zaag,
zaagt
verleden tijd enkelvoud van 'zien'
zag
ik
- Cees Robben - En witte wek zaag... (19590822)
- Cees Robben - Akkoe nie gezien
hâ.../ Mar 'k zaag oe... (19610602)
- Cees Robben - Zô zaakum te zitte (19590801)
jij,
gij, ge
- Dialectenquête 1887 Willems - Ge zaagt me wèl mar ge zit niks teege me
- Cees Robben - Ge zaagt er gin niemand (19590822)
- Cees Robben - Hier zaagde naa mannen van
taggetig jaor (19571221)
- Cees Robben - Aanders zaagde nie.. (19721020)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
75 06 19 - Ge wiest nie wégge zaagt.
- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben -
Dochte gij de’k dè nie zaag,
'k zè nie van gisteren (20-03-1968)
- Grôot diktee van de Tilburgse taol 1994
- ge zaagt er niks mir van
hij,
zij
- Cees Robben - Hij zaag de
gedoentes, vervallen, keduuk (19551119)
- Cees Robben - Hij zaat op z’n hukkes, en zaag hoe ’t laand/ mee
huiskes bebouwd wier... (19551119)
- Cees Robben - Hij zaag d’n baos en vroeg hêêl zêêg (19600701)
- Cees Robben - Hij zaag unne boer... verjaogd en op zuuk/ Naor laand
ieveraans... (19551119)
- Cees Robben - Ziedet-naa... Hij zaaget-nie... (19560505)
- Tony Ansems - En ze zaag me goed te staon, maar ze zaag me nog nie
hangen... (De dochter van Dorus de Boer; van de cd Tilburgse Liekes
American Style; 2008)
zaagder
samentrekking van de verledentijdsvorm van 'zien' + je + er
zag je er
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - De
een: Hèk iets van oew aon? De ander: Nèè, dan zaagder wèl beeter
èùt! – Baas boven baas
zaaje
werkwoord, zwak
zaaien
- WBD (Hasselt:) 'zaaje' - kunstmest strooien, ook 'strooje' genoemd
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zoaien en moaie
- Dialectenquête 1887 Willems - 'khè hier graas gezaojd'
- Dialectenquête 1887 Willems - zaaje - zaajde - gezaajd
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - tis goed óm wòrtelzaod te zaaje (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1965) - gezegd bij
plotselinge stilte in een gezelschap
- WBD I:1394 'zaaje'; I:1426 bieten zaaien: 'zaaje', 'légge'
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Geen umlaut, volgens krt. 48 en blz. 91/92.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zaaje ww - zaaien
zaajers
zelfstandig naamwoord, meervoud, zowel met als zonder de s
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hom van de vis = zaajers
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- zaajer - haring met kuit
- Cees Robben - aacht vorse bukkeme, liefst meej mölluk/ En gin
zaaiers... (19680405)
- WBD III. 4.2:78 zaajers - kuit, ook genoemd: 'kuit' of 'zaad'
- WNT - ZAAIER - 6) vrouwelijke visch, inz. haring
zaajstuk
zelfstandig naamwoord
zijstuk
- WBD
II:950
- zaajstuk, zijstuk (v. h. handweefgetouw)
- Cees Robben - Prent van de week -
28-11-1959 zaand
zelfstandig naamwoord
zand
- Kubke Kladder (pseudoniem van Pierre van
Beek), Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 6,
21-11-1929 - Behalve de Twem was er toentertijd in Gool op
den weg nor Poppel 'n klein twemmeke, dè wil zeggen 'n fietsbaontje
van zaand.
-
W.v.M. (signatuur van Willem van Mook, in ‘Uit het land der
Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930 -
Zaand wil haost niemand meer. De meensen worren vort zoo
grotsch dè z'oe nog nie meer zien staon mee oe zaand. Er Is geen
huisken zoo klein of daor lee vort van dè lienekenolie (linoleum)
in.
-
Leo Heerkens, uit De kinkenduut (Piet Heerkens), ‘Klaoske Vaok’,
1940)
- Klaoske Vaok is zaand aon 't strooie,/
grib, grab, grauw,/
't wil oe in oe eugskes gooie,/
grib, grab, grauw.
- Cees Robben - We hebben ’n
haoven mee waoter d’r in.../ Mee zaand... en veul aauw ijzer...
(19540515)
- Cees Robben - Of zô mar in ’t zaand... in ’n gaotje... (19570525)
- Cees Robben - Toet wit zaand toe... (19610519)
- WBD III.4.4:138 'zandhoop'= heuvel
- WBD III.4.4:139 'zandhoop'= duin; ook
'zandbult'
- WBD III.4.4:151 'klapzand' = stuifzand, ook 'vliegzand' of stof'
- WBD III.4.4:153 'scherp zand' = drijfzand
- WBD III.4.4:187 'zandplaat' = zandbank;
- WBD III.4.4:188 'zand' = slib
- WBD III.3.1:402 'zandpad' = pad
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zand zelfstandig naamwoord - zand
Uitdrukkingen
- Cees Robben - Ge zult gin zaand mir afgaon... (19591107) [overdadig gegeten hebben]
- WNT XXVII:818 'daar zal je geen zand van afgaan'
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Zaand schuurt de maog – Het geeft niks als je wat zand binnenkrijgt,
het is goed (zogenaamd) voor de maag
Straatroep van een zandboer:
-
W.v.M. (signatuur van Willem van Mook, in ‘Uit het land der
Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930 -
Za..., zaa, scho... schoon wit zaaaand… / dubbeltje de maaaaaand!
►zaandboer
Zaand, ’t
toponiem
Het Zand; Tilburgse wijk
- Cees Robben - Café-Hotel Restauraant Boerke Mutsaers in ’t Zaand.
(19540227)
- Cees Robben - Hij gaat op zoek maar ’t is wel vreemd/ Hij vindt geen
Oel of Loven/ Geen Körvels-huukske of ’t Zaand/ Geen Padde-waaikes
en geen Vraand/ Geen höfkes en geen hoven. (19651224) De prent gaat
over de verstedeling van Tilburg waardoor oude wijken en natuur
verdwijnen.
zaandboer
zelfstandig
naamwoord
handelaar
in wit zand; schoon wit zand werd bijvoorbeeld gebruikt om op de vloeren van
cafés te strooien maar ook in het woonvertrek van de armeren.
-
W.v.M. (signatuur van Willem van Mook, in ‘Uit het land der
Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930 -
Wij hebben hier Van Oeffeltje nog, mar in Tilburg wont geenen
eenen zaandboer. [...] Jè nou, ik bedoel 'n witten zaandboer...
Tekening van Staf Rijckers in
Nieuwe Tilburgsche
Courant 31-07-1930
Tekening van Staf Rijckers in
Nieuwe Tilburgsche
Courant 31-07-1930
zaanderig
bijvoeglijk naamwoord
zanderig
- Cees Robben - Aon de raand van de stad/ Leej unne zaanderige pad
(19580222)
zaandjan
zelfstandig naamwoord
- WBD I:1448: 'zaantjanne' - zandjannen, bep. soort aardappels
zaandkèùl
zelfstandig naamwoord
zandkuil, namelijk het graf
- Jace Van de Ven, Tilburgs ABC
- Z is ne
zaandkèùl, daor èndigde in...
zaandlicht
zelfstandig naamwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zandwinplaats
- WTT 2016 - Dus wsch. de plaats
waar zand 'gelicht' wordt. Vergelijk: - WNT - ZAND - Zandlichter, bep.
type zandschip.
Accipiter nisus
zaandvoogel
zelfstandig naamwoord
sperwer
(Accipiter nisus)
- Dialectenquête 1887 Willems - As de kiepe ne zaandvoogel zien, dan wòrre ze bang.
zaank
zelfstandig naamwoord
zang
-
Pierre van Beek - èrgeraans et zaank óp hèbbe - (vermoedelijk:) ergens naar
verlangen en loeren op de gelegenheid het te krijgen.
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - zank, o. in de uitdr. ' 't zank hebben' - neiging hebben om ruzie te
maken, slecht gehumeurd zijn. Vgl. Duits 'Zank'
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord m., 'zank' - zang; zegsw. 'erges de zank op hebbe' resp. 'krege
- in fig. zin: de smaak van iets te pakken hebben/krijgen (en
daardoor) zich iets tot een gewoonte maken of gemaakt hebben.
- WNT - ZANG, zank
zaante
werkwoord, zwak
- Informant
Toine Raaijmakers -
de vloer met zand bestrooien (in een boerenwoning)
- WBD de vloer met zand bestrooien (ter versiering zandfiguren strooien op
de geschuurde of geschrobde vloer van woonkamer of salon)
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw. ww. tr. 'zanten' - zanden, met wit zand bestrooien
zaat,
zaate
werkwoord, verleden tijd enkelvoud van 'zitte'
zat,
zaten
- Cees Robben - Al zaate in munne broekzak te kaorte... (19830909)
- Henk
van Rijen, Mèn Tilbörgs
Wôordeboek, 1988 -
dòr zaate zat zatte - daar zaten behoorlijk wat dronkaards
zabbere,
zabbele
werkwoord, zwak
sabbelen
- Piet
Heerkens, uit: De Kinkenduut, ‘Kwaoie tong’, 1941 -
de
tong die aaltij babbelt,/ en
overal aan zabbelt,/
en
iederendeen beknabbelt
- Cees Robben - Ze duimen nog... ze zabbele... (19580531)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven),
De Tilburgse Koerier, 74 05 09 - 'n Zuurbol of 'ne kermissteel / D'r
wordt mee zörg gekocht. / Zabberend gaon ze dan naor huis
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
74 09 05 - Toen ie zabberend op z'n pèp / 's Aoves de kraant inkeek.
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - sabbelen
- Stadsnieuws -
Ons oopoe heej gin taande mir, ze moet op de kuukskes zabbere
(100108)
- WBD III. 2. 3:10 'zabberen' = knabbelen
- WBD III. 2. 3:10 'sabbelen' = idem
- WNT - ZABBEREN, sabberen - 1) kwijlen
zachjes
bijwoord
zachtjes,
stilletjes
- WBD III. 4. 4:251 'zachtjes', 'zacht' = gedempt (van geluid)
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland, 1958 e.v. -
bijw. - zachtjes; komp. 'zachjezer'
zaddoek
zelfstandig naamwoord
zakdoek
-
Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont), Groot Tilburg 1941- Hij [de pastoor] kwaamp zelvers op z’n prikstuultje, en zoo
treffend schoon en zó eenvoudig, sprook ie mee z’n parochiaone, dèk
er verschaaie keer minne zaddoek van heb motte gebruiken...
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij heej zene spòrspòt in zene zaddoek zitte - zijn spaarcentjes
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - zaddoek/zakdoek (krt. 110)
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk 'zaddoek' - zakdoek
- WNT - ZAKDOEK - in enkele bronnen, waarin men de spreektaal tracht te
benaderen, wordt de geassimileerde vorm zaddoek aangetroffen
zak
zelfstandig naamwoord
zak
Uitdrukkingen
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Et kan beeter van den zak as van den baand.
-
Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - et zit nòg in wije zakke (Kn'50) - het is nog toekomstmuziek
-
Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - twee zakken óp de schòrt hèbbe (Pierre
van Beek -Tilburgse Taalplastiek ' 70) - zichzelf goed doen,
inhalig zijn
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - der wòrre wèl meer zakke toegebonde die nie vol zèn - je hoeft
niet zoveel te eten als je maar kunt
-
Hessels 2020 - Wanneer je ergens teleurgesteld afdruipt: - kòp int
zak! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
►Volledige bron:
KLIK HIER
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- daor zulde ginne zak zout opeete - daar zul je niet lang blijven
Andere betekenissen
- WBD III. 1. 1:225 'zak' = balzak
- WBD III. 4. 4:145 'zak' = dal
- WBD III. 4. 4:295 'zak' = honderd pond (ook 'wicht')
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zak, zelfstandig naamwoord mannelijk - zak: in z'ne zak schiejte - betalen
► zèkske
zakke
werkwoord, zwak
1. figuurlijk gebruikt: iemand zakken, d.w.z. in een zak doen,
uit de weg ruimen
-
Pierre van Beek - Iemand kunne zakken èn verkôope - hem verre overtreffen in
iets...
- Theo de
Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Ik
kan oe zakke en verkôôpe… (23-10-1963)
-
Hessels 2020 - Als je je superieur voelt t.o.v. een ander: - ik kan
em zakken èn verkôope! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
►Volledige
bron:
KLIK HIER
2.
dalen, krimpen
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zakken as brèùn bier (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1966) - snel minder worden
- WBD III. 4. 4:274 - 'zakken' = krimpen
zakneusdoek
zelfstandig naamwoord
zakdoek
- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zakneusdoek - zakdoek"
- WNT - ZAKNEUSDOEK - 1) zakdoek (afgezien van ... slechts in Vl.-Belgische en N.-Brab. bronnen aangetroffen. 2) Halsdoek
(verouderd)
zaksel
zelfstandig naamwoord
- WBD III. 2. 3:267 'zaksel' = droesem
zambak
zelfstandig naamwoord
zandbak
uit
'zaand' (met klinkerverkorting) + d-syncope + assimil. n+b
zangert
zelfstandig naamwoord
zanger
- Daor
waar 'n optreje van John Ray, de beroemde karakokozangert. (Uit: F.
van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger,
2010.)
zangfraater
zelfstandig naamwoord
frater die zangles geeft aan
leerlingen
- Interview Jolen - 1978 - “Fraater Klazianus, dè was ene goeje, en
hille goeje, mar die was nie goed…die was te goed! En dan hadde
fraater Kobius, fraater Jacobius, dè was er êene van en mindere
klas! En dan hadde fraater Wilhelmo, dè was ene zangfraater!”.
(transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
zanpad
zelfstandig
naamwoord
zandpad
- Dirk
Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg,
1996 -
uit cluster ntp wordt de t verzwegen, met klinkerverkorting uit
zaand
zaod,
zaojke, zòdje
zelfstandig naamwoord
en verkleinvormen
zaad
- Theo de
Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - (Moeder tegen haar kind bij de weeklijkse bad-beurt) Gij mot nie
onder ’t vogelkooike gaon staon want as er ’n zaoike in oew oor
valt, begient ’t te schiete (27-12-1968)
- Cees Robben - [Vader tegen ongehuwde zoon:] Ge hèt nogal geaffeseerd
om oew höfke in ’t zaod te krèège... (19810710)
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zit den hòf al in et zaod? ('87) - is de vrouw al in verwachting?
(informatie door de pastoor)
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - óp zaod staon (Alg. Brabants) - gelijk staan met de inzet bij
spelen
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zaod int bèkske hèbbe (JM'50) - geld bezitten
- WBD 'zoot' (I:1427) ; suikerbietzaad: 'zaot' (Hasselt) ; 'peezaot'
(I:1429) ; knolraapzaad (I:1429) ; 'raopzaot'; stoppelknolzaad
(I:1431) : 'gruunzaot'
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ze heej der bèddeke wir int zaod - ze is weer zwanger
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- et zaod nèffe de voor gôoje - vreemdgaan
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- hij was nòg nie òn zen zaod
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zaod zelfstandig naamwoord - zaad
- WBD III. 4. 2:77 'zaad' - kuit, ook genoemd:'zaaiers'
- WBD III. 1. 1:226 'zaad' = sperma
- WBD III. 2. 3:73 'zaad' = haringkuit
- WBD III. 2. 3:73 'zaad' = haringkuit
zaodballe
zelfstandig naamwoord meervoud
zaadballen, testikels van
slachtvee
-
Audio-opname 1978 - “… èn dan wiere zogezeej die, die, jè, die
zaodballe dan…ballekes…hè…dè waare dan zon, zon dinge, die moese
ammel bewaord blèève!” (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie
Hans Hessels 2013)
►KLIK HIER om het bestand te beluisteren
zaodèg
zelfstandig naamwoord
zaad-eg
- WBD zaodèg, (Hasselt.:) zaojeeg – zaadeg (vroeger gebruikt om het
(meestal met de hand) gezaaide graan in de aarde te werken;
zaodgoed
zelfstandig naamwoord
zaad
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk 'zaadgoed' - zaad dat voor de voortplanting dient.
zaodstrèng
zelfstandig naamwoord
- WBD teellid v. e. hengst, ook genoemd (Hasselt) 'koowker'
zaog,
zògske
zelfstandig naamwoord
en verkleinde vorm
zaag
-
Piet Heerkens, uit: Brabant, ‘De zaog van Sint Joozep’, 1941 -
De timmerlui ha'n zoo-mar kwaoi gereedschap in die daoge:/
wè haomers, beitels, jao, mar eigenlijk nog geen zaoge!
- WBD (II:2370) 'spanzaoch' - spanzaag
- WBD (II:2705) 'hantsaoch' - handzaag
Schilderij van Herbert Lathangue
zaoge
werkwoord, zwak, geen vocaalkrimping
zagen
- Dialectenquête 1887 Willems - zaoge - zaogde - gezaogd/gezaoge
-
Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, 2006 -
Figuurzaogen waar veur ons un flötje van enne cent en zaogskes
inzetten gin probleem. Héle kerststallen hebben we ötgezaoge…
Gravure - Kraanzagers aan het werk. De
knecht stond onder de te zagen balk omdat daar het zaagmeel
neerdwarrelde.
zaogemèèl
zelfstandig naamwoord
zaagmeel,
zaagsel
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zaogemèèl
- WBD II:2394 ' zaochméél' - zaagmeel, zaagsel
- WBD II:2395 ''zaogeméél' - zaagsel, zaagmeel
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZAGEMÈÈL zelfstandig naamwoord o. - hetzelfde als zaagmeel
-
J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ZAAGMEEL heb ik meer dan eens voor 'zaagsel' horen gebruiken.
zaogsel
zelfstandig naamwoord
zaagsel
- WBD - 'zaochsel' - zaagsel (II:2394)
zaogsele
werkwoord, zwak
zaagselen
- WBD - zaogsele - zaagselen, zaagsel met een zeker vochtgehalte over het
vel / leer strooien, dat te droog of te hard is na het looien (II
652)
Afbeelding
uit: Kroniek van de
Kempen
zaojbak
zelfstandig naamwoord
zaaibak
- WBD I:1432 - 'zaojbak'
zaojkörf
zelfstandig naamwoord
zaaikorf
- WBD I:1434 - 'zaojkörf'
zaojsel
zelfstandig naamwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zaaisel
zaok,
zòkske
zelfstandig naamwoord
en verkleinde vorm
zaak,
zaakje
- Kernkamp,- Bezorging Dialectenquête 1879 - haard wêrreke is z'n zoak nie - hard werken is zijn zaak niet
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - op slòt van zaoke - per slot van rekening
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - op stuk van zaoke - per slot van rekening
zaol,
zòltje
zelfstandig naamwoord
en verkleinwoord
zaal,
zaaltje
zadel,
zadeltje
Teegen
et zòltje stònd en fiets meej en nuuw zòltje.
zadel
- WBD zaol - karzadel (zadel v. e. voor de kar gespannen paard)
- Cees Robben - Hij zit mistal al op ’t pèèrd vurdet ’t zaol d’r op
leej... (19810724) [iemand die voor zijn beurt spreekt]
- Cees Robben - Moet ik op dè zaoltje..? (19731116)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de
Ven), De Tilburgse Koerier, 57 06 07 - Ik gaaf sekuur de richting
aon / Dè dee'k op ieder huukske / En schoof op 't zaol mar hers en
geens / Ochèrm wè leej m’n bruukske.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
61 03 31 - Zaol-pènt…
zaal
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - der waare zoale vol zaole - er waren zalen vol zadels
-
Hessels 2020 - Bij het opmerken van een man met een forse, dikke
vrouw: - die spult gèèren in en grôote zaol! (Zegsman dhr. Hessels
(1931-2006).
►Volledige bron:
KLIK HIER
Aanvullende bronnen
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk en o. 'zaal' - zadel
-
Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - ZAAL - zelfstandig naamwoord m., verkleinwoord zölke, samenst. dans-, feest-, zaalmaker
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZAAL zelfstandig naamwoord m + v, niet o. - zadel, Frans selle
- WNT - ZADEL, zaal
zaoleg
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
zalig
- Cees Robben - de kòffie spuulde de zaolege nòsmaok wèg; zaoleg nuujaor;
[knipsel van onbekende datum]
- Cees Robben - ist nie vur oew zaoleghèh, dan ist vur oew straf;
[knipsel van onbekende datum]
- Cees Robben - enen zaolege kòrsemes;
[knipsel van onbekende datum]
- WBD (III. 3. 3:339) zaolege = heilige
zaoleghèd
zelfstandig naamwoord
zaligheid
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
De
euwege zaoleghèd
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZALIGHEID zelfstandig naamwoord v. - D'acht Zaligheden, naam eener buurt van acht
werkmanswoningen te Sint-Lenaards. Ook in 't N-O der Kempen bekend
als benaming voor acht dorpen in de Noordbrab. Meierij: Bladel,
Duizel, Eersel, Hulsel, Knegsel, Netersel, Reusel en Steensel.
zaolrug
zelfstandig naamwoord
- WBD paard met doorgezakte rug (zadelrug), (Hasselt) : 'zòlrug'
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk 'zaalrug' - een in het midden doorgebogen rug zoals men die
bij paarden en doorgezakte daken van boerenhuizen aantreft.
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZAALRUG zelfstandig naamwoord mannelijk - ingezakte rug v. e. peerd
zaon
zelfstandig naamwoord
het dik
van de melk
- WBD room (het vette deel van de ongekookte melk, dat boven komt drijven
als men de melk rustig laat staan)
- WBD III. 2. 3:133 'zaan' = melkvel: ook 'vlies'
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zo'n, zelfstandig naamwoord mannelijk 'zoo'n' - zaan, room van melk
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZAAN zelfstandig naamwoord m., niet v. - room van melk
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zaon zelfstandig naamwoord - zaan, room v. d. melk
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - zaan - room
- WNT - ZAAN, zane - 1) melkroom
zaoneke
werkwoord, zwak
- WBD
III. 3. 1:258 'zaniken' = zeuren
- WBD
III. 3. 1:293 'zaniken' = zaniken
- WBD
III. 1. 4:53 'zaniken' = aarzelen
- WBD
III. 1. 4:253 'zaniken' = drenzen
- WBD
III. 1. 4:256 'zaniken' = kreunen
zaoterdag
zelfstandig naamwoord
zaterdag
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - Zoaterdaag - zaterdag
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zaoterdaggenaacht - zaterdagnacht
-
Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007 -
Op ene
zaoterdaggemiddag hak ze toch bij dere slip.
zat
bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
genoeg,
dronken
etymologie
- WTT 2023 - Als zelfstandig
naamwoord is 'het zat' reeds lang verouderd. Voor het Tilburgs van
dit zelfstandig gebruik zijn tot nu toe geen bewijsplaatsen
gevonden. Niettemin wordt dit gebruik hier vemeld omdat het licht
werpt op de twee belangrijkste gebruiksvormen van 'zat', namelijk
'dronken' en 'genoeg'. Beide betekenissen zijn voortzettingen van
het zelfstandig naamwoord. Het WNT geeft in lemma Zat II de volgende
verklaringen van het zelfstandig naamwoord: 'Punt waarop, toestand
waarbij men genoeg gedronken en gegeten heeft; verzadiging, soms m.
betr. t. sterken drank: punt waarop men dronken is.' En 'Hetgeen
iem. bevrediging geeft (soms ook abstract: het bevredigen), inz.
hetgeen iem. genoegen verschaft omdat er wordt toegegeven aan zijn
verlangen, begeerte. In lemma Zat I, het bijvoeglijk naamwoord en
bijwoord, luidt het: 'Genoeg hebbend van drank en spijzen, doordat
men er voldoende of te veel van genuttigd heeft' en 'door
voortdurend ondervonden last, moeite genoeg en meer dan genoeg van
iets of iem. hebbend, ter uitdrukking dat men ergens zijn bekomst
van heeft, dat men het moe, beu is.'
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Agge
mar zat zöpt, wòrde wèl zat.
bijvoeglijk naamwoord: altijd 'dronken'
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- en nuchter kalf èn ene zatte meens stôote derèège nie gemak
bijwoord, dronken
- Pierre van Beek - Wie des avonds "zô zat as
'n kanon" is, loopt veel gevaar des morgens "zô ziek as 'n krab" te
zijn, beweert men in Tilburg al is het ons niet duidelijk waarom
hier nu juist die "krab" en dat "kanon" bij te pas moeten komen. (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11
februari 1950)
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- zat zèèn òf onderweege - altijd onder invloed
bijwoord, er genoeg van hebben
- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben
- ’t Is
genog, 'k hègget zat (feb. 1962)
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- zatopgenog - uitdr. : meer dan genoeg
- WBD III. 1. 4:403 'het zat worden' = iets vervelend vinden
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zat, bw, bijvoeglijk naamwoord - genoeg, dronken
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zat, bijvoeglijk naamwoord en bijw. - zat: 1) dronken; 2) genoeg, voldoende
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZAT - dronken
zatlap
zelfstandig naamwoord
dronkaard
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - goej vòlk, goej zatlappe (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - verontschuldigend voor mensen
die veel drinken maar voor niemand onaangenaam zijn
- WBD III. 2.3:260 'zatlap' = dronkaard
- WNT - ZATLAP - 1) hij die dronken is; dronken man of vrouw
zatsel
zelfstandig naamwoord
-
Pierre van Beek - voor dronkenschap toereikende hoeveelheid sterke drank
(Tilburgse Taalplastiek 176)
- WBD III. 2. 3:4 - 'zatsel' = drank
- WNT - ZATSEL - (Vl. -België en Brab.) wat dronkenschap tot gevolg heeft;
het zich bedrinken, zuippartij, zatladderij; hoeveelheid drank
waaraan men zich bezat.
-
Hessels 2020 - Op een feestje bij mensen die niet zo royaal zijn met
de drank: - daor zulde gin zatsel haole! (Zegsman dhr. Hessels
(1931-2006).
►Volledige bron:
klik hier
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZATSEL o. - quantum drank waarvan iemand zat kan worden.
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zatsel, zelfstandig naamwoord o. 'zatsel' - hoeveelheid bier waaraan iemand zijn
genoegen kan drinken.
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZATSEL zelfstandig naamwoord o. - de hoeveelheid die men drinkt om eens dronken te
zijn.
zattekul
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- dronkemanspraat
- Stadsnieuws -
Pròt tòch nie zonne zattekul; strak hèdder wir spèèt van.
(160806)
- WNT - ZATTEKUIL, ZATTEKUL (Vl. -België) hetzelfde als zatlap
zattepraot
zelfstandig naamwoord
dronkemanspraat
- Cees Robben - ’t Is enkelt mar wè zattepraot... (19610106)
-
Opmerking van
systeemkaart Wil Sterenborg -
Woordverkorting? (zattemanspraat)
'ze, 'zen'
verkorte vorm van 'onze',
uitsluitend bij mannelijke woorden
in deze vorm alleen opgetekend
bij Lechim
de invoeging van de n vindt plaats ter
verbinding met de volgende klinker
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven),
De Tilburgse Koerier, 81 01 22 - Wè zò 'ze Sjarel toch verdiene?
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
61 10 13 – ’ze Kolenboer maauwt hil d’n dag...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
78 10 05 - 'zen Opa kos veul kèrbols maoke.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
76 12 30 - Zò zaat ’zen aauwen òòme Peer / Te lörke aon z'n pèp / En
zee: "'t Is teegesworrig toch / Niemir as vruugertèd."
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 03 24 - zó pèrs / As de neus van 'zen opaa.
►Voor dergelijke verkorte vormen zie ook lemma 's
en lemma 'we
zè,
zij
persoonlijk voornaamwoord
zij,
ze (enkelvoud)
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Zo
zè zôo zèèn? - Zou zij zo zijn?
zèè
werkwoord, persoonsvorm
1e pers. enk. tegenwoordige tijd c. q. imper. enk. van 'zèèn': ik
ben
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- hier zèèk zik; dè ziek zeej
- Cees Robben - ’k Zèè ziek-zeej... (19570824)
- Cees Robben - Ge ziet toch dekker zèè... (19720911)
zee
werkwoordsvormen van ‘zègge’; 3e persoon enkelvoud tegenwoordige
tijd, en 1ste en 3de persoon enkelvoud van de verleden tijd
- Cees Robben - ‘k Zee “vraokoewiets of zekkoewiets”... (19550716)
- Cees Robben - “Ieder die z’n asse-kröske/ Mee den Paose nog hee
staon/ Krijgt van den pastôôr ’n pekske...”/ zee meneer den
kapelaon..... (19550226)
- Cees Robben - “Vur Paose is ’t paase” zee Snijers... (19550402)
- Cees Robben - “Unne vliegende schotel”...! / Zee Jaanse ontdaon...
(19540925)
- Cees Robben - “Zeg maokt is mensie,” zee m’n vrouw.../ en affeseert
’n bietje... (19550716)
- Cees Robben - Wè zee-tie... (19720901)
zeebraand
zelfstandig naamwoord
- Van Dale - zeebrand = weerlicht zonder donder
- WBD III. 4. 4: 85 'zeebrand' = weerlicht
Taeniopygia guttata
zeebravink
zelfstandig naamwoord
zebravink - Taeniopygia guttata
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- “…voogeltjes hèk ok aatij gehad, knòrrievoogeltjes, zeebravinkskes
èn zôo..”
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
zèède
werkwoord, persoonsvorm; samentrekking van 'ben' en 'je'
ben
je, bent u
2e
pers. tegenwoordige tijd van 'zèèn', regelmatig
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Zèède
belaojtòffeld! = ben je belazerd;
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - kèk, zèède gèt! - kijk, ben jij het
van
het werkwoord 'zeggen'
zeg jij
-
Robben gebruikt de oude vervoeging tegenwoordige tijd, van ‘zègge’:
‘zegde’, waardoor schijnbaar een verdubbeling ontstaat.
- Cees Robben - En dè zèède gij... [En dat zeg jij] (19691121)
zeef
zelfstandig naamwoord
betekenis onduidelijk
- A.J.A.C.
van Delft - Hij die onbegrepen speelt, "spult een aander van 't zeef" of "laidt
[licht] een aander van zijnen nest".(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen
afl. 110; 20-04-1929)
- WTT 2016 - Het gezegde lijkt
afkomstig uit de kaatsbalsport. Zie:
- WNT - lemma Zeef I, b - Kaatsspel - Racket met
drie voeten en een bodem als een zeef, dat men op den grond zet en
waarop men den bal doet opspringen om hem vóór het opslaan op een
bepaalde hoogte te krijgen. — Zijn zeef keeren of aarzelen, van
gedachte veranderen; zijn woord intrekken. Gewest. in W.-Vl.
zeeg
(1)
zelfstandig naamwoord
- WBD melkzeef, ook genoemd: 'zeef', zèègschootel' of 'filter'
- WBD zeegdoek, zeegdoekske - filter in de melkzeef
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZIJG (zèèg) v. – melkfilter
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZIJG zelfstandig naamwoord v. - melkzeef, melkteems
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - 'zèèg' zelfstandig
naamwoord - melkzeef
zeeg
(2)
bijvoeglijk naamwoord
tam
(van dieren), braaf
(van mensen)
uit 'zedig' door d-syncope en klankverlies achtervoegsel (=
suffix)
- WBD zeeg, 'zèèch', (Hasselt) 'zeejch' - mak, gezegd v. e. paard
- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zeeg - 't is een zeeg beestje (tam)"
- Cees Robben - Tam en zeeg... ’n bietje bang
(19571207)
- Cees Robben - Hij zaag d’n baos en vroeg hêêl zêêg (19600701)
- WBD III. 4. 2:36 'zeeg' - tam, niet wild
- WNT - ZEDIG, ZEEG - 4) bedaard, rustig, kalm; ook: beheerscht, beheerscht
handelend, gedisciplineerd optredend. Verouderd.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zeejg - bijvoeglijk naamwoord - mak, tam
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
bijvoeglijk naamwoord ' zeeg ' - mak, gedwee
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZEEG
bijvoeglijk naamwoord - zedig: gebruikt in de bet. : tam, gehoorzaam en op mensen
gesteld; gezegd van huisdieren: 'n zeeg kètje. Ook van brave,
hanteerbare mensen: 'n zeeg mènneke.
zêegene
werkwoord, zwak
zegenen; ook in de betekenis regenen
- Cees Robben - ’t Règent ’t zêgent, ’t zeevert op de stad...
(19540724)
zeeget
samentrekking van werkwoordsvorm van 'zègge' + lidwoord; 'zei
het' in de derde
persoon enkelvoud van de verleden tijd: 'zeej' + 'et', met
ingevoegde g voor de uitspraak
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Hij
zeeget öt zen èège = Hij zegt het uit vrije wil, ongedwongen
-
J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ZEGET voor 'zegt het'
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
'hij zeiget' resp. 'zeeget' en 'zeget'
zèèget
samentrekking van werkwoordsvorm van 'zijn' + lidwoord; 'bent
het' in de tweede
persoon enkelvoud (gij) en tweede persoon meervoud (gullie)
van de verleden tijd: 'zèè' + 'et', met ingevoegde g voor de
uitspraak
- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
Ge
zèèget zèlf; gullie zèèget zeeker vergeete.
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ge zèèget èèges wè ge zeet - je bent het zelf, wat je zei
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZIJGET - samentr. van 'zijt het': Gij zijget.
zeej
werkwoord, samentrekking van 'zei' en 'hij', voor zover het
persoonlijk voornaamwoord niet wordt genoemd maar door de
toegevoegde j in de uitspraak bekend wordt.
- Cees Robben - Hier zèèk-zik...
Dè ziek-zeej... Wè ziek-zik... ‘k Zèè ziek-zeej... (19570824)
- Cees Robben - Hier zèèk.. zik.. (...) meej zaand... zik... meej
zaand zeej..? (19620112)
- Cees Robben - Gift dan mar limmenade zeej...! (19661021)
- Dialectenquête 1887 Willems - den brouwer zeej dèt nòg te duur is
om te bouwe
-
Hessels 2020 - Als je iedereen vraagt even stil te zijn: - der zeej
niemand iets as gij! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
►Volledige
bron:
klik hier
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Jao, zeej!? – Gezegd wanneer je de ander niet helemaal gelooft of
het gezegde een sterk verhaal vindt.
zeejig
bijwoord
zedig
- Cees Robben - d’eugskes zeejig naor beneej... (19550827)
zêek
werkwoord, verleden tijd van zèèke', zeiken
zeek
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- meej ze zaat zêek ze...
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZEEK - 2e hoofdvorm van 'zeiken'
zèèk
samentrekking
ben ik
- Cees Robben - Hier zèèk-zik... Dè ziek-zeej... Wè ziek-zik... ‘k Zèè
ziek-zeej... (19570824)
- Cees Robben - En zelf zèè’k ôk niks werd en alles... (19570907)
- Cees Robben - Hier zèèk.. zik.. (...) meej zaand... zik... meej
zaand zeej..? (19620112)
zèèk
zelfstandig naamwoord
urine,
gier; flauwekul
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
uitdr.
zèèk óp ene riek - flauwekul, onzin
- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben -
Dès gin
zinnige praot, dès geleuter (nog platter zou men in Tilburg zeggen)
Des zèk op unne riek
(13-07-1966)
- Audioregistratie 1978 - Daor ging dieje zèèk in, zumme zègge, want
wij zin zèèk, aanders zon we gier zègge… (Interview met Heikanters -
Transcriptie door Hans Hessels)
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - et trèkt eróp as zèèk óp ene riek ('47) - het lijkt nergens op
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- zèèk hèbben as nen òs
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- ge mòkt mènne zèèk nie lauw - mij maak je niets wijs
- Ammol
han zun krökske bedder/Waor ze durre zèèk in moese doen… Uit: ‘Unnen
droom’, Ad van den Boom, circa 2005.
Ferry van de Zaande-sticker -2013
- Enquête over ‘Je favoriete
Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -
- WBD III.1.1. lemma urine – frequent in Tilburg
- WBD zeek (sic) - urine (van een dier)
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zä. k, zelfstandig naamwoord mannelijk - zeik; 'zaek op ene riejk' - iets v. weinig/geen
waarde.
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZEIK zelfstandig naamwoord mannelijk - bij landb. : vloeibare uitwerpselen der dieren,
mestgier
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zeik zelfstandig naamwoord – urine
Sticker op voetgangersstoplicht Willem
II-straat. Bij rood laat het licht een kruikenzeiker zien, bij groen
loopt hij met zijn kruip over. Het stoplicht is een kunstobject van
Marieke Vromans en Irene Vermeulen. Het speelt in op het gegeven dat
Tilburgse textielarbeiders in vroeger eeuwen hun urine in een kruik
opvingen en voor een paar centen verkochten aan textielfabrikanten.
Die gebruikten de zèèk om wol te reinigen en te vollen. De slogan
is: Nie zèèke mar kèèke. Foto: CuBra 2019.
zèèke
werkwoord, sterk
zeiken,
zeuren
zèèke - zêek - gezeeke;
in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij zèkt
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Et rèègent dèt zèkt
- A.J.A.C.
van Delft - Een stelletje vroolijke biljarters kwam bij een misstoot tot den
uitroep: "'t Is mis, zee Koert en hij z-k naar de maan." (Nwe. Tilb.
Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ieder hondsgezèèk stin diejen hond te zèèke - om de haverklap...
- Dirk
Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg,
1996 - verl. tijd: zêek, maar: zikte gij?
- WBD III. 4. 2:38 'zeiken', ook: 'pissen', 'plassen', 'leuteren'
- WBD III.1.1. lemma urineren - frequent Tilburgs: vooral noordelijk
- WBD III. 1. 4:271 'zeiken' = aanhoudend klagen
- WBD III. 4. 4:68 'regenen dat het zeikt' hard regenen
- WBD III. 4. 4:73 'doorlopend zeiken' = aanhoudend regenen
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zä. ke(n), zw. ww. intr. 'zeiken' - zeiken, pissen
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - GEZEKEN: 3e hoofdvorm van 'zeiken'; daarnaast: gezeikt
ZEIKEN
- wateren, sprekend van dieren; in gemeene taal ook v. menschen
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zèèke ww - zeuren
zeekere
zelfstandig naamwoord
een
zekere, iemand die zeker is van zichzelf
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
dès
tòch zónne zeekere!
- Dieën Toon dè was innen filosoof, zonnen
“zekeren”. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941;
CuBra)
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- 'ene zeekere' - in alle opzichten secuur persoon
- WBD 'zeker' = idem
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZEKER
bijvoeglijk naamwoord - secuur, enigszins pietluttig en angstvallig: 't is toch
zunne zekere.
-
Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zeejker bw - zeker
zèèkerd
zelfstandig naamwoord
lett.
zeikerd; scheldwoord: flauwerik, zanikerd
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zä.kert, zelfstandig naamwoord mannelijk 'zeikerd' - 1) manlijk schaamdeel; 2) hij die de
filosoof uithangt; 3) zanikkous, zeurig iemand
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZEIKER zelfstandig naamwoord mannelijk - iem. die zeikt; gevaarlijk peerd; heimelijke
persoon
zèèkereg
bijvoeglijk naamwoord
- WBD III. 1. 4:226 'zeikerig' = gemelijk
zèèkgat
zelfstandig naamwoord
- WBD gierkuil in de achterstal, waarin de aal of gier samenvloeit
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZEIKKUIL zelfstandig naamwoord mannelijk - bij landb. : zeikput
zèèkmie
zelfstandig naamwoord, met de naam Mie voor een vrouw
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- trut
- Stadsnieuws -
òch, die zèèkmie heej aatij wèl wè te maawe (111006)
zèèkmòjer
zelfstandig naamwoord
mier
- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zaikmòyers - mieren" zie ook: "moierzaik",
moejzèèker
- WBD III. 4. 2:213 'zeikmoier' (Lasius niger), ook genoemd: 'moierzeik',
'moerzeiker',
'moerzeik', 'muurzeiker', 'mierzeiker', 'mierzeik' of gewoon 'mier'
- WNT - ZEIKMIER - daarnaast vele nevenvormen in de zndl. dial.,
bijvoorbeeld ZEIKMOEIER
zèèknat
bijvoeglijk naamwoord
kletsnat
- Theo de Wijs,
schriftelijke mededeling aan Cees Robben - (2
jongens knoeien in ’n plas water) - Zèè’k nat?- Jao, zèèknat!
(20-03-1968)
- Theo de
Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - (bij regenweer gehoord: ) bij deez weer zèèk zèèknat (11-02-1965)
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZEIKNAT - druipnat
zèèkput
zelfstandig naamwoord
- WBD gierkelder, ook 'gierput', 'gierkèlder' of 'beerput' genoemd
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZEIKPUT zelfstandig naamwoord mannelijk - bij landb. : gemetselde put, waar men zeik in
bewaart.
zèèkstròltje
zelfstandig naamwoord
samenstelling uit zeik +
straaltje
- 2019 – dun straaltje
(Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen
Hessels en Marinus 1960-1980.
►Voor de volledige lijst
klik hier
zèèkstuk
zelfstandig naamwoord
- WBD gierton (langwerpige, ronde ton of vat, te plaatsen op een Kar, om
gier naar het land te brengen, ook genoemd (Hasselt:) 'g??rtón'
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - flauw stuk
zèèl,
zèltje
zelfstandig naamwoord
zeil van een boot
- Cees Robben - Ge het ’n gezicht as ’n opgezet zèèl (19831125) [je
hebt te veel gedronken]
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zêl (ê = Frans même)
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- meej en opgezet zèèl töskoome
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zèèl
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zä.l, zelfstandig naamwoord o. - zeil
zeil (als vloerbedekking)
- Cees Robben - Ik gao d’r niemer uit... zeej Jan,/ ’t zèèl is vuls te
koud (19670428)
zeeltje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van ‘zeel’
- WNT - – lemma ZEEL I.1 - Streng, reep, band, touw, meestal van hennep
of leder, maar ook uit andere soepele grondstoffen, naar den vorm
vooral hetzij een dik rond touw, hetzij een breede platte reep, op
uiteenloopende wijzen gebruikt als werktuig; vaak hetz. als: touw,
en in dien zin soms ook als stofnaam.
- Cees Robben - ’t zeeltje om z’n ruige snuit/ dè vringt ‘m host z’n
taanden uit ((19590509) [over een varken dat met een zeel om de
snuit naar de wagen van de slachter wordt getrokken.]
zèèle
werkwoord, zwak
zeilen;
vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: zèlt
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zeilen
zèèloore
zelfstandig naamwoord, meervoud
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- grote oren
zêem,
zêemlap
zelfstandig naamwoord
zeem
- WBD III. 2. 1:323 'zeem' = idem; 321 'zemen' = ramen lappen
zeemelappeg
bijvoeglijk naamwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zenuwachtig
►
zeemelèèchteg
►
zeenuuwèèchteg
zeemele
werkwoord, zwak
sukkelen,
treuzelen
- WBD III. 3. 1:58 'zemelen', 'afbiejen' = trekken en talmen
- WBD III. 3. 1:292 'zemelen' = traag praten
- WBD III. 3. 1:294 'zemelen' = zaniken
zeemelèèchteg
bijvoeglijk naamwoord
zenuwachtig
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens
svd), De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; Nieuwe Tilburgsche
Courant 8-10-1938 - En ze waren er ammaol effen zemelechtig van...
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd),
''n Staandbild in Baozel', feuilleton in 4 afl. in de Nieuwe
Tilburgsche Courant 20-5-1939 – 17-6-1939 -
...de appetekersvrouw, die erg zemelechtig is, liet d'ren boek
vallen en gong er bij zitte...
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- zenuwachtig
- WNT - ZEMELACHTIG (II) - verbastering van 'zenuwachtig'
►
zeemelappeg
►
zeenuuwèèchteg
zeemelèèr
zelfstandig naamwoord
- Informant Toine Raaijmakers -
zeveraar, treuzelaar, sauwelmieke
- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zemelair - sukkelaar"
- WBD III. 3. 1:294 'zemelzeiken' = zaniken
zèèn,
zèn
werkwoord, onregelmatig
zijn
zèèn - waar/was - gewist
tegenwoordige tijd: ik zèè - gij zèèt - hij is; gebiedende wijs: zèè
vocaalkrimping in vormen als: zèmme, zèn (naast zèèn)
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - De gebiedende wijs is: bènt / zèè
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - ik zèè blij dèk nie meej hullie zèè meegegaon
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Ge
meut er nie zèèn, vurdè wij er zèn.
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - we zén op de jaacht gewist (ê = die in gête - geiten)
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - et kan zèèn, zi Witlox, mar dan gelêûfden ie et nie ('65) -
gezegd als men ergens niets van geloofd
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ek zèè ziek zik, dè ziek zi-j - ik ben ziek zei ik, dat zie ik
zei hij
-
Hessels 2020 - Wanneer je hem of haar voor iets uitscheldt: - wilde
gij et zèèn? (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
►Volledige bron:
klik hier
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Wòr tis wilt zèèn – Gezegd van een plek waar veel volk is
- WBD III. 4. 4:197 'er zijn', 'daar zijn' = aanwezigheid
et zèèn
zelfstandig naamwoord
het zijne
- Cees Robben - Hij docht ’t zèèn... (19590912)
zeenuuwèèchteg
bijvoeglijk naamwoord
zenuwachtig
- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - ' zenuwechtig'
►
zeemelappeg
► zeemelèèchteg
zêep
zelfstandig naamwoord
zeep
- Den
‘opwaas’ zô aanders te groot worre en wè dochte gij van de zéép, die
dè ging kosten. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
-
Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - Kee zêep = mej. Zeebregts (blz. 85)
-
Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - Toon zêep = Toon Seebregts (blz. 71)
zêepe
werkwoord, zwak
zepen
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Mekaare
meej sneuw inzêepe
-
zêepe - zipte - gezipt (met vocaalkrimping)
zeer
bijvoeglijk naamwoord
- WBD III. 3. 3:47 'zere stoelen' = idem (in de kerk)
zèèrk
zelfstandig naamwoord
zerk
- WBD III. 5. 3:99 'zerk', 'grafzerk' = idem
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk - zerk
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZERK (uitspr. zärrek, te - Cornelissen & Vervliet - Idioticon
van het Antwerpsch dialect - 1899 - zerrek), zelfstandig naamwoord
mannelijk niet v. -
grafsteen.
zèès,
zèske
zelfstandig naamwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zeis
zèèt
werkwoord, persoonsvorm
bent,
zijn
2e persoon
enkelvoud en 2e persoon meervoud tegenwoordige tijd van 'zèèn'
- Dezelfde vorm dient voor het meervoud.
-
Witte we ge zêêt? Zwêetvoete hedde, de zêêde... (Hein Quinten,
Tilburgse spreuken; ca. 1990)
zêever
zelfstandig naamwoord
speeksel,
kwijl; kletspraat
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zêever óp ene riek ('75) - gezwets, opschepperij
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - dès ginne zêever - dat is geen kletspraat
-
Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek, 2000 - Jaanske zêever = voorbidster in de Hasseltse kapel (blz. 89)
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek, 2000 - de gezêevers = gezusters Evers (blz. 39)
- WBD III. 1. 1:187 'zever' = kwijl
- WBD III. 4. 4: 46 'zeverig weer' = druilerig weer
- WBD III. 4. 4: 69 'zever' = motregen
- WNT - ZEEVER (I) - 1) spéeksel; 2) vochtige substantie; 3) onzin,
kletspraat; 4) fijne regen, motregen; ZEEVER
(II) - 1) persoon die onzin, mallen praat vertelt; 2) weer waarbij
het aanhoudend regent, miezert; 3) persoon die kwijlt
zêevere
werkwoord, zwak
kwijlen,
kletsen, zachtjes regenen
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Wè
zêeverde de pestoor toch wir. - wat kletste de pastoor toch weer.
-
N. Daamen (handschrift 1916) -
"zeeveren - kwijlen; onbenullige kletserij";
"motregen"
- A.J.A.C.
van Delft - Een straatventer "kwèkt"; een kind "seevert"; een meisje "semmelt"
en een arbeider "smoort" een gulden. Dat smoren is een volkskwaal.
(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
- Zelfs as ‘t pèpesteele regent kunne ze nog
blaoier vol zèveren om te beschrève hoe de druppels dur innen
kletsnatten boom huppelen… (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Cees Robben - ’t Règent ’t zêgent, ’t zeevert op de stad...
(19540724)
- Cees Robben - Zêêveren... dè doeget naa.. (19580315)
-
Elie van Schilt - As iemand blêef zêeveren over iets, dan wier ur
gauw gezee ’Gao deur verekte zèèkert, mee oe geäuwhoer’. (Uit: ‘Ge
heurt et niemir, Plat Tilburgs van vroeger; CuBra ca. 2000)
-
Elie van Schilt - we begonnen nie in September al over Sinteklaos te
zééveren. (Uit: ‘Toen Sint Nicolaas nog Sinteklaos was’;
CuBra ca. 2000)
- WBD III. 3. 1:292 'zeveren' = traag praten; 294 'zeveren' = zaniken
- WBD III. 1. 2:95 'zeveren' = morsen, knoeien
- WBD III. 1:1:183 'zeveren' = kwijlen
- WBD III. 1. 4:271 'zeveren' = aanhoudend klagen
- WBD III. 4. 4:65 'zeveren' = lichtjes regenen;
- WBD III. 4. 4:70 'zeveren' = motregenen
- WBD III. 4. 4:71 'zeveren' = regenen met tussenpozen
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - zeveren - lijmerig praten, zaniken
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zêêvere ww - zeveren, motregenen
-
Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - ZEEVEREN - wkw (rg.) kwijlen, flauw praten
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZEVEREN (zee:vere) onov. ww - 1) kwijlen; 2) leuteren, kletsen; 3)
onpers. : 't zeevert - het regent zachtjes.
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw. ww. intr. 'zeveren' 1) kwijlen, 2) lijmerig praten, wauwelen
zaniken; 3) motregenen
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZEEVEREN - flauwen praat vertellen; motregenen
zêeverèèr
zelfstandig naamwoord
kletsmajoor
-
Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - ZEEVERAAR – zevererse
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZEEVERKLOOT zelfstandig naamwoord mannelijk - zeeveraar, hij die vervelend praat; ZEEVERKONT
zelfstandig naamwoord v. - ZEEVER, vrouw die gedurig zeevert, vervelend praat.
zêeverkiep
zelfstandig naamwoord
zeveraar
- Theo de
Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Ge
zèt ‘n zeeverkiep en ge lôpt op ’n kiepedrefke; den grôtste braand
is er wel aaf. (04-07-1969)
zêeverlap,
-zak
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- kletsmajoor
- WBD III. 2. 2:25 'zeverlap (je) ' = slabbetje
- Stadsnieuws -
zêeverzal / zêeverlap = kletsmajoor, iemand die altijd speeksel
aan zijn lip heeft hangen. (140506)
- WNT - ZEEVERLAP - 1) persoon die zeevert, kwijlt; 2) slab, slabbetje,
zeeverdoek; 3) wauwelaar, zeurkous
zêeverpraot
zelfstandig naamwoord
zeverpraat; onzin
- Cees Robben - Des zêêverpraot... (19700213)
zègge
werkwoord, sterk
zeggen
zégge - zi - gezee (d) B: gezee zeggen
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - die hee gezeed
- Dialectenquête 1887 Willems - er is niks óp em te zègge - er valt niet op hem te zeggen; hij
heej gezee
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zégge - zee/zi - gezee/gezeed
-
Wè zo den baos dan gezeet hebbe? Die ha gezee… (Karel en Sjarel,
dialoog in Groot Tilburg, 18 mei 1945)
- Dialectenquête 1887 Willems - Hij zin et teege ons viere - Hij zei het tegen ons vieren.
- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'dè wordt gezee'; 'zee-n-ie' (= zei hij)
- Dialectenquête 1887 Willems - verleden tijd : ik zi (n), wij zeë (n), gij zi (n) t
-
Pierre van Beek - Hij zeeter ginnen êene / hij zeeter nie veul - hij is zwijgzaam,
gesloten
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZEGGEN ov. ww - kinderlijke term voor: verklikken, aanbrengen,
gecombineerd met 'het' en 'van': dè zak van jou wel 's zegge.
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Part. : in West NBr. 'gezeet', in Oost-NBr. 'gezee'.
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw. ww. (verl. tijd ' zei', 'zeen; vd. 'gezeid') - zeggen
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - GEZEED (zachte e) : 3e hoofdvorm v. 'zeggen'; in Z. Kemp: gezèèd
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zègge ww - zeggen; dès
te zègge - dat wil zeggen (gallicisme)
zègget
samentrekking;
werkwoord, persoonsvorm + het
zegt
het (na ik/gij/ge/hij/zij)
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Ge
zègget teege gin man!
-
Het fonetisch hiaat tussen 'zèg' en 'et' is opgevuld door inlassing
van 'g'
zèksel
zelfstandig naamwoord
zeiksel, urine
-
Zegsman Piet Mutsaers, onbekende datum - volledige plas, hetgeen men in
één keer urineert
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - kleine hoeveelheid
- WBD III. 4. 4:262 'zeiksel' = scheut
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZEIKSEL zelfstandig naamwoord o. - hoeveelheid water, die in eens geloosd wordt.
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZEIKSEL (zèksel) o - hoeveelheid urine die in een keer geloosd
wordt; vage aanduiding v. e. daarmee corresponderende hoeveelheid
drank of andere vloeistof.
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord o. 'zeiksel' - hoeveelheid urine die in een keer geloosd wordt.
-
Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - ZEIKSEL, zoiksel
- WNT - ZEIKSEL - 1) urine of hoeveelheid urine die een mensch of dier in
één keer loost
zèkske
zelfstandig naamwoord,
verkleinwoord van 'zak'
- Kees
en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) -
'zekske'
- Cees Robben - Meej ’t zekske langs de benkskes (19580426)
[collectant in de kerk]
- Theo de
Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - In hoe’n zeksken hôj ze? (20-07-1962)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven),
De Tilburgse Koerier, 64 01 10 - De lòònzèkskes van deze tèd / Waor
zèn die van gemaokt / Omdè iederèèn diesse zie / 'r Zò van streek
deur raokt? (...) Die lòònzèkskes worre gemaokt / Van rauwe
juineschellen.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
75 10 16 - Schiet dörom asset efkes kan / Diep in oew visjeszèkske.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
75 04 17 - één zèkske frut
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs
Wôordeboek, 1988 -
'Hier zèè-k meej mun zèkske èn-t piske zit urin'
- Frans Verbunt, Tilburgs vur
tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -
'zèkske blauw' - Reckits bleekmiddel in een katoenen zakje
-
Elie van Schilt, uit: ‘Ge heurt et niemir, Plat Tilburgs van
vroeger; CuBra ca. 2000 - ... ge had wel hier en daor un
frietwinkeltje, maar die moesen ut 's zondags verdienen, want dur de week zaagde er
gin kiep, terwèèl ge toen al vur un dubbeltje un zekske friet had.
- WBD
(III. 2. 1:130) 'zakje' = papieren zakje
- WBD
(III. 3. 3:137) zèkske, kollèktezèkske, sèntenbèl =
collectezakje
zèkt
werkwoord, persoonsvorm
zeikt
't
rèègent dèt zèkt - Het regent hard.
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- et zèkt de kaajen öt de grónd - het regent heel hard
—
2e + 3e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'zèèke', met vocaalkrimping
zèktèèl
zelfstandig naamwoord
nachtspiegel,
waterpot
N. Daamen (handschrift 1916) -
"zektail - waterpot"
- WNT - ZEIKTEIL - zeikpot (sinds lang verouderd; 2) kind dat veel pist,
piskous; 3) minachtende benaming voor een kind v. h. vrouwelijke
geslacht; piskous. Ook: zeurderig, pietluttig vrouwmensch
zèlfbèèner
zelfstandig naamwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - snelbinder
zèltje
zelfstandig naamwoord
zeiltje
verkleinwoord van 'zèèl', met vocaalkrimping
zèlvers,
zèllevers
voornaamwoord
zelf
- Voorbeeld van
systeemkaart Sterenborg - Wij
doen et zèlvers.
-
Rolf Jansen, We hebben gezongen en niks gehad - Heeroodes de kôoning kwaam zèlvers veur
[uit een liedje op Driekoningenavond]
- Cees Robben - Herodus die kwam zellevers veur. [Herodus deed zelf de
deur open. Prent over driekoningenzingen. De tekst is ontleend aan
een in die tijd bekend driekoningenliedje. (19540109)]
- Piet Heerkens,
uit: De
Mus, ‘Driekooningen in Brabant’, 1939 - Eerst klopten we aan Herodes z'n
deur / en Koning Herodes kwam zellevers
veur.
- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont), in: Groot Tilburg 1941 - Hij [de pastoor] kwaamp zelvers op z’n prikstuultje, en zoo
treffend schoon en zó eenvoudig, sprook ie mee z’n parochiaone, dèk
er verschaaie keer minne zaddoek van heb motte gebruiken...
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZELVER (uitspr. zellever) vrnw., door sommigen gebezigd voor 'zelf'
- WNT - ZELF, zelve, zelfs(t), zelven(s), zelver(s).
zèmme
samentrekking van 'zijn' en 'we'
zijn
we
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Daor
zèmme meej gekuld. Daar zijn we door gedupeerd.
- Cees Robben - Wè zemmer toch wir mee gedallaast... (19730519)
zèmmer
samentrekking
zijn we er
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven),
De Tilburgse Koerier, 68 03 28 - "Hoera, naa zèmmer / 'k Gao
naor de Bikse Bèrge toe / 'k Heb wèrk als leuwetemmer."
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 04 04 - Mee duuzende zèmmer naor toe gegaon
zèn,
zèèn, zen,
z'n
bezittelijk voornaamwoord.
zijn,
z'n
- Cees Robben - hij heej zene riek hard nôodeg; hij pròt in zene slaop
(data ombekend)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zen besnut krèège - zijn part krijgen
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - bezittelijk voornaamwoord 'zen' (ongeaccentueerd)
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - 'hum zen' c. q. 'hum' (geaccentueerd)
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - '(hum) zen lieke was kòrt mar goed' (zin 90, blz. 99)
- Dörrem zongde zen bist de Marialiekes meej, èn
ok et Tantemèrgoo. Dè waar wèdaanders as ons taante Sjaan. (G.
Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2005)
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZIJN bvw., te St-Antonius ook ZEN (heldere e) : Ik kan op zennen
naam nie' komen.
zènde
tegenwoordig deelwoord van zèèn,
zijn
zijnde
- Grôot diktee van de Tilburgse taol 2006 - ge zèèt er es èùt as vrouw zènde
zenèège
voornaamwoord
► èège
►
derèège
zijn eigen; zichzelf,
zich; mannelijk
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij doeget öt zenèège - hij doet het vanzelf (uit zichzelf)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zenèège moeje - zich bemoeien
- WBD III. 1. 2:228 'van zijn eigen af vallen', 'van zijn eigen af gaan',
'van zijn eigen gaan' - flauwvallen
- WBD III. 1. 2:231 'van zijn eigen', 'van zijn eigen af' = bewusteloos
- WBD III. 1. 4:442 'zijn eigen generen' = zich schamen
- Dialectenquête 1887 Willems - toe zenèège koome - tot zichzelf komen
-
Pierre van Beek - van zenèège valle - bewusteloos worden
- Cees Robben - Ieder vur zich, zi de pestoor... èn hij zeegende zenèège et
irst
- Cees Robben - doeget mar in oewen èègeste
- Cees Robben - en stukske grond òn zenèège
- Informant Ad Vinken; van zenèègen afvalle - flauwvallen
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zenèège tekòrtdoen - zichzelf vergeten
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- gèère op zenèège
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - ZIJN (heur, hun) EIGEN - zich; op zijn eigen zijn - geerne alleen
zijn. Op zijn (mijn uw) eigen - onafhankelijk
zèske
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zeisje
zèssie
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ‘zèès’
zeisje
- Cees Robben - Hij [Pietje de Dood] zwaait z’n zessie keer op keer...
(19550709)
zètdraod
zelfstandig naamwoord
vislijn
- WBD (III. 3. 2:217) zètdraod, snoer, lijn = vislijn
zètèèrepel
zelfstandig naamwoord, meervoud
► zètte
zètte,
zètèèrepel, zètter
werkwoord, zwak, en afleidingen
zetten
- Voorbeeld van
systeemkaart Sterenborg - teej
zètte, kòffie zètte
- WBD zuurdêeg zètte - zuurdeeg maken
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - derónder gezèt wòrre (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1969) - gevangengezet worden (men denke
aan een gevangenis onder het raadhuis)
van
aardappelen
- WBD I:1439 (Hasselt) aardappels poten: 'zétte'
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- pootaardappelen
- Stadsnieuws
- Tis
èèrmoej agge oe zètèèrepel moet opeete - Het betekent armoede als je
gedwongen bent je pootaardappelen op te eten (080209)
- A.J.A.C.
van Delft - "As we dan goed misten, dan haolen we een vat van de roei, de
zetters en verrekeseirepul nie meegerekend, nee alleen een vat
eeters", zoo keuvelde een Hasseltsche huiswever (Nwe. Tilb. Courant;
Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
- WNT lemma zetter 9 -
uitgezochte aardappel van middelmatige grootte, die in het voorjaar
”gezet” of gepoot wordt
zètter
zelfstandig naamwoord
aardappel
►zètte
zèùge
werkwoord, sterk
zuigen
- WBD III. 2. 2: 22 'zuigen' = gezoogd worden
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zèùge - zôog - gezooge
- Dialectenquête 1887 Willems - zèùge - zôog - gezooge
-
in tegenwoordige tijd geen vocaalkrimping
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw. ww. intr. zuigen 1) v. d. lucht gezegd, even voor een hagelslag;
2) van mensen gezegd die naar adem hijgen.
zèùger
zelfstandig naamwoord
zuiger
- WBD windzuiger (paard dat lucht in de mond zuigt en daardoor oploopt),
ook genoemd 'wèndzèùger', 'wèndhapper', 'kribbenbèèter' of
'krib- bèèter'
zèùgtaand
zelfstandig naamwoord, meervoud
- WBD III. 1. 1:105 'zuigtanden' = melktanden
zèùgveule
zelfstandig naamwoord
- WTT 2013 - zuigveulen; veulen dat nog niet
gespeend is, niet wil zuigen aan de spenen van de merrie, en dus met
de fles grootgebracht moet worden. Zie - WBD I,4 lemma Het niet
gespeende jong van een paard.
- Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Jan
(Akkermans) die keek nie zo naaw, Jan die vatte wèttie krèège kos èn
wèt goejekopste was. Jè dan kòchtie in Den Bosch kòchtie zogezeej en
stuk of zès van die zèùgveules èn dan kwaampie…òf aacht…èn
nòvvenaant wèttie kos krèège…” (Collectie Heemkundekring Tilborch;
transcriptie: Hans Hessels
► Klik hier voor audiofragment
zeu
zelfstandig naamwoord
zode,
zoo, zooi (een zoo vis)
- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'n schôon zeu visch gevange
zèùke
werkwoord, zwak
- WBD III. 2. 3:11 'zuiken' = zuigen
zêûm,
zumke
zelfstandig naamwoord
zoom
-
Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007 - ‘Ik zal
mèèrge teegen ons Treeske zegge dèsse dieje zêûm van oewe jas der
instikt, hij hangt der naa half èùt.’
- WBD 'zéúm' (II:1187) – zoom
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zö. m, zelfstandig naamwoord mannelijk 'zeum' = zoom
zêûme
werkwoord, zwak
zemen
zêûme - zumde - gezumd (ook in
de tegewoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij zumt
- Theo de
Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Schaai naa is ûît mee dè zeumen, leg liever de zeum in oewen rok
(09-07-1967)
- Cees Robben - Swels gij zwabbert zal ik
zeume... (19780519)
- Cees Robben - En vur de rest zeume en waase.. (19750124) [gezegd
door een kale man die bij de kapper zijn baard laat bijkippen]
- Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990 -
Zumme saome zeume of wilde gij sewèèle dwêêle?
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - op zêûme nao èn en klèèn lèpke (HM'70) - bijna klaar
zomen
- WBD
II:1185 - 'zéúme' - zomen
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zö. me (n), zw. ww. tr. 'zeumen' - zomen
zèùneg
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
zuinig
- WBD III. 4. 4:276 'zuinig' = schaars
zèùneghèd
zelfstandig naamwoord
zuinigheid
zèùpe
werkwoord, sterk
zuipen
zèùpe - zôop - gezoope
in tegenwoordige tijd vocaalkrimping : gij/hij zöpt
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - ge moet et zèùpen óm en aaj nie bedèèrve (Nicolaas
Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - ) - waarschuwing
tegen verkeerde zuinigheid (Zuipen was vroeger een mengsel van
brandewijn, eieren, melk enz., dat tot een half jaar na de geboorte
van een kind als traktatie diende voor mannen en vrouwen.
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - zèùpe (krt. 30)
Kaart uit:
A.A. Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
st. ww. tr. - zuipen
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZUIPEN zie wdbb. ; zn, o. - warme drank v. bier of wijn met eieren
en suiker
zèùperd
zelfstandig naamwoord
drinker
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zèùplap
-
Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - Tooke zèùp = vrouw op Koningshoeven (blz. 96)
- WBD III. 2. 3:260 'zuiperd' = dronkaard
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
'zuiperd' - de daad van zuipen: 'Hij zette-n et op ene zöperd',
begon uit alle macht te zuipen.
zèùplap
zelfstandig naamwoord
- WBD III. 2. 3:260 'zuiplap' = dronkaard
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 34; zèùplap (zonder vocaalreductie)
zèùpschèèrf
zelfstandig naamwoord
zuiplap,
drinkebroer
- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zuipschairf - zuiplap"
- WTT 2016 - mogelijk samengesteld
uit 'zuip' en 'scherve' zoals in - WNT - lemma Scherve 3: 3. Pot of pan,
van steen of aardewerk; hd. topf. (...) vgl. lat. testa en hd.
scherben, “pot, vaas”.
zèùpschèùt
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- dronkelap
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zùipschùit zelfstandig
naamwoord - zuiplap
zeuve
telwoord
zeven
zeuvende
= zevende
- Cees Robben - Zeuve daoge
banjerheer...!! (19540814)
- Cees Robben - Naa hedde al zeuve kiendjes (19720128)
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - in zeuve doage
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zeuven èn meej de maaj aacht (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) -je kunt me nog meer
vertellen
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - de zeuve zónde kènne (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1969) - weten waar de schoen wringt
Nuuwe ronde nuuwe kaanse. Meese, ge zult wèl snappe dè’k hêel frêet
zèè dèk wir meej maag doen, zèg mar zo frêet azzenen hond meej zeuve
lulle. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg
Plus 2009)
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
telw. 'zuiven', 'zeuven' - zeven
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZEVEN, in 't N. en W. der Kemp. ZEUVEN, telw.
- WNT - ZEVEN, zeuven
zèùver
zelfstandig naamwoord
zuivel
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - òffere vurt spèk ènt zööver - financieel 'afkopen' dat men op
bepaalde dagen tegen de wens v. d. kerk wel vlees resp. zuivel
genuttigd heeft.
zèùver
bijvoeglijk naamwoord
schoon
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - nie zèùver zèèn òn zene stèrt (HM'50) - gezegd van iets dat
'gezuiverd' moet worden (!)
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zó zèùver as en ôog vól matèrrie (Nicolaas
Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - ) - zo schoon (?) als
een oog vol etter: niet zuiver [N. B. volgens - WNT - is 'materie' een
eufemisme voor 'ziektestof, etter']
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - en zööver duukske - een schoon doekje
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Dan hèddem zèùver – Dan heb je hem goed te pakken
- WBD zèùver lènne (II:868) - heellinnen
- WBD III. 3. 1:362 'niet zuiver' = verdacht (onbetrouwbaar, onguur)
- WBD III. 2. 1:281 Onder 'rein' wordt voor Tilburg wel 'schoon' vermeld
maar niet 'zuiver'
- WBD III. 2. 2:31 ' (nog) niet zuiver' = nog niet zindelijk (kind)
- WBD III. 4. 4:235 'zuiver' = helder
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
bijvoeglijk naamwoord en bijw. 'zuiver' - 1) schoon: 'ene zöveren handdoek'; 2) mak,
goedaardig, pluis; 3) eerlijk, rechtvaardig
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZUIVER bvw. - zonder uitgang voor vrouwelijk en meervoud : 'n zuiver flesch,
zuiver handen. Toch zegt men: 'de zuivere waarheid'
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zùiver bijvoeglijk naamwoord, bw — schoon, zuiver
zeuvetien
telwoord
zeventien
- Dialectenquête 1887 Willems - zeuvetien
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zeuvetien
zi
werkwoord, persoonsvormen verleden tijd van 'zegge'
zei, zeiden
ik zi, gij zit, hij/zij zin, wij
zin, gullie zit, zij/zullie zin
hiernaast
komen ook voor de vormen met 'zee'
- ik zee, gij zeet, hij / zij zeej, wij zeeje, gullie zeet, zij /
zullie zeeje
- Voorbeeld systeemklaart Sterenborg - Ze
zin dèsset nie din. - Ze zeiden dat ze het niet deden.
- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'Hij zin mar niks'
- Dialectenquête 1887 Willems - ge zaagt me wèl mar ge zit niks teege me
- Dialectenquête 1887 Willems - de mèèd zi dèttie gelèèk ha
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ek zit em es goed - ik zei hem eens de waarheid
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - ik zi, gèj zit - hèj zi - wèj zin - gulie zit - zulie zin
Gravure bij de bijbelpassage waar Jezus
de zonen van Zebedeus (links) ontmoet.
zibbedeeuske
zelfstandig naamwoord, verkleind
- Van
Dale -
een zebedeus - een weerloze tobber, (gew.) sul
- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "Zebedeeuske (simpel, onnoozel meisje) 't is zoo'n Zebedeeuske
van een meske"
- "Mar Hanna, wè bende toch 'n zebedeezeke!”
(Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’;
feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 12-8-1939 –26-8-1939)
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- ook: 'zibbediske'
- WBD (III. 3. 3:197) 'sibbedees', 'dutseltje' = kwezel
- WBD (III. 1. 4:37) 'zebedeus' = ezelachtig persoon
- WNT - ZEBEDEÜS - 3) Onnoozel, sullig persoon; onnoozele hals, sul, sukkel
ook wel: bedeesd, schuchter persoon
- Dichterlijke definitie door Frans
Hoppenbrouwers uit 'Kempische karakters' (CuBra 2012):
Zibbedéés
Een zibbedéés is doorgaans vroom,
de voorgrond is niet haar terrein
want zij wil graag de minste zijn:
een zedig streven vol van schroom.
zidde
samentrekking van 'zei' en 'je'
zei
je
- Wè
zidde gij? Wè zidde gullie?
ziebeliene
zelfstandig naamwoord - stofnaam (textiel)
zibeline
- Henk van Rijswijk - Zibeline: Strijkgaren of
kamgaren mantelstof met in één richting gestreken glanzend lang
vezeldek. Extra glans kan worden verkregen door bijmenging van
mohair. Gebruikt voor winter overkleding. De belangrijkste
nabewerkingen zijn vollen, ruwen en strijken. Geweven in
inslagsatijnbinding.
(Herinneringen aan zijn opleiding aan de
Hogere Textielschool - 1 september 1950 tot en met juli 1954)
►
http://www.cubra.nl/auteurs/henkvanrijswijk/textielschool.htm
-
J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) Zabel. Ook
Zibeline. Marterachtige diersoort in veel variaties. Betere soorten
hebben zacht bruine tot zwarte haren.
- WNT lemma Zibeline (1994) - zelfstandig naamwoord vr., g. mv. Uit
Frans zibeline,
zelf uit it. zibellino, dat weer is terug te voeren op slav. sobol
‘sabel’. Vgl. ook SABEL (I). 1. Ben. voor een soort van marter
(Mustela zibellina); sabel. Zibeline. Siberische en Japansche
sabelmarter met zeer fijn haar, BAALE [1913]. 2. Bont afkomstig van
het bij 1) genoemde dier.
BAALE [1913]. 3. Soort van wollen stof; Zibeline, zachte
keperbindige japonstof van crossbred garen (glanzende, halflange
wol) in sterk sprekende kleuren soms effen, meest gestreept of
geruit. Eenigszins geruwd, naar één richting gestreken haren. De wol
in het garen is gemengd met langere haren als mohair, rameh,
kunstzijde, die niet meeverven...
ziede
samentrekking
zie je
- Cees Robben - Ziede niks aon me..? (19661104)
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - 'vèùl vaorze zied (h)ier nie veul
ziedet
samentrekking van tegenwoordige tijd van ‘zien’ met persoonlijk
voornaamwoord ‘je’ en voornaamwoord ‘het’
zie je het
- Cees Robben - Ziedet-naa... Hij zaaget-nie... (19560505)
zieget
samentrekking
zie het
- Voorbeeld
systeemkaart Sterenborg - Hij
zieget vort slèècht = Hij begint slecht te zien.
- Cees Robben - Ziedet-naa... Hij zaaget-nie... Ssssssst Lewie.... Ik
zieget... (19560505)
- Cees Robben - Ik zieget al (19870313)
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZIEGET - samentr. van 'ziet het'
ziek
samentrekking
zie ik
- Cees Robben - Hier zèèk-zik... Dè ziek-zeej... Wè ziek-zik... ‘k Zèè
ziek-zeej... (19570824)
- Cees Robben - Ge het ’n schôôn vrouw opgezet/ Kees.. En d’r is zôô
nogal wè afval aon ôôk ziek... (19640221)
- Cees Robben - Want mee dezen bril ziek niks... (19801212)
ziem
samentrekking van ‘zie’ en ‘hem’
zie hem
- Cees Robben - 'k ziem alle dag (19590516)
zietjer
samentrekking
ziet hij er
- Cees Robben - Wè zietjer toch goed uit, Merie... (19720121)
zieje
werkwoord, sterk
zieden
- Dialectenquête 1887 Willems - zieje - zój - gezóje
korte
ie
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
st,ww. (verl. dw. 'gezooie(n); tr. en intr. - zieden, koken
J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - GEZODEN is hier veel gemeener, dan elders voor 'gekookt'
ziek
bijwoord
ziek
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - ziek van de luie piek (uit Nicolaas
Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - ) - niet echt ziek
ziel
zelfstandig naamwoord
ziel
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - ik smèèr men ziel meej en spèkzwaord, zi Door, dan schèùft ze
den duuvel dur zen haande (Nicolaas Daamen (Handschrift Tilburgs) -
1916 - )
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zen ziel rijdt óp ene kreugel (Nicolaas
Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - ) - het gaat hem voor de wind
- WBD III. 1. 4:185 'ziel' = gemoed
- WBD III. 1. 4:258 'zielepoot' = ongelukkige
zielemènt
zelfstandig naamwoord
ziel
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Et
gao dur men zielemènt heen – Het gaat door mijn ziel heen
zien
werkwoord, sterk
zien;
er uitzien
zien - zaag - gezien
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - kêk! - zie!; hij ziet - hij ziet
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 69) ik laot sem zien - ik laat ze hem zien; ik laot senet zien
- ik laat ze het zien
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - te veul Knègtel gezien hèbbe (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1966) - te diep in het glaasje
gekeken hebben (wijnhandel Knegtel voerde een eigen merk)
-
k'zèè ziek zee. Je dè ziek zee... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken;
ca. 1990)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - naa ek er zei, zieket - nu ik er ben, zie ik het
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- we meuge mekaare niemir zien van onze paa, zi de vrijer; dan doe mar
gaaw de lamp èùt, zi et mèdje.
zifke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van zeef
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zeefje
zift
zelfstandig naamwoord
zeef
- WBD (III. 2. 1:174) 'zift' = zeef
zigget
samentrekking in verleden tijd van 'zègge'
zei het
(na gij/hij/zij/et /gullie)
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - gèj zi-get
zije
zelfstandig
naamwoord
zijden; alleen in: hôoge
zije - hogehoed (cilindermodel)
- WBD III. 2. 2:99 'hoge zijden' = rouwhoed, hoge hoed
zijeg
bijvoeglijk naamwoord
halfzacht
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - : zèèjeg
zik
samentrekking
zei ik
- Cees Robben - Hier zèèk-zik... Dè ziek-zeej... Wè ziek-zik... ‘k Zèè
ziek-zeej... (19570824)
- Cees Robben - Hier zèèk.. zik.. (...) meej zaand... zik... meej
zaand zeej..? (19620112)
- Cees Robben - Hier hedde limmenade zik... (19661021)
zil
zelfstandig naamwoord, oude oppervlaktemaat
- WBD III. 4. 4:291 'zil' = kwart bunder
|