'. Laten we zeggen dat ik het woord ‘affeseerschoene’ heb opgepikt tussen 1950 en 1960. Wat ik weet, is dat 'affeseerschoene' nu ook geïnterpreteerd wordt als 'gemakschoenen'. Maar die zijn echt van later datum.

- WBD III.1.3:215 – avanceerschoen - veel te grote schoen

 

affeseersteek

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - grove steek bij het naaiwerk

 

affronteerderij

zelfstandig naamwoord

een daad van belediging

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 04 19 - "Ons Tilburg dès gin schòòne stad" / Mènt d'n A.N.W.B. / Dè wordt hèèl straant in d're gids / Gewoon kaaihard gezee. /  / Al hèmme host gin schaauwe mir / Zèmme veul toores kwèt / Ik vèn die affronteerderij / Tèèkes van haot en nèd.

 

affronteere

werkwoord, zwak

beledigen, krenken; uit Franse ‘affronter’

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 1963-10-23 - Ik wil oe nie affronteere mar hij zaat gewôôn zat te zèn.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-01-24 - Ik wil oe niet affronteere meneer...

► affrontig, geaffronteerd, veraffronteere

 

affrontig

bijvoeglijk naamwoord

beledigend; uit Frans ‘affronter’ – beledigen

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-12-31 - Zô’n affrontig ding (namelijk een kunstgebit in een kerkbank achtergelaten...)

► affronteere, geaffronteerd, veraffronteere

 

afgang

zelfstandig naamwoord

stoelgang

- H. Mandos, M. Mandos-van de Pol; De Brabantse Spreekwoorden, 2003 - afgang - As ge aan de afgang zijt, kijkte nie op een keutel... - Als je op de wc zit, kijk je niet op een keutel... Ook kaartterm; Als je aan het verliezen bent en maar blijft betalen. (Tilburg, zegsman J. Sicking, 1966)

- Stadsnieuws, 2006-l0 - Dès goed vur den afgang, zi de pestoor, èn hij dronk et liste öt de wèènflès. - Dat is goed voor de stoelgang, zei de pastoor, en hij dronk het laatste...

- WBD III.1.1. - uitwerpselen (Tilburg)

- WNT I:951 – afgang - stoelgang, ontlasting; concreet: de stof die men bij stoelgang loost; uitwerpsel, ontlasting

 

afgaon

werkwoord, sterk

1.afgaan, aflopen

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - hil de buurt afgaon  

2. flauwvallen

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - van oewèègen afgaon - het bewustzijn verliezen

3. zich belachelijk maken

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - afgaon as ene gieter - een flater slaan

4. aflopen, vergunnen

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - et hèùs is nie afgegaon - niet verkocht (bij openbare veiling)

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – afgaon - niet doorgaan van een verkoping

- WBD III.3.1:106 – afgaan - gegund worden (van een koop)

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - afgaan - verlaten, verzaken, verloochenen; ook afloopen

5. zich ontlasten, ontlasting hebben

- WBD III.1.1. - ontlasting hebben (frequent in Tilburg)

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - afgaon - afgaan, ontlasting hebben

- WNT 1:941 – afgaan - absoluut gesteld, in bijzondere toepassing; stoelgang hebben, zich ontlasten. De oorspronkelijke opvatting was ‘zich verwijderen en afzonderen’, te weten om aan de natuurlijke behoefte te voldoen

 

afgeeve

werkwoord, sterk

afgeven; vertellen

afgeeve - gaaf aaf - afgegeeve

in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij gift aaf

- Pierre van Beek; ongedateerde aantekening  - smakelijk vertellen; Hij kan et goed afgeeve...

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal, 1978 - afgeven - afstaan, meestal in ‘moeten afgeven’; kwijtraken, vooral gezegd van gestorven kinderen: ‘Ik heb er twee af moeten geven’.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – afgeven (afchéve of afjéve) - nen brief afgeven; iets goed afgeven - op handige wijze doen

 

 

 

afgelaoje

bijvoeglijk naamwoord

volgeladen - in het bijzonder: vol van drank

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - volgeladen - in het bijzonder: vol van drank

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 170, Nieuwsblad van het Zuiden 31-03-1971- afgelaoje zèèn - te diep in het glaasje gekeken hebben

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - stomdronken

- Stadsnieuws, 2006-10-27 - Hij ha zoveul ingenoome dettie afgelaoje töskwaam...

 

afgenaojeg

bijwoord

ongenadig, erbarmelijk

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? - ...de loonen zijn er ook afgenaojig leeg

- Stadsnieuws, 2009-01-18 - De lôone zèn der ok afgenaojeg lêeg... - ... verschrikkelijk laag
 

afgespanne

bijvoeglijk naamwoord

ontriefd, gedallaast, opgezadeld

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 53, 14-05-1966 - Ak menen bril nie bij/hèb, zèèk afgespanne. - Als ik mijn bril niet bij me heb, ben ik ontriefd.

Heeft iemand een nuttig voorwerp, dat hij niet missen kan, verloren, dan is hij ‘er lelijk mee afgespannen’. Dat wil zeggen ‘ontriefd’. Dit ‘afgespannen’ is de tegenhanger van ‘goed ingespannen’. Men is ‘goed ingespannen’ als men van het nodige voorzien is, dus zijn ‘gerief’’ heeft.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - Meej den dieje, daor bènde meej afgespanne - ...mee opgezadeld

 

afgetrokke

bijvoeglijk naamwoord

- WBD - door veelvuldig zogen vermagerde zeug (in de Hasselt)

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - afgetrokken - bij landbouwers: afgemolken, geene melk meer gevende; ook gezeid van brood dat tusschen korst en kruim afgebersten is

  

afhaole

werkwoord, zwak

afhalen

afhaole - hòlde aaf - afgehòld

ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij hòlt aaf

- WBD - een kalf met hulpmiddelen doen geboren worden, ook ‘afdraaje’ genoemd

- WBD II 641 - afhaoler - degene die het leer van de droogstokken haalt als het

voldoende gedroogd is

- WBD III.2.3:44 – afhalen - de tafel afruimen

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – afhalen (ölden af, afchölt) - van boven naar beneden halen; een pak op de post gaan afhalen; de dokter heeft het kind moeten afhalen

 

afhakke

werkwoord, zwak

afhakken, het geslachte varken in stukken hakken voor conservering van het vlees

- Interview met Heikanters, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2015 - Èn assem af ginge hakke, dè din ze dan vierentwinteg uur nòdderaand assie koud was, moesie ingezoute wòrre in zon grôote kèùp, hè... Klik hier voor de tekst van deze interviews.

 

afhèène

werkwoord, zwak

afhèène - hènde aaf - afgehènd

ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij hènt aaf

- WBD - afrasteren (in de Hasselt, evenals ‘afmaoke’)

 

afhèffe

werkwoord, zwak

afhèffe - hèfte aaf – afgehèft

1. het er afbrengen

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 171, Nieuwsblad van het Zuiden 12-04-1973 - hij heeget er goed afgehèft - hij heeft het er goed afgebracht

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – afhèffe - het er afbrengen

- A. v.d. Water; De volkstaal in het Oosten van de Bommelerwaard, 1904 – ‘t er goed, slècht afhèfte - iets goed of slecht volbrengen

- A.P. de Bont; Dialect v. Kempenland , 1958 - et er goewd / slaecht afheffe - het er goed / slecht afbrengen

2. afheffen (bijvoorbeeld van kaarten); couperen

- WBD III.3.2:171 - afhèffe of hèffe - couperen (van kaarten)

- WNT – afheffen - de kaarten afheffen: voor het rondgeven eenige kaarten van het spel aflichten om die onderaan te leggen (couperen)

 

afkaaje

werkwoord, zwak

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - afbreken

 

afkèèke

werkwoord, sterk

afkijken, aanzien, geduld hebben

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - We zun de zaok nog mar as èfkes afkèèke... - We zullen de zaak nog maar even aanzien...

- WBD III.1.1:236 – afkijken - afloeren, bespieden

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - afkèèke - afwachten, nader bekijken

 

afknèèpe

werkwoord, sterk

afknèèpe - knêep aaf - afgekneepe

in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij knèpt aaf

- WBD - castreren, ook ‘lubbe’, ‘afbèène’ of ‘snije’ genoemd

 

afkrabbe

werkwoord, zwak

afkrabben

afkrabbe - krabde(n) aaf - afgebrabd

- WBD - de geweekte haren van een geslacht varken verwijderen, met een krabber of andere hulpmiddelen

 

aflaaje

werkwoord, zwak

afleiden, deduceren

aflaaje - laajde(n) aaf - afgelaajd (geen vocaalkrimping)

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? -

- Cees Robben; Prent van de Week, ongedateerde aantekening  - ...hij wies de gaans wè af te laaje

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – aflaaje - afleiden, uitlaten van dieren

 

aflaot

zelfstandig naamwoord

aflaat (r.k.); kwijtschelding van straffen die de gelovige in het hiernamaals nog moet uitboeten

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - nen vollen aflaot

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - aflaat - nen aflaat aan iet verdienen - afmattende arbeid aan iets moeten besteden

pesjonkele

 

afleere

werkwoord, zwak

- Frans Hessels (1931-2006); uitspraken opgetekend door zoon Hans Hessels, 2020 - Bij het zien van een lelijke vrouw: - dèsser êen om et af te leere! Volledige bron: KLIK HIER

 

aflègge

werkwoord, sterk

afleggen

aflègge - li/leej aaf - afgelègd/afgeleej

1. afleggen van een overledene

- Lowie van Dorrus Misters; Onze Tilburgse folklore, aflevering 2; Doden-cultus van eertijds; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1950-11-16 - Het afleggen van het lijk geschiedde meestal door de vrouw van de aanspreker (►bidde). Zo sneed het mes aan twee kanten. Maar er waren ook wel andere vrouwen die dit werk als bijverdienste waarnamen.

- Interview met Heikanters, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2015 - Èn asser ene beebie dôod was dan stond ie vur de raom schôon versierd… Èn dan ginge buurmèskes ginge dè saoves aflègge, ònkleeje, meej blumkes... en schôon jurkske aon!

Klik hier voor de tekst van deze interviews.

- WBD III.2.2:94 – afleggen - idem (een dode)

2. afzetten, oplichten

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? - dè de meensen weer afgelee zijn - ...afgezet

3. afleggen - diverse betekenissen

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – afleggen (lag af, afchelè) - iets van de tafel afleggen (afnemen); ook: een bezoek -, zijn kaarten -, nen eed afleggen; zijn schuld afleggen - met kortingen aflossen

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - afleggen - afzoomen, afboorden, den zoom met eenig sieraad beleggen; afgeven, teruggeven

 

aflèggesgerêed

klaar om afgelegd te worden

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg; aflèggesgerêed - op het punt te sterven

 

Typoscript van een brief van A.C. Hoogendoorn aan Pierre van Beek - 1965

 

- Archief Pierre van Beek; vermeld in een brief van A.C. Hoogendoorn aan Pierre van Beek - 1965

 

afloekieje

werkwoord, zwak

bespieden

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - iemand afloekieje - iemand bespieden

 

afmaoke

werkwoord, zwak

1. afmaken, afrasteren, afsluiten

afmaoke - mòkte(n) aaf - afgemòkt

ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij mòkt aaf

- WBD – afrasteren; evenals ‘afhèène’ in de Hasselt

- WBD II:l390 - afmaoke - afmaken, afwerken

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - afsluiten, afschutten; de laatse hand aan iets leggen.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - afmaken (afmu:ke, mokten af, afchemaokt): zijn werk -,  een paard -, iemand afmaken; eene straat afmaken - afsluiten

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 afmaken - afsluiten, ‘t zij met eenen muur, eene haag, een schutsel

2. onder narcose brengen

- Van Delft; Van Vroeger Dagen, aflevering 110; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1929-04-20 - Maar de buurvrouw vergoelijkt haar houding, want ‘ze heej in ‘t gaasthuis gelegen waor ze geopereerd is en nie afgemaokt’, hetgeen wil zeggen, dat zij niet onder narcose gebracht werd

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 - nie afgemòkt - zonder narcose (geopereerd)

3. betalen

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 1945-04-20 – “Wildet aachtebekaare af maoke?” vroeg ie (de politie-agent) toen.

 

afneeme

werkwoord, sterk

afnemen, verminderen

- WBD III.4.4:4 - afnemende maan - laatste kwartier

- WBD III.4.4:27 – afnemen - krimpen

 

afpèère

werkwoord, zwak

afranselen, een pak slaag geven

afpèère - pèèrde(n) aaf - afgepèèrd

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Die zumme wèl is afpèère.

- WBD III.1.2:56 – afperen - een pak slaag geven; ook ‘bijperen’

- A.P. de Bont; Dialect v. Kempenland, 1958 - afperen, een pak slaag geven

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – afperen - kletsen, lappen, oorvegen geven

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – afpèère - een pak slaag geven

 

afpikke

werkwoord, zwak

het tegen iets of iemand afleggen

- Pierre van Beek onder pseudoniem Kubke Kladder; column ‘Uit ’t Klokhuis van Brabant’, Nieuwe Tilbugsche Courant, 1929-11-29 - Mar dè's ok gin wonder want dieë Piet (Pijnenburg) is ’ne zisdaogen-renner in de wol geverfd, daor mot iedereen ‘t van afpikken.

 

afploege

werkwoord, zwak

afploege - ploegde(n) aaf - afgeploegd

- WBD – uiteenploegen; tegengestelde werkwijze aan de vorige keer (in de Hasselt)

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - afpluge(n) - afploegen; van een grotere akker een veld afploegen zodat het door een flinke voor ervan gescheiden is

 

afpòtte

werkwoord, zwak

- Frans Verbunt; Woordeboek van de Tilburgse Taol, 1996 – aftellen (bij een spelletje)

 

afrakke

werkwoord, zwak

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - iemand of iets in de vernieling jagen

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - afrakke - rondzwerven

 

afraoje

werkwoord, zwak

afraden

afraoje - raojde(n) aaf – afgeraoje

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-11-06 - Mar afraoje is aonraoje; een wijs advies om iets niet te doen wordt vaak niet opgevolgd

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - afraojen is ònraoje

- A.A. Weijnen; Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - ik hèb et em afgeraoje

 

afrèffele

werkwoord, zwak

afrèffele - rèffelde(n) aaf - afgerèffeld

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - de roozekraans afrèffele - afratelen

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - garen (van de klos af laten lopen)

- WBD III.3.3:195 – afraffelen - afraffelen

 

afschaajing

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - schutting, hek

- WBD I.2.2.2 - akkerscheiding (grens tussen twee stukken grond), ook ‘scheiing’ en (Hasselts) ‘schaaj’ genoemd

- WBD III.4.4:202 – afscheiding - scheiding, ook ‘schei’

 

afschèète

werkwoord, sterk

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aan komen slenteren

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – afschèète - aan komen sukkelen

 

afschiete

werkwoord, sterk

betalen, over de brug komen (met geld)

afschiete - schôot aaf - afgeschoote

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Et wier tèèd dèttie afschoot. - Het werd tijd dat hij over de brug kwam.

- Cees Robben; Prent van de week, 1959-11-07 - En dek nie gemak afschiet...

- Cees Robben; Prent van de week, 1965-04-16 - En assie is afschiet.. Nou dan kan ’t (...) op unne wetsteen... (... dan is het heel magertjes)

Als het werkwoord gesplitst wordt, wordt ‘af’ verlengd:

- Cees Robben; Prent van de week, 1965-03-26 - Alleej dan meensen... schiet is aaf... (...bijdrage leveren aan inzamelingsactie)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - De Carnavalsstichting kent als donateurs: De scheutege afschieters

- WBD III.5.1:115 - afschieten, over de brug komen - betalen

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - afschieten – l. geld geven bij wijze van douceur; 2. betalen; ik zoo mar is afschiejte

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – afschieten - een geweer afschieten; het zeel is afgeschoten (losgeraakt); hij kwam den trap afgeschoten (in hollende vaart)

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - afschieten - betalen; bij landbouwers: den stal afschieten - afdoen

 

afsjouwe

werkwoord, zwak

uitputten

- Pierre van Beek onder pseudoniem Kubke Kladder; Column ‘Uit ’t Klokhuis van Brabant’, aflevering 9, 30-02-22 - En daansen as ze kan! Ze wit van gin uitschaaien en ze sjouwt oe aaf as ‘nen hond in ‘nen botermeulen.

 

afslaoger

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - veilingmeester

Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home

afrèffele

werkwoord, zwak

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - de roozekraans afrèffele - afratelen

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - garen (van de klos af laten lopen)

- WBD III.3.3:195 – afraffelen - afraffelen

 

afschaajing

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - schutting, hek

- WBD I.2.2.2 - akkerscheiding (grens tussen twee stukken grond), ook ‘scheiing’ en (Hasselts) ‘schaaj’ genoemd

- WBD III.4.4:202 – afscheiding - scheiding, ook ‘schei’

 

afschèète

werkwoord, sterk

afschèète, scheet aaf, afgescheete

afschijten

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aan komen slenteren

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – afschèète - aan komen sukkelen

 

afschiete

werkwoord, sterk

betalen, over de brug komen (met geld)

afschiete - schôot aaf - afgeschoote

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Et wier tèèd dèttie afschoot. - Het werd tijd dat hij over de brug kwam.

- Cees Robben; Prent van de week, 1959-11-07 - En dek nie gemak afschiet...

- Cees Robben; Prent van de week, 1965-04-16 - En assie is afschiet.. Nou dan kan ’t (...) op unne wetsteen... (... dan is het heel magertjes)

Als het werkwoord gesplitst wordt, wordt ‘af’ verlengd:

- Cees Robben; Prent van de week, 1965-03-26 - Alleej dan meensen... schiet is aaf... (...bijdrage leveren aan inzamelingsactie)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - De Carnavalsstichting kent als donateurs: De scheutege afschieters

- WBD III.5.1:115 - afschieten, over de brug komen - betalen

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - afschieten – l. geld geven bij wijze van douceur; 2. betalen; ik zoo mar is afschiejte

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – afschieten - een geweer afschieten; het zeel is afgeschoten (losgeraakt); hij kwam den trap afgeschoten (in hollende vaart)

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - afschieten - betalen; bij landbouwers: den stal afschieten - afdoen

 

afsjouwe

werkwoord, zwak

uitputten

- Pierre van Beek onder pseudoniem Kubke Kladder; Column ‘Uit ’t Klokhuis van Brabant’, aflevering 9, 30-02-22 - En daansen as ze kan! Ze wit van gin uitschaaien en ze sjouwt oe aaf as ‘nen hond in ‘nen botermeulen.

 

afslaoger

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - veilingmeester

afslaon

werkwoord, sterk

afslaon - sloeg aaf - afgeslaon

geen vocaalkrimping in tegenwoordige tijd

1. afslaan, een pak slaag geven

- Miep Mandos-v.d. Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ik slao niks aaf as vliegen èn blèndaoze - Ik sla niets af.  [Dialectspelling mogelijk aangebracht door Sterenborg.]

- WBD III.1.2:55 - afslaan - een pak slaag geven

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - afslon – afslaan, een pak slaag geven; Ik slóoi niks af a’s vliejge.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – afslaan - het stof van de kleeren -, een stuk van iets afslaan; iemand afslaan - afranselen

2. afscheiding geven

- WBD I.4:640 - afslaon (Hasselt), of ‘spinne’ (van een merrie) - afscheiding geven uit de schede, teken van hengstigheid

3. afslaan van een duivenklok

- Hans Hessels; WTT 2020 - Bij het ‘afslaon’ van een duivenklok (constateur) worden de klokken geijkt om eventuele tijdsverschillen ten opzichte van de moederklok vast te stellen.

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - zen klòk is afgeslaon (de klok van de duivenmelker)

- WBD III.3.1:62 - afslaan, afzetten - verlagen (van de prijs)

- WBD III.1.2:16 – afslaan – keren; ook: omkeren, omdraaien, wenden, zwenken

- WBD III.2.3:185 – afslaan - van noten

 

afsnòlle

werkwoord, zwak

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 – (textiel-) garen van pijpen stropen of het schiet er spontaan af

 

afsnölle

afschieten, afkalven

- WBD II:939 - afsnölle - als ‘t garen van de pijp afschiet

 

afspanne

werkwoord, zwak

afspanne - spande(n)aaf - afgespanne

- WBD - uitspannen (van een paard), ook ‘ötspanne’ genoemd (Hasselts)

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - afspanne(n) - afspannen, ontspannen: de zaog afspanne.

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - afspannen - afsluiten met ijzerdraad, koorden

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – afspanne - losmaken; in de knoei raken

 

afspèlle

werkwoord, zwak

afspelden

- WBD II:1189 - afspèlle - afspelden (van een zoom in kleding)

 

afstaand

zelfstandig naamwoord

afstand

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? -  afstaand

 

afsteeke

werkwoord, sterk

afsteken; verminderen

afsteeke - staak aaf - afgestooke

in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij stikt aaf 

- Van Delft; Van Vroeger Dagen aflevering 111; Nieuwe Tilbugsche Courant, 27 april 1929 - Ze zijn ‘t loon aan ‘t ‘afsteken’ wil zeggen verminderen.

- WBD - het deeg op de werkbank verdelen

 

afstooke

werkwoord, zwak

in brand steken

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - in brand steken

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - afstooke - in brand steken

 

afstrêûpe

aflopen

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - winkels aflopen voor koopjes

- Jos Naaijkens; Mèn voljèère; CuBra - En as ik zôo de school afstrêûp kom ik hil wè tege.

- Stadsnieuws, 2008-03-24 - Ons moeder moes sewèèle afstrêûpe om der jong ònt eete te haawe - Mijn moeder moest soms op koopjes jagen om haar kinderen de kost te geven'

 

afstrije

werkwoord, sterk

betwisten, loochenen, ontkennen; tegenwerpen, met argumenten bestrijden

afstrije - streej aaf - afgestreeje

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 -  dè zak nie afstrije - dat zal ik niet aanvechten

- WBD III.3.1:236 - afstrijden, bekvechten, strijden, muilvechten, smoelvechten, ruzie maken,

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – afstrij(d)en - betwisten, loochenen; iemand iet afstrij(d)en - in eenen woordenstrijd hem iets uit het hoofd trachten te praten, van het tegendeel overtuigen.

 

aftaands

bijvoeglijk naamwoord

aftands

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs, 1916 - aaftaands - iemand van zekeren leeftijd

 

aftèùge

tuig afdoen; afranselen

aftèùge - tèùgde aaf - afgetèùgd (geen vocaalkrimping)

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - afranselen, aftuigen

- WBD - aftuigen (van een paard) 

- WBD III.1.2:57 – aftuigen - een pak slaag geven

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - aftuigen - het getuig afdoen: een pèèrd aftuigen

 

aftrappe

werkwoord, zwak

vertrekken, ertussenuit gaan

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aaftrappe - vertrekken

 

aftreeje

werkwoord, sterk

aftreeje - aaf - afgetreeje

- WBD - land aftreden (om een perceel te meten)

- WBD III.4.4:292 - aftreden - afpassen

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - aftreden, met passen afmeten (bijvoorbeeld van een veld)

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – aftre(d)en - meten hoeveel treden iets lang is

 

aftrèkke

werkwoord, sterk

van het getouw halen

- WBD II:1052 - aftrèkke - van het getouw halen (van het weefsel)

- WBD III.2.2:107 - zijn eigen aftrekken - masturberen

 

afval

zelfstandig naamwoord

afval; kinderen, nageslacht

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs, 1916 - longen en hart van een varken, om zult (hoofdkaas) van te maken

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-02-21 - Ge het ’n schôôn vrouw opgezet, Kees.. En d’r is zôô nogal wè afval aon ôôk ziek...

 

afvalle

werkwoord, sterk

flink tegenvallen; gewicht verliezen

afvalle - viel aaf - afgevalle

door progressieve assimilatie van stem wordt de ‘v’ geabsorbeerd: affalle.

- Informant Ad Vinken - van oewèège afvalle, hij valt gereegeld van zenèègen (aaf) - in onmacht vallen, flauwvallen

- Informant Toine Raaijmakers - Et zal oe wèl afvalle daor. - Het zal je daar wel tegenvallen.

- Informant Toine Raaijmakers - Et wèèrke viel wèl aaf.

- WBD III.1.1:24 – afvallen - mager worden

- WBD III.1.4:277 – afvallen - heimwee hebben

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - afvallen - het fruit is met den wind afgevallen; hij viel van de leer af; lichamelijk vervallen; hij is de laatste jaren fel afgevallen.

 

afvatte

werkwoord, sterk

afnemen, ontnemen

afvatte - viet aaf – afgevat

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aaffatte, affatte - afnemen, ontnemen

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - afate(n) - afvatten, (iemand iets) afnemen

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – afvatte - afnemen

 

afwaas

zelfstandig naamwoord

afwas, vaat

- WBD III.2.1:286 - afwaas, opwaas, omwaas - vaat

 

afwaase

werkwoord, zwak

wassen (van personen)

afwaase - waaste(n) aaf - afgewaase

geen vocaalkrimping

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - zenèègen afwaase - zich wassen

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad, Tilburg 1984 - toen hebben wij ons afgewasen

 

afwinne

werkwoord, sterk

van iemand winnen

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - aafwinne iemand voor zijn

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - afwinne - afwinnen (ergens mee vóór zijn)

 

afwòchte

werkwoord, zwak

afwachten

afwòchte - wòchtte(n) aaf - afgewòcht

- Cees Robben; Prent van de Week, ongedateerd - niks as de bui afwòchte
- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 138, Nieuwsblad van het Zuiden, 1971-12-01 - Een man die het ook niet meer wist, zei berustend: “We zullen maar afwachten als Onze Lieve Heer aan het Kruis”. Dat was dus een lijdelijk afwachten! Het aardige is o.a. dat de vergelijking het begrip “lijdelijk” oproept zonder het woord te noemen en dat men dit verscholen “lijdelijk” kan opvatten in zijn normale betekenis van “geduldig”, maar dat er tevens een associatie met het lijden van Christus tot stand komt door de woordspeling.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – afwachten - wacht mij aan de statie af; zijnen tijd, zijnen toer (beurt) afwachten; met vijandelijke gevoelens opwachten

 

afzèèke

werkwoord, sterk

afzèèke - zeek aaf – afgezeeke

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - iemand voor de gek houden of belachelijk maken

- Ed Schilders; WTT 2013 - Een bijzonder deftige dan wel spottend bedoelde variant op het dialectische ‘afzèèke’ vinden we in de weergave van een Tilburgse bestuurder die in 1638 in Den Haag bij de Staten-Generaal ging pleiten voor de Tilburgse textielindustrie. Dr. Cock Gorisse, schrijft daarover: ‘Vele malen zijn Tilburgse bestuurders naar ’s-Gravenhage gereisd om het vrije verkeer van grondstoffen, halffabrikaten en eindproducten te bepleiten. Daarbij werden ze niet altijd correct behandeld. Zo klaagde de Tilburgse schepen en lakenkoopman Willem Gerits Geritsen de Roy er in 1638 over dat hij op een avond ‘onversien, van pampieren ontbloot’ voor de Staten-Generaal moest verschijnen om de zaak van de Tilburgse lakennijverheid te bepleiten. Verschillende leden van dat college - duidelijk afkomstig van de concurrerende Hollandse nijverheid - hadden hem toen ‘proberen te uurineren met woorden.’ (Bronnen: Cock Gorisse (red.); Tilburg, stad met een levend verleden, de geschiedenis van Tilburg vanaf de steentijd tot en met de twintigste eeuw; gebaseerd op: De Bruijn: 'De opkomst en de oriëntatie van de Tilburgse lakennijverheid in de 16de en 17de eeuw', Bijdragen tot de Geschiedenis 73 (1990) 165-178.

 

afzègge

werkwoord, sterk

afzeggen

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 104, Nieuwsblad van het Zuiden, 1970-07-02 - Wat voor een broek men draagt, komt er de dag van vandaag niet meer op aan. Vroeger was men te dien opzichte kritischer. Droeg iemand een broek, die in de ogen van de spraakmakende gemeente aan de te lange kant bevonden werd, dan dreef men daarmee een milde spot met de opmerking: "Hij gaat de liste (laatste) mis afzeggen". Die "laatste mis" gold de hoogmis, welke het langst placht te duren. 

 

afzètte

werkwoord, zwak

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - urineren, financieel oplichten

- WBD III.3.1:62 - afzetten, afslaan - verlagen van de prijs

- WBD III.3.1:195 - afzetten, aftroggelen, aftroggen, ontfutselen, aftruitelen, afdrogen, affoefelen - aftroggelen

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - afzette - uit laten stappen; wateren

 

agge

samentrekking

als ge

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1967-08-04 - Agge (...) buiten-buiks te veul eet of drinkt...

- Willems; Dialectenquête, 1887 - agge - als gij

als>as>a + ge – agge

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – ache; samentrekking van ‘als gij’

- Dr. Jan Stroop; Sprekend een Westbrabander 1; Amsterdam, 1979 -1981 - agge

 

agget

samentrekking

als je het

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1985-03-29 - Agget mar doet...

 

aj

tussenwerpsel

au! (kreet van pijn)

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - aj men èksterôog!

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - aai (zuiver uitgesproken) - kreet van droefheid of pijn. Ook ‘ai’.

 

ajasses

bastaardvloek; verbastering van ‘Ah! Jezus!’

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1970-12-11 - Ossetong (...) Ajasses nèè...

- WNT - ajaszes - uitroep van tegenzin, afkeer of walging, in de platte volksspraak.

 

ajuu

tussenwerpsel

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - gegroet

 

ak

samentrekking

als ik

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Ak gao, meude meej

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1965-12-31- ...zô ver ak weet

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1970-10-23 - Oôk ak naor de hel toe gao...

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - ...ak menen bril nie bij hèb, zèèk afgespanne - ...ben ik ontriefd

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - ak - samentrekking van ‘als ik’: Ak den tijd heb ...; Ak mag ...

 

Akkedeemie

naam

Tilburgse Kunstacademie

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1959-03-21 –

 

 

akkem

samentrekking

als ik hem

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1973-01-05 – Bettie akkum-aai

- Tilburgs carnavalsmotto 1976 - Bettie akkum-aai

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1973-07-06 - Akkum geraokt ha...

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol, Tilburg 2004 -...bèttie akkem aaj?

 

akker

samentrekking

als ik er

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1965-08-13 - Akker iets aon heb...

 

akke(r)deere

werkwoord, zwak

akkerdeere - akkerdeerde - geakkerdeerd

kunnen opschieten met iemand, overweg kunnen, accorderen

van Frans ‘accorder’ - tot overeenstemming brengen, tred houden; of ‘s’accorder’ - het eens zijn

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Ze kosse goed akkerdeere. - Ze konden goed met elkaar overweg.

- Informant Toine Raaijmakers - As gullie naa mar akkerdeert. - Als jullie nou maar geen ruzie maken.

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - ‘k geleuf dè die nie mee bekaore kunne akkerdeere.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 14 08 1969 - Zò ziede dè't nie simpel is/ Akkerdeere mee tweeje,/ Hij is wir de kòning te rèk / Mar zij is ontevreeje.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 25 07 1974 - Ak meej ons Sjaan nie akkerdeer/ (èn dè komt wèl es veur)/ Trèk ik altij òn et kòrtste èènd./ Ik moet er onderdeur.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1958-07-05 - As ge mekaar mar begrept/ En saom kunt akkerdeeren...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-11-06 - Om meej d’n dieje te kunne akkerderen moette schaopebloed hebbe...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1962-09-28 - ’t Akkerdeert goed...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1979-12-14 - Ik kan meej onze vadder nie akkerdeere...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1982-08-13 - Mee jou viel heel goed te akkerderen (Prent bij het koperen jubileum van A. van den Wildenberg als burgemeester van Goirle)

- Piet van Beers; Het zeventiende boekje; Paradèès, 2010 - Waor meense meej mekaor goed akkedeere/ Daor is et saomewoone en genot.

- Gerard Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol, 2009 - Meschient doetie (Pirke Donders) dan nòg êene keer en wonder èn krèègeme strak ene nuuwe geminteraod meej allêeneg mar pronte meense, die goed akkerdeere meej mekaare. 

- Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus, 2009 - Vruuger zeeje ze dè Tilburgers ‘nie ont mar pront’ zèn. Òf ok wèl: ‘Nie lammenteere mar akkedeere.’ 

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op website ‘Je bent een echte Tilburger...’ maart 2013 - akkedeere

 

 

- WNT - accordeeren - is geene afleiding van ‘accoord’, maar rechtstreeks aan Franse ‘accorder’ ontleend.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – accordeeren (akordéren) - overeenkomen: ze accordeeren goed samen.

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - accordeeren (uitspraak akkerdéren) - in goede overeenkomst met elkander leven; ook onpersoonlijk.: ‘t accordeert daar niet

- Dr. Jan Stroop; Sprekend een Westbrabander 1; 2:5l; Amsterdam, 1979 -1981 - akkerdeere

- Hans Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; II:18, 1988-1994 - akkerdeere

►fokkedeert

 

akkefietje

zelfstandig naamwoord

kleinigheid

- Pierre van Beek; Typisch Tilburgs aflevering 12; Nieuwe Tilbugsche Courant 1958-01-22 - akkefietje - En toch zijn 't vaak maar kleine ‘akkefietjes’. Daar heb je weer zo'n woord. Waar komt ‘t vandaan? Hoe is ‘t ontstaan? U moogt ook schrijven: ‘akkevietje’ en het beste zou zijn als u ‘akevietje’ schreef. De oorsprong is: aqua vitae; eau de vie, levenswater oftewel brandewijn. Wees nou eerlijk: Had ge dit gedacht? En ’t wordt nog interessanter, als we er bij vertellen, dat in Denemarken akvavit de naam is voor een soort jenever. Een akkefietje is dus een borreltje. Maar wij verstaan er onder: een koopje, een vervelend karweitje, een tegenvaller. Niet dat het drinken van ‘n ouwe klare door velen als een lastig werkje beschouwd wordt, maar de betekenisovergang wordt duidelijk als men de uitdrukking: “dat is me ook een hapje” er naast plaatst. 

 

akkoe

samentrekking

als ik je

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1961-06-02 - Akkoe nie gezien hâ...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-11-27 - Akkoe mar zie Sofie zèèk gelèek van munne apprepoo...

 

akkoewiets

samentrekking

als ik je iets

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1985-03-15 - (Vrouw tegen haar man...) Ge mot nie “hi” zegge akkoewiets vraog... zeg dan toch fesoenluk wè motte na toch wir...?

 

akkum

samentrekking

als ik hem

akkem

 

al

bijwoord

- Kernkamp; Dialectenquête, 1879 - Ze waandelden aal proatende tot oan de staad

telwoord

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - ek gelêûf et al zen daoge - ik geloof het ongetwijfeld

 

alder-

bijvorm van voorvoegsel ‘aller’

- WNT - aller - De vorm ‘alder-‘ is nog heden in de volksspraak gewoon en komt ook bij de schrijvers der 17e eeuw veelvuldig voor.

► Alderhèllige ► alderlist

 

alderaand, alderaande

bijvoeglijk naamwoord

allerhande, allerlei

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - De kraante staon tegesworrig vol mee alderande raodgevinge...

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - allerhaande sorte - goed gesorteerd

- Jos Naaijkens; Mèn voljèère; CuBra - Veugeltjes van allerhaande sorte vliege d’r rond.

- Tillie B (pseudoniem van Nicole de Jong); website Tilburgs Taolbuuroo, 2012 - We zèèn verwènd meej alderaande kompjoetergestuurde anniemaasies...

 

Alderhèllege

zelfstandig naamwoord, meervoud; variant op allerhèllege

Allerheiligen, r.-k. feestdag op 1 november

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1968-11-08 - Mee Alderhellege

 

alderlist

telwoord, bijvoeglijk naamwoord; variant op allerlist

allerlaatst

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1961-04-21 - Want die (voetbalclub NOAD) hongen onderaon... en alderlist...

 

aldervruugst

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord; variant op allervruugst

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - op zijn vroegst

 

Alderziele

zelfstandig naamwoord, meervoud; variant op Allerziele

Allerzielen, r.-k. feestdag op 2 november

 

alèskes

bijwoord

langzaam maar zeker; verbastering van ‘allengs, allengskes’

- Hendrik Broeders; Een roestpraatje; Weekblad van Tilburg, 1867-10-05 - As vreuken nie meer en hulpt en alleskes veul overstuurs gee? [Ook gedrukt in Leopold & Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882).]

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1959-02-07 - Ze sloven en sjouwen alèskes al meer

►allèngskes

 

algemêen

bijwoord bijvoeglijk naamwoord

algemeen

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg; klank- en vormleer, Tilburg 1996 - algemi:n

 

alkoof

zelfstandig naamwoord

alkoof

- WBD - alkoof, alkoowf – alkoof; klein vertrekje zonder ramen, waarin bedden of bedsteden zijn geplaatst

- WNT – alkoof - een verwulfd of koepelvormig gebouw of vertrek; via Frans en Spaans van Arabischen oorsprong, uit het lidwoord al + kobba

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - alkoof (alko:f) - soms in den zin van bed

 

alla

tussenwerpsel

berusting uitdrukkend, het zij zo, nou ja; uit het Frans ‘à la’

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1957-07-06 - alla dan mar... en zwijgen

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1959-08-01 - Mar witte wet is... zeej Lewieke kwansuis.. Dè vissen alla... Mar ge zèèt is van huis..

 

alla bonneur, allebeneur

bijwoordelijke bepaling

letterlijk op goed geluk; uit Frans: ‘à la bonheur’; meestal om instemming te betuigen: het zij zo.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1960-04-22 – [een vader over het pasgeboren kindje] ’t kekt wel schèèl – alla bonneur/ mar ‘k gao d’r toch op klinken...

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - mij goed, vooruit dan maar

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - allebeneur - vooruit dan maar

- Stadsnieuws, 2007-02-07 - Naa allebeneur, as ge dè naa zo gèère hèt, dan doek dè wèl

 

allebaaj

telwoord

beide, allebei(de), alle twee

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Die zèn allebaaj èffe zot. - Die zijn alle twee even gek.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 06 12 - Dès deegeluk - zo hullie Sjoo zee - / En vur ons allebaai gemak.

 

alledaoge

uitdrukking

elke dag, alle dagen

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld; diksjenèèr van de Tilburgse taol, Tilburg 2004 - Dè is ene meens van alle daog... - Die zal het niet lang meer maken...

 

allee, alleej

aansporend tussenwerpsel

vooruit

uit het Franse wekwoord ‘aller’ (gebiedend: ‘allez’)

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad; Tilburg 1984 - alleej-naa, Kees, nie stoeje

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1968-08-02 - alleej vurèùt, truuhuup!

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1973-09-21 - allee-allee Mientje

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1955-10-15 – allee, kom is hers

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1958-05-10 – alleej gift d’n ôôme is ’n hendje

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1969-02-26 – alleej zet d’n illetriek aaf

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - alleej, saluu war - kom, gegroet hoor (afscheidsgroet); van Frans ‘allez’ - ga, kom

- WBD - allee verèùt! - vlugger! (commando voor een paard)

- WBD - alleej-hup, halee-hop - opstaan (commando voor een paard)

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – allez - alé, aléi, alai; bijwoord aansporend: kom!

 

allêen

bijwoord

alleen

- Grôot diktee van de Tilburgse taol, 1994 - ...daor wòrde allêen mar muug van

- WBD III.3.1:40-  alleen - eenzaam

 

allêeneg

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord

alleen

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? - - alleenig

- Interview Bertens, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2014 - Ge had vruuger niks as varkensslaagers allêeneg èn runds allêeneg, witte wèl...

Klik hier voor het audiofragment

- Interview Van den Aker, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2014 - Mar naa lopt den êene den aandere vurbij… Èn dè nie allêeneg mar ze zien elkaar... ze kènne der èègeste buure nòg nie eens…

Klik hier voor het audiofragment

- Tony Ansems; Hoe kan ik jou missen, schat?; cd Tilburgse Liekes American Style, 2008 - Ik heb nooit gin heimwee gehad/ Omdè ik nooit allenig ben...

- Tillie B (pseudoniem van Nicole de Jong); website Tilburgs Taolbuuroo, 2012 - Affèèn, hier zit ik dan… Allêeneg, op menèège, aachter men buuroowke meej mene kompjoeter.

- Tillie B (pseudoniem van Nicole de Jong); website Tilburgs Taolbuuroo, 2012 - As de Tilburgers langs oe lôope dan heurde allêeneg gemaaw.

- WNT – alleenig; van ‘alleen’ + het achtervoegsel ‘-ig’. In de volksspraak gewone, maar ook bij dichters niet ongebruikelijke verlenging van ‘alleen’, die echter de beteekenis geheel onveranderd laat.

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 – allenig - alleen (weinig gebruikt)

- Lex Reelick; Bosch’ woordenboek., 1993 en 2002 - allenig

 

allegeduureg

bijwoord

voortdurend, doorlopend, steeds

contaminatie van ‘al’ en ‘gedurig’; komt ook in het Fries voor: ‘algeduerich’

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Hij moes allegeduureg drinke.

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Oome Teun als opvoeder, feuilleton in 6 afleveringen; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1940-03-02 – 1940-04-06 - Hij vorderde weinig en zuchtte allegedurig...

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Oome Teun en de dames; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1940-01-20 - En is et te verwondere, dè ge allegedurig in de kraant leest van ophangen en veur de kop schieten in de stad!?

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); De nuuwe kapelaon van Baozel, aflevering 6; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1938-11-05 - De kapelaons keken allegedurig naor de klok...

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Den Sik van Baozel, feuilleton in 8 afleveringen; Nieuwe Tilbugsche Courant 1939-02-25 – 1939-04-18 - ...allegedurig zaat ie er mee z'n vingers aon te plukken...

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Den Sik van Baozel, feuilleton in 8 afleveringen; Nieuwe Tilbugsche Courant 1939-02-25 – 1939-04-18 - ...en allegedurig dronk ie 'n glas waoter.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1987-03-20 - Hij is allegedurige ziek en blèèft vur elk hondsgezèèk thuis

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - gedurig, aanhoudend; et wa’s allegeduurigen te doewn

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - alle gedurigen - gedurig aan, alle oogenblikken: 't is alle gedurigen zoo

 

allejizzus

bastaardvloek

allejezus

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Elk keind dè op de grôote school zaat, moes éne keer per jaor, drie centen meejbrengen, méér mocht ôok, mar bij ons vonden ze dè al allejizzus veul geld.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Assik dè ding ötlaot, krèèg ikket allejizzus in menne rug’, ze bedoelde der kesjet.

Klik hier voor een overzicht van alle bastaardvloeken

 

alleman

zelfstandig naamwoord

iedereen

- Nicolaas Daamen; Tilburgs dialect, handschrift 1916 - allemans vriend is allemans gèk;  Wie voor iedereen goed is, ziet zijn goedheid al gauw misbruikt

- Tillie B (pseudoniem van Nicole de Jong); website Tilburgs Taolbuuroo, 2012 - Et waar druk in de Heuvelstraot: ik geleuf dè alleman ont klòttere waar.

- WNT – alleman - koppeling van ‘alle’ en ‘man’, als eenheid opgevat, evenals ieman(d) en nieman(d). ‘Man’ staat hier in de oude beteekening van ‘mensen’. Komt al in de hooge oudheid voor.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – alleman - allemansvriend is allemanszot

 

allemanshond

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 143, 1971-12-13 - "O, dat is een allemanshond!" hoorden we eens een keer misprijzend zeggen, maar het had in dit geval niets met een hond te maken doch alles met een meisje. Het gold een meisje, dat met iedere jongen, die er slechts een kleine poging voor waagde, op stap ging. Ze ging dus mee met Jan en alleman.

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 63, 1968-09-14 - Een meisje, dat "met iedereen meefloddert", staat in een kwade reuk. De denigratie en ook de afkeer, die men van zo iemand heeft, komen sterk in dit ongewone werkwoord tot uitdrukking. Van Dale noemt het "verouderd Zuid-Nederlands", maar in onze streken is het bij de gewone man nog volop in zwang. Wie zich aan dit "meeflodderen" schuldig maakt, kan men ook wel een "allemanshond" horen noemen.

 

allemanstèèd

zelfstandig naamwoord

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - Mar komt dan nie op zonnen allemanstèd...

 

allemèèrges

zelfstandig naamwoord

elke morgen

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld; diksjenèèr van de Tilburgse taol, Tilburg 2004 - as ge alle aovende int kefeej zit, hèdde ok alle mèèrges kòppènt...

 

allemel ► allemòl

 

allemòl

onbepaald voornaamwoord, bijwoord

allemaal

in het Tilburgs vaker de kortere vorm: ► ammòl ► ammel

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1957-11-02 - Hier zèn ze allemol gelèèk...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1986-05-23 - Ge zèèd allemol op den vèèrekesbak geboren...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1965-12-24 - Van hôôg toe lêêg ’t heej allemol/ ’n ongedurig gat... 

- Gieleke (waarschijnlijk pseudoniem van Michel van de Ven (Lechim)); ongedateerd knipsel uit onbekende bron, circa 1960-1980 - Allemol deeje ze d'r bist/ D'n beker te verdienen/ Mar kossen tegen Willem II/ Ten liste niks begienen.

- Interview Van den Aker, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2014 - ...rondom Piushaoven èn zôo…moete es kèèke…de Leenherenstraot èn de Groenstraot, dè was vroeger allemel een vèld, zak zègge… Èn dan hadde daoraachter hadde dè febriekske van, van dinges, van.…van Franke, dè vèrverijke…  

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Henriëtte Vunderink; Heure, zien èn zwèège; Tis de moejte wèrd, 2011 - Ik wil nie zien wètter allemòl gebeurt...

 

allemòlle

bijwoordelijke uitdrukking

ons allen, allemaal

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1966-03-25 - Hier zen we dan meej z’n allemolle...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1967-11-17 - Mee d’r allemolle

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 05 23 - 't Is 'ne trubbel mee d'n ollie, / We motte mindere en gaauw, / Aanders zitte we van 't wènter / Mee allemolle in de kaauw.

 

allèngskes

bijwoord

langzaam maar zeker, beetje bij beetje

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 05 12 - Ze hbben er en paor gevat/ wiere allèngskes blijer/ en waare vur zer èrg in han/ al vèf kefeekes wijer.

 

allèskes

 

allerhaande

► alderhaande
bijvoeglijk naamwoord
allerhande, allerlei
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - allerhaande sorte - goed gesorteerd

 

alles

voornaamwoord

alles

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 185, 1974-04-20 - In ons dialect kijken we trouwens niet op een woordje méér of minder als het er om gaat kernachtig voor de dag te komen. "Alles in orde" klinkt te eenvoudig. Daarom liever gezegd: "Alles is kits en 't keind (kind) hiet Jaoneke". Men gebruikt deze uitdrukking ook als er van geen kind meer sprake is. In haar oorsprong gaat ze terug naar een goedgeslaagde bevalling. Hetzelfde kan gezegd worden van het volgende: "Alles is kits: de kachel op bed en de kleine in de kolenbak". Aan beide uitdrukkingen is de humor niet vreemd. Wat het woord "kits" aangaat, dit kent men in het hele land, al staat het bekend als volkstaal, zodat het met een kwalificatie Algemeen Beschaafd Nederlands te hoog gewaardeerd wordt.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - Alles is in òrde: de kachel op bèd èn de klèène in de koolekit

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 107, 1970-07-30 - Iemand die tot spoed werd aangemaand, reageerde daarop lakoniek met: "Alles op zijn tijd en bruine bonen in de mei" (maand).

- Kernkamp; Dialectenquête, 1879 - Ze nemen aalles wetter te krêgen is

 

allèskes

bijwoord

allengs, langzamerhand, hoe langer hoe meer

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - Ik krèg er allèskes al meer ’t laand aon.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  Rooms Leven 1959-02-07 – [over de afbraak van het oude stadscentrum van Tilburg] Ze breken en bouwen/ ze sloven en sjouwen/ alèskes al meer...

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - alèskes - allengs, langzamerhand

- WNT – allengs; voorheen ‘allencx’, later ook ‘allenks’. Andere vormen: allenken, allenkskens, allenskens, allengskens. Waar nergens de nasaal na de tweede klinker ontbreekt.

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – alleske(n)s (uitspraak van ‘allengskens’)

 

Allewieske

eigennaam, verkleinde vorm

uit Aloisius

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1957-04-27 – Ziede dè daor, Allewieske...

 

alling

bijwoord

geheel

- Hendrik Broeders; Een roestpraatje; Weekblad van Tilburg, 1867-10-05 -  …ons klaan gaon alling baors in de schoen [ook opgenomen in: Broeders & Broeders, Van de Schelde tot de Weichsel; deel 1, 1882.

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - alink, aling – (ge)heel, geheel en al, volkomen, gans

 

allis

samentrekking van ‘al eens’

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 1945-04-20 - Och jao, ge moet de klèn manne allis iets geve asser om vraoge…

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 1945-05-04 - Sjarel, ge ziet tegesworrig nog allis van die dames mee manskleeren aon vende nie?

 

allozzie

zelfstandig naamwoord

horloge ►lozzie

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont; Groot Tilburg 1941; CuBra - Mar dè hèk zelvers op mènen alloozie naogegaon, dè dè messien nao zeuven en in halve menuut nog boven in de locht zaat...

 

alpinke

zelfstandig naamwoord

alpinomuts

- WBD III.1.3:192 - alpinke - alpinomuts; ook ‘alpinetje’

 

alzelèève

bijwoord

zijn hele leven; vast en zeker

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Die heej alzelèèven óp Körvel gewond.

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Ik gelêûf et alzelèève. (variant: Ik gelêûf et al zen daoge)

- Jos Naaijkens; Mèn voljèère; CuBra - Ik gelêûf alzelèève dè ze laoter nog ‘s gaon hokke ôok

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts), 1978 – alzeleven – alzelééve; heel zijn leven; ook: altijd, in alle omstandigheden, zeer zeker, in elk geval.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - al ze lieve - altijd; wellicht, vermoedelijk

 

ambetaant

bijwoord

vervelend, beroerd; uit Frans ‘embêtant’

hieronder waarschijnlijk eerder ‘gênant, onbetamelijk’

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 02 15 - "Zaagde vruuger 'ne sjarretel / Dan was 't al ambetaant."

 

ambras

zelfstandig naamwoord

heibel; van Frans ‘embarras’

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - heibel, problemen

- WBD III.3.1:305 – ambras - bluf

- WBD III.1.4:382 – ambras - drukte

 

ammel

► ammòl

 

ammejak

zelfstandig naamwoord

ammoniak

- Interview echtpaar Staps, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2015 - Ammejak, pòtaasene èn smoutollie! Mar in smoutollie daor zit piedelaast in. Piedelaast!

 

ammezuur

zelfstandig naamwoord

de actie van de lippen die nodig is om een blaasinstrument te bespelen

uit het Franse ‘embouchure’; ‘bouche’ is ‘mond’

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - In het Tilburgs wordt ‘en goej ammezuur’ gebruikt om aan te geven dat men goed in vorm is of in goede conditie.

- Informant Toine Raaijmakers - Hij heej nòg den amezuur van ene jonge kèèrel - uithoudingsvermogen

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Kareltje Vinken; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1940-04-13 – 1940- -08-24 - Mar Kareltje kreeg er zjenie en ammezuur in

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters; zeuvende perbeersel, 1996 - vermogen om goed op een blaasinstrument te spelen; lipspanning

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1955-07-30 – [laat de muziekkiosk van het Wilhelminapark aan het woord...] Ik ben un kios mee un goei ammezuur...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1957-05-11 - Hij heej den ammezuur nog van unne feftiger [prent over burgemeester van Voorst tot Voorst, die de eerste spade in de grond zet voor de aanleg van het hoogspoor.]

- Kees & Bart; krantenrubriek, 1922-193? - aonmonding

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - ginnen ammezuur hèbbe - geen lust, fut, animo hebben

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters; zeuvende perbeersel, 1996 - De blaozers van de hèrmenie vatten en paor glaoze bier vur et ammezuur.

 

ÈN MAR BLAOZE…

 

Den aawe Jan Buuster

(wie kènt die naa nie)

blaost tweej instremènte

bij de Stadshèrmenie.

 

Hij blaost bij de marse

’n koopere trompèt

èn bij de klassieke

’n hêel aaw kòrnèt.

 

Nao lang rippeteere

verlies d'ammezuur.

Dan vatte wè pilskes.

Dè schilt op den duur

 

Piet van Beers; CuBra; 20??

 

- WNT – a. Mondstuk van een blaasinstrument. b. De houding van lippen, tong en andere lichaamsdeelen betrokken bij het bespelen van een blaasinstrument; ook: de wijze van aanblazen, het toongeven op een blaasinstrument. Een goede embouchure hebben - een blaasinstrument door een goede mond- en ademhalingstechniek goed en zuiver bespelen

- WBD III.3.2:325 - ammezuur - mondstuk

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - amezü.jer - ammezuur, embouchure, mondstuk van een blaasinstrument

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - Verbinding ‘ammezuuier hebben (op)’ zekere geschiktheid bezitten voor het bespelen van (een af ander blaasinstrument).

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – ammezuur - ammezuur hèbbe - aanleg hebben voor ‘t bespelen van een instrument

- A. Weijnen; Etymologisch dialectwoordenboek, 1995 - ammezuur - embouchure

 

ammiekaol

bijwoord

amicaal, vriendelijk

uit Franse ‘amical’

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1970-10-16 - Den schèèrpen geur van broeder kuus, die vond ik amiekaol.

 

Koffiemok (Goed gemòkt) - te koop (december 2021) bij Ollie's & Brandstore, Tuinstraat 106, Tilburg 5038 DE Tilburg.

 

ammòl

onbepaald voornaamwoord, bijwoord

►òllemaol ►òmmel ►allemòl

1. onbepaald voornaamwoord

- alles, alle, allen tezamen, met z’n allen, allemaal

uit het Middelnederlandse ‘altemale’; daarnaast met vocaalreductie ‘ammel’; ook in vervoegde vormen, en dan voorafgegaan door een voorzetsel: ammòlle, allemòlle (ammel leent zich blijkbaar niet voor vervoeging)

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - ...daor stonne ze meej zen ammòlle - ...met z'n allen

- Tillie B (pseudoniem van Nicole de Jong); website Tilburgs Taolbuuroo, 2012 - Die òpkes hèbbe kleeren aon èn huudjes op èn ze speulen ammel en instruumènt.

- Interview Hermans, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2013 - Èn in de midde ston ammel paole, èèzere paole èn dòr bonde ze die koeje ammel aon… Dè hèk nòg meejgemòkt…dè was mist……dinsdags!KLIK HIER om het interview te beluisteren

- Interview De Kok, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2014 - Èn dan kwaame we ammel goed zat tèùs! Ammòl! 

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

- Kees & Bart; rubriek in Tilburgsche Post, circa 1925 - mee allemollen zongen we

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 1962-07-20:  Hier zèn we dan, mee z’n allemolle!

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier,  23 mei 1979 - Tis 'ne trubbel mee den ollie,/ we motte mindere en gaaw,/ aanders zitte we vant wènter/ mee allemolle in de kaaw.

- Gieleke; waarschijnlijk pseudoniem van Michel van de Ven (Lechim); ongedateerd knipsel uit onbekende bron, circa 1960-1980 - We lèven ammol mee oe mee/ Mar ge mot winnen, Willem II.

- Ad van den Boom; Unnen droom, circa 2005 - Ammol han zun krökske bedder/Waor ze durre zèèk in moese doen…

- Ad van den Boom; Bè de wèèvers òn tòffel, circa 2005 - Ammol han ze unnen hof…
- Ad van den Boom; De wèèvers van Tilburg, circa 2005 - Ammòl hielde ze knèène/ Soms ok un vèèreke in un kot…

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - zooj zi zèn zammól zuut - naar hij zei, zijn ze allemaal zoet

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - koome ze meej zen ammòlle? - komen ze met z'n allen?

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer; Jonges, löster is, 2009 - Van aovent gòn we meej zen ammol/ fiste op ' t Kedènt.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - Van allemolle in dè mega höshaawe van ons, wier verwocht, desse der stintje bijdroegen om de zaak draaiend te haawe. 

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - Meej zen ammòlle zingen… .

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - …as de femilie aon toffel gong en meej zen ammòlle in de eetkamer derre kanis vol zaate te douwen.

- Tillie B (pseudoniem van Nicole de Jong); website Tilburgs Taolbuuroo, 2012 - Ze waare der ammòl.

- Cursus in Tilburgs; krantenrubriek circa 1940 - Kome ze mee zamolle?

2. bijwoord

alsmaar, steeds weer, voortdurend; geheel, allemaal, alles

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Kwók et ammòl wies. - Ik wou dat ik het allemaal wist.

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Hij plaogt mèn ammòl. - Hij plaagt me alsmaar.

- Jan Triborgh (pseudoniem van John Majoie); Nieuwe Tilbugsche Courant, feestelijkheden in 1954 ter herdenking van de tiende bevrijdingsdag van Tilburg - Wè'n flauwe kul toch ammel!

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1960-09-16 - ’t Is ammol niks...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1961-07-07 - Asser ammol ingaon...

- F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - Ammel interessante dinger over vanalles èn nòg wè.

► allemòl

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer; Advertènsies leeze, 2009 - Ge moet nie vraoge wè dè ammol wir gao koste.

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – ammel - allemaal, voortdurend

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts), 1978 – ammal - 1. allemaal, met zijn allen; 2. steeds, de hele tijd door: hij din ammal réére - hij beefde voortdurend

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 – 1. allemaal, altemaal: Wa zëess’ ammel? 2. almaar (door), voortdurend: ‘k Denk ammel dat et woensdeg is.

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – allemaal (ook ‘ammal’ uitgesproken) - geheel en al; allen

 

amtenèèr

zelfstandig naamwoord

ambtenaar

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? - ambtenèèr, ambtenair

 

anderst

bijvoeglijk naamwoord

ander

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - om den andersten dag - om de dag (de ene dag wel, de volgende niet)

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - um den andersen dag, ook ‘ouver andersen dag’ - om de andere dag; ‘ouver anderst joor’ - om het andere jaar

 

andijvie

zelfstandig naamwoord

andijvie

- Piet van Beers; Balaanze - Mar... hilt jaor deur, was er volop/ te ogste van munnen hòf./ Spinòzzie, Slaoj èn Boerekôol/ Andijvie, Brussels lòf...

- Piet van Beers; Drôome - Meej slaoj èn andijvie,/ haol ik alle prèèze/ èn schondere praai/ hèb ik nèrges gezien.

- Piet van Beers; De kunst van ’t kooke - Raopsteele èn andijvie lèèke op mekaor

- Piet van Beers; Wètter in vèèfteg jaor veraanderde - Wie kènde vruuger mangoow èn kiewie òf bròkkolie, karèmbola èn taugee ?/ Meej sprötjes, andèèvie, boerekôol èn bloemkôole waareme tevreej. 

 

anee

tussenwerpsel

- Informant Piet Mutsaers - nee hoor (nadrukkelijke ontkenning van een bewering)

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal, (Udenhouts), 1978 - anee (ahnee) - nee hoor (diende om tegenover een bevestiging iets te ontkennen)

- WTT aanvulling 2020; ook in vragende vorm gebruikt, en drukt dan verwondering uit; als in 'ach nee?'

 

antiesèpties

bijwoord

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 1970-01-10 - Dè kan ammaol wel waor zèn mar ik stao er antisepties tegenover

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1970-01-30 - Mar ik stao d’r toch antie-septies tegenover...

Robben laat het woord verkeerd gebruiken, daar waar ‘sceptisch’ bedoeld wordt.

 

Antwèrpe

zelfstandig naamwoord, toponiem

Antwerpen

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 81, 6 of 27 juni 1969 (er verschenen 2 afleveringen genummerd 81) - We noteerden nog een andere uitdrukking, die ook een "goed thuis zijn" inhoudt. Indien iemand uitleg wordt gegeven van een zaak, waarover hij geen uitleg behoeft, omdat hij er zelf beter van op de hoogte meent te zijn dan degene die hem wil voorlichten, dan kan hij de overbodige voorlichting de pas afsnijden met: "Ge moet mij in Antwerpen de weg leren kennen!" Het komt ons voor, dat die uitroep tendeert naar een bepaald gedeelte van Antwerpen.

Aantwèrps ►Anvèrs

 

Anvèrs, Anvèèrs

zelfstandig naamwoord

De Franse benaming van Antwerpen wordt in het Tilburgs met de scherpe ‘e’ uitgesproken en met de s; in de regel gaat daaraan vooraf het lidwoord ‘den’

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); De nuuwe kapelaon van Baozel, aflevering 5; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1938-10-29 - Ik heb éénen keer iets van Wagner geheurd in den Anvers...

Aantwèrps

 

anzjee

zelfstandig naamwoord

hachee

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - anzjeej, hansjee; verbastering van Frans ‘haché’

 

Anzjeliekske

eigennaam, verkleind uit Angelica, Angelique

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1972-04-14

 

aojem

zelfstandig naamwoord

adem, asem

aosem, òjem, òssem

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Daorveur moete ne langen aojem hèbbe... - Daarvoor moet je een lange adem hebben...

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? - deren lèsten aojem, in êenen aojem noeme

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1956-04-28 - teine aojem... [aan het eind van zijn adem; buiten adem]

- Cees Robben;

detail uit een Prent van de week van onbekende datum.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - ik hèb mar êenen aojem èn tweej haande (ook Stadsnieuws, 2006-05-12)

- WBD III.1.2:232 - naar adem snakken, hijgen

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant, 1937 - Blijkens kaart 44 ligt Tilburg op de grens van vormen met respectievelijk j en s.

- WNT – adem; ‘asem’ is een andere vorm van hetzelfde woord

► òssum

 

aojeme

werkwoord, zwak

ademen

aojeme - aojemde - geaojemd

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - We dörfden hòst nie te aojeme.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - Ge kost um nie heure aojeme - Je kon hem niet horen ademen

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - K-kos hòst niemir aojeme want k-krêeg gin òssem mir...

- Willems; Dialectenquête, 1887 - geen vocaalkrimping, dus niet de vorm ‘òjeme’

- WBD III.1.2:233 - zwaar ademhalen, moeilijk asemen; hijgen

- WBD III.1.1:182 - ademen

- WBD III.2.2:54 - zwaar ademen; reutelen

òjeme

 

aojer

zelfstandig naamwoord

ader, maar ook meervoud aderen

- WBD III.3.1:335 – ader – brandslang; ook genoemd ‘darm’

- WBD III.l.l:l80 – aders, aderen

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - o’jer, ooier - ader

 

aokelek

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

akelig

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post 1922-193? - aokelijker

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - akelig

 

aon, òn

voorzetsel, bijwoord

aan

òn

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Daor hèddem aon. - Daar komt hij aan.

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - òn hèùs koome – met regelmaat bij een ander ‘thuis’ komen

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 12 maar 1974 - ik trek mee dees weer m’n miezezonneke mar is aon...

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 107, 1970-07-30 - Typisch gewestelijk lijkt ons het gebruik van het voorzetsel "aan" in de uitdrukking: "Ik ben er goed aan bekend". Bedoeld wordt dat men goed op de hoogte is. In het ABN zou men hier "mede" in de plaats van "aan" gebruiken.

- Pierre van Beek; Verzamelaar van grenspalen, Nieuwsblad van het Zuiden, 15 januari 1966 - Opvallend is ook, dat de mensen nooit verwonderd kijken of argwanend doen als je vraagt waar grenspaal nummer zoveel ergens staat. Ze weten het doorgaans wel. De boeren zien hem altijd staan als ze op hun velden werken, maar we hebben - buiten douaniers - nog geen mens ontmoet, die ook 't nummer van "zijn" paal kende. "Ik zie hem iedere dag... maar welk nummer...?... daar heb ik nooit naar gekeken...", luidt dan het antwoord. Noemt ge een paar streeknamen, die ge van de kaart geleerd hebt, dan worden de ogen van die mensen groot: "Ge zijt er goed aan bekend, bekaant nog beter as ik"... kunt ge dan te horen krijgen. Maar niemand vindt het gek, dat men als vreemdeling een grenspaal zoekt.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - tis dik aon - het is nauwe vriendschap

- A.J.A.C. van Delft; Van Vroeger Dagen; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1929-04-27 - Zij is er goed ‘aan’ bekend zegt men in plaats van zij is er goed ‘mede’ bekend.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - On zo-n kèèr hèk niks aon - Met zo’n wagen kan ik niets doen

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 – ‘aon, òn’ als werkwoordelijk deel

- Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus, 2009 - En vurlichting waar der toen nòg nie bij, dus veul vraauwe waare-n-er èllek jaor steevaast bij. Dan waare ze wir aon de tèl, èn asse ’n mònd of zis op scheut waare, dan werd de luurkörf wir klaor gezèt.

- Kernkamp; Dialectenquête, 1879 - Ze waandelden tot oan de staad

 

aonbetije

werkwoord, alleen infinitief

betijen, laten begaan, zijn gang laten gaan

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 04 10 - Hij laot alles mar aonbetije / Z'n haande diep in z'ne zak.

 

aongemòkt
voltooid deelwoord van ‘aonmaoke’

aanmaken

- WTT – daor zèède goed meej òngemòkt – daar ben je mooi klaar mee

- Pierre van Beek; De Noord-Brabantsche Tongval; Nieuwe Tilburgsche Courant, 1930-07-31 - Zoo zegt men ‘hij is hier of daar mede aangemaakt’, wanneer men wil zeggen, dat iemand aan dit of dat lijdende is.

 

aongetrouwde

bijvoeglijk naamwoord

aangetrouwde; namelijk leden van de schoonfamilie; in het Tilburgs meestal ‘kaawe kaant’ genoemd

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-11-06 - Over d’n aongetrouwde kaant (titel van de prent)

 

aonlègge

werkwoord, zwak

aanleggen

1. in het bijzonder een cafeetje bezoeken

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); De nuuwe kapelaon van Baozel; Nieuwe Tilburgsche Courant, 1938-11-05 - In 't geensgaons hebben we ‘ne keer aongeleed, en toen we terugkwame nóg ‘ne keer.

- Cees Robben, Prent van de Week, 1955-07-16 - En onderweege likkisaon...

- Cees Robben, Prent van de Week, 1959-08-01 - Ik legde is aon...

2. werk krijgen

- Anoniem; Tilburgs folklore, ’n Kaoi rikkemedaosie; Nieuwe Tilburgsche Courant, 1959-11-19 - Jaans zaag de kaoi rikkemedaosie, naauw kossie nieveraans aonlegge.
► voor de volledige tekst klik hier
3. het werk in de textielfabriek hervatten na de middagpauze

- Anoniem; Hoe was het ‘in onze streken?’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 1941-01-30 - De jongeren hebben er geen denkbeeld van hoe het vijftig jaren geleden met de arbeiderstoestanden en ook met die van de kleine burgerij was gesteld. Er waren ontzettend lange arbeidsdagen en er werd zeer karig loon verdiend. De fabrieken ratelden van des morgens zes tot des avonds zes, zeven uur en niet zelden tot acht, negen, en als het voor de werkgevers druk was soms tot middernacht. Geschaft werd er om acht uur één kwartier voor de boterham; de drijfriemen bleven echter op de losse poelie voortloopen, zoodat terstond als het kwartier om was de arbeid weer voort kon gaan. Om twaalf uur was de grootte rusttijd om te gaan eten tot half twee; maar ouderen herinneren zich den tijd nog wel dat op veel fabrieken om een uur weer moest worden ‘aangelegd’, zooals het heette.

 

aonprissenteere, aonprizzenteere

werkwoord, zwak

iets of zichzelf aanbieden dan wel aanbevelen

contaminatie van presenteren en aanbieden

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - Ons Lia presenteerde der èège aon om de soep op te scheppe.

 

aonraoje

werkwoord, zwak

aanraden

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-11-06 - Mar afraoje is aonraoje - met een negatief advies bereik je vaak het tegendeel

 

aonrècht

zelfstandig naamwoord

aanrecht, het

fonologische varianten: aonrècht, ònrècht, òrècht, òrecht, òrcht, naarècht, nòrècht

►nòrèècht, nòrcht

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Zèt alles mar óp den aonrècht. - Zet alles maar op het aanrecht.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1973-02-09 – [op de vraag of een man schik heeft met zijn kunstgebit; zeker...] ast op den aonrecht in en kumke leej...

 

aonrikkemendeere

werkwoord, zwak

aambevelen

contaminatie van ‘aanbevelen’ en het Franse ‘recommander’ (aanbevelen)

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1972-01-28 – (Onderwijzer tegen een moeder die haar zoon aan een baan wil helpen...) Ik kan nie over ’m stuite, mar omdè gèt-zèèd zal ik opnoteere dek van de week moet optillefeneere en ’m aon rikkemendeere.. En dan moet ie mar solliciteere...

 

aonschèèrepe

werkwoord, zwak

aanscherpen, scherp maken

►aonwitte

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 1966-10-17 - (Gehoord van ’n rasechte Tilburger, vertellende van z’n operatie...) Den dokter most 2 keer z’n mis aonscherpe veur dettie deur munne pens kos koome...

 

aonspreeke

werkwoord, sterk

aanspreken

- A.J.A.C. van Delft; Van Vroeger Dagen; Nieuwe Tilburgsche Courant, 1929-04-20 - Iemand uit het volk, die een autoriteit wil raadplegen wijl hij meent verongelijkt te zijn, zegt, dat hij ‘andere mannen zal aonspreken’ ofwel dat hij ‘hoogerop zal gaon’.

 

aonsteeke

werkwoord, sterk

aansteken; het electrisch licht aandoen

- Piet van Beers; Brabants Bont 1, circa 2005 –‘ ’t Jaor is wir om’: ...èn steeke we de laamp wè laoter aon.

 

aontèùge

werkwoord, zwak

aantuigen, optuigen, zich aankleden

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - ’s Mergens om vèf uure begos ik me aon te tuige…

 

aontreej

zelfstandig naamwoord

entree, intreegeld

►intreej

- Jos Naaijkens; De kèrstfèèr; CuBra, circa 2005 - Aontreej zès euro èn as ge wot konde oewe jas kwèèt vur enne euro.

 

aonwitte

werkwoord, zwak

wetten, scherp maken van een mes; contaminatie met aanscherpen

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1967-03-17 - Den dokter [chirurg] moes twee keer z’n mis aonwitte...

 

aonzien veur

werkwoord, sterk

aonzien – aonzaag - aongezien

aanzien voor

- F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - De buuvrouw, mevrouw van Gompel, die is tòch vort zô wèèd wèg dèsse onze lieven Heer vur ’nen doedelzak ònzie.

 

aoola

zelfstandig naamwoord

aula

- Interview Van den Aker, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2014 – In de aoola hier van, van et hèùs, dan was ok zon, zon  hèrmenieke van die aaw manne die ok ammel bij de meziek gewist waare vruuger èn naa meej de aaw manne bij mekaare gebleeve zèn. Èn dan geeve ze hier òf daor zon, zon konsèrtje, hè… Et Hèrmenieke noeme ze derèège, hè…Dès leuk...

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

aop

zelfstandig naamwoord

aap, snotneus

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Aop, wè hèdde schôon jong! - Aap, wat heb je mooie jongen!

- Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post, 1922-193? – krantenrubriek in Tilburgsche Post, 1922-193? – ‘...aop wè hedde schoon jong’

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - naa zudde nen aop zien neuke - nu zul je wat beleven

- Informant Toine Raaijmakers - Aop wè hèdde schôon jong...

- Cees Robben; Prent van de Week, 01-02-1980 - Ge hoeft unne aauwe aop gin bakkussen te leeren  trekke.

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op website ‘Je bent een echte Tilburger’’, maart 2013 -

 

 

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 81, 6 of 27 juni 1969 (er verschenen 2 afleveringen genummerd 81) - Argwaan over wat iemand meedeelt, spreekt ook uit het volgende: "Hij kan 't schoon vertellen, mar ik zeg oe: d'r zit 'nen aop op zolder!" Ook hier constateert men een poging de waarheid te verdoezelen. In het Algemeen Beschaafd Nederlands pleegt deze aap in de mouw te zitten en daar wel eens uit te komen.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - der zit nen aop óp zolder; opmerking in bijzijn van iemand die leugens vertelt

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - zich et aopelaazerus schrikke - heel erg schrikken

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - al wè ene vent schonder is as enen aop, is meegenoome

- Karel de Beer; Tilburgs Bijnamenboek, 2000 - de gouwen aop - E. van Spaendonck (bladzijde 73)

- Karel de Beer; Tilburgs Bijnamenboek, 2000 - den aop - frater Embertus (bladzijde 101)

- Stadsnieuws, 2006-04-30 - der zit nen aop op zulder

- Hein Mandos; Brabantse spreekwoorden, 2003 – ’n Aop zien neuken op glad ijs - Iets geks zien.

- WBD III.1.4:36 – aop – ezel, ezelachtig persoon

- WBD III.1.4:106 - aap, snotaap - snotneus

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - aap – (figuurlijk) kleine snuiter, snotneus; ‘nen aap van ‘ne jongen - ezel, dommerik

 

►òpke

 

aopeglaot

zelfstandig naamwoord

samenstelling uit apen + gelaat

- Hans Hessels; opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus, 2019 - apengelaat, apengezicht

Voor de volledige lijst KLIK HIER

 

aopezuur

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  maagzuur

 

aor

zelfstandig naamwoord

aar, halm

- Informant Toine Raaijmakers - De tiende maaj schiet de rog in d'aor...

- WBD I:1466 – halm - aor

 

aord

zelfstandig naamwoord

aard, soort

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad; Tilburg 1984 - dèttie pròt nòr zenen aord

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 1945-04-06 - Des naaw eemel den aord van 't bisje.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1968-01-19 - ’k Heb ginne aord meej deeze maantel...

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek, aflevering 178, 25-08-1973 - Niet de aard naar de vader hebben wordt op verschillende manieren weergegeven. Men kan te horen krijgen: "Hij loopt niet in vadders schoen", "Hij is uit den aord geslaon" en ook nog: "Hij is bij het bakken uit de pan gesprongen".

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs, 1916 - en vèèreke meej nen baord is zèlde van goejen aord.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - den aord vant bisje - zijn eigen aard

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - den aord nòr gin vrèmde - aardje naar zijn vaartje

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - heet ie den aord? - aardt hij?

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - ot den aord geslaon - vervreemd; op het verkeerde pad

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - aord hèn - zich thuisvoelen

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - hij heej den aord nor ginne vrèmde

- Interview Van den Aker, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2014 - Èn asse naa in de kèrk komme preeke èn ze preeken oover de tèèd van vruuger jaore van Adam èn Eva èn hil diejen aord van dinge ...èn van reize èn hil diejen aord van dinge... Stòn ze te preeke in de kèrk èn hier gòdverdomme, de pestoor drie weeke geleeje zeetie zèllef dèttie et ok nie gelêûft!

Klik hier voor audiofragment

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - aord, aard – 2) afkomst, geslacht, soort; 3) natuur, inborst, karakter, geaardheid

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – aard

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – aord - aard

- WBD - goejen aord - goede afstamming (gezegd van een koe); ook ‘goeje(n) tuk’, ‘goejen komaaf’ genoemd

 

aorde, aore

werkwoord, zwak

aarden, aard hebben, aard krijgen

aor(d)e - aorde - geaord (geen vocaalkrimping)

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1985-11-08 - ’t Zèn goei die naor d’aauw aore...

- Hein Quinten; Tilburgse spreuken, circa 1985 - Ut zen goei jong die nor de aauw aorde.

- Cursus in Tilburgs; krantenrubriek in Groot Tilburg,aflevering 43, circa 1940 - 't Zen goei die nor d’aaw oare

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant, 1937 - De ‘d’ van ‘aorde’ is gesyncopeerd (geen verklaring)

- WBD III.4.3:25 - den aard hebben (zeldzaam in het midden van Tilburg); wassen, uitstoelen, gedijen, tieren, wild groeien en hard groeien

- WBD III.1.4:274 – (goede) aard krijgen - aarden

- WBD III.4.3:277 - niet aarden - niet tieren of verèèrmoejen; heimwee hebben

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - aarden, ergens de aard hebben of krijgen.

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – aarden - zich ergens schikken

 

aoreg, aorig

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

1. aardig, lief

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Den Sik van Baozel, Nieuwe Tilburgsche Courant 1939-02-25 -  1939-04-18 - En Anneke is ok 'n heel aorig meiske...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1962-08-10 - ’n aorig menneke dè wel... mar wè jengelèèchtig..!

- Gerard Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol, 1997 - Ge zult nie gaa iemand heure zègge dèttie onze nuuwen burgemister ginnen aorege meens vènt. Mar hij pròt wèl en bietje aoreg.

2. eigenaardig, vreemd, raar

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); ’n Staandbild in Baozel; Nieuwe Tilburgsche Courant 1939-05-20 - 1939-06-17 - ...want onder ons gezeed en gezwege, ‘t is ‘n aorige, die taante Sophie.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1966-10-21 - Hij keek me efkes aorig aon

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1961-10-20 - ’t klinkt wel aorig al meej al/ Mar ’t is toch waor gebeurd...

- Interview echtpaar Staps, 1978 ; transcriptie Hans Hessels, 2015 - ‘Jan Boemelgètje’ zin zer teege mar meer weet ik er nie van want die liep zo aoreg!

- Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus, 2009 - Ik weet ’t wèl meense. Ok bij de Tilburgers hèdder netuurlek zat aorige bij, mar de miste Tilburgers vèèn ik tòch hêel aorig.

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - wènnen aorege meens

- WBD III.1.4:59 – aardig - vreemd

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – aorig - aardig, eigenaardig; heeft meerdere betekenissen

- Hans Heestermans; Witte nog?; 1988-1994 - arig - vreemd, raar

- C.J. Verhoeven; Haorese woorde, spreuke en gezegdes, 2007 - aorig - vreemd, raar, eigenaardig

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts], 1978 – aardig (aorig) - eigenaardig vreemd, niet aangepast, ‘n beetje ziek; heeft nooit de betekenis ‘sympathiek’; deze is wel aanwezig in het abstractum ‘aorighèt’; plezier, genot.

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – aardig (Kempisch aorag) - vreemd, zonderling; onpasselijk, misselijk; kwalijk; arig - aardig

3. onwel, vreemd

- Informant Toine Raaijmakers - Ik wier der aoreg van. - Ik werd er beroerd/onwel van.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1979-03-02 - Ik ben hil den dag toch zô aorig, war... Dè komt van de muugte...

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 – are, arrig – aardig; 1) eigenaardig, zonderling, vreemd: 2) onwel, onpasselijk, duizelig, raar.

4. behoorlijk

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Toen zaat et aoreg in de frut. - Toen zat het behoorlijk in de war.

5. een combinatie van I en II bij Robben en Verbunt

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1986-03-28 - Ik vèèn heur wel ’n aorig medje... hum vèèn ik mar unne aorige...

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - zij is wèl aoreg, mar hij is mar enen aorege

  

aoreghei, aoreghèdje

zelfstandig naamwoord

attentie, aangename verrassing, aardigheid(je)

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Daor is gin aoreghei aon! - Dat is helemaal niet leuk!

- Informant Ad Vinken - Ik hèb mar en aoreghèkke vur oe meegebròcht

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - tis mar en aoreghèdje - klein cadeautje

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - aoreghèt/hèj - aardigheid, aangename verrassing; meervoud ‘aoregheeje’

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – aardigheid - verzet, genoegen, vermaak; zeldzaamheid; veur de aardigheid - voor de grap; ook: lastigheid, onbeleefdheid.

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – aorighèd - d'r is gin aorighèd aon - er is niks aan

 

aos, òske

zelfstandig naamwoord

aas

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 152, 11-04-1972 - "Mee aoze (azen) kunde (kun je) nie maoze!" zei een rijmelende kaartspeler toen een ploegmakker die bij het rikken "mezjère" (niets halen) deed, "er in speelde". Een troost in een dergelijke situatie ligt in de waarheid-als-een-koe: Er in gespeeld is ook gespeeld.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - ek hò nen aos - ik had een aas

 

aosem

zelfstandig naamwoord

adem

aojem, òjem, òssem

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); Bad Baozel; Nieuwe Tilburgsche Courant, 1938-12-31 - 1939-02-18 - ...lang en breed van aosem...

 

aovend

zelfstandig naamwoord

avond

►taovend

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad; Tilburg 1984 - Ik koom nie tèùs vur taovend   - Kees & Bart; krantenrubriek in Tilburgsche Post, 1922-193? – Krantenrubriek 1922-193? - Zondaggenaovend, Zaoterdaggenaovend...

- Kubke Kladder (pseudoniem van Pierre van Beek); ‘t Klokhuis van Brabant; Nieuwe Tilburgsche Courant, 1929-11-02 - As t’ aovend Sjarel de veldwachter ons uit ’t Engeltje’ zet...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1954-09-25 - Heel laot op den aovend...

- Frans Hessels (1931-2006); uitspraken opgetekend door zoon Hans Hessels, 2020  - Als je op een feestje noodgedwongen op een harde keukenstoel moet gaan zitten: - ...dan duurt den aovend lèkker lang!

Volledige bron: KLIK HIER

- A.A. Weijnen; Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - tis ene zachten aovend

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - avond; t’aovend - vanavond, hedenavond

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – ave(n)d - te avend, t’avend

 

aovetuur

zelfstandig naamwoord

avontuur

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 07 17 - De Nilles zuuk’t aovetuur...

 

aoze

werkwoord, sterk

azen (op)

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1956-04-14 - Den onze is gewend aachter bakvissen te aozen...

 

appel, appeltje

zelfstandig naamwoord

meervoud ‘appels’ maar ook ‘appel’

1. de vrucht

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont); Groot Tilburg, 1941; CuBra - Ik ha 20 kilo appel, 10 kilo père, in mèndje vol mee waaichampions…

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs, 1916 - As ge oe aigen goed doet, dan doe de et gin rotte appel.

- Kernkamp; Dialectenquête, 1879 – ‘nen zuren aap’el

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - appel; meervoud ‘appel’, minder vaak ‘appelke(n)’

 

Schilderij (detail) van Osias Beert de oudere - 17e eeuw

 

Jongen met appels - Eugenio de Blaas.

 

2. als beeld voor hoofd

- F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - Dan slòdde zô iemand tege zenen appel aon.

- F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - ...dus vur dèttie der èèreg in ha pèèr ik em goed hard teege zenen appel aon. 

 

appelèèchteg

bijwoord

appelachtig; woordspeling met de naam van de schilder Karel Appel

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1986-05-16 – (In een museum...) Ik ben nie zoo appelèèchtig... Ik haauwet meer bij Citroen... (de schilder Paul Citroen)

 

Cees Robben detail uit Prent van de week - 1986-05-16

 

appelenpròl

zelfstandig naamwoord

stamppot van aardappelen, gestoofde appels of peren en spek; hete bliksem

het lid ‘prol’ is een klanknabootsing

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs, 1916 - appelenprol - heeten bliksem, appelstaamp

- WNT - prol - I – 1.a; in Zuid-Nederland - Van denzelfden wortel als ‘prollen’; de oudste betekenis zal zijn ‘week lichaam, weeke massa die (bij het koken) het geluid ‘prol’ maakt’. Vergelijk ‘prut’, dat in betekenis het nauwst verwant is (waarnaast ‘pruttelen’, dat verschillende betekenissen met ‘prollen’ gemeen heeft), ‘prul’, dat in den vorm het meest overeenkomt, en zie verder bij ‘prollen’

- WBD III.2.3:122 - in Tilburg ook ‘appelstamp’ maar zeldzaam; ‘appelenprol’ ook in Veghel en Turnhout
 

Schilderij van Elias van den Broeck - detail - 17de eeuw

 

appelsien, appelesien, applesien

zelfstandig naamwoord

sinaasappel, appelsien

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant, 1929-12-05 - appelsien - Daor ware ‘s aoves (5 december, op de klòttermarkt) de irste applesiene zo zuur as brèm, nog zuurder as setroene.

- Reflector (schuilnaam van een niet nader bekende publicist); Tilburgsche Courant, 1926-03-18 - “Mijne appelesien is grotter dan de jouwe.”  “Dè zodde willen! De mijne is vèùl grotter dan de jouwe.”

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 1964-08-17 - Sebiet schûifde ûit over diejen applesienenschèl!

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1968-02-09 – (Bij een marktkraam...) Vleje-week-vrom waren oew pèère buikzuut.. oew appelesiene mörf.. oewe knolraop vôôs... en oew èèrepel glaozig... steeket zelf mar in oewe kaones...

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer; Griepepidemie, 2009 – ‘k Haol wè paaraceetamolle/ èn appellesiene op de mèrt.

- WBD III.2.3:172 – appelsien - sinaasappel

- WNT – appelsina - In de volkstaal niet ongewone bijvorm voor sinaas- of chinaasappel. Bijvorm is ontstaan in navolging van latijns ‘malum sinicum’.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – appelsien (apelsi:n)

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - appelsien, sinaasappel

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - appelsien - sinaasappel

 

 

Appelesienesteeg

straatnaam; fantasienaam; het fictieve adres van Sinterklaas in Madrid

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1953-12-05 – ‘MADRID Appelesienesteeg’ [bijschrift bij het eerste prentje (van 5) over Sinterklaas. Sinterklaas bracht de eerste sinasappels mee uit Spanje].

 

appelmènneke

zelfstandig naamwoord

appelmannetje

- Pierre van Beek; Onze folklore, aflevering 4; Nieuwe Tilburgsche Courant, 1959-03-19 – “Het appelmanneke komt om zijn geld” zeide een moeder tot een kind, dat onrijp fruit gegeten had en toen van buikpijn klaagde. 

 

appendènsie

appendentie

uit Frans ‘appendance’

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 1963-02-10 - ’t Gong ammaol goed, zonder veul ap- en dippendensies.

- WNT; lemma appendentie – thans vrijwel uitsluitend nog in de verbinding ap- en dependenties.

- WNT; lemma dependentie, figuurlijk gebruik - Zaak van bijkomstigen aard, belang of omvang, die hoort bij, deel uitmaakt van of samenhangt met een grooter geheel.

 

apperetuur

zelfstandig naamwoord

appretuur; afdeling in de textielfabriek voor veredeling en afwerking van stoffen

- Interview Van den Aker, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2014 - Daor hèb ik ok in de apperetuur gestaon (textielfabriek Gooyaerts). Daor hèk alles gedaon... gepèrst, gestòpt, genòpt!

Klik hier voor audiofragment

 

Prentbriefkaart ter gelegenheid van de kermistentoonstelling 'Jaozeetie', Tilburg 2018.

 

appetjoek

bijvoeglijk naamwoord

een geestelijke afwijking hebbend, getikt

abbetjoek 

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 1975-01-16 - (Gehoord bij de kapper...) Höllie pa is wouws, höllie moe is appetjoek en, dè kunde wel naogaon, zellef is ie habbetjap!

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 8 november 1979 - Ik zèè nie himmol appetjoek...

- Piet van Beers; Blènd, 2004 - Den irste kwaam hier öt de straot./ De twidde kwaam van Gôol vandaon./ Meej dieje Gôlse appetjoek/ Heese nie zô lang gegaon.

- Tony Ansems; Gewoon mijn èège zijn; Tilburgse Liekes American Style 2, 2009 - As de fillem in Tilburg verschijnt/ Dan ziede gij de grotsten appetjoek/ En ik kan gewoon mijn ègen zijn...

- Ruud Damen & Gerard Steijns; Et Buukske, wè en hoe in de Tilburgse Taol, 2008 - appetjoek, appetjoekt - geestelijk gestoord

- Stadsnieuws, 2008-06-15 - Och appetjoek die ge daor zèèt, hadde nie öt oe dòppe kunne kèèke!

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebook; ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

 

 

Drie keer Appetjoek!

Op een kleine handpers van Studio Zeedauw kon op de markt in Tilburg een woord of een zinnetje gezet en afgedrukt worden. CuBra koos voor het typisch Tilburgse scheldwoord Appetjoek.

Eerst het zetwerk:

 

Daarna inkten:

 

En het resultaat:

 

Op papier ziet een appetjoek er dan zo uit:

 

Foto's: CuBra, 23 maart 2019.

Meer informatie over Zeedauw: www.studiozeedauw.nl

 

 

apprènsie

apparènsie, apperansie, opperènsie

uit Frans ‘apparence’ (verschijning)

mènsie

1. uitdrukking

apprènsie maoke - aanstalten maken, voorbereidingen treffen

- WTT; Ed Schilders, 2020 –In de twintigste eeuw wordt ‘mènsie’ in het Tilburgs, in de uitdrukking ‘mènsie maoke’ gebruikt als synoniem van ‘apprènsie maoke’.

- Piet Heerkens; Vertesselkes; ’t Baokelse boerke bij den paus, 1944 – ‘n Baokelsch boerken is eens gekomen/ toe in de hellige stad van Rome,/ hij maokte daor daodelijk apperentie/ om ok te gaon op audiëntie

- Stadsnieuws, 2006-11-09 - Alleej vort, zodde onderhaand nie es apprènsie maoke!

- WTT; Ed Schilders, 2020 – de etymologische duiding van Henk van Rijen in Mèn Tilbörgs wôordeboek, namelijk dat de uitdrukking afgeleid is van het Franse werkwoord ‘appareiller’,  is niet correct.

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 - apperentie - aanstalten maken

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - apprentie, waarschijnlijk frans ‘apparence’; apprentie maken - aanstalten maken; ook gezegd van een koe waarbij de kenteekenen van het kalven verschijnen

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal [Udenhouts] 1978 – apparentie maken - aanstalten maken, voorbereidingen treffen, opschieten

- WNT, 1951 – apparentie; uit Frans ‘apparence’. In Noord-Nederland in de algemene taal verouderd.

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 – apränsi, apprentie - aanstalten, toebereidselen; ‘k Zôo mar is appränsie maoke (bijvoorbeeld om naar bed te gaan).

- Corto Blommaert; de Volkskrant, ‘Woord van de week’ 2020-11-12 - Maar nu, ruim een week nadat we hadden gedacht dat Trump stilletjes zijn verlies zou hebben toegegeven, gebeurt er nog vrij weinig. Het Brabants biedt uitkomst. In (het midden van) die zuidelijke swingstaat zouden ze zeggen dat Trump 'mer is apprensie moet moake', vertaald naar het Algemeen Nederlands: ‘Trump moet maar eens aanstalten maken.’ 

2. andere gebruiksvormen

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs, 1916 - een uitzonderlijke opgave; ik heb er aprensie van - afkeer

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - apparence - aprènse – schijn; daar is geen apprènse van regen

- C.J. Verhoeven; Haorese woorde, spreuke en gezegdes, 2007 – apperènsie - haast

 

apprepoo, aprepoo

zelstandig naamwoord

apropos, onderwerp, stuk

uit het Frans ‘à propos’; meestal in de uitdrukking ‘van m’n à propos’ - van slag zijn, de kluts kwijt zijn

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-11-27 - Akkoe mar zie Sofie zèèk gelèek van munne apprepoo...

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 -  A-k oe zie Sefie, zèè-k gelèèk van munnen apperepoo. Als ik je zie Sofie, ben ik direct de kluts kwijt.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1985-09-06 - Ik raokte gelèèk van munne aprepoo aaf toen onze Sooi van zunne sus ging...

- Henriëtte Vunderink; Tis de moejte wèrd, 2011 - Zonder èèrg... Zèèk van menen apprepoo geròkt...

 

apteeker

zelfstandig naamwoord

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - apteker - apotheker

- WNT - in de spreektaal veelal 'apteker'.

 

arbèje

werkwoord, zwak

arbeiden

arbèje - arbèjde - gearbèjd

- WBD - de koej arbèjt - ...maakt uitdrijvende bewegingen bij het kalven; ook genoemd: de koej ‘èrbèt’, ‘wèrkt’, ‘pèrst’

- WBD III.1.4:344 – arbeiden - werken

- WBD III.5.1:212 – arbeiden - werken

 

 

ardènner

zelfstandig naamwoord

paardenras uit de Ardennen

- WBD I.4: 597 - geeft voor Tilburg ‘licht paard’; bedoeld wordt niet een paard dat licht van kleur is, maar een paard dat licht van bouw is.

- Wikipedia; geraadpleegd in 2020 - De Ardenner is een paardenras afkomstig uit de Ardennen. De stokmaat is tussen de 1.55 en 1.60 meter. Ze komen voor in de kleuren bruin, schimmel en vos.

 

arrebéé

zelfstandig naamwoord, meervoud

aardbeien

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1965-07-09 - Arrebéé koop koop-koop... Door Robben gebruikt in de uitspraak van een marktkoopman; de normale uitspraak is ‘aarbei’.

 

arreej

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - op arree zitte - ongeduldig zitten wachten, aanstalten maken, paraat zijn.

- WTT; 2020 – De etymologie is niet duidelijk. Volgens het WBD komt ‘arree’ vooral voor in de Antwerpse Kempen in de betekenis van ‘vooruit’, ‘opschieten’.

 

arsjief

zelfstandig naamwoord

archief

- Interview met Heikanters, 1978; transcriptie door Hans Hessels, 2015 - Mar daor zèn nòg wèl ouw kaorte van op... in et arsjief dènk, op de gemènte…

 

Antoine Arts

 

Artskes kraant

uitdrukking

De krant die door de familie Arts werd uitgegeven: de Nieuwe Tilburgsche Courant

- Kubke Kladder (pseudoniem van Pierre van Beek); ’t Klokhuis van Brabant; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1929-11-21 - Sommige kraanten saawelen dè Jantje (Pijnenburg) in Brussel mee rijdt in den zisdaogschen, mar Artskes kraant hee gezee, dè-t-er vurloopig nog niks van waor is.

- Kubke Kladder (pseudoniem van Pierre van Beek); ’t Klokhuis van Brabant; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1929-10-09 - ...dan schreef ik is ‘n stukske en daor stapte-n-ik mee nor Tilburg nor Artskes kraant.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - …op et ketoor van ‘Artse Kraant’…

- Nel Timmermans; Tenêel speule dès leuk; CuBra, 200? - En we waare aaltij benuuwd hoe de recentie’s waare in 't Nuuwsblad, èn in Artse kraant, die wiere èùtgeknipt èn bewaord.

- Ronald Peeters; De Paap van Gramschap; internetversie, 2012 - Antonius Henricus Arnoldus (‘Antoine’) Arts werd op 20 april 1845 te Arnhem geboren (...) Aanvankelijk werkte hij in ‘s-Hertogenbosch op een handelskantoor. Daarna begon zijn journalistieke loopbaan. In 1877 werd hij hoofdredacteur van De Kruisvaan, het wekelijks orgaan van de Zouavenbond St. Bonifacius. Deze krant werd aanvankelijk gedrukt door N. Luijten in Tilburg, de drukker van de Tilburgsche Courant. In 1878 richtte Arts een eigen drukkerij op in de Poststraat. Hij verhuisde naar de Nieuwendijk (de tegenwoordige Bisschop Zwijsenstraat) en begon met ingang van 1 januari 1879 met het drukken en uitgeven van De Kruisvaan (vermoedelijk tot 1882 verschenen). In april 1879 richtte hij de Nieuwe Tilburgsche Courant op en op 10 januari 1898 Het Tilburgsch Dagblad voor het Volksbelang. Beide kranten zouden per 1 januari 1901 tot één dagblad worden samengevoegd. Zijn oudste zoon Antoon werd hoofdredacteur. (...) Hij overleed te Tilburg op 31 maart 1926.
 

as

voegwoord

als

- WNT - Door de zwakke toon versmolt de ‘l’ vóór de ‘s’, en zo ontstond in de volksspraak het thans nog algemeen gebruikelijke as, dat reeds in het Middelnederlands voorkwam.

1. voegwoord van vergelijking

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 1962-02-? - Ik zè zo ziek as iets, ’k gao naor hûis en alles...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1982-07-02 - niks as rôoken èn ötgaon...

- A.A. Weijnen; Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - ze zòchte niks aanders as ...

- Jan Naaijkens; Dès Biks, 1992 – as - als; ook in krachttermen: as te mieter, as de nondejuu

2. voegwoord van tijd

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek; Nieuwe Tilbugsche Courant 23-03-1972 - "Als het waait, draaien alle meulens". Daarmee wordt aangegeven, dat men met geluk wèl kan varen, aldus onze zegsman. Het lijkt ons echter niet uitgesloten, dat we hier te maken hebben met een sceptische opmerking, waarmee men door het voorwaardelijke "als" belachelijk wordt gemaakt.

3. voegwoord van voorwaardelijkheid

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - As tis dèt is, dan fisteme. - Als het inderdaad zo is, feesten we.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1954-12-24 - Kèkkis of ie kèkt Pietje... En as ie kèkt... Nie kèèke...

- Piet Heerkens; De knaorrie; ‘As...as...as...’, 1949

 

Denk eraon, m’n goeie ziel:

as... is de spil van 't kreugelwiel!

 

As... is hout, as 't opgestookt is,

as... is vuur as 't uitgerookt is.

 

As den hemel valt? - Geen nood!

al de musse valle dan dood!

 

As de locht valt op onze kop,

hebbeme blauwe mutskes op!

 

As de as breekt van oewe waoge,

zullen oe beenen oe nog wel draoge!

 

Laot die “assen” uit oewe körf;

as... is mar verbraande törf!

 

Strooi geen “assen” op oe brood,

want as suiker smaoken ze noot!

 

Denk eraon, m’n goeie ziel,

as... is de spil van n kreugelwiel!

 

4. samentrekkingen van het voegwoord met het onderwerp bij de persoonsvorm

zie deze lemmata:

agge - als jij/gij

asie, assie - als hij

asse, asze - als zij het

asset - als het

aswe, awwet - als we het

agger - als je er

- Willems; Dialectenquête, 1887 - ak, agge, asie, asse / asze, ast / asset, aswe/awe / awwet

5. in plaats van ‘dan’

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - grotter as en pèèrd

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - als (ook ‘as’ uitgesproken). Wordt altijd gebruikt in plaats van ‘dan’ achter eenen vermeerderenden trap, alsook achter ander(s), niemand, niets, nooit

 

as-as-as

voegwoord van voorwaardelijkheid met versterkende herhaling

als-als-als

om een uitspraak in te leiden waarmee onwaarschijnlijkheid wordt uitgedrukt. 

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1975-09-19 - Jè, as-as-as... As we ham hôn dan kosse we snippere...

 

as dèt

betrekkelijk voornaamwoord

als dat

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1960-07-22 – “Wè zidde..? (...) As det oew slekbord rammelt...”

 

asdèttie

voegwoord, samentrekking

als, alsdat, als dat hij

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - hij zi asdèttie nie kos

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – als(dat) – als; vergelijkend: Gij drinkt meer op alsda’ge vertèèrt; ook ‘asda(t)’

 

asger

samentrekking

als je er, als ge er

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad,  1971-05-07 - Zôô oud asger uitziet worde gij toch nôôt...

 

askèùl

askuil; bewaarplaats voor as, vaak gelegen onder de bakoven

- WBD - askèùl - ashok

 

asoosjaale

zelfstandig naamwoord, meervoud

asocialen, minder beschaafden

- Interview echtpaar Staps, 1978; transcriptie Hans Hessels, 2015 - Èn die asoosjaale kwaame ammel van de Paddewaajkes, van et Körvels Huukske aaf!

 

Aspèrges me

zelfstandig naamwoord; eigennaam

Latijn: ‘Besprenkel mij’. Het gezang onder die naam uit de rooms-katholieke liturgie, soms gebruikt als woordspeling met het gewas ‘asperges’.

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd); De nuuwe kapelaon van Baozel; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1938-10-08 – ‘t Waar muisstil in de kerk, toen ie uit de sacristie kwaam om den Asperges te zinge.

- Piet van Beers; fragment ‘asperges me’ (besproei mij), 2009


Ik denk wèlles terug òn vruuger,
Dèn aawe rèèke Rômse tèèd.
‘k Zuuk dan wèl es nòr schôon dinge.
(Dè doede agge aawer zèèt)
We wiere dan aaltij gezeegent
vur dè de liste mis begon.
‘t ‘Asperges Me’ wier dan gezonge.
‘Besproei mij’, in ’t vakjargon.
 

Onze pastoor was èèrg scheutig
meej zenne grôote waoterkwaast.
Hij ha ’n hêel goei haand van sproeie.
Èn dè wier figuurlek toegepaast.
As misdiender liep ik ’n paor meeter
daor meej ’n èmmerke vur ‘m èùt
Die ’t dichtste bij ‘t gangpad zaate
kreege ’t miste waoter op der snèùt.

 

 

Ed Schilders - Als meneer pastoor vroeger zijn wijwaterkwast ter hand nam om zijn parochianen te zegenen, ging dat vaak gepaard met de koorzang van een psalm die begint met de woorden ‘Asperges me…’ Dat betekent: ‘Heer, besprenkel mij…’ Het lijkt me heel begrijpelijk dat daar vroeger grappen over gemaakt werden. Deze ‘asperges’ komen heel vaak voor in de voordrachten die bij (familie)feesten door een zogenaamde pastoor in een zogenaamde preek ten beste werden gegeven. Uit enige inzendingen van oude feestpreken bleek echter dat het niet bij woordgrapjes bleef. In een voordracht met de titel ‘Preek van de pastoor van Sansbeek’, uit 1926, horen we meneer pastoor tegen de vrouwen in de kerk donderen: ‘As ge de wijwaterkwast mar ziet, dan lopte al de kerk uit, krek of ge van achter angestokt zijt, denkte dè ik die kwast in oeuwe mond zal steken? Ge hoeft um nie op te vreten! En die juffrouwe, die trekke durre kop net in as 'n zwaon die op 't waoter zwemt.’ Want de jufrouwe van toen waren blijkbaar bang dat hun kleding door water werd bevlekt, ook al was het dan heilig water. De pastoor: ‘Dur mos [moest] ok 'ns 'n drupke van op die verre [veren] van die pronkhoewd valle.’ Harrie Franken heeft een dergelijk preek opgetekend onder de titel ‘Preek van de pastoor van Soerendonk’. Ook daarin blijkt hoe de Brabantse boerin vroeger zelfs tijdens de heilige mis of het lof zuinig was op haar traditionele zondagse kledij. De pastoor zegt in deze preek: Het is dan gebeurd een keer of twee/ Als ik zondags mijn asperges dee/ of liever gezegd met mijn wijwaterkwast/ door de kerk kom plassen/ om jullie boerinnenzielen schoon te wassen/ dan staan ze klaar/ met een zakdoek of boezelaar/ Ik begrijp niet, hoe ik het gedoog/ die houden ze dan omhoog/ om die kanjaarden/ van mutsen te sparen/ voor ’t wijwater dat mocht spatten, wat een verdriet… Zulke preken bestaan meestal uit twee delen. De vrouwen krijgen ervan langs omdat ze hun kleding belangrijker vinden dan het wijwater, en de mannen omdat ze te veel drinken in de plaatselijke kroeg. Over de mannen preekt de pastoor dan: Beminde boeren/ Al dikwijls heb ik bemerkt dat er meer zitten in herberg of kroeg/ dan dat er lopen achter eg of ploeg. Het mooie is, vind ik, dat wijwater en alcohol hier eigenlijk hetzelfde zijn. Het was tenslotte feest. En dus zegt de pastoor tegen de vrouwen: …wat een verdriet/ Was het jenever/ dan deden ze het niet/ Dan zouden die lieve vrouwen/ Hun mondje wel open houden. (Brabants dagblad; ca. 2002)

 

asse

samentrekking

als ze

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-04-17 - En kusse asse kan...

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - asse mar kosse...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1975-06-06 – [vader kookt voor de kinderen; ze zouden het niet opeten...] asse wiesse wèsse aate

- Cees Robben; Prent van de Week, onbekende datum – [kinderen treuzelen met het uitzoeken van snoep op een kraam van de Hasseltse kapel] asse-mar-wiese-wèsse-won.

 

Foto: website catholicworkeramsterdam

 

assekrèùs, assekröske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

askruis, askruisje; aswoensdag

►kröske

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1955-02-26 - “Ieder die z’n asse-kröske/ Mee den Paose nog hee staon/ Krijgt van den pastôôr ’n pekske...”/ zee meneer den kapelaon.....

Deze prent verscheen ter gelegenheid van Aswoensdag 1955. Aswoensdag is de dag waarop in de katholieke traditie de 40-daagse vasten begint, die eindigt met Pasen. Het askruisje dat gelovigen op Aswoensdag in hun parochiekerk gingen ‘halen’, is het teken van berouw, in het bijzonder berouw over de zonden begaan tijdens het carnaval. De katholieke folklore wilde – vooral onder kinderen - dat dit kruisje niet mocht worden afgewassen. De as waarmee de priester het kruisje op het voorhoofd van de gelovige had aangebracht, was as van verbrande palmtakjes van Palmpasen van het vorig jaar. Uiteraard lukte het nooit iemand om het askruisje veertig dagen lang op het voorhoofd intact te houden, zelfs niet als de pastoor daarvoor een premie uitloofde die uit ‘n pekske’ bestond, een ‘pakje’, een kledingstuk om met Pasen mee voor de dag te komen.

(Detail - Robben - 1955-02-26)

- Henriëtte Vunderink; Tis de moejte wèrd; Et vaastetrommeltje, 2011 - Geduurende de vaastetèèd,/ van assekrèùs toe Paose...

- WBD III.3.3:225 - askruisje

 

asser

samentrekking

als ze er

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1961-07-07 - Asser ammol ingaon...

 

Advertentie 1922

 

asseraansie

zelfstandig naamwoord

assurantie, verzekering; van Franse ‘assurance’

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1987-09-18 - Ik keek wel effenaaf toen ik zaag desse m’n fiets gejat han... Na hek van de asseraansie ’n effenaave trug gekocht...

 

asseradeere

werkwoord, zwak

verzekeren; van Franse ‘assurer’

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - asseradeere, verasseradeere, verassereere - verzekeren

 

asset

samentrekking

als het

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1972-11-17 - Asset thuis waait moete één deur dicht doen... aanders trekket...

  

assie

samentrekking

als hij

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1965-04-16 - En assie is afschiet.. Nou dan kan ’t (...) op unne wetsteen... – Als hij eens betaalt dan is het heel magertjes...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1965-08-28 - Mar assie gedaon heej mottie effegoed vèège...

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1969-01-10 - Hij is zôô kiem assie grôôt is... [Hij is zo preuts zoals hij groot is...]

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1969-01-10 - Assie in z’n vaon stao [Als hij in zijn hemd staat]

 

assienie

samentrekking

als hij niet

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-03-27 - Ze hebben op den Heuvel unne put gevonden.. (...) Afblèève assienie van jouw is...

 

assortiemènt

zelfstandig naamwoord

assortiment

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - assortiment, meerdelige voorspinmachine (textiel)

 

ast

samentrekking

als het

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 1962-02-? – Ast is dèttis, dan fiste we 

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld; diksjenèèr van de Tilburgse taol, Tilburg 2004 - ast is dèt is - als het waar is, als het zo is

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - ast toevalleg geleege komt - als het uitkomt

 

asteblief

tussenwerpsel

als ’t u belieft

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1972-09-23 - en ons persvlêes asteblief

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – asjeblieft - astebli:ft met of zonder t.

 

aster

samentrekking

als het er

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1976-02-13 - En aster op aonkomt

 

astraant

bijvoeglijk naamwoord

brutaal; afgeleid van Franse ‘assurance’

►straant 

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs, 1916 - astraant – brutaal

- A.J.A.C. van Delft; Toen Tilburg nog dorps was; een heel typisch dialect; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1956-07-17 -  Zonnen aastraanten bliksem was ie!

- WBD III.3.1:221 - astrant, strant, brutaal - vrijpostig, onbeschaamd

- WBD III.1.4:130 – astrant - moedig

- WNT - assurant - in de volkstaal geworden tot ‘astrant’

- A. Weijnen; Etymologisch dialectwoordenboek, 1995 - astrant, strant - onbeschroomd, vrijpostig (in Nederlands ‘assurant’ – brutaal)

 

astraasie

zelfstandig naamwoord

verzekering; verbastering van ‘assurantie’

ook: braandastraasie – brandverzekering

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - bè wèffere braandastraasie zèède gè verastreerd?

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – astrantie - assurantie, verzekeringsmaatschappij

 

attak

zelfstandig naamwoord

attaque, hartaanval; uit het Frans

- Cees Robben; Prent van de Week,  Nieuwsblad van het Zuiden / het Nieuwsblad, 1973-12-31 - En as’t nie meevalt/ Hedde gij unne attak...

- WBD III.1.2:277 - attaque - beroerte

 

 

Foto: Regionaal Historisch Centrum / Stadsmuseum Tilburg

 

atteljeej, Den

zelfstandig naamwoord, eigennaam

Centrale Werkplaats der Nederlandsche Spoorwegen

uit Frans ‘atelier’; werkplaats 

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Hij heej fifteg jaor op den atteljeej gewèèrkt.

- Karel en Sjarel; Groot Tilburg, 1945-05-25 - Kekkis Karel, veronderstel dè gij den bisten wèver bent van hil Tilburg en ikke den bisten wielendraaier van hil den Ateljee.

De oorspronkelijke uitspraak rijmt op bier

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek, aflevering 52, 1966-04-16 - Tegenwoordig wordt er in Tilburg van de Centrale Werkplaats (van de Ned. Spoorwegen) gesproken. Vroeger hoorde men evenwel van niet anders dan ‘den atelier’ praten, waarbij velen dan de laatste lettergreep op z’n Nederlands - dus als de ‘ie’ van ‘bier’ - uitspraken in de plaats van gesplitst zoals het Frans dat eist. Onze ‘atelier’ van weleer leeft nog voort in een straatnaam. ‘Atelier’ betekent letterlijk eigenlijk: plaats, waar men in het gareel loopt... maar daarom zijn we in Tilburg toch niet aan onze ‘atelier’ gekomen. Had in Tilburg dit woord een wel zeer specifieke - vooral tot de Centrale Werkplaats beperkte betekenis - een meer algemene betekenis was ook ‘werkplaats’, hoewel men toch niet iedere werkplaats als ‘atelier’ kan betitelen.

- Anoniem; Tilburgs folklore; ‘n Kaoi rikkemedaosie, Nieuwe Tilbugsche Courant 1959-11-19 - Buur Jaonus ha okkal zo dikkels gezee, “k Zallet is vur oe probeere op den atteljeej”, (...) 's-Maondags smerrigis stapte Nillus mee hart en ziel, Naor den atteljee, mee kruik en unne nuuwe blauwe kiel.
► voor de volledige tekst zie KLIK HIER

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006- Die rotmoffen waren de werkplaots van de Nederlandse Spoorwegen aon et opblaozen, den ateljéé hiete dè bij ons.

- Karel de Beer; Tilburgs Bijnamenboek, 2000 - den atteljeej - Centrale Werkplaats van de NS

- WBD III.3.1:213 - atelier, werkwinkel, werkplaats – atelier; uit Frans ‘atelier’ - werkplaats

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 – atelier - Hij werkt in Tilburg op den atelier (van de N.S.)

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - atelier – ateljé – werkhuis; op nen ateljé werken. Met ‘den ateljé bedoelt men te Leuven de werkhuizen van ‘Dyle et Bacalan’.

 

avelot
zelfstandig naamwoord
enveloppe

mogelijk ook uitgesproken als avvelòt
- Lowie van Dorrus Misters; onze Tilburgse folklore; Van postwagen en diligence, Nieuwe Tilbugsche Courant 1951-12-11 - Postagentschappen bestonden nog niet. Wel verkocht men in sommige winkels postzegels, maar met verhoging van een halve of hele cent en daar werd 70 jaar geleden ook rekening mee gehouden. Men verkocht bijvoorbeeld postzegels en schrijfbehoeften, velletjes brievenpapier, ‘brievenzekskes’ of ‘avelotten’ (enveloppen), pennen en inkt in ‘t Herringsend (Haringseind, Korvelseweg) bij F. v.d. Hout-Becx, op Korvel bij Trui Bos (recht tegenover de brievenbus), in den Berrendijk (Berkdijk) bij Piet van Heijst. Zo zal het in andere buurten ook wel geweest zijn.

 

avvegaosie

zelfstandig naamwoord

drukte; afgeleid van ‘navigatie’

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs, 1916 – ‘t was er ‘n hil n’avegaosie - drukte

 

avvekaot

zelfstandig naamwoord

advocaat (beroep); ook de drank maar in dat geval meestal in de verkleinde vorm:

►avvekòtje

- Kees & Bart; krantenrubriek In Tilburgsche Post,  1922-193? - avvekaot

- Kubke Kladder (pseudoniem van Pierre van Beek); ’t klokhuis van Brabant; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1929-10-23 -...dè valt dur ginneneene avekaot weg te redeneeren.

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1964-05-29 - Die schiet er in as unne avvekaot in de hel - iets gaat heel makkelijk; advocaten komen uiterst gemakkelijk in de hel

- Pierre van Beek; Dialect en spreekwijzen; Nieuwe Tilbugsche Courant, 1959-01-10 - De timmerman zei: “Die spijker schiet in de plank als ‘n advokaat in de hel”.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,  57 12 27 - Ons opoe moet ’n avvekaotje...

- Noord en Zuid; jaargang 2, 1879 – avvekaat - ...redeneert as ‘n avvekaat in een kakstoel - zijne redeneeringen beteekenen niet veel...

- Noord en Zuid; Diverse Meijerrijse woorden; jaargang 10, 1887 - Zoo spreken de Meierijers en schrijven ook van (...) avverkaat...

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 – avvekoo’t - advokaat

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - advocaat - aveku:t; de gekende likeur; verkleinwoord ‘aveköke’

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – a(d)vocaat - iemand die goed ter taal is: ‘t Is ‘nen avocaat - hij kan goed spreken (vergelijk ‘klappen gelijk ‘nen avocaat’); ook: avekaat (korte a in eerste lettergreep)

 

avvekòtje

zelfstandig naamwoord, verkleinvorm: glaasje advokaat

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg); Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - …et vrouwvolk deej der èège te goed òn de boerejongens of lepelden un advocaotje nòr binnen.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - avvekòtje, advekòtje - glaasje advocaat

 

avvenant

bijwoord

voorkomend; uit Frans ‘(à l’)avenant’ – (dien)overeenkomstig, in overeenstemming met

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs, 1916 - hij ziet er avenant uit – voorkomend

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 – avvenaant – voorkomend, betrouwbaar

 

avvendaans
zelfstandig naamwoord
overvloed

- via Frans ‘abondance’ uit Latijn ‘abundantia’

►abbendaans, avvezaans

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - bij het rikken: dertien slagen
 

avventoe

bijwoord

nu en dan, af en toe

- Voorbeeld op originele systeemkaart Sterenborg - Avventoe gaot ie nòg nòr et Park. - Nu en dan gaat hij nog naar het Wilhelminapark.

 

avvertènsie

zelfstandig naamwoord

advertentie

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 01 14 - Kèèk alle avvertensies deur...

 

avveteere

werkwoord

adverteren, te koop lopen met

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 - avvetêere doe verkoope - de gelegenheid maakt de dief

 

avvezaans

bijwoord

voortgang, vooruitgang

uit Latijns ‘abundantia’

abbendaans

- Cees Robben; Prent van de Week, datum onbekend, ook in bundel Robben en Rooms – En dan bidden we nog une rôôozenkraans. En des goed vur den avvezaans....

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 -  hij mòkt avvezaans - hij gaat vooruit

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - avancatie, vooruitgang, voortgang; door zit niks geen avvecóosie in (...in het werk)

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – abondance - overvloed: iets in abondance hebben - i:t in abondansen éme

- J. Cornelissen & J.B. Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 – abondansie (uitspraak ‘abbendanse’); in abbendanse - in overvloed 

 

avveseere

werkwoord, zwak

opschieten, voortmaken, zich haasten, avanceren; uit het Frans ‘avancer’

uitspraak in gebruik naast 'affeseere'

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 62 11 02 - De règen striemt in oew gezicht / De wènd trekt aon oew kleren / De meensen willen gaauw naor huis / Kèk ze mar avveseren.

- Marijke van Moll; schriftelijke mededeling 2021 - Mijn moeder gebruikte dit woord altijd in de betekenis ‘vooruit, voortgaan, opschieten’. Voor zover ik weet werd het woord in West-Brabant (Bergen op Zoom, Roosendaal, Breda) in die betekenis gebruikt.

- Ad van den Boom; De wèèvers van Tilburg, circa 2005 - Smèèregus vruug al avveseere…

- A. Weijnen; Etymologisch dialectwoordenboek, 1995 - affeseere, avveseere - voortmaken (Noord-Brabant)

► affeseere en volgende lemma's

 

awir

bijwoord

alweer

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 23 maart 1945-03-23 - …dan komder awwir…

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek, 1998 -  zitte awir te èntele - zit je alweer te vervelen

 

azèèn

zelfstandig naamwoord

azijn

- Cees Robben; Prent van de Week,  Roomsch Leven,  1966-04-01 - azèèn en gal...

 

azzoe

samentrekking

als ze je --> asse oe --> azzoe

 

Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home