INHOUD WTT
HOME

De start van het Woordenboek van de Tilburgse Taal werd mede mogelijk gemaakt door

 

Het Tilburgs Alfabet (Van aajkes tòt zaandkèùl) werd geschreven door Jace van de Ven.

 

Klik hier voor de letters die niet tot de officiële spelling behoren:

C

Q

X

Y


De letter T is voor het laatst bewerk op 8 septemberf 2023. De redactie is nog niet voltooid.


A

B

D

E

F

G

H

I

J

K
L
M
N

O

P
R
S

T

U

V

W

Z

 

WTT

Redactie: Ed Schilders, Hans Hessels

Gebaseerd op de verzameling Tiburgse dialectwoorden van

Wil Sterenborg

 

Van taageteg tot twisje

 

taageteg

telwoord

tachtig

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - onzen oopaa is bekaant taageteg

- Cees Robben; Naa moete meej oew taageteg jaor wir leere lôope;

- Stadsnieuws - Hij is vendaog taageteg gewòrre, mar ge zogget em nie geeve (130509)

- Dialectenquête 1887 Willems - taachetig

- WNT - TACHTIG - Naast tachtig vindt men in het Mnl. en nog lang daarna TACHENTIG en tachtentig, dat het oudste schijnt te wezen.

 

taaj

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

- WBD taaj mèlke - slechts met moeite gemolken kunnen worden (van een koe)

- WBD en taaje - koe die zich niet gemakkelijk laat melken

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - zó taaj as nen haajwortel (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968)- zeer taai
 

taaje

werkwoord, zwak  

- WBD III.3.1:365 ‘taaien’, 'smoren' = verduisteren

 

taand, tèndje

zelfstandig naamwoord en verkleinde vorm

tand, tandje

- Informant Toine Raaijmakers - Ge moet oewe vlêes/vis/pudding/etc.-taand mar öt laote trèkke (dat gerecht is te duur)

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - haor óp der taande

- Cees Robben; Ik heb en naogelschèrke gehad... ze dènke zeeker dek gin taande mir heb.

- Zolang ge nooit mee ene mond vol taanden zit... (Tony Ansems,Agge oew mundje goed ruurt; van de cd Tilburgse Liekes American Style; 2008)

- Pierre van Beek - nòr zene taand - naar zijn smaak

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zôo dè gin man er zen taande òn stot - zo dat niemand zich eraan ergert.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 -  TAND (Kemp. taand, Ned. a) - tand

Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - Jan taand = mr. Van de Mortel (blz. 56)

- WBD III.1.1:105 'tanden' = gebit;

- WBD III.1.1:109 'grote tand' = kies

- WBD III.1.1.109: 'tand van verstand' = verstandskies; ook 'kies van verstand'

- WBD taande - melkgebit van een kalf, ook genoemd 'melktaande' of 'kalvertaand’

- WBD breej taande - brede tanden van een koe

- WBD snèjtaande - snijtanden van een koe

- WBD pèrstaand - (paardetanden) het blijvende gebit van een paard

- WBD völletaand, vulletaand - melkgebit van een veulen

- WBD (Hasselt) eegtaand (plur.) - eg-tanden

Zie het 'taandpèntdossier' met schilderijen uit de 17de eeuw

 

Pieter Quast

 

Louis Leopold Boilly

 

taandendòkter

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  tandarts

 

taandepoets

zelfstandig naamwoord

tandpasta

- Pep-so-dent, 't beste tandenkreeme. Wè's dè, Anneke? "Taandenpoets!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939)

 

Maker onbekend

 

taandpènt

zelfstandig naamwoord

tandpijn

- A.J.A.C. van Delft - "Taandpènt". Dit is: Tandpijn, en zoo zijn er meerdere dier echt dialectische woorden aan te wijzen. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'tandpijnt' - tandpijn, kiespijn

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 -  TANDPIJN (Kemp. taandpijn met Ned. a) zelfstandig naamwoord v. - kiespijn

Zie het dossier 'Taand' in  de schilderkunst van de 17de eeuw

 

taant-

tante

voorvoegsel bij een eigennaam

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, 2006 - Bij Lidwien van ons Taantida, moese alle krullen der [bij de kapper] aon geleuve, dè kostte wè méér tèèd.

 

taante

zelfstandig naamwoord

tante

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 03 18 - Klèn Kriesje van de buurvrouw / Stond bij ons list vur de deur / Mee'nen bos schòòne tulpen / In allerhaande kleur. // "Zeg taante zeej - wè'k vraogen wô / Kòòpte gij die van mèn?  - Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'ons taant Ant waar vruug vendaog'

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'taante nunneke' - aanspreektitel voor een tante die non is

- WBD III.2.2.76 'tante’ = idem; ook 'moet’ of ‘moetje'

 

taantenunneke

zelfstandig naamwoord

samenstelling uit tante + nonnetje

- 2019 – tante die non is (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. 

Voor de volledige lijst Klik hier

 

taante zuster

uitdrukking

- WTT 2013 - aanspreekvorm voor een vrouwelijk gezins- dan wel familielid dat in het klooster was getreden;

vergelijk het veel vaker voorkomende 'heeroom' voor mannen.

 

taas

zelfstandig naamwoord

stapel, tas

- Als ik innen taas brood op heb, gebeurt er irst in tèdje niks, mar dan begiene ze, dan gaoget aon ’t borrelen en aon ’t giste, aon ’t rommelen, net als innen vuurspouwenden berg. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben; Verder gaot ie [de wol] op d’n taas/ om te dröge.. (19560630)
- Cees Robben; Hier kan unne bekker nog is unne taas wegtaase... (19730929) [veel brood leveren in een kinderrijk gezin]

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij taast nen hillen taas tasse in zen tas - een hele stapel kopjes

- WBD III.4.4:260 'tas’ = grote hoeveelheid

- WNT - TAS (II) hoop, stapel

- WBD oogststapel (hooi- of graanstapel, binnen het boerenhuis opgeslagen)

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - Hooitas, Koorntas: Het hooi/koren wanneer het in de schuur is opgestapelt. Op den hooitas slapen: boven op het hooi slapen.

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TAS (taas) m - opgestapeld hooi, stro of koren.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ta.s, zelfstandig naamwoord mannelijk 'taas' - tas, hoop, stapel; verkleinwoord 'ta'ske(n)'

 

taase

werkwoord, zwak  

tassen, opstapelen, tasten; geen vocaalkrimping

- Dialectenquête 1887 Willems - taasse

- WBD tasrömte - tasruimte in de schuur (bergruimte van de dorsvloer gescheiden door het tasmuurtje);  ook 'gebónt' genoemd

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij taast nen hillen taas tasse in zen tas - een hele stapel kopjes in zijn tas

- Cees Robben; D’n deugdelijken staot/ van de stof wel kunnen taasten... (19560630)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 03 28 - "'t Kan me nie schille wè'k moet doen / Spaoje of stèène taasse / Mee olliebolle langs de deur / Of op de kiendjes paasse."

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TASSEN niet alleen m.b.t. hooi e.d., maar ook voor laden, pakken in het algemeen.

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - TASSEN: ophopen

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - tassen, opstapelen, ophopen

 

taast

zelfstandig naamwoord

tast, gevoel

- Cees Robben; 'op 't gevuul en op d’n taast' [datum?]

 

taatemiddag

bijwoord  

in de namiddag

- Cees Robben; As dè ons taante Tonia testag-taate-middag komt... (19710604) [Of dat tante Tonia dinsdag na de middag langskomt..]
- Cees Robben; Hoeneer komde wir... Beschient ’n testag-taatemiddeg.. (19760423)

- Stadsnieuws - Taatemiddag zèèk nie tèùs, mar taovend kunde wèl koome. (160809)

- WBD III.4.4:124 'te achtermiddag', 'middag', 'te middag' = namiddag ; uit: te - achter - middag?

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  taatemiddag bijwoord - vanmiddag

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ATEMIDDIG - achtermiddag, 'nen atemiddig' is een bepaalde werktijd, een schof tussen middageten en vier uur (frure); ontstaan uit 'aftermiddag': 's atemiddigs - in de namiddag! t'atemiddig - op deze namiddag.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - geeft 'taatermiddeg' voor Casteren, Riel en Goirle

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TACHTE(R)NOEN - dezen namiddag

 

taawhoer

zelfstandig naamwoord

samentrekking van et en aawhoer, waarmee de pastoor wordt bedoeld.

- En witte wè wij ok zin? Dè de pestoor de mis deej op Taltaar, mar assie op de prikstoel klom veraanderde-n-ie in Taawhoer. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

 

tabbernaokel

zelfstandig naamwoord

tabernakel; eigenlijk: de rijk versierde kast (onderdeel van het altaar) waarin het Allerheiligste bewaard wordt; oorspronkelijke betekenis: tent (zie Van Dale); van daaruit in het Tilburgs metaforisch gebruikt.

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont) in: Groot Tilburg 1941 - ..in paor kaoi honden han um hil z’n broek van z’n tabbernaokel afgescheurd...

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  schap, spie

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - deftige woning; groot decolleté

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  ze heej der tabernaokel oope staon; ene rèùmen inkèèk

- Stadsnieuws - Ze zaat meej der tabbernaokel òn de kemuuniebaank èn de pestoor wies nie wòr dèttie kèèke moes - ... met haar décolleté ... (280210)

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tabbernaokel zelfstandig naamwoord  - tabernakel, schap

 

tabbernaokele

werkwoord, zwak  

- Pierre van Beek - zich mooier voordoen dan de werkelijkheid

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TABERNAKELEN - hetz. als schilderen, lang blijven wachten.

- WNT - TABELNAKELEN - vertoeven, huizen; gewoonlijk met de bijgedachte dat men niet spoedig heengaat; blijven vertoeven

 

tadderak

zelfstandig naamwoord

- WNT - TAD, TADDE, blijkbaar behoorende bij 'tod', hetzij 't een gewestel. vorm hiervan is, of, met 'tod' van onomatopoëtischen aard. Thans alleen ten N. van het IJ bekend, 1) Tod, vod, slordige lap. 2) Smerig wijf, tod; ook als scheldnaam in het alg. voor een vrouw. Afl.: tadderig; samenst.: taddemoer.

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - wè hèk tòch tadderakke van kaort - wat heb ik toch slechte kaarten!

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'tadderak, tannerak' - slechterik, ondeugd

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  vod

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

taffele

werkwoord, zwak  

- WBD III.1.2:116 'taffele', 'aftaffele' = gaan, lopen; ook 'voeteren’ [uitgesproken: voeteere]

 

taggetig
telwoord
tachtig
- Cees Robben; Hier zaagde naa mannen van taggetig jaor (19571221)

 

takkeling

zelfstandig naamwoord

vink; met name jonge vinken die nog niet goed kunnen vliegen maar wel van tak naar tak springen

- Cees Robben; Ik heurde van d’n tuureluut/ van takkeling en waol (19600708)

- WBD vink van net geen jaar oud die nog geen winter beleefd heeft

- WBD III.4.1. takkeling - vink, ook wel 'trekvink' of ‘waalvink’ genoemd

 

taks

zelfstandig naamwoord

- WBD III.3.1:339 'taks’ = belasting

 

tang

zelfstandig naamwoord

tang

- Dirk Boutkan (1996)  - dim: tangeske, tangske, tangetje (blz. 55)

- WBD III.1.4:111 'tang' = gemene vrouw

 

tantemèrgo

zelfstandig naamwoord

verbastering van het misgezang Tantum Ergo -> tante Margo. Dergelijke verbasterde gezangen staan bekend als 'Wilde vespers'.

De oorspronkelijke tekst:

Tantum Ergo sacramentum
Veneremur cernui
Et anticum documentum
Novo cedat ritui

- Wim van de Wouw (CuBra; ca. 2005): Op het Tantum ergo zongen mijn neefjes uit Tilburg de volgende variant waar ik maar een klein stukske van herinner: Tante Margo, zak mee krenten/ Fijne rijst mee selderie/ En antieke dooie mensen/ Nova Zembla ver van hier.
- Dörrem zongde zen bist de Marialiekes meej, èn ok et Tantemèrgoo. Dè waar wèdaanders as ons taante Sjaan. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2005)

 

taofel, taofeltje

zelfstandig naamwoord en verkleinde vorm

- Cees Robben; De taofel stao hil de tèèd te hukkele... (19660826)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tafel (rekenkundig)

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Op krt.61 ligt punt T juist ten Westen van de lijn ten Oosten waarvan vocaalverkorting optreedt; dit houdt in dat er op T's gebied ook 'tôffel'

gezegd zal worden, naast 'taofel'

 

taol, taoltje, tòltje

zelfstandig naamwoord en verkleinde vormen

taal, taaltje

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'taol van men Brabant'

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'want óns taol verstòn ze nie’

- Cees Robben; Hier klonk er ons taoltje zo sappig en mals... (19571221)

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007 - Et waar un gemeenschapskamp van wel tien afdêelinge van et jongensgilde öt hil et laand. Et ideaal; un sôort verbroedering, tusse de jongeren kon daordeur ontstaon. Daor is wèènig van terèèchte gekoome. Ze verstonde dè taoltje van ons nie en wij vonde dètter ene hôop kak bij zaat, bij die aander dan. Wij zaate nie te wòchte op kak en dè Hollands dè öt hullië bek kwaam, vonde wij mar aonstellerij, ge kost toch ok gewoon praote.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'taol' - taal, stem

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  taol zelfstandig naamwoord  - taal, spraak

 

taole

werkwoord, zwak 

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - talen, verlangen

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'Hè tolt ur nie naor' - Hij heeft er geen behoefte aan.

 

taomelek

bijwoord 

tamelijk

 

taotele

werkwoord, zwak  

- WBD III.1.2:221 'tatelen’ = ijlen

 

taotòlf

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  (of: tòtòlf) - gaperd, sufferd

- Informant Toine Raaijmakers - sul

- Pierre van Beek - "Wè ne taotolf! Hij kan nie uit zun soepers kijken!" - Wat een sufferd is dat! Hij ziet niet, wat er om hem heen gebeurt. (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgse uitdrukkingen afl. ?; 29 augustus 1959)

- Cees Robben; “Kek uit oew soepers.... golliepaop..!” “Tut-tut-tut-mar.... taotolf..!” (19560211)
- Cees Robben; Ik heb liever degge den Haaikese toren omstôôt as degge menne borrel leeg kwaanselt.. taotolf... (19820402)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'tut tut tut, taotòlf' - hou je gemak, sufferd

- Stadsnieuws - Meej dieje Taotòlf valt gin rèèchte voor te ploege (031206)

Mar wieste ok dè ene sufferd/ hier ene taotòlf is? (Henriëtte Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - taotolf, totof - sufferd

- WBD 'taotèllef (11:943) - bijnaam van de wever

Hees taotolf (III:42)

- WNT - TATOLF - 1) sukkel, sul; 2) pop waarop een kleermaken een kleedingstuk past

- De  Jager -  Nieuw archief voor Ned. taalkunde (1855/56): tot  -  lap, vod. Gelijk  nu  in het Midden Hoogd. olf  een  individu  aanwijst, zoo  ook  tot-olf, zijnde  de  ledeman  van  den  kleermaker.

 

taovend

bijwoord

vanavond (uit: te avond ►te, te middag)

- Cees Robben; Mar ’t is taovend wir niks toe den botteram... [vanavond op droog brood naar bed] (19651022)
- Cees Robben; Onze Jaones moet taovend wir overwerke... (19671117)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TAVEND, T'AVEND bijwoord - dezen avond, de avond die aanstaande is.

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  taovend bijwoord - vanavond

- WNT - T'AVOND - TAVOND - thans alleen nog in Z-Nederl. en enkele streken van N-Nederl.

 

tas, taske

kopje, kommetje om uit te drinken

van Frans 'tasse', kopje

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007 - Dan han ze wir teveul zéép gebrökt bij et omwaase van de tassen of te wèènig waoter, êen van tweeën.

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TAS v. - kopje voor koffie of thee; soms ter vermijding van 'kumke'.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - tas, zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'tas' - kop om uit te drinken

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - TASSE - tas, zelfstandig naamwoord vr.: eene tas koffie

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TAS zelfstandig naamwoord v. - hetz. als Frans tasse - drinkkommetje

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tas zelfstandig naamwoord  - kopje

Thee

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd). 'Kareltje Vinken', feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)...zet 'ns 'n tas thee veur Van Halderen.

- Cees Robben; ’k Lus tèènemekaare wel tien tassen thee... (19631108)

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007 - …gullie lust zeker wel un taske thee meej un beschötje?’, zi mevrouw, et aawmeut.

- Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007 - Ons Thea en ons Trees goote de thee in de tassen, et hiete nog gin kumkes, die al klaor gezet waare.

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - Een tasken thee is te Breda bij den burgerstand even zeer in zwang als een baksken thee of bakje. Van het Fransche 'tasse'.

Koffie

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), 'Oome Teun als opvoeder'; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940 - ...taante Hanna ha al daolijk meelije mee 'm en gaaf 'm 'n tasch koffie mee suiker.
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), 'De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940) - De pastoor zaat bij z'n tas koffie en waar efkes ingedut...
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), Den Sik van Baozel, feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939) - Toen ze in de boerenherberg aon et ven 'n taske koffie gedronken ha'n...
- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007) - ‘Ik lus wel un tas koffie, as ik et toch vur et zegge heb en liefst meej twee klontjes, assik zôo brutaol maag zèèn.

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- Kubke Kladder (pseudoniem van Pierre van Beek), Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit 't klokhuis van Brabant 5, 7 en 14-11-1929 - "'t Is freet koud, hè Kubke", zee ze, zodde nie 'n tas koffie lusse; 'k hè precies 'n vorsch bekske gezet. 'k Zeg gère meid, as ge men 'n tas koffie gift, zède de biste op één nao.
- Cees Robben; ... En vat meepassaant ’n tas koffie Fons...... (19560224)
- Cees Robben; En spuul de smaok meej overleg/ voldoan dur ’n tas koffie weg... (19600624)

- Cees Robben; Luste göllie sewèèle ’n tas koffie.. Ik neuk 'm aanders toch mar in den gôôtsteen.. (19720804)

Figuurlijk

- WTT 2013 - ‘Tas koffie’ was ook gangbaar om aan te duiden dat een vrouw al zo vaak in het kraambed had gelegen dat ze de komende bevalling geen enkel probleem vond:
- Cees Robben; Ik doeget vur ’n tas koffie... (19681206) [In een prent over een inzamelingsactie die in Goirle gehouden werd om een ‘moderne kraomkliniek’ in te richten in missiegebied Kongo.]
 

te

voorzetsel, bijwoord

in, naar; te

Hij leej te bèd. - Hij ligt in bed.

Gao mar gaa te bèd. - Ga maar gauw naar bed.

Ik zaag em daor te zitte.

te middag, taovend - vanmiddag, vanavond

- Cees Robben; En wè eten we te middag (19680510)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - te vèld gaon - ergens op uitgaan, op afgaan

- WBD III.4.4:124 'te middag' = namiddag

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TE, T' voorzetsel - Wordt gebezigd in tijdsbepalingen: Te middag, t'avend; te neer - neder, omver; te pas - gesteld.

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  te voorzetsel  - te

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - te, vz, tijdaanduidend: t'aovend, te middeg; distributief: - per honder gulden te man (met variant 'de', waaruit 'te' ontstaan is.); graadaanwijzend bijw.: te zeer

 

interjectie

(kindertaal?)

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "tè tè - dankje"

 

tebak

zelfstandig naamwoord

tabak

- prömtebak, rôoktebak

- Gezegde: Tebak haole bij Woestenbèèrg (smoesje bij afwezigheid.)

 

Een speciale pijptabak werd in Tilburg per advertentie onder de aandacht van de roker gebracht ter gelegenheid van de onthulling van het standbeeld van koning Willem II in 1924. Let op de aanbeveling: 'Des lekker'.

 

- A.J.A.C. van Delft - "Ik heb er tabak van!" bezigt men om uit te drukken: Ik bedank er voor; 'k wil er niets mee te maken hebben, wijl het mij niet aanstaat en ik het wel ken. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

Onze vadder hee mèn aaltij vurgehouwe dèt nie zuiniger vertèrd kos worre as dur in pèpestiltje mar ik knaauw na hil den dag op in klein pruimke tebak. ’n Stuk of drie keer op innen dag vat ik in nuuw, en ’s aoves dreug ik ut in bietje en dan rook ik ut nog fèn op, al duurt den orlog na nog 10 jaor himmel zonder tebak zak zo nie gemak geraoke. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Pierre van Beek - 't Is geen pijp tabak waard.  (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

- Interview Jolen - 1978 - “Jè, toen waaren er wèl siegaare (…in den ollòg) mar dè is allemòl aachterdeur, hè…inlandse siegaare ok jè, van inlandse tebak mar dè was niks…” (transcriptie Hans Hessels, 2013) ► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

As die bussen, ötgeveegd wiere, waar dè un schôon kaans, veur ons, ens te gaon kèke wetter allemol laag aon peuken. Daor nie teveul aon gezéverd waar, raopte wij bij mekaar. Wij deeje et pepier detter nog aonzaat aaf en rolde van de tebak, in geschoepte vloeikes, van onze vadder, nuwe siegretjes... (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

In den oorlog heetie ôk nog tebak geteuld. Et waren net de blaoier van de rabarber. Hij réég die blaoier aon un touwke en hing ze te dreugen onder de veranda. Asse dreug waren, viet ie er één van den draod, wreef em fèèn en stopte die krèùmels in un pèèp, daor ging dan de vlam in. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - idem (RL'47) - antwoord op de vraag 'Waar is hij?' (Woestenbergh was een tabakswinkel in de Heuvelstraat)

De winkel van Woestenbergh in de Heuvelstraat, circa 1915. Foto: regionaal Archief Tilburg

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - tebak, zelfstandig naamwoord mannelijk - tabak

 

Kaole tèbbes, met een pruik, op de kermistentoonstelling 'Jaozeetie', Tilburg 2018. 

 

tèbbes

zelfstandig naamwoord

hoofd, kop

Waast oewe knöst onderhaand marrus, get aommol schieffeltjes op oewe tebbus! (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ene kaole tèbbes - een kaal hoofd

- Cees Robben; De vliege breke de been op zo'n kaol tebbes (Prentepraot 24)

Bosch tèbbes - hoofd (m.) Houwt oewen tèbbes! Hou je mond!

 

tèdje

zelfstandig naamwoord , verkleinwoord

poosje, tijdje

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - en tèdje

verkleinwoord van 'tèèd', met vocaalkrimping

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Kaart 101 sluit 'tèdje' niet uit, evenmin als 'wèltje' en 'èfkes'.

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tèdje zelfstandig naamwoord  - tijdje, poos

 

tèds

zelfstandig naamwoord, tweede naamval van tèèd;

tijds

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - tèds genóg - tijd genoeg

tèds zat - tijd genoeg

met genitief-s (gen. partitivus)

Piet van Beers – ‘oope klosterdag’: Ik heb tèds genog, ik heb al lang pesjoen... (Spoeje doemmeniemer; 2009)

 

teebeesee

zelfstandig naamwoord, acroniem

tuberculose

- De Wijs; Ik zeg aaltij mar dè’t veur de teebeecee is, dan geven ze ’t mist (17-08-1964)

 

teeblom

zelfstandig naamwoord

theebloem

1. violier

- WBD III.2.1:431 teeblom = violier (Matthiola incana): De violier (Matthiola incana) is een sierplant, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren, die grijsachtig kunnen worden door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, meestal paarsrood, maar niet geel. De plant is dik van blad en heeft vaak dubbele bloemen. Ze bloeien in het voorjaar en in de nazomer.
WTT 2012 - ondanks deze opgave van het - WBD lijkt het niet waarschijnlijk dat deze gecultiveerde bloem de naamgever is van de theebloem (teeblom) in Tilburgs verleden.

2. Duizendblad

 

Duizendblad - Achillea millefolium

 

Is waarschijnlijk de in Tilburg breder verbreide aanduiding  voor teeblom, theebloem. Het betreft dan Achillea millefolium L., door Heukels gesignaleerd als Theebloemeken en Theeblommen. Geen bloem maar een veldplant met medicinale eigenschappen:

- Omdat de bloempjes, als thee getrokken, dienden als geneesmiddel bij nier- en blaaskwalen sprak men in Zeeuws-Vlaanderen van Theeblommen, en in de omgeving van Goes van Theebloemeken. In Twente en Salland heet de plant Kamille, omdat zij evenals de echte kamille als thee getrokken werd. Hierbij valt op te merken dat beide planten een etherische olie bevatten. (Planten en hun naam - Een botanisch lexicon voor de Lage Landen; door H. Kleijn; 1970)

 

tèèd, tèdje, tije

zelfstandig naamwoord

tijd

'n Tèdje gelejen... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit 't klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  den halven tèèd - zo nu en dan

Uitdrukking: Ge gaot nie vur oewen tèèd. - Je sterft niet voor je tijd.

- Informant Toine Raaijmakers - öt de tèèd zèèn = dood zijn

- Informant Toine Raaijmakers - De tèèd òn oew èège hèbbe - volop tijd hebben

- WBD oover tèèd zèèn - de drachtigheidsperiode overschreden hebbend; men zegt ook ... 'draogt oover'

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - tije = tijden

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - tèds genóg - tijd genoeg = tèds zat - idem

- Cees Robben; Man ge bent nie bij den tèèd... (19580315)
- Cees Robben; Waor de tèèd is blèèven steken (19590905)
- Cees Robben; Waor is de tèèd gebleven... (19591219)
- Cees Robben; D’n tèèd die zal ’t oe leere (19600916)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij heej de tèèd òn zenèege - hij heeft niets te verletten

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - tèèd (krt. 24)

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

 

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'Hallef zunne tèèj', waar ie nie op tèèt' - Meestentijds was hij niet op tijd

WTT - mondelinge mededeling - Grôote tèèd speule: zich groter voordoen dan men is, opscheppen; hij spulde grôote teed. Gehoord in de jaren '60.

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tèèd zelfstandig naamwoord  – tijd

- WBD III.1.4:5 'iets beheersen' = 'bij de tijd zijn'

- WBD III.4.4:130 ' tijd', 'tijdje', 'tij' = poosje

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 08 Waor is de tèèd gebleeve dètter …

 

teege

voorzetsel, bijwoord

tegen

Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - tege Korsemis

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tis ammol dwars teegen et regeur in - tegen de regels in

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - De kónt teege de krib gôoje - Onhandelbaar doen (niet meegaand zijn)

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  teejge bijwoord - tegen, tegemoet

 

teegekwèèke

werkwoord, sterk

vervoegde vormen zijn niet aangetroffen

tegenkwijken, protesteren, van repliek dienen

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 03 31 - En as gij wir aon 't maauwe gaot / Za'k niemir teegekwèke.

 

teegelôope

werkwoord, sterk

tegemoet lopen, gaan

- J.M. Van der Donck, ‘Mooi Truike’, in Joh. A. Leopold en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882: Truike liep um tège…

 

teegenaon

bijwoord

tegenaan

der teegenòn pèère - erop slaan

der teegenòn gaon - flink aanpakken

- Cees Robben; Vurdè et erteegenòn gao, wèffer blómme wilde óp oew graf?

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - waor moeide oewèègge teegenaon? - waar bemoei je je mee?

 

teegestikke
werkwoord, zwak
tegensteken, dwarszitten
- Cees Robben; Witte wè mèn tegenstikt (19831223)
 

teegesworreg, teegeworreg

bijwoord en bijvoeglijk naamwoord

tegenwoordig

tirresworreg

bijwoord

- Dirk Boutkan (1996)  - (blz. 94) teegesworreg spinne ze allêeneg nòch mar meej mesjienes

- - Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'tegensworrig'

- ...zooas ge ze tegesworrig nie meer ziet... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun in den trein’; Nieuwe Tilburgsche Courant 16-9-1939)
- ...den goeien aawen tijd toen alles nog veul beter was as tegesworrig... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; Nieuwe Tilburgsche Courant 15-10-1938)

- …toen den oorlog begon han de Moffen méér soldaote dan tegesworrig… (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 23 maart 1945)

- SJAREL. En zoo is 't tegesworrig op alle gebied. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)

- KAREL. Sjarel, ge ziet tegesworrig nog allis van die dames mee manskleeren aon vende nie? (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 4 mei 1945)

- Hedde gij er iets van geheurd weffer ete de koeie tegesworrig krège? (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 19 januari 1945)

- De Wijs; Teugeswoorig is ’t ammaol ‘love’ en ‘sweet’ mar zô’n ze wel wete dè ’n lèven lang kan zèn. (1965)

- ‘Die pannen van tegesworrig hebben ammel van die dunne bôjems,

daor zèn gin goeie pannen te kôop,’ zizze dan. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Stadsnieuws - Ge wit teegesworreg nie nir wàor ge òn toezèèt (011109)

- Et is ammel de schuld van de jeugd van teegesworrig.  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Vruuger koste ok nóg es laage, mar teegesworrig niemer.  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Mar ik dòcht: hup, vurèùt, want teegesworregs lèèket wèl òf iederêen goed intersaant meej ene kòllum in de puubliesietèèt verschènt. (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijwoord  'tegenswoordig' - tegenwoordig

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  teejgeswòrrig;  bijwoord - tegenwoordig

- WNT - TEGENWOORDIG - voorheen en nog gewestelijk ook: TEGENSWOORDIG

bijvoeglijk naamwoord

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - de wèèvers van den teegesworregen tèèd

- De tegesworrige wereld wil veuruit! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940)

- Interview Jolen - 1978 - “Òch kèk, nòg en hille verzaameling siegaarebandjes…jè…van allerande…van de teegeworrege tèèd”. (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

teej

zelfstandig naamwoord

thee

Toe teej toe haj bèm - Zelfs thee had hij bij zich

- Gezegde: teej meej puntjes - slappe thee

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  meej slappe teej óp kunde hard lôope èn schèèrp kèèke

- Cees Robben; En dan gaon we bij oma’s thee-leppen... (19640228)

- Audioregistratie 1978 - Ik kan van teej ok wel ouwoeren hor! Mar van en borreltje gaoget wèl gemakkeleker! Oôo jè! En zachte wènk, hi! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

“Èn dan en, en paor flèsse teej meegenoome èn dan… teej op was dan ginge we bij den boer, daor was nòg enen boer, ginge we meej de flès ginge wij bij den boer waoter haole!” [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

 

Cheiranthus cheiri / Erysium cheiri - bron: Wikipedia 2013

 

teejblom

zelfstandig naamwoord

- WBD III.4.3:355 teejblom - muurbloem (Erysimum cheiri)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - muurbloem (Cheiranthus cheiri)

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  teejbloeme zelfstandig naamwoord  – muurbloemen

Wikipedia 2013 - De muurbloem (Erysimum cheiri) is een vaste plant uit de kruisbloemenfamilie (Brassicaceae). Het is een soort die niet alleen in het wild voor komt, maar ook veel wordt gebruikt als sierplant. De plant is afkomstig uit het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied. De muurbloem komt in Nederland voor op oude muren van kerken, ruïnes, stadswallen en forten.

 

 

teejbròkke

zelfstandig naamwoord, meervoud

karamels, borstbollen

- WTT 2013 - suikerwerk / snoepjes; de bekendste zijn de 'Borstbollen' van het Belgische merk Wycam's. - Waarom borstbollen 'teejbròkke' werden genoemd is (nog) niet duidelijk. 'Borstbollen' werden beschouwd als een middel tegen hoest.

- Wikipedia 2013 - Wycam's borstbol is de naam van een snoepje op basis van suiker en glucose. Het woord Wycam's is een merknaam.
Deze snoepjes worden al bijna 60 jaar volgens hetzelfde procedé gemaakt. Verschillende suikersoorten worden gekookt tot een dikke stroop. Deze wordt gevormd tot een dikke draad en wordt vervolgens tot vierkante snoepjes geslagen met bovenaan een kussenvormpje. De Wycam's borstbollen worden sinds het begin van de productie verpakt in blikken bussen van 325 gram. Deze blikken bussen met rode en witte kleuren zien er al 60 jaar hetzelfde uit. Slechts het witte deksel werd rond 2006 vervangen door een rood deksel. Deze borstbollen worden te Kalmthout gefabriceerd door de familie Wyckmans. Wycam's borstbollen zijn erkend als Antwerps streekproduct.

 

teejtèùn

zelfstandig naamwoord

theetuin; Theetuin, naam van een uitspanning

- Interview Jolen - 1978 - “Gebeurde es ôot, mar nie veul, nèè, dè wèrd vruuger nie gedaon (schoolreisje)… jè, en ènd de wèg op… nòr de teejtèùn òf zôo, nòr de teejtèùn… op den Bosscheweg èn op Körvel…op de Rielseweg!” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

tèèk

zelfstandig naamwoord

lastige vrouw

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "O!' 't is zo'n taik (lastig wijf)"

 

têeke

zelfstandig naamwoord

teken, sein, signaal

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - têeke

 

tèèl

zelfstandig naamwoord

- WBD (Korvel:) rij mesthoopjes (op een akker)

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "teil of tail -(keukengerief)"

- Toen waare de kènder, de kènder waaren em ammel ònt plaoge. Teege die, die, die deur ònt schuppe. Hij komt meej zen tèèl waoter bèùte gelòope, nòr de kènder gôoje èn daor laag ie zèllef meej den èmmer waoter, ha, ha, ha, ha! [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

- WBD (III.2.1:329) tèèl - wastobbe, ook 'wastèèl'

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - te.l, zelfstandig naamwoord mannelijk 'teel', 'tijl' - lange rij hooi die met een reek in twee tegengestelde richtingen tegen elkaar geslagen is.

- WNT - TIJL - rij, reeks, thans nog in bepaalde toepassingen (korenschoven, hokken op een land )

 

tèèm

zelfstandig naamwoord

tijm

 

têen, tintje, têene

zelfstandig naamwoord en verkleinde en meervoudsvorm

teen (lichaamsdeel)

- Cees Robben; Moeder, ik weet nie wek moet doen... Dan spult mar mee oew teen tot vermaok van oew hielen... (19821119)

jonge tak

- WBD III.4.3:127 têen - wilgenteen; ook genoemd: baand of twèèg

- WBD III.4.3:74 têen - loot, nieuw uitgelopen twijgje; ook genoemd: schòt, uitschieter, loot of uitloper

- WBD III.4.3:75 têen - twijg, jonge tak; ook genoemd: wis, twijg, tak, takje, rijs of scheut

- WBD III.2.3:84 - klein teentje 'boerenteen' = jonge tuinboon

► zie dossier Tuinboon

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - TEEN - tien, zelfstandig naamwoord mannelijk

 

tèène

zelfstandig naamwoord

samentrekking van ‘het einde’ of 'ten einde'

het einde (van), tot het eind, aan het eind, teneinde

figuurlijk: doodop, uitgepunt, buiten adem; blut zijn

1. letterlijk

- Informant Toine Raaijmakers - Ge gaot irst toe tèène de straot

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - uitdr. toe tèène toe - tot het (bittere) einde

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'Ge kunt die straot nie teine loopen'

- Cees Robben; En vur dè ge ’t wit... is ie [de dag] tèine (19561222)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 01 03 - D'r is wir 'n jaorke tène / Wir twaalf maonden zèn vurbij
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 07 10 - Mar agge dan vekaansie hèt / Is 't goei weer ineens tène.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 03 18 - Gelukkig is de wènter / zó zuutjesaon wir tène...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 62 11 02 - D’n bloeitèd is wir tène.
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - van hier et tèène toe daor et tèène toe is gelèèk et mèn - zover je kijken kunt is alle grond van mij [ontlening aan Cees Robben]

2. figuurlijk

 

 

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

- Cees Robben; Tiest Vermeeren haoj ’n kiepke... / En die preutse pik-madam/ Leej ’n aaike... en ’t woog zuiver.../ Honderd-vijf-en-sistig gram.../ Naor d’affaire waar ’t kiepke/ iet of wet begerbeleurd.../ Teine aojem.... nogal wiebus.... (19560428)

- Cees Robben; Geld geld... (...) ik ben ôôk onderaand tèène (19730824)

Aanvullende bronnen

- WBD keerstrook / wendakker (strook grond aan het uiteinde van een akker, waar de ploeg gekeerd wordt), ook genoemd: 'tèènerug', 'dwarsrug', ‘rug' of 'vurft'

- WBD III.1.4.318 'ten einde' = gereed

- WBD tèènerug = tèène

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tèène bijwoord - ten einde, aan het eind, achter elkaar, meteen

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - (onder Eind) 3) in enkele uitdr.: tèène - aan het eind, afgelopen; ook wel: doodmoe, aan het einde van zijn krachten; ik zé tèène; tèènenaon - op het einde, aan het andere einde.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TENDEN, TEINDEN vz/bw - ten einde, aan het uiteinde; uitgeput van krachten; ik ben tenden asem van 't danig hoesten.

 

têenebèèter

zelfstandig naamwoord

tenenbijter

- WBD III.4.2:178 lemma Watertor - De larve van de geelgerande watertor noemt men teenbijter in het Antwerps Wb. 3 en tenenbijter in het N.- Antwerps Wb. en Deurne Wb.

- Sjef Paijmans – We leerden wat de Geel Gerande Watertor was, de Waterschorpioen en de Zwarte Watertor. Maar wij hadden voor die torren en torretjes onze eigen namen. Een schrijvertje was voor ons een schotelwasserke; en de verschillende larven bleven voor ons
viskesfreters. De waterschorpioen, een tenenbijter en de rivierprik, een negenoog en bloedzuigers waren eggels. ('Herinneringen'; CuBra, ca. 2003)

 

tèènehaawe

werkwoord, sterk

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - korthouden, weinig vrijheid geven

 

tèènemekaare

bijwoord

meteen, onverwijld

Vraogt òf dèttie tèènemekaare komt. - Vraag of hij meteen komt.

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'teine bekare'; 'teinebekare'

- Cees Robben; ’k Lus tèènemekaare wel tien tassen thee... (19631108)

- Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990) - t'Is euwige sund van mun voske ! Ik gao merrige tènemekaar un nuuw haole.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 05 06 - Ze wies zo nie tènemekaar / Wèsse naauw kiezen zô...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 12 05 - Ik denk de’k daor tènemekaar / Mar efkes naor gao kèken.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 69 10 16 - "Zòiets dè heurt tènemekaare / Gin virtien daoge naoderhaand."
- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - As ik ’t doe, doeket tènemekaare (04-07-1969)

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - (onder Eind) tèènemekare - vlak achter elkaar, direct aansluitend, zonder uitstel, onmiddellijk: ge moet tèènemekare komen; ook: aachtermekare.

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tèèmekaare - achtereen

 

tèènenaovend

bijwoord  

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  tegen het einde van de avond

 

tèènenêen

bijwoord  

meteen, achtereen

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "taineneen - achtereen"

 

tèènenòssem

bijvoeglijk naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  buiten adem

 

têen èn taander

onbepaald voornaamwoord

het een en ander

Kómt óns taante Too naa taatemiddag nòg meej têen èn taander?

Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Daor din ze zogezeej in e… zèg et es gauw… in…ts..ts..ts…gòdvernondejuu…die gebrökte ze zogezeej vur e… vur middelsèène…, vur têen èn taander gebrèùke…” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels

► Klik hier voor audiofragment)

 

tèènerug

zelfstandig naamwoord

- WBD keerstrook / wendakker (strook grond aan het uiteinde van een akker, waar de ploeg gekeerd wordt; ook genoemd 'tèène', 'rug', 'dwarsrug' of 'vurft' c.q. 'vurènd'

 

têentrèèjer

zelfstandig naamwoord

- WBD paard met naar binnen gedraaide hoeven, ook 'toontrèèjer' genoemd

 

tèèr

zelfstandig naamwoord

teer

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - tèèr (Tilb. ged.), ‘taar(s)' / 'taor(s)' oostel. Midden-N-Br.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - TEER zelfstandig naamwoord mannelijk Frans: goudron

 

tèèraovend, tèèrdag

zelfstandig naamwoord

teeravond; avond waarop verenigingen (jaarlijks) feest vierden van opgespaard geld; vergelijk 'potverteren'

[De gildes] "St. Jurris" hee z'ne teiraovond gehad en "Sinte Ketrien" ôk al... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30)

"Sinte Ketrien" hô dan d're traditioneele teirdag. 't Vurspel van 't fist begon 's mergens om negen uur toen we allemol, pontificaol uitgedost - dè wil zeggen mee 't wit visje en den oranje sjerp aon en den hoogen hoed op - nor de Mis gewist zèn... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  feestavond in een café, waarop de rente en de boetes van de dubbeltjespot werden opgemaakt

 

tèère

werkwoord, zwak

verteren, feestvieren

Ze rikte saome jaorelang,/ dè din ze ammol gèère,/ èn zaat er in de pot genòg/ dan ginge ze ònt tèère. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Dè kos nie) 

 

tèèrf

zelfstandig naamwoord

tarwe

Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - têrf en gaarst (ê van Frans même)

Piet van Beers - Den bèkker stokte zenen oove meej hout èn bakte mik èn brôod;/ Ieder kòcht wèttie gebrökte de keus waar nie zo grôot:/ Rògge èn tèèrfbrôod èn ene witte mik,/ Vur en brölòft òf fist mik meej krente, mar die waar nie zo dik. (Uit: Wètter in vèèf èn zistig jaor veraanderde...)

- WBD I:1406 Kolom 185 niet vermeld

- WBD III.2.3:188 'tarwebrood' = idem, ook 'zoet brood', 'mik'

- WBD III.2.3:189 'tarwebrood' = half en half

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - TARWE - tè:ref, zelfstandig naamwoord vrouwelijk

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TERF (uitspr. tärref, taerref), - Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 -  TÂRF, zelfstandig naamwoord v. - tarwe

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tèèrf zelfstandig naamwoord  - tarwe

- WNT - TARWE - in Z-Ned. veelal TERWE; daarnaast in Brab. tärref, terf

 

tèèrge

werkwoord, zwak  

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tergen

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tèèrege ww - tergen

 

tèèrpötje, tèrrepötje

 

Ill. Naumann

 

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

roodborstje

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - roodborstje (Saxicola torquata)

- Cees Robben; ...gèèle wiewouws... tèèrpötjes... (19600708)

- WTT 2012: het tweede lid 'pötje' wijst in de richting van 'tapuit', conform de oude Nederlandse benaming 'roodborsttappuit'. Het eerste lid 'tèèr' lijkt te verwijzen naar de vogels van de genus Saxicola; 'saxicola' is een samentrekking van het Latijnse 'rots' en 'verblijf'. Het Tilburgse 'tèère' lijkt een samenvoeging van 'ter aarde'; aarde = èèrde, èèrd.

 

tèèrvenblom

zelfstandig naamwoord

- WBD bloem van meel, ook 'blom' of 'bloem' genoemd

 

tèèrzalf

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zwarte teerachtige zalf voor behandeling van zweren

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tèèrzalf zelfstandig naamwoord  - teerzalf

 

tèèt

zelfstandig naamwoord

akelige vrouw

 

tegelèèk

bijwoord

tegelijk

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ge kunt nie blaoze(n) èn tegelèèk de rôok in oewe mond haawe - je kunt geen twee tegengestelde dingen tegelijk doen

 

tegelèèkertèèd

bijwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tegelijkertijd, gelijktijdig

 

teheuj

bijwoord  

achterover (zie ook 'heu')

De kèèr ging teheuj

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - de kèèr stao teheuj (met de burries naar boven en het krat naar beneden

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - en kèèr teheuj stôote - een kar leegkiepen

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - teheui - achterover, gezegd van een kar

Wat. te heui gaon, slaon - achterover vallen; valt te vergelijken met 'over den kop gaan' vooroverslaan. Z.a.

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - gezegd van een kar die achterover gestoten werd, zodat de voorkant de hoogte in ging (misschien: ten hoge of te hoogte). Bij uitbr. ook gezegd van bijvoorbeeld een stoel.

K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - HOOI: de kar staat TE HOOI - met de burrie of bomen naar boven en het krat naar beneden, Zoals de karren dikwijls worden weggezet.

Opm. Michels (blz. 87): TE HOOI = te hovede, nu 'te heuj'. Z.a.

Weij (T&T 38:89) teheuj bijwoord  'achterover' met als voorbeeldzin: 'De kèèr ging teheuj' - 'de kar ging achterover'. Ik herinner mij verder dat ik meer dan vijftig jaar geleden het woord eens had horen gebruiken door iemand afkomstig uit Reek die een liedje aanhaalde dat ongeveer aldus begon. Sti de kaars (= kar) teheuj, Arjanneke. De etymologie van dit woord vindt men bij Van de Water, blz. 86. Daar staat als voorbeeld 'dar gonk an kar vol boere te heui en die laage in 't zand, vurde ze't wieste' en dan volgt er 'Te heui gaon (uit te heude, d.i. te hoofde, gaon) valt te vergelijken met over den kop gaan, vooroverslaan'. Als men denkt aan de gotische datief haubida is de ontwikkeling klaar. Er treedt umlaut op, intervocalische [v] kan uitvallen (vgl. J. Stroop, Een hoofd-stukje inTilburgse Taalplastiek , XXI 228-231), intervoc. d>j en afval van de slot-vocaal. Overigens heb ik de uitdrukking in het - WNT - niet teruggevonden, noch in dl. VI, 950-952 waar hoofd behandeld wordt in de bet. 'bovenste of voorste deel van iets', noch in dl. XVI, 1052-1082, waar de verbindingen van te met een subst. gegeven worden.

 

tekòrt

bijwoord

te kort (doen)

- A.J.A.C. van Delft - "Hij hee z'n ègen tekort gedaon." Hij heeft zich gezelfmoord. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

Pierre van Beek – Erger gesteld is het wanneer men hoort, dat iemand "z'n eigen tekort gedaon heej". Dat betekent namelijk niets meer of minder dan dat hij zelfmoord heeft gepleegd. Dat is - in tegenstelling tot de grofheid, die de volksmond vaak kenmerkt - keurig gezegd en bovendien nog raak getypeerd ook. (Tilburgse taalplastiek 13 Nieuwe Tilburgse Courant – donderdag 11 mei 1950)

 

tèkske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

kleine tak, jonge tak, twijg

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - schoenmakersspijkertje

Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - grune tèkskes - groene twijgen; tak - täkske

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - et dunste tèkske braandt et irst (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972)

- WBD III.4.3:77 'takje' = idem

- WBD III.4.3:79 'dooi tèkske' = dood takje

- verkleinwoord van ‘tak’, met umlaut

 

tèkstiel

zelfstandig naamwoord

textiel

'op de tèkstiel': werkzaam in de textiel

“Die was op de tèkstiel! Die was, die was ok op de tèkstiel Wij hèbbe ammòl op de tèkstiel gewist! [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

 

tèkswipper

zelfstandig naamwoord

- WBD spijkertrekker, het speciale ijzeren werktuigje om spijkers uit te trekken (II:688)

 

tèl

zelfstandig naamwoord

tel

- A.J.A.C. van Delft - "Hij is van zunnen tel" wordt gezegd van iemand die suf is. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - van tèl zèèn as rótte kôol bè de gruunteboer (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1964) - niet gewaardeerd worden

 

telangenliste, teliste

bijwoord

Tenlangeliste hè 'k m'n frontje van m'ne nek motten gooien omdè 'k bang was te stikken. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ten langen leste, ten slotte, uiteindelijk

 

tèlle

werkwoord, zwak 

PM (meestal negatief) waarderen

Dè tèlt ie wèèneg - dat stelt hij niet zo erg op prijs

- WBD III.1.4:61 'tellen' = waarderen'

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TELLEN onov. en ov.ww in allerlei gangbare bett.; specifiek: 1) achten, waarderen: dè tel ik niks; 2) menen, op grond v. berekening verwachten: ik tel dè 't nog lang kan duren.

Van meikevers

- WBD III 4,2:167 lemma Pompen van de meikever - Het herhaalde malen met de vleugels bewegen voordat een meikever opvliegt.
tellen – Tilburg
mulderen – Tilburg
pompen – Tîlburg

Rolf Janssen, We hebben gezongen en niks gehad, 1984 - Wanneer de meikevers weer te vinden waren in de buurt van de beukenhagen, werden deze door de kinderen gevangen. Ze werden opgeborgen in een lucifersdoosje met een blaadje sla. Vervolgens bonden de kinderen een draadje garen aan de poten van het dier en begonnen dan te zingen tot hij ging vliegen:

mùlderke, mùlderke telt oew geld
en gao dan nog ’s vliegen

 

Meer over meikevers in het WTT...

► bèkker ► bèkkerke ► hègmölder ► kappesien 2 ► kappesientje ► konningske

► meikever-document ► mènneke 9 ► mölder 2

 

tèlling

zelfstandig naamwoord

telling

- WBD òn (de) tèlling, ò de baot - de koe heeft het einde van de dracht

bereikt; ze is ötgetèld, ötgereekend

 

tèloor

zelfstandig naamwoord

Pierre van Beek - kleine waterketel op drie pootjes, veelal gebruikt voor kruidenthee.

WTT 2016 - In deze betekenis alleen bij Van Beek aangetroffen. Waarschijnlijk betekent tèloor eerder de meer gangbare aanduiding voor 'bord'

WNT: gewestelijk ook mannelijk en vr., mv. teljoren. Daarnaast taljoor (in meer fransche spelling tailloor enz.); telloor, talloor, in een groot deel van Brab. en in het Land van Waas; talloore (vr.), in ’t Z.-O. van Vlaand.; teljer, bij Schuerm. (1865-1870). In ’t Westvl. is een vrouwelijk taljoore, teljoore.

Bord, schotel, waarop vleesch wordt voorgesneden (in dezen zin lang verouderd); vervolgens, en dit is reeds in ’t Mnl. de gewone bet.: tafelbord, etensbord, bord.

REY - Tailler a produit d'autres noms limités à des sens concrets : TAILLOIR n. mannelijk (v. 1130, tailleours ; puis 1175, tailleoir) désigne un instrument pour tailler et spécialement un plat pour découper la viande.

 

temeej

bijwoord  

tegelijkertijd

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - temeej dèk et zeej, kwaamp ie binne - net toen ik het zei, kwam hij binnen

- WNT - TEMEE (bijw.) behoort niet tot het algemeen beschaafd Nederlandsch; 1) in toepassing op de toekomst: aanstonds, (zoo)meteen, straks; 2) in toepassing op het verleden: zooeven, zoo pas.

 

temeenste

bijwoord  

tenminste, ten minste

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - temeenste (passim)

- Cees Robben; Ge hoeft na temeenste nie in oew haande te spierse... (19821008)

 

temèntij

Bijwoord

Vanochtend

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Mer vajer! Ou brudt iet in ’t heut; ’k zaag ’t te mentij aon oe weze…

- De Bont - zelfstandig naamwoord (alleen in de verouderde verbinding te mänte heden ochtend, van morgen; Brabantius - te mentie, die het uit ‘te mergentèit’ ontstaan denkt, in tegenstelling met Van de Schelde tot de Weichsel I, 344 (ook Weijnen, De Nederl. Dialecten blz. 35), waar tementij uit ‘te metten tijd’ - mnl. te mattintide - wordt verklaard.

 

temèt

bijwoord 

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - onmiddellijk, meteen

Bosch temet - direct, zo dadelijk

- Cees Robben; Dan koos ik toch temet (19611201)

- WNT - TEMET (II) = TEMEE - aanstonds, zoo meteen, straks

 

temiddag

bijwoord  

Was de erpelsoep temiddag nie goed misschien? (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - vanmiddag

WMT TE MIDDAG - thans nog gewestelijk, bijvoorbeeld in Z.-Nederl.

 

temòndag

bijwoord  

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - a.s. maandag

 

tèmpel

zelfstandig naamwoord

tempel

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - meej iemand tèmpels gaon zitte bouwe (AM'84) - met iemand zitten bomen

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  tèmpels baawe - zich illusies maken

 

tèms

zelfstandig naamwoord

vergiet

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'tems, tèmmes'

- WBD (III.2.1:173) 'temst' = vergiet, ook 'durslag'

- WNT - TEEMS - zeef, fijne zeef voor melk

K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - TEEMS: word eigenlijk alleen van die zift gebruikt, waar door men de vers gemolken melk laat lopen, en is dus een zijg of zijpvat.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk 'temes' - vergiet (test)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TEMST zelfstandig naamwoord w-m. - teems, haarzeef, Frans sas, tamis; ook een keukengereedschap met veel gaatjes.

 

tèmtaosie

zelfstandig naamwoord

opgave, kwelling, temptatie

Vruug ópstaon is vur hum en tèmtaosie.

- Cees Robben; ’t Is un temtaosie... (19570720)

Want as ik leege flèsse hèb/ moet ik er en ènd meej slèèpe/ mar dè dè gin temtaosie is/ is makkelek te begrèèpe. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Der stòn der te wèèneg) [namelijk: glas naar de glasbak brengen is goed werk]

- WBD III.3.1:240 'temptatie' = pesterij

- Stadsnieuws - Dès en hil tèmtaosie: zeuve kènder grôotbrènge in deeze tèèd.(230907)

- WNT - TEMPTATIE – 1) verzoeking, 2) kwelling, plaag

Lat. TEMPTARE – aanraken, betasten; naar iets streven, onderzoeken; beproever proberen, pogen, trachten, ondernemen, zich met iets inlaten; aantasten, aangrijpen, aanvallen, bestoken; in verzoeking brengen, enz.

 

tèmteere

werkwoord, zwak  

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tempteren, kwellen

- WNT - TEMPTEEREN - 1) trachten, beproeven; 2) op de proef stellen

 

tèn

zelfstandig naamwoord

tin

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TEN, zelfstandig naamwoord o. -tin, Frans étain.

- WNT - TIN - in Brabants dialect TEN

 

tenaacht
bijwoord
vannacht
- Cees Robben; tenaacht leuterde wir in oewen iepert... (19731005)
 

tèndje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'taand'

tandje

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - tèndje (archaïsch); hiernaast: tandje

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - met umlaut, volgens krt.48

 

teneer, tenir

bijwoord  

terneer, neer, naar beneden

- Cees Robben; Hier draaien we ons sevooi teneer... (19670818)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TENEER (met zachte e) bijwoord  - neder; vormt talrijke koppelingen als: teneervallen, teneerleggen enz.

 

tenèt

bijwoord 

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zojuist

 

tèngske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van tang

tangetje

- WBD riettèngske (II:1018) - riettangetje

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - op et bènkske laag en plenkske èn en tèngske

Dirk Boutkan (1996)  - tangeske, tangske, tangetje

 

tènne

bijvoeglijk naamwoord

tinnen

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TEN, voor 'tin' . In het Wallisch is het y s t a e n . Ook bij Kiliaan 'ten' , en bij Huygens: tennegieter.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijvoeglijk naamwoord  'tennen’ – tinnen; bijvoeglijk naamwoord  'tijnnen' - tinnen

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TENNEN bvw. - tinnen

 

tènnebruukske

zelfstandig naamwoord

jenevermaatje

- N. Daamen (handschrift Tilburgs 1916) -  "tinnebruukske – een half maatje jenever"

Ge krèègt dan koffie meej en kuukske/ èn zo waor as ik hier stao/ alle ôomes die ter waare/ nòg en tènnebruukske nao. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Verjòrdaoge‘)

- Pierre van Beek - Vroeger ging men om "'n tennebruukske" klaore en "'n maotje braandewèn".  (Nwe. Tilb. Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  kleinste in de slijterij verkrijgbare flesje jenever

- Naar een zekere 'Tinnebroek' (?), welke naam blijkens de volkstelling in 1947 14 maal in Noord-Brabant voorkwam, waarvan 8 maal in Tilburg.

 

tenòstenbaaj

bijwoord  

bijna, ongeveer

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - We zaate tenòstenbaaj meej fèftege(n) in de klas. - We zaten met ongeveer vijftig in de klas.

- In sisteg òf zo tenòstenbaaj [kwamen] de echte Törke en Maròkkaane... (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2000)

- Stadsnieuws - Et schouw tenostenbaaj en dömke - het scheelde ongeveer een cm (081008)

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tenostebè bijwoord - ongeveer

 

tèp

bijvoeglijk naamwoord

blut, alles verloren hebbend

tèp zèèn / staon

- Cees Robben; Mar meens ik stao himmel tep... (19730824)
- Cees Robben; [ik] stao wir klinkklaor tep... (19641204)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tèp speule - alles verliezen

- WBD (III.3.2:38) tèp, blut, kèps, rut = alle verloren hebbend (bij spel)

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TEP (tèp) bijwoord, blut; bij spelletjes: iemand tèp zetten, tèp staon; tèp twee trug - wie blut is, krijgt twee knikkers terug.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KEPPES, KEP, KEBBES - 'keppes zijn' - alles verspeeld hebben, alles verloren hebben in het spel

 

-teraande

suffix

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - verschillende

-erhande, -erlei

 

teraawste

bijwoord  

ongeveer, bijna, globaal, ruwweg

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'teraawste'

► zie verder bij terouwste

 

terèècht

bijwoord van plaats

terecht

meestal met de verlenging met e, terèèchte

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - daorvan kómt niks terèèchte

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 12 12 - Hij moes weg van de geminte / Die z’n huis ontègend had. // In 'n nuuw wèk kwaam ie terèchte...

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - in en goej waaj terèèchtgekoome zèèn (JM'57)- goed terechtgekomen zijn in het huwelijk

- Et waar in mèn ôoge un héél grôote römte, waor we in terèèchte waren gekomen. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Hij moes dan in zon nuuwbouwwèèk gaon kèèke, wetter die mannen van terèèchte brochte. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Hij kwaam terèèchte op et plattelaand. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
 

terouwste

bijwoord

ongeveer, bijna, globaal, ruwweg

- A.J.A.C. van Delft - Het werk is "terouwste klaor" wil zeggen, dat het bijna voltooid is. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) -

TROUW(E)STE (traauwste) bijvoeglijk naamwoord  - in grote trekken, bijna. Wsch. is het woord ontstaan uit 'te ruwste' en betekent het letterlijk 'grosso modo’.

- WNT - vermeldt de uitdr. 'uit den rouwe' - onafgewerkt, niet precies.

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  'terouwste' - ongeveer

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijw. verb. 'te rouwste',- in het rouwe (ruwe), ongeveer, bijna.

Pierre van Beek - 'trouwste' - in grote trekken, zo ongeveer, ook wel: bijna (ten rouwste?)

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  terouwste bijwoord - ongeveer, ruwweg

 

tèrpetèèn

zelfstandig naamwoord

terpentijn; kleverig plantensap vooral van naaldbomen

- WBD III.4.3:90 tèrpetèèn -hars

- WBD III.4.3:103 terpetèènköpke - dennentakje met een harsknopje

 

tèrrewebrôod

zelfstandig naamwoord

tarwebrood

- WBD III 2.3 (2004) - algemeen in Tilburg

 

tèrring

zelfstandig naamwoord

tering, tuberculose, tbc

- Cees Robben; Onze Jaon (...) hee gin zucht of terring... fieteldaans.. bof.. of keliek... (19551217)

- Interview Jolen - 1978 - “Jè, tèrring, dè wit, dè wit gin man, dè wit gin man, jè, dè wit gin man! Hij heej de tèrring zin ze!” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

- WBD III.1.2:302: 'vliegende tering' = tuberculose

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TERING zelfstandig naamwoord v. - ziekte: de etende of de frètende tèring - waarbij de lijder veel kan eten.

 

terugkoomes

bijwoord

op de terugweg, toen we terug gingen

- ...in et geensgaons kreeg ik 'n glas waoter veur niks en in et terugkomes 'n glas rome veur twee cente.. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 6; Nieuwe Tilburgsche Courant 5-11-1938)

- T.B.C. waar un belaoje woord, de tèrring zin ze vruuger en’t waar eigelek schaand degge ze onder de leeje hadt of der meej besmet waart gewist. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

 

tèrvebrôod

zelfstandig naamwoord

tarwebrood

- WBD III 2.3 - verspreid in Tilburg (2003)

 

tès

zelfstandig naamwoord

tas

- Cees Robben; Sigaren, centen in de tes (19651224)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zak, broekzak

 

Schilderij van Jan Miense Molenaer (detail) - Goed gezelschap - 17e eeuw

De vrouw steunt met een voet op een stoof, waarin het zogenaamde tèsje:

tèsje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

kolenbakje in een stoof

— verkleinwoord van 'tèst'

- WNT - Test I 1) Schotel of kom, gewoonlijk van aardewerk, soms van hout; teil. Het woord is in dezen zin thans vooral in Z.-Nederl. bekend, en wordt er in verschillende streken voor onderscheiden schotels of kommen gebezigd

 

 

Zie het dossier 'Tèsje in de schilderkunst van de 17de eeuw'

- WNT - Test I 2) Pot of schotel van aardewerk, voor vuur bestemd; thans bepaaldelijk een kleine vierkante, naar onderen smaller toeloopende, pot met één oor, die met een kooltje vuur in een stoof wordt geplaatst.

Van Rijen - tèsje zelfstandig naamwoord  - kolenbakje in stoof, testje.

 

- Cees Robben; man houdt zijn scheerwater warm op een testje - Prent van de week (detail) 18-01-1959

 

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - TEST: een aarden vat. In het Lat. 'Testa'.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TEST zelfstandig naamwoord v. -soort v. aarden teiltje met één oor en zonder toot. De test verschilt van de teil, die veel grooter is, geen oor heeft, en aan den rand voorzien is van eenen toot.

- WNT - STOOF I-8 a) Toestel om de voeten te warmen en wel oorspronkelijk: meestal houten omhulsel met doorboord bovenvlak, waarin een test met vuur of steen kan worden gezet.

 

tèsse

werkwoord, zwak  

testen

- Cees Robben; En desseme gadeeseme nog tesse mosse ôôk... (19621005)

 

tèst, tiest

zelfstandig naamwoord

kop, hoofd

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Enen hoed vuugt nie op oewe tèst. -Een hoed past niet op jouw kop.

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - meej de hoed in de haand ... mar meej de pèt óp oewe test kómder ók best (Si'67) - humoristische aanvulling op het spreekwoord

- N. Daamen (handschrift Tilburgs 1916) -  "ik sloeg en tegen z'nen test (hoofd - tête)"

- Cees Robben; As dè ons taante Tonia testag-taate-middag komt... (19710604) [Of dat tante Tonia dinsdag na de middag langskomt..]
- Cees Robben; Hoeneer komde wir... Beschient ’n testag-taatemiddeg.. (19760423)

- WBD III.1.1:37 'test' = hoofd

K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - TEST: een aarden vat. In het Lat. 'testa'.

- WNT - TEST (I) 3) bij vergelijking in onbeschaafde taal voor HOOFD

 

tèstag

zelfstandig naamwoord

dinsdag

VR 'testag-taate-middag'

Zie: Pijnenburg - Bijdrage tot de etymologie van het oudste Nederlands, 122

 

tèt

zelfstandig naamwoord

bepaald meisje

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "'n flinke tet (meisje)"

- WBD III.2.2:22 'de tet hebben' = gezoogd worden; ook 'tetteren', 'lurken'

Bosch tètte - borsten

- WNT - TET, tette - 1) vrouweborst, ook tepel; verachtelijke naam voor een vrouw...

 

tetôonstèlling

zelfstandig naamwoord

tentoonstelling

Kèssels febriek, witte gij … instruumèntefebriek aachter de Noordhoekse kèrk èn daor, daor wast himmel waaj, hè. Èn daor heej toen de tetôonstèlling gestaon. Neegetieneege. [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

Aachter de febriek was en grôote tetôonstèlling èn daor was …Venetië himmel meej zwèm...  meej grôot waoter èn alles! (…) Wè zonge ze toen? “En hebben zij die schöne Berta al in der onderbroek op straat gezet!”[- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

 

tèùg

zelfstandig naamwoord

tuig

- WBD (Hasselt): paardetuig

- WBD III.2.2:32 'looptuig' = looprek (voor kleuters)

 

tèùge

werkwoord, zwak  

optuigen

- tèùge - tèùgde - getèùgd (geen vooaalkrimping)

- WBD tèùge - het paard wennen aan tuig en arbeid

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw.ww.tr. - tuigen, van tuig voorzien (bij paarden)

 

teugel

zelfstandig naamwoord

teugel

- Iemand singelen, waarmee men bedoelde: zijn werk of gangen nauwkeurig nagaan. Verwant hiermee is: iemand op de teugel rijden. (A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe Tilburgse Courant, ‘Bekoring van dialect’; ‘Typische zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond opgetekend’)

 

tèùgkaast

zelfstandig naamwoord

- WBD bergplaats voor (paarden)tuig

 

teugwèès

bijvoeglijk naamwoord
gezegde: teugwèès maoke - inwijden, inlichten
- Cees Robben; Kom-de gij ons teugwèès maoken... (19600116)
- Cees Robben; Ik zal oe wè teugwèès maoke hoe degge dè vort moet begaffele... (19650115)

- Informant Toine Raaijmakers - teugwèès maoke - flink zeggen waaraan iemand zich te houden heeft

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'teugwèès, teugelwèès'

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TOOMWIJS, enkel alsgezegde  gebezigd: Da' veulen is al wat toomwijs. TEUGELWIJS bvw. -hetz. als toomwijs

 

teule

werkwoord, zwak

telen, kweken

teule - tulde - getuld, met vocaalkrimping

in tegenwoordige tijd ook vocaalkrimping: gij/hij tult.

- Cees Robben; Ik teul toch zô gère... (19570309)

- Cees Robben; [hij] teult er wilde blommen... (19550129)

- Ze tilde zelf veul sorte gruunte… Uit: ‘Bè de wèèvers òn tòffel’, Ad van den Boom, circa 2005

- Eèrpel, bôontjes, erwten en tèùnbôone teulde we zelf, we han aachter et hèùs enne hille grôote hof. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- In den oorlog heetie ôk nog tebak geteuld. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Die teulde toen ok zelf tebak in den hof, èn die grôote blaojer wiere aon enen draod gerege en hinge dan te drèùge in de zon. (Nel Timmermans; Den orlog; CuBra; 200?)

- WBD I:1393 teule

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - gebruikt TEULEN en TEULLAND voor 'verbouwen' en 'bouwland'.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zw.ww.tr. 'tuilen' - teulen, telen

- WNT - TELEN, daarnaast gewestelijk TEULEN

 

tèùmele

werkwoord, zwak

- WBD III.1.2:11 'tuimelen' = vooroverduikelen; ook 'duikelen'

- WBD III.3.1.105'tuimelen' = idem

 

tèùmelèèr

zelfstandig naamwoord

tuimelaar

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TUIMELÈÈR zelfstandig naamwoord mannelijk - bij smeden: elleboogvormig ijzer dat klinkt en  omtuimelt op eenen nagel of eene spil die door den elleboog steekt.

 

tèùn, töntje

zelfstandig naamwoord

heg, tuin, omheining

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'die waar gebonden aon 'n tùin'

- "… èn dan kwaamde tusse tweej töntjes, daor hadde de boere, de boere der waaj èn dan hadde daor de, de tèùn van de febrieke, van die heere dan…” [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - den tuin aachter 't huis (ui = eu in Frans Meuse)

- WBD (III.3.3:96) tèùn = omheining van het kerkhof

- WBD (III.2.1:399) 'tuin' = idem

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TUIN = lage omheining, omtuining. Z.a.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord mannelijk tuin, haag om een hof, hofheg

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TUIN zelfstandig naamwoord mannelijk -haag, hegge rond eenen hof,

 

teune

werkwoord, zwak

de indruk wekken, tonen

— teune - tunde - getund, vocaalkrimping ook in tegenwoordige tijd: gij/hij tunt

- WBD III.l.l:240 'teunen' = tonen

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zwak werkwoord intransitief  tonen' - een fraai voorkomen hebben, uitkomen.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TOONEN - getuigen, getuigenis afleggen; een fraai voorkomen hebben; schijnen, het uitzicht hebben van.

 

tèùnbôon

zelfstandig naamwoord

tuinboon - Vicia faba

in Tilburg beter bekend onder diverse volksnamen

► zie Dossier Tuinboon

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Ons moeder haolde soms de gruunte op de mèrt. Eèrpel, bôontjes, erwten en tèùnbôone teulde we zelf, we han aachter et hèùs enne hille grôote hof.

- Piet van Beers - Wie tèùnbôone wil eete,/moet (ze in) Februari/ nie vergeete (te zètte). (www.CuBra; ca 2005)
 

tèùnèkster

zelfstandig naamwoord

ekster, die overal present is waar ze iets van haar gading meent te kunnen vinden; overgedragen op vrouwen

- Stadsnieuws - Die tèùnèkster wil èègelek et liefst alles vur niks (310808)

 

tèùs, tös

bijwoord, zelfstandig naamwoord

thuis, tehuis

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Wie tèùs is, moet tösblèève.

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ge meut wèl óp en aander hónger krèège, as ge tèùs mar kómt eete.

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - gezegde  - Et is nie èèrg as ge onderweg honger krèègt, agge mar tèùs it.

- Pierre van Beek - "Thuis zijn" betekent het (kaart)spel winnen.  (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'óp un aander honger krèège, mar töös koomen eete' - een ander mag je aardig vinden, maar daar moet het bij blijven

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  hij is er tèùs as ene pestoor in zene kèrkboek

 

tèùsslachte

werkwoord

thuis slachten

meestal opgetekend als zelfstandig naamwoord, de 'tèusslacht'.

- Audio-opname 1978 - “Dè tèùsslachte…den êene die hagget zôo èn den aandere zôo. Den êene ha en ketròl èn den aandere moeste gij zogezeej boove meej en ketròl, moeste gij daor en èèzere dingen in steeke, heej, èn dan moeste ze boove zogezeej meej en  èèzer moeste gij ze meej tweej man opdraaje boove…” (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013)

KLIK HIER om het bestand te beluisteren  

 

 

tèùswèèver

zelfstandig naamwoord

thuiswever, wever die niet in de fabriek werkt maar zijn weefstukken aan een fabrikant uitlevert

- Audioregistratie 1978 - “Mar en tèùswèèver dè was er êene, war, die ging nòr en febriek toe, onverschilleg wèlk febriek…mar ze krêege en kètting meej, dè wil zègge, ge hèt kètting èn inslag, dus ge hèt enen hille breejen bôom, zo breej as et stuk moet zèèn èn die zèn ammel draojkes nèffe mekaare, war…” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

- Audioregistratie 1978 - Die teuswèèvers die han ammòl zôo ene lêeme vloer… ammòl… die van Honsbèèrege èn Peer de Kôoning! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- WBD tèùswèèver (II:941) - thuiswever, wever die niet op een fabriek werkte, ook 'bèùtewèèver' genoemd

- WBD tèùswèeve (II:949), ook bèùtewèève (buiten de fabriek weven)

- WTT 2013 - de fabriekswevers werden ook 'binnewèèvers' genoemd

 

teut

zelfstandig naamwoord

marskramer; tuit, pijp

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "teut - een soort van marskramer met manufacturen op den rug die de dorpen overal afgingen, meest Duitschers"

- Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926 - Zoo kwaam' we 't Kretshuiske vurbij,/ Daor wonden  toen twee tuiten… ok Oel en de Paddewaaikes, het Kretshuiske en iets over tuiten...

- WBD schèèrtèùte, schèrtèùte (of: schir- ?), tèùte (II:990) - scheerklossen; ook: pèèpe, schèèrklòsse, schèrklòsse (of: schir- ?) of krèùsklòsse genoemd.

- WBD III.1.1.65 'teut’ = gezicht; ook: 'toot'

- WBD III.1.3:247 'teut' = neus van een schoen

- WBD III.2.1:142 'tuit' = pijp aan kan of ketel

 

Cees Robben; Prent van de week - 05-01-1979

teut

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

aangeschoten

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "hij was teut (dronken)"

- WBD III.2.3:257 'teut' = dronken

- Stadsnieuws - 'Hij was mar en bietje teut, nèt genog om gezèlleg te zèèn' (301207)

- WNT - TEUT 2) dronken; gewestelijk, o.a. in de Vechtstreek nog bekend.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TEUT - afgemat, ten einde van vermoeienis, enkel als gezegde gebruikt: Ai mij! ik ben teut. Wordt ook gebruikt voor 'dronken'.

- WNT - TEUT - l ) suf, in de Kempen ook: afgemat, uitgeput; 2) dronken

 

tèùt, tötje

zelfstandig naamwoord

tuit

- WBD tèùt (II:1030) tuit: spoelpijp; ook: pèèp of klos

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TEUT zelfstandig naamwoord mannelijk = Toot: t u i t of pijp van eene kan of eenen moor.

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - teut – tuit van een kan, neus van een schoen

 

teute

werkwoord, zwak  

talmen, treuzelen

- Cees Robben - Stao daor nie te teute.. (19640306)
- Cees Robben - En naa moette nie ligge te teute of taauw-meute (19660513)

- Pierre van Beek - "Ge moet nie teute. Pees um!" is: Ge moogt niet treuzelen. Haast je! (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

- WBD III.1.1:249 'tuiten' = suizen van de oren; ook 'toeten', 'hommen'

- WBD III.1.4:52 'teutelen' = aarzelen; 72 'teutelen’ = verlegen zijn

- WBD III.1.4:363 'teuten' = prutsen

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zwak werkwoord intransitief  'teutelen' - teuten, talmen, langzaam te werk gaan;

- WNT - TEUTEN - talmen, treuzelen; babbelen, kletsen ...

 

tèùtele

werkwoord, zwak, geen vocaalkrimping

- Pierre van Beek - ruilen (door kinderen)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - weifelen, tuitelen

- Cees Robben; Valt er nog wè te ruitele of te tuitele... (19760903)

- WBD III.3.1:49 'tuitelen', 'vertuitelen, vertutselen, matsen, ruilen’ = verkwanselen

- WBD III.3.1:55 'tuitelen', 'kwanselen, ruilen, verhandelen' = kwanselen

- WBD (III.3.2:191) tèùtele, rèùtele, rèùle = tuitelen

- WBD (III.3.1:49) 'vertuitelen' = verkwanselen, ook 'vertutselen’

- WBD (III.4.4:304) 'tuitelen' = wisselen

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - tuitelen - ruilen

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TUITELEN onov.ww. - zich bezighouden met kleine transacties; misschien naar 'tuit' - ketel en tuit - marskramer.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zwak werkwoord intransitief  'tuitelen' - kwanselen... verwisselen

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tùitele ww - ruilen

- WNT - TUITELEN (I) - 1) ruilen, verwisselen; 2) veranderingen aanbrengen

 

tèùtelèèr

zelfstandig naamwoord

iemand die graag ruilt

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  scharrelaar ; ook: sloom persoon

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - weifelaar, tuitelaar

- WNT - TUITELAAR - ruiler, kwanselaar (gewestelijk in Zuid-ned.)

 

tevreeje

bijvoeglijk naamwoord

tevreden

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - ik ben tevreeje; zêde gê ‘t oak?

- WBD III.1.4:189 'tevredenheid' = zin

 

tevurre

bijwoord  

tevoren

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 08 tevurre wòrter alles òn gedaon

- Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Dan moeste gij hil de week deur, dan wast hier smòndags mèrt, aacht daoge ven tevurre wier der meej die koej geleurd dur de stad heen…” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels

► Klik hier voor audiofragment

 

tiederietje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

de etymologie is onduidelijk

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - brandewijntje met suiker

 

tieles

bijwoord  

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'tieles wèns' - gedeelde wens (als jij dit doet, doe ik dat)

 

tiend

zelfstandig naamwoord

tiende deel

- Audioregistratie 1978 - Asseme graon op et vèld han staon èn dè was dan ròg èn dè ròg wèrd binnegehòld mar dan  moeste van de tien hôope, er wèrre vier òn vier gezèt, moester êene laote staon! Èn dè was tiend! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

tienderaand

bijvoeglijk naamwoord

het eerste lid 'tien' kan variëren; het tweede 'aand' = 'haand', van 'hand'; vergelijk 'allerhande'

- "Hij voeiert z'n kiepe! Hij hee wel tienderande soorten en allemaol echte ras-kiepe." (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)
- Op de grond dommelden paddestoelen van wel tienderhaande sort: heel kleine knoedeltjes, rood mee witte pikskes er op. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)
 

tieneezer

zelfstandig naamwoord

teenager, uit het Engels: iemand in de leeftijd van 10 tot 20 jaar

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 03 31 - De bakvisse van deze tèd / - die vort tieneezers hieten...

 

tiengeboje

zelfstandig naamwoord, alleen als meevoudsvorm; 'de Tien geboden' uit de katholieke geloofsleer.

Vandaar overgedragen op de tien vingers van de handen

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ‘tiengebojje’ – tien geboden, handen

 

tientje
zelfstandig naamwoord; verkleinwoord van tien
een onderdeel van de rozenkrans of van het rozenhoedje
- Wikipedia - De rozenkrans bestaat uit 5 grote en 50 kleine kralen en wordt gebruikt voor het rozenkransgebed. Dit gebed bestaat uit het bidden van het Onzevader (15 maal) en het Weesgegroet (150 maal) door de rozenkrans driemaal te doorlopen. De verkorte versie van het rozenkransgebed is het rozenhoedje. Hiervoor gebruikt men de rozenkrans of paternoster (met zijn 5 grote en 50 kleine kralen) slechts eenmaal. Eén rozenhoedje bestaat uit vijf zogenaamde 'tientjes': tien Weesgegroeten en een Onzevader, en dat vijfmaal.
- Cees Robben; As gij oew tientje bidden wilt... (19670428)

 

tiep
zelfstandig naamwoord
type
- Cees Robben; Omdet men tiep nie is... (19720128)
 

tier

zelfstandig naamwoord

groei, wasdom, levenskracht

- WNT - TIER (I) ?) de toestand dat een persoon of zaak zich gunstig of  behoorlijk ontwikkelt; groei, bloei, wasdom, welvaren

 

tiere

werkwoord, zwak, lange ie
(
overvloedig) groeien

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - nie tiere - niet goed groeien, 'wègkwèène'

- WBD III.1.4:278 'niet tieren' = heimwee hebben

- WBD III.1.4:237 'tieren' = razen en tieren

- WNT - TIEREN 3) goed groeien, gedijen, welvarend zijn

 

tiereg

bijvoeglijk naamwoord

tierig, gezond

- WBD III.1.2:191 'nie tierig' = ziekelijk

 

tiest, tiesje, tèst

zelfstandig naamwoord

kop

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - ene rôoje tiest - een rood hoofd (gezegd van iemand die bloost)

- Cees Robben; Akkum langs z’n tiesje aai (19760102)

- Cees Robben; ... zittie mee’n hôôg-rôôi tiesje... (19600916)

- Affèn, van 't êen kwaam et aander èn op 'n gegeeve moment geef ik em toch 'n pèèr teege zene tiest aon.  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- WBD III.1.4:191 'tiestelijk' = vreugdevol

 

Tiest

zelfstandig naamwoord, eigennaam

van Baptist; Jan Baptist; Johannes de Doper

- Cees Robben; Tiest Vermeeren haoj ’n kiepke... (19560428)

- Cees Robben; Des Toos en Tiest.. wèn span.. (19750404)

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "Tiest 'onzen Tiest' (verkorting van den naam Janbaptist)"

Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - den tiest = Tinus Coolen (blz. 30)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TIST zelfstandig naamwoord mannelijk -verkorting van Baptist.

 

tiet, tietje, tieteke

zelfstandig naamwoord

1 kip

- WBD kip (kindertaal)

- Ed Schilders - Vruuger noemde ze ’n kiep ok ’n tiet of ’n tieteke. (Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

1.1 roepwoord, lokwoord voor kippen en kuikens

- WBD tiet tiet tiet, tie tie tie, kiep - roepwoorden voor de kip

- WBD tiet tiet tiet, tòk, kiepke, kieke, kieken, kuikentje, (Hasselt) tjiep roepwoorden voor kuikens

- WBD tiet - roepwoord voor de haan

2 borst van de vrouw

- Pierre van Beek - tiet - kip, vrouwenborst

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "tiet – borst”;  "'t goa as 'n tiet ('t gaat als vanzelf)"

- Hessels 2020 - Bij een pubermeisje zonder borstjes: - die heej al plòts vur tietjes! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

3 ei

- WBD aajke-tiet - ei (hs K 185)

- Cees Robben; tietekes; 'n kòppel aajkes van de tiet-tiet-tiet.

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TIET, voor kip, en 'tiet-ei' voor hoender-ei. TIET, voor tit, titte, Latijn: mamma.

Aanvullende bronnen

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - tiet - kip

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tiet: kip, vrouwenborst

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TIET, voor tit, titte, Latijn: mamma.

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TIET v. - kinderlijk woord voor kip; gerekt uitgesproken in de uitroep bij het voederen van de kippen: tieit, tieit, tieit.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'tiet' - roepnaam voor de hen

- Van Dale - tiet (verouderd, gewestelijk) tepel aan een vrouwenborst

- Hees - tiet (V:62)

- WNT - TIET (II) 1) kip, hen, hoen; 2) kuiken, groot kuiken; 4) kippenei (in Vlaanderen)

- WBD III.1.1:118 'tiet' - tepel

- WBD III.1.1:116 'tieten' - borsten

 

tietaaj

zelfstandig naamwoord

kippe-ei

fig.: zonderlinge, 'exemplaar'

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - tietaajke - kippe-eitje

- Cees Robben; [Van de menukaart in een restaurant:] Irst kiepe-soep... Dan kiepe-regout. Dan poelepetaat mee ’n tietaai toe... Dan nog efkes kaokele en de roest op... (19710709)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- WBD III.2.3:148 'tietei' = ei; ook 'aaiketiet'

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  wè zèdde toch 'n tietaaj;

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - tiet-ei voor hoender-ei.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord o. (kindert.) ‘toetei’ – kippeëi.

- WNT - TIETEI zie Hoeufft

 

tietkorf [tietkòrf ?]

zelfstandig naamwoord

boezem

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "tietkorf - boezem"

- WBD III.1.1:119 'tietkorf' = boezem

 

tiet-mèm, êen

uitdrukking
hetzelfde, gelijk; uit Frans ‘tout-même’, verbasterd tot twee woorden voor de borst van de vrouw
- Cees Robben; [Onderwijzer:] Wes ’t verschil tussen ruiteketuit en bonnefooi... [leerlinge:] Volgens men is dè één tiet-mem, mister.. (19840120)

 

tiet-tiet-tiet
-lokroep voor kippen om voer te komen eten; ‘tiet’ was een gangbare benaming voor de kip
- Cees Robben; Ze voeierde dag-in-dag-uit/ En riep mar tiet-tiet-tiet (19670922)
-ook als zelfstandig naamwoord voor kip:
- Cees Robben; Lust ons piskouske ’n koppel aaikes van de tiet-tiet-tiet... (19840615)
 

tifke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van teef

- Cees Robben; Is dè na ’n reu of ’n tifke... Hoe-joei nèè, Sjarel... ’t is unne zwarte (19730601)

Piet van Beers – ‘Ge moet ’t goei mee ’t kaoi nemen’: Mar 'n tifke, zo ge wit,/ hee unnen heelen aandere zit!! (With Love; 1982-1987)

 

tift

speeksel

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - sperma

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "ge mot er wè tift aan doen (speeksel)"

- WBD III.1.1:189 'tift’ = speeksel

- WBD III.1.1:226 'tift' = sperma

- WNT - TUF (II) 1) speeksel; 2) het eenmaal spuwen

 

tije

werkwoord, sterk

tijgen, trekken, gaan

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - zak er ók es óp af tije - zal ik er ook eens op af gaan

— tije - toog - getooge

- WNT - TIJGEN (I) B, onzijdig; z.a. TIJEN = tijgen

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - GETIJD ( getééjt) vd. van niet gebruikt ww. 'tijen'. Zie aldaar!

zelfstandig naamwoord, meervoud van 'tèèd'

tijden

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - tije

- Cees Robben; Dè paast nie in dee’z dure tijen! (19541127)
- Cees Robben; In nuuwe beter tije... (19571102)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TIJ zelfstandig naamwoord mannelijk - wordt soms gehoord voor 'tijd': tij genoeg hebben.

 

tijeg

bijwoord , bijvoeglijk naamwoord

tijdig

 

tijing

bijwoord , bijvoeglijk naamwoord

tijding, bericht

- WBD III.3.1:254 'tijding' - bericht

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tijing zelfstandig naamwoord  - tijding, nieuws

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TENG, samentr. van 'Tijding'; ook 'Tijn' en 'Tîjng'

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TIJDING. Tijding doen voor tijding geven, bescheid doen, antwoord geven. Ten platten lande zegt men 'ting doen'. Somtijds wordt het gebruikt voor eenvoudig 'kennis geven'.

K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - TIJNG - tijding, boodschap. Bij Kiliaen -  noch bij Plant. Z.a.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'tijing' - tijding

Bosch teng - tijding, bericht

 

tijlijend

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - langdurig, zonder eind

- Pierre van Beek - Hij is veel te tijlijden. - (tijdlijdend) - Hij werkt iets niet af, doch schuift 't op de lange baan. (Nwe. Tilb. Courant; Dialect en spreekwijzen; 6 december 1958)

- Cees Robben; Hij is toch zô tij-leiend war... (19560714)
- Cees Robben; ... lèèzig en tijlijend... (19650430)

- WNT - VIII:2224 - Lijd-den-tijd, iemand die zijn tijd verleutert of die een zaak altijd uitstelt.

Kiliaen -  Homo ignauus, otiosus, tempus transigens ignauè - traag, onwerkzaam

- WBD III.4.4:325 'tijlijdig’ = langzaam

- WBD III.4.4:325 'tijlijend’ = langzaam

 

tikke
werkwoord, zwak
tikken
- Cees Robben; gebruikt het werkwoord om iets aan te duiden dat makkelijk is:

- Cees Robben; ’t was mar tikke... (19540717)
be- bijvoorbeeld ook: bevallen in een ‘moderne kraamkliniek’
- Cees Robben; In zon moderne kraomkliniek... Daor is ’t mar tikke... (19681206)

 

tikkere

werkwoord, zwak

tikken

Hanna zaat vlijtig te tikkere mee d'r braainaolde... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)

 

tikkes èn schuppes

variant op het bokspring-spel

 

tikkes èn spannes

- Informant Ad Vinken; bij het knikkerspel; met een knikker een andere raken en daarna de afstand tussen beide met de vingers van één hand kunnen overbruggen

 

Tilburg, Tilbörg

zelfstandig naamwoord, toponiem

Over het verschil in uitspraak, zie: Tijdschr. TILBURG: jg. 27 blz. 93 ‘Tilburger of Tilbörger’, W. Sterenborg.

- Tot genoege van et Tilbörgse puubliek. (Henriëtte Vunderink, Oode òn de lindenbôom, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - In Tilburg steeke de misse boove de daksparren èùt (Sn'34 - Vroeger werd er in Tilburg veel gevochten.

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - en Tilburgse tón hèbbe (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968)-Als vroeger een Tilburger zei dat hij een ton bezat, werd dat met een korreltje zout genomen (Men dacht dan aan dertigduizend gulden.)

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - en Tilburgs pròje duurt mar drie daoge (SV'75) - roddelpraat duurt niet lang

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  'd'n aawe wèg nò Tilbörg liep langs 't Raok èn de Voort'

- Actum Tilliburgis jg. 5, blz. 55: Meningen over herkomst naam 'Tilburg’

 

Tilbörgs, Tilburgs

bijvoeglijk naamwoord

Tilburgs

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - ene Tilbörgse - een Tilburger

- Cees Robben; ’t Tilbörgs Prentebuukske... (19751128) [In een prent over Robbens zevende ‘Prentebuukske’]

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  Tilburgse ton - f 10.000 (volgens Mandos f 30.000)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  en Tilburgs pròtje duurt mar drie daoge.

 

tillefoon

zelfstandig naamwoord

telefoon

- Dus ik bèl Fred van Boesschoten op meej de tillefoon…  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

timmere

werkwoord, zwak

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 06 20 - "As ik 'ne kraant in haande krèg / - Zee list 'zen òòme Nord - / Dan zuuk ik aaltij allerirst / De bladzijde mee sport." // "Nou, as gij dè 't vurnaomste vènd / - Riep toen òòme Lewie - / Dan timmerde gij òk nie hòòg, / Zòiets begrèp ik nie."

 

timmerduske

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van timmerdôos

timmerdoosje (kinderspeelgoed)

- Interview met de heer De Kok (1978) – Van Siendreklaos krêegde en timmerduske, dè kòste toen vijftien sènte! En timmerduske! En timmerduske! We waare jonge jonges van en jaor òf aacht, neege, zak zèggen, hè. Dè kòste vijftien sènte. Moete kèèke wè ge nouw krèègt. Nouw krèègde vort enen autoo!

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

 

timper

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  beslag voor pannekoeken

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - temper, timper - beslag (Meierijs, wvla.)

- WNT - TEMPER - 3) dun beslag van verschillende dooreengemengde ingrediënten voor pannekoeken, wafels enz.

► Zie Dossier Pannenkoek

 

tintje

zelfstandig naamwoord, verkleind

teentje

- verkleinwoord van 'têen', met vocaalkrimping

Dirk Boutkan (1996)  - (blz. 51) tintje

1. lichaamsdeel

Dan stonne wij op ons tintjes... (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012)

- WBD III.1.1:176 'teentje' = teen

2. gewas

klèèn tintje - jonge tuinboon, 'spèkbôon', sluimererwt

- WBD III.2.3:85 'klein teentje’ = jonge tuinboon

 

tipböltje

zelfstandig naamwoord verkleinwoord

puntzakje

- WBD (III.2.1:131) 'tipbuiltje'

 

tipke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

tipje; puntje

Hij gonk op et tipke van den stoel zitte... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939)

 

tirresworreg

► teegesworreg

bijwoord  

tegenwoordig (variant op 'teegesworreg')

- Cees Robben; Vruuger han jong snotneuze.. en tirreswôrrig hebben snotneuze vort jong... (19790817)

- Cees Robben; Wes’t tirrisworrig toch unne vremde tèèd war... (19810821)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijw. 'terrewoorrig' - tegenwoordig

 

tirse

werkwoord, zwak 

- WBD III.1.4.233 'tirsen' = kwaadmaken

 

tis

samentrekking van het & is.

 

T-shirt met reclame voor de Kringloopwinkel Tilburg (2018)

 

tisse

werkwoord, zwak

ongeduldig wachten; met spanning zitten wachten

- Pierre van Beek - Hij stond te tissen óm wèg te koome. Hij zaat te tissen óp en tas teej. Het blijkt geen Tilburgs en niet eens gewestelijke taal, maar ABN te zijn. - Van Dale vermeldt het ... (Tilburgse Taaklplastiek 145)

- Cees Robben; Tisse van kaoiïghed... (19671201)

- Èn agge lang moet wòchte, / dègge dan staot te tisse? (Henriëtte Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

- WBD III.4.4.247 'tissen' = sissen

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tisse ww - ongeduldig zijn

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zwak werkwoord intransitief  'tissen' - 1) een sissend geluid veroorzaken; 2) op het kookpunt staan (van woede of ongeduld)

- WNT - TISSEN - ineendraaien of -strengelen, verwarren enz. 2) onzijdig; ww. - in de war geraken of zitten; 3) - harrewarren, ook in verwarde of moeilijke zaken wurmen, wroeten.

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TISSEN onov.ww - alleen in 'staan te tissen'- zijn ongeduld niet kunnen verbergen: wè stodde toch wir te tisse.

 

tits, titske

zelfstandig naamwoord en verkleinde vorm

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Der zit nòg en titske in de fles - een beetje, tikkeltje, pietsje

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "'t schol mar 'n titske (een beetje)"

- Piet Heerkens, uit: De Mus, ‘Mijn deuntje’, 1939 - En 't daanste er nog 'n titske bij...

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TITSKE o. - kleine tits, tikje, ’n beetje

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TITSKEN zelfstandig naamwoord o. - een weinigje, een klein beetje.

- WNT - TITS - aanraking, tik

 

titse

werkwoord, zwak 

licht rakend slaan

- Stadsnieuws - Ge waart em asse oe hòn getitst (151109)

- WNT - TITSEN - 1) aanraken, beroeren; 2) iets in aanraking brengen met; 3) prikken (een paard); 4) prikkelen; tergen, opstoken, stimuleren

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zwak werkwoord intransitief  + tr. 'titsen' - 1) al slaande eventjes raken, tikken; 2) een meisje "bedriegen"

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TITSEN ov.ww - aanraken; vooral in de uitdr.'centje titse' voor een spelletje met ijzeren ballen.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TITSEN - eventjes aanraken. E pèèrd met de zweep titsen.

 

Afbeelding uit het 'Tilburgs Leesplèngske' dat in 1997 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven. De illustraties zijn gemaakt door Jan van de Wiel.

 

tjan, tjannek

zelfstandig naamwoord

Pierre van Beek - tamme vogel (kraai, kauw, roek, gaai), bijvoorbeeld op een kostschool

- De Wijs; As munne tjan (ekster) in de geut blèft zitte, zei’k munne vingerhoed wir kwèt (27-12-1968)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  tjannek - tamme kauw (Corvus monedula)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'tjallek, tjan, tjannek’

- èn hij had toen òk ene Tjan. Dè was ene kraai diese öt de nèst holde vur dèttie kòs vliege. Die wier dan gevoeierd èn werd dan hêel tam. (Nel Timmermans; Zit ’t soms in de femilie?; CuBra; 200?)

Elie van Schilt - Veul jongens hadden toen un tam ekster op durre schouwer, ze hadden allemal dezelfde naom 'tjannek'. (Uit: ‘Tilburg waor zen oe bossen’; CuBra ca. 2000)

- WBD III.4.1:149 tjan, tjannek, tjallek - kauw (Corvus monedula)

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tjannek zelfstandig naamwoord - tamme kauw of ekster

- WNT - TJAK - tussenw. - nabootsing van het geluid v. den Kramsvogel

 

tjèmtjèm

zelfstandig naamwoord

tantième

Komt ook voor als 'adjèm’

 Ze zitte nie meej en klèèn pesjoentje aachter de gerdèntjes te koekeloere, mar ze gòn meej dikkels nòg enen beheurleken hôop tjèmtjèm den hòrt op... (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2008)

 

tjèppe, tjèppere

werkwoord, zwak  

tjeppen; drinken van sterke drank

Hij hee aaltij goed getjepperd, dieën Boemes, mar de leste jaoren is ie 'nen echten zuiplap geworren... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - drinken, zuipen

 

tjoeke

werkwoord, zwak

versneld draaien bij het touwtjespringen

— wsch. geluidsnabootsing

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TJOEKEN, TJOKKEN - tokken, kloppen; wordt gezeid van de krevenlende pijn die in de gestoorde zenuwen siddert, het slaan der aders, enz.

- WNT - TJOKKEN (II) - onomatopee - stooten, schokken, stampen

 

tòb, tòbber(d)

zelfstandig naamwoord

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - tobberig of zielig mens

- WBD III.1.2:192 'tobben' = sukkelen; ook: 'pratten'

- WBD III.1.4.259 'tobberij' = getob

 

tòcht

zelfstandig naamwoord

- WBD III.3.1.189 'tocht', 'gebruik bij (net) leven' = vruchtgebruik

Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home

tòd, tòdde

zelfstandig naamwoord

vod, lomp

eigenlijk: afgedragen textiel; in het algemeen: dingen van inferieure kwaliteit; bijvoorbeeld - Cees Robben; ’t Zèn todde.. (19720421)

- Mar dieje Meekes die daor naa op de Piejeshaove wont, hè, dieje Meekes die daor òn de Piejeshaove wont, die heej ok meej tòdde gedaon! Die heej ok in tòdde gedaon! [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - Lau tòd = Laur. Janssens (blz. 46)

 

tòddejood

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  voddenkoopman

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- WBD III.3.1:83 'toddenjood' = voddenkoopman? ook 'toddenkoopman’, 'toddenman', 'toddenmens', '-boer', 'toddenkruier'

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

töddeke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van tòd

verkleinwoord van 'tòd', met umlaut

doekje

- WBD III.3.1:307 'todje (toddeke)' = snipper (strook papier of stof)

- WBD III.1.3:17 'todje' - vod

 

tòddezak, tòdzak

zelfstandig naamwoord

voddenzak

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - tòddezakke van kaorte (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) kaartterm: slechte kaarten

 

tòdè, toedè

voegwoord

totdat

 

tödèèchteg

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord

- WBD III.1.3:18 'todachtig' - in lompen gekleed

 

tòdhôop

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  hoop rommel, verzameling vodden

- Stadsnieuws - Dèkt dieje tòdhôop es op; daor kunde zôo tòch nie inkrèùupe. (240208)

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

tòdkrèèmer

zelfstandig naamwoord

voddenman

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - toddenkreimer; toddenkreimers

- Leo Heerkens, uit De kinkenduut (Piet Heerkens), ‘De toddeman’, 1940 -

Daor komt den toddekreemer aon,

hij jaogt z'n hitje langs de baon.

Toddéé!

Hot - ju!

 

De kender, ze graaien in schuur en in schop

ze moeten 'n meulentje, pias of pop.

Toddéé!

Allee - ju!

 

Ze laoien d'r zakken toe boven toe vol

en draoven er hard mee de straot op! - én lól!

Toddéé!

Hu! - Hu! -

 

De toddeman zet er z'n waogeltje stop,

z'n Mie lee te slaopen languit aachterop.

Toddéé!

Hu! - Hu! -

 

De toddeman laacht er mee heel z'n gezicht,

die zakke die zijn er, verdomme, nie licht!

Toddéé!

Hu! - Hu! -

 

"Wè moete gij emme?! 'ne Meule? - 'n Fluit?

'n Pop of 'ne pias? - En gij, kleine guit"

Toddéé!

Hot - ju!

 

De kender die springen en gieren van lol

en de toddeman laoit er z'n waogeltje vol.

Toddéé!

Allee - ju!

Lechim - 'De tòdkrèèmer' - Gedicht van de week uit de Tilburgse Koerier (1957-1982)

 

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65-01-22 - 'ne Todkrèmer kwaam langs de deur...

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ziede gij dieje tòdkrèèmer nòg ôot?

- WBD III.3.1:83 'todkramer’, 'toddenkramer, toddenkruier, toddenkoopman, toddenboer, toddenman, toddenmens, japie todde' = voddenkoopman

- Stadsnieuws - Zèè zuut of ik verkoop oe òn de tòdkrèèmer. (272008)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk - toddenkremer, voddenkoopman

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  'toddekrèèmer' zelfstandig naamwoord  - voddenkoopman

- WNT - TODDENKRAMER - voddenkoopman

 

tòdmeule

zelfstandig naamwoord

lompenscheurmachine

- WBD tòdmeule (II:936) - lompenmolen

 

tòdzak, tòddezak

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - bed

 

toe

tot

1. van oorsprong bijwoord 'toe' = 'dicht'

- WNT - TOE (IV) Het bijwoord TOE (I) gewestelijk als voorzetsel gebezigd, reeds in het Middelnederlands en thans nog opgegeven voor ... het Brabants en het Zaansch.

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont) in: Groot Tilburg 1941 - ...ginnen overweg die aaltij toe is

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont) in: Groot Tilburg 1941 - Aan den overweg, die netuurlijk toe was, wier er gestopt..

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 72 03 16 - Gin meens op straot, de pompe toe / En ginnen drup beziene.

1.1 Tot daar aan toe

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940 - Mar afijn, dè waar nogal toe daoraon toe...

2. voorzetsel (tot... aan toe)

2.1 van plaats of afstand

- Dialectenquête 1887 Willems - van hier toe daor

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd) feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939) - ...van veuren toe aachteren...

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), 'Oome Teun in den trein', Nieuwe Tilburgsche Courant 16-9-1939 - Teun moes 'n half uurke loopen toe aon et station...

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 20-5-1939 – 17-6-1939)...van kop toe teen!

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 22-4-1939 – 8-5-1939 - De vrouw gong toe de deur toe mee...

- Jan Jaansen( pseudoniem van Piet Heerkens svd), De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; Nieuwe Tilburgsche Courant 1-10-1938 - ...van deur toe deur.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 03 08 - Van 't Gurke toe de Rèt.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 67 09 29 - Toe in 't hartje van de stad / Is plaots vur rekrejaasie.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, 2006 - Ge zondigde van hier toe giender, verkondigden ze van de prikstoel…

2.2 van tijd

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Ge moet wòchte toe nuuwjaor toe.

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - Toe en zóndag = tot zondag; 'toe merregenmiddag'

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940 - Hij ha koppent en bleef toe 's middags te bed...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 81 05 14 - Van tiene toe 'n uur of elf.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 12 10 - En zò van tij toe tij...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 10 24 - Toe in ’t midde van de naacht

- Audio-opname 1978, interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013 - van smorges vijf uure toe saoves twaalef uure

KLIK HIER om het bestand te beluisteren  

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg),  Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, 2006 - Et waar daor werken van ’s mèèrges vruug, vier uur, toe ’s aovens tien uur.

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 06 - toe en uur òf vèèf toe

2.3 van een gebeurtenis of eigenschap

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)...Toe zelfs z'n hoesten en kuchen toe...

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd) ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 20-5-1939 – 17-6-1939 - ...zuinig toe gierig toe...

2.4 in plaats van 'bij'

- Jan Jaansen ( pseudoniem van Piet Heerkens svd), 'Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939 - ...hij gong er gemakkelijk toe zitten en vaawde z'n haanden over z'nen buik...
2.5 in plaats van 'aan'
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; Nieuwe Tilburgsch e Courant 1-10-1938 - Toen wij nog jonk waren, gong et er heel aanders naor toe!

2.6 in plaats van 'tot'

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, 2006 - Hij deej ok nôot sèùker in zen pap en ie aat aaltij un bord toe de raand toe vol.

- Henriëtte Vunderink, Uit ''k Zal van oe blèève haawe', 2007- ...van aaronskèlke, drèüve, jèün/ toe fuksias èn strèükmargriet.

Aanvullende bronnen

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TOE voorzetsel  = te; ook gebruikt voor 'tot'; wachten toe morgen.

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TOE vz - tot aan, dikwijls herhaald achter de aangeduide plaats of tijd; toe de school toe, toe Kerstmis toe. Thans 'tot ,.. toe' en 'tot on'.

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TOE voor 'tot', in de beteekenis zoo wel van ad, usque, welke Kiliaen -  aan dit 'toe' geeft, als in die van 'te'.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - krt. 78 plaatst T in het 'toe'-gebied. Zie ook blz. 181.

- WNT - TOE (IV) voorzetsel. Het bijwoord TOE (I) gewestelijk als voorzetsel gebezigd, reeds in het Mnl. en thans nog opgegeven voor ... het Brabants en het Zaansch.

 

toebèene

werkwoord, sterk

toebinden

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - dichtbinden

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'Dur wòrre wèl meer zakke toegebonne die nie vol zèn' - Je hoeft je niet altijd vol te eten voordat je ophoudt.

 

toedè

voornaamwoord

totdat

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - wòchte toedè

- Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Toen waarder himmòl meej genaajd, toen moeste vort saoves wòchte toedè die rijers trugwaare, dè was toen saoves en uur òf èllef, half twaalf” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels

► Klik hier voor audiofragment

- Toedè ik òp et list vort vammene kruk aaf mieterde. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - vw. 'toedä' - toedat, totdat

- WNT - TOEDAT - totdat

 

toegeeve

werkwoord, sterk

toegeven; extra geven

toegeeve, gaaf toe, toegegeeve

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - 'Ge moet ze wè toegeeve', zi Brónsgist (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971) - lett.: in de kruidenierswinkel wat boven het normale gewicht geven; ook: gelijk geven.

- WBD III.1.4:50 'niet toegeven' = iemand weerstaan

 

toegestèsseld

voltooid deelwoord

dichtgeplakt; stèssel = stijfsel (als plakmiddel)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - dichtgeplakt

 

toekiel

► bazzeroen

► boezeroen

werkkiel, over het hoofd aangetrokken, van voren dicht

- N. Daamen - Handschrift 1916 - ‘Toekiel – blauwe kiel’

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'mee z'ne Brabantsche toekiel aon'

- Vur mutsen en pelerienen en ook vur zijje petjes en toekielen kun-de in de buurt van Diessen en vural verderop, de vremde laanden van de Aacht Zaoligheden in nog haost overal terecht. En rooi zakdoeken en kazienees verkoopen zin de Heuvelstraot nog wel. ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door ‘W.v.M.’ = Willem van Mook.

- WBD III.1.3:74 'toekiel' = kiel; ook 'kieltje' - als ‘zeldzaam’ voor ‘boerenkiel’ in Dongen en Tilburg.

- J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - TOEKIEL noemt men in deze streken de meestijds blaauwe kielen, door de karrelieden en anderen gedragen wordende, omdat dezelfve van voren toe zijn, en even als de hemden over het hoofd aangeschoten worden.

 

toekrèùd

zelfstandig naamwoord

- WBD III.2.3:128 'toekruid' = specerij

 

Afbeelding uit het 'Tilburgs Leesplèngske' dat in 1997 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven. De illustraties zijn gemaakt door Jan van de Wiel.

 

toelaog

zelfstandig naamwoord

broodbeleg

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - “ ’t Is vandaog méér brood dan toelaog.” (10-02-1963)

- Cees Robben; [vrouw in kruidenierszaak:] En ôk nog wè toelaog.. (19860425)
- Cees Robben; ’t Is vandaog meer brôôd dan toelaog (19630215)

- …dè spaorde toelaog èùt(Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Dè spek aate we et list op. Onze Co vond dè zund, die bewaorde dè veur ’s aovens bij zen brôod. Dè vonden ze bij ons thèùs wel fèèn want dè spaorde toelaog èùt. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- …en klaor waar de nassi. Agge dòcht dè as middageete te krèège, zaater neffe. Ge moest et opeeten astoelaog bij oew brôod. Et wier hoe langer hoe gekker, mar nie lekker. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

 

 

toelie

zelfstandig naamwoord

spul

- Jos Swanenberg; mededeling 2021 – mogelijke samenhang met toei: rotzooi, zooi. Ik interpreteer toelie als 'spul'.

- WTT - aantekening 2021 – in Tilburgs alleen aangetroffen als naam voor een soort likeur.

 

 

- Gemerts Nieuwsblad; internet 2021 - Toelie: misschien wel het leukste Brabantse woord dat er is. Gewoon omdat je het bijna overal voor kunt gebruiken. Als ik vind dat iets er vies uitziet, is het toelie, maar je hebt ook goeie toelie of stomme toelie als iets niet direct lukt.

 

toemet, toemaot

zelfstandig naamwoord

tweede grasoogst in de nazomer; meevaller, extraatje

Het element ‘met’ is verwant met maat, mate, meadow, en afgeleid van het ww. maaien.

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'toemaot, toemèt'

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Van de toemaot nòr de haaj lôope.

- Pierre van Beek - (Tilburgse Taaklplastiek 178) Een belangstellend lezer vestigt de aandacht op een originele verklaringsmogelijkheid van de herkomst van ons "toemet" dat men ook wel als "toemert" ontmoet. TOEMET zou afkomstig zijn van het Latijnse ww augmentare / augere, dat vermeerderen, vergroten betekent. We ontmoeten dit woord ook in andere Latijnse of Romaanse talen, zoals in het Italiaans en in het Frans, in welke laatste taal het "augmenter" luidt. Het Frans voor 'aanwas’ is o.a. "augment"; met het lidwoord ervoor spreken we uit: "t’oment", wat dan uiteindelijk 'toemet ' geworden zou kunnen zijn. Wat ver gezocht?

- WBD III.4.2:30 'toemaat' - kleinste dier van een nest; ook: 'achterblijver'

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - toemaat, tommet - nagras

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TOEMAAT (ook toemmat,tommet,toemmert,tommert) zelfstandig naamwoord mannelijk - nagras, nahooi

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - EIMET, nagras, toemaat (op sommige plaatsen 'toemaat' uitgesproken).

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Toemaat (toemut of toemunt), tweede oogst (zie blz. 58)

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TOEMAAT is hier bij de landlieden hetgeen men ook het nagroen, het nagras of het hooi van de tweede snede noemt. Kiliaen -  'toe-maet-hoij’. Z.a.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, 1958 e.v. - tument - toement, toemaat, nagras (z.a., blz. 676)

- WNT - XVII I, kol. 559

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Braban (1937) - toemet: T zuiden? (blz. 168)

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  toemnet zelfstandig naamwoord - tweede grasoogst in de nazomer

 

toemetkètje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

meevallertje

- Cees Robben; [over een magere vrouw:] ‘’t lèèkent wel ’n toemet-ketje... (19681004)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  najaarskatje

- WBD (III.2.1:495) 'toementkatje', 'toemaatkatje', ook 'winterkatje' =

najaarskatje

- WNT - TOEMAATKAT - kat die in het najaar geboren is. Ook fig. voor: persoon die graag rustig thuis zit.

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Van 'toemet', najaarsgras (extra-oogst). Letterlijk 'katje in het najaar geboren'. Zie - C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - blz. 58

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord o. 'toementkatje', poesje dat in het najaar (september) in de tijd van de toemaat wordt geboren

- Pierre van Beek - Jong katje dat in het najaar geboren is. Ze zouden niet zo goed zijn als voorjaarskatjes, omdat ze te veel achter de kachel opgroeien.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TOEMAATKAT - eene kat die in ’t najaar, in den tijd van de toemaat, geboren is

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - toemetkètje – in de herfst geboren katje

 

toen

bijwoord  

toen

in kindertaal: 'toen-irst', 'toen-urst’ - destijds

- Pierre van Beek - toen-nèt - zojuist, zopas, kort geleden

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - toenètte dittie et nòg

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  toen irst - voorheen

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  toen strak - kort geleden


toendertèds, -tèèd

bijwoord  

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - toentertijd, destijds

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

toenèt, toenette

bijwoord  

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zojuist

 

toengk
samentrekking
toen ik
- Cees Robben; Toenk ze zaag... (19620420)
 

toenie
samentrekking
toen niet
- Cees Robben; Toenie.. Naanie... Nèè-nôotnie.. (19861128)

 

toenirst

bijwoordelijke bepaling vann tijd

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Toenirst – Toen die eerste keer, Toen de laatste keer

 

toepertoe

bijwoord

alsmaar, alles ineens; ± overdadig, geheel en al, met alle geweld; overal

- Informant Toine Raaijmakers - Allee, et hoeft nie toepertoe - Het kan toch wel op, al is het lekker!

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'pillen slikken, toepartoe'

Piet Heerkens - M'n biekes zie ik geere gaon / van blom toe blom, en aaf en aon / toezjoer en toepartoe en vlug / de blumkes aaf en weer terug (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Iemker-lieke’, 1938)

- Cees Robben; Zeuve daoge “toepertoe”.... [namelijk op de kermis] (19540814)
- Cees Robben; D’n ijsco lokt klèènen... Die toe-per-toe lekken... (19580524)
- Cees Robben; [tegen een bierdrinker:] Kalm aon, Jaon.. ’t hoeft nie ammol toepertoe... (19730202)
- Cees Robben; Korsemis.. Vrede... En toepertoe mar laoie en losse... (19851227)
- ook in de betekenis ‘altijd maar weer’

- De Wijs  - “Kalm aon, ’t hoeft nie ammaol toepertoe.” (10-02-1963)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 06 26 - Mar pruuft daor naa nie toepertoe / Want 't is gin zuurkesnat / Ge zèt - vur dègge'r èrg in hèt - / Van wèn ok lekker zat.

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij spaojde mar toepertoe, toe tweeje toe - hij spitte alsmaar door tot 2 uur toe

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  toepartoe, toepertoe - zonder beperkingen

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

Etymologie

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - toepartoe, toepertoe - zonder beperkingen, alles ineens (Fr. tout pour le tout - alles of niets)

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TOEPERTOE (tout partout( (?) - alles ineens, op alle fronten tegelijk.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
bijw. verb. 'toepertoe ' (Frans ontlening?'; tout par tout) - zonder ergens naar te kijken, zonder iets aan te zien, gedurig, zonder ophouden.

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  toepertoe bijwoord - ongeremd, zonder ophouden

 

toepraote
werkwoord, zwak
toepraten = gelijk geven
- Cees Robben; ...praot na mar toe.. (19780707) [Geef me nou maar gelijk.]
 

toer

zelfstandig naamwoord

beurt: moeilijk karwei, de route die een straathandelaar aflegt

Ik hè dees week de toer om de mulkwaogen te rijen. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)

Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Toen zèèk irst de mèlkrichting gegaon èn daor liepe die, die, dè waare zak zègge, die manne die ene toer hadde èn dè waare gewoon jongere om meej te lôope” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels ► Klik hier voor audiofragment)

- Cees Robben; meej toere rôoket er - nu en dan is het er niet pluis

- Cees Robben; Tis enen hillen toer - het is een moeilijk karwei

DAN- Dialectenquête 1887 Willems - de melkboer mòkte 'ne grôote toer' Dirk Boutkan (1996)  - (99) ... ene grôote roete

- WBD III.3.1.434 'toer' = rit

- WNT - TOER, TOUR - 5) ronde, rondje; 6) reis, tocht; 7) beurt; 10) daad die behendigheid vereischt; 13) moeilijk, zwaar werk

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TOER zelfstandig naamwoord mannelijk - wijl ('nen heelen toer blijven); wandeling ('en toerken doen); wonder voorval; lastig werk ('nen heelen toer, ook jodentoer) van Frans 'tour' = beurt

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk 'toer' 1) beurt; 2) poos, tijd, wjjl; 3) een vervelend,lastig iets, een ongemak; 4) gedeelte (weinig gebr.); 5) verschijnsel, aanduiding, aanwijzing

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - TOER - zelfstandig naamwoord m.: nen - breien; nen toer doen (wandeling); ieder op zijnen toer.

 

toereloerke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

omweg

Mee ’n sierluk toereloerke draaiden ze durre weg eromhene... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

toerke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

PM dutje

en toerke doen - een dutje doen, een tukje doen

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'K-maok nog gaaw un toerke vur-k wir in de burries mot' - Ik doe nog vlug een dutje, voor ik weer moet gaan werken.

- WBD (III.2.1:39l) en toerke doen - een middagdutje doen

- korte oe

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TOERKE - kleine toer bijvoorbeeld rondrit, uitstapje; speciaal: verontschuldigende

benaming van een kort, welverdiend middagslaapje: efkes ’n toerke doen, op z'ne rug gon staon e.d.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TOERKE – wandeling: 'en toerken doen'

 

toerlezjoer
bijwoord
uit Frans ‘tous les jours’, ‘elke dag’
- Cees Robben; Jan Dokus waar unne goeie meens/ Die vèèf en twintig jaor/ De zaok gediend had toerlezjoer/ Jè... ongelogen waor... (19600701)
 

toerlezjoere

werkwoord, zwak

blijmoedig rondtrekken; uitgaan

- toerlezjoere - toerlezjoerde - getoerlezjoerd

- 1e oe is kort, 2e oe is lang

- kennelijk van Franse oorsprong

Ze zullen dus wel, as wij sliepen, in de bedsteej hebben liggen toerlezjoeren. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - óp zene toerlezjoer zèèn (Pierre van Beek -Tilburgse Taalplastiek ’68) - de hort op zijn (Mogelijk van Frans: 'tour de jour' = dagronde)

Piet van Beers – ‘1ste Lezing uit Lukas 15’: De jongste van die tweej, ha enen heekel òn boere/ èn di èègelek niks liever as "toerlezjoere." (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Stadsnieuws - 'Naa dèttie getrouwd is, zat wèl öt zèèn meej dè toerlezjoere'(100908)

- WBD III.3.2 kent niets wat erop lijkt.

 

toernedoo

tournedos

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 09 06 - We eete naauw "'n toernedootje" / Dès 'ne gewoone malsen bief...

 

toerrije

werkwoord, sterk

- WBD brood thuis bezorgen

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'tôêrrèèje' - koopwaar bezorgen

 

toeschòrt

zelfstandig naamwoord

schort (van kin tot over de knieën)

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - ''nen eenderen toeschort (daor ze gelijk in zitten)'

 

toesjee
uitroep; uit Frans ‘Touché’; biljartterm om aan te geven dat de speler de te stoten bal wel heeft geraakt met de keu echter zonder de stoot uit te voeren, waardoor hij de beurt verliest.
- Cees Robben; En zidde “toesjee” nou dan haddet gedaon/ En hadden z’oe willen vermôôre... (19571221)
 

toestèssele

werkwoord, zwak

uit 'toe' = dicht, en 'stèssel' = stijfsel: dichtplakken

Alleen aangetroffen bij Heerkens

Ge weet wel waor Baokel in Brabant lee:

et lee aon den uitersten kaant, en

't bestao mar uit enkelde boerestee,

wè haai en wè waaie, - de weerelt, o jé,

is er toegestesseld mee kraante! (Piet Heerkens; uit ‘Vertesselkes, ‘De boeren van Baokel’, 1944)

 

toestraks

bijwoord

toen straks = kort geleden

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

toeswiet

uitroep

onmiddellijk; uit Frans 'tout de suite'

- Interview Jolen - 1978 - “Ik zaat daor siegaare te maoke, war, èn hij moes iets hèbbe ènt ging nie vlug, vlug genog, hè, dan stond hij: ”toeswiet!!…toeswiet!!...Kiske van Hest was dè”. (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

toethaspel

zelfstandig naamwoord

sukkelaar, stoethaspel

Daamen - woordenlijst 1916 - "toethaspel - sukkeltje"

- WNT - STOETHASPEL - 1) onbehouwen of onbeholpen persoon, iemand die zich niet weet te redden; 2) 'een vreemie stoethaspel' een vreemdeling met wien men niet op kan schieten

 

toetmèm

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  êene toetmèm - alles gelijk (Frans tout de même)

- WNT - TOETMEM, toetemem, zelfstandig naamwoord  verbastering van Frans tout de même - geheel hetzelfde (in div. dialecten)

 

toetsmòp

zelfstandig naamwoord

De betekenis is niet geheel duidelijk, gezien slechts deze mededeling:

- 'n “Toetsmop" geeft men aan z’n kleinste lieveling. ‘De Noord-Brabantsche Tongval’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930.

Mogelijk een koosnaam.

 

toezjoer

bijwoord

altijd; uit Frans toujours

M'n biekes zie ik geere gaon

van blom toe blom, en aaf en aon

toezjoer en toepartoe en vlug

de blumkes aaf en weer terug (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Iemker-lieke’, 1938)

- Cees Robben; En daornao [ na de kermisweek] ... toezjoer gemaon [rekeningen] van slachter en van bekker... (19540814)
- Cees Robben; ...toezjoer zonder end (19600102)
 

tòffel, taofel

zelfstandig naamwoord

tafel

We zaate meej zissen on tòffel.

- N. Daamen - Handschrift 1916 - 'toffel' - tafel

M taofel

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Volgens krt. 61 ligt punt T juist ten westen van de lijn ten oosten waarvan klinkerverkorting optreedt, hetgeen inhoudt dat op T's gebied naast 'taofel' ook wel 'tòffel' gezegd zal worden.

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'op vloer en toffel'; èn wè stòn de tòffels vól

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - zowel 'taofel' als 'toffel'

- Cees Robben; driederhaand sórt gruuntes óp tòffel;

WvM 'en t van dees toffel'

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  dije lange lummel kan bij Onze Lieven Heer op tòffel kèèke

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  speule meej et mis op tòffel

- Nao ut opstaon saom òn toffel/ Mee wè spekvet in de pan. Uit: ‘Bè de wèèvers òn tòffel’, Ad van den Boom, circa 2005

- As smiddaags de fubrieksflûit gong/ Stond ut eete op de toffel klaor… Uit: ‘Bè de wèèvers òn tòffel’, Ad van den Boom, circa 2005

Ok laag der vort un toffelklééd op de toffel. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

Siendereklaos reej vur die klèèn nog op toffel. Ze han nog gin benul van suppriese maoke. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

Bij ons taante Gerrie kosse wij aaltij ons bêen meej onder de toffel schèùve… (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

Om op de vrijdag terug te komen. Soms en wel héél soms, krége wij un half aai bij ons brôod. Gin héél, ben de gij naa hillemol mee et toffelklééd bedekt, dè kos den brèùne nie trekken. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'toffel' - tafel

 

tòffele

werkwoord, zwak  

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - ongewenst gedrag in het openbaar afstraffen, een volksgericht houden

- WBD (III.3.2:310) tòffele, c.q. uitkeetele, ötrommele = zie hierboven

 

töffelèèr

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ketelmuzikant

 

tòffelgeraaj

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  bestek

- Stadsnieuws - Et tòffelgeraaj laag meej et tòffelklêed in de tòffelschèùf (010309) - het bestek lag met het ontbijtlaken in de tafella.

 

tòffelschèùf

zelfstandig naamwoord

tafella(de)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord vrouwelijk - tafelschuif

 

tol

zelfstandig naamwoord

- WBD III.2.3:106 ‘tol’ = raap

 

tòlde

verleden tijd van 'taole'

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - taalde

 

tölleke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

tolletje

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'draait a’s ‘n tùlleke'

verkleinwoord van ‘tòl’, met umlaut

 

tòlsereej, twalsereej

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tafelzeil (Fr. toile cirée)

 

tòlt

werkwoordsvorm; persoonsvorm.

taalt (enkelv. verleden tijd van 'talen'/ taole)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij tòlt er nie naor - hij geeft er niet om, heeft er geen belangstelling voor

 

tòltje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

taaltje

Buuk Tilbörgs is nie zomar en aoreg tòltje, mar tis en èchte taol.

- verkleinwoord van 'taol', met vocaalkrimping

 

töltje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

tuiltje, ruikertje, bosje bloemen, boeket

- verkleinwoord van 'tèùl', met vocaalkrimping

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TUILTJE zegt men hier voor hetgeen men elders een ruiker noemt, waar

tuiltje naauwelijks dan in den diohterlijken stijl bekend is.

 

ton

zelfstandig naamwoord

ton, vat

1. inhoudsmaat

Lodewijk van Dorrus Misters - Een grote 50 jaar geleden waren de tonnen nog in gebruik en werd een ton gerekend op 150 liter inhoud. Ook was er fustwerk in gebruik van 1/2 ton of "vat", van 1/4 ton of "keneke" en van 1/8 ton dat men "kattekop" noemde. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore, afl. 8 ‘Oude brouwerijen in Tilburg’; Nieuwe Tilburgsche Courant 23-6-1951)

2. geldbedrag

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - geldbedrag ad f. 30.000 (Tilburgs ton)

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - en Tilburgse ton hebbe (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - Als vroeger een Tilburger zei dat hij een ton bezat, werd dat met een korreltje zout genomen (Men schatte dat op dertigduizend gulden)

 

tonbaank

zelfstandig naamwoord

toonbank

 

tong, tungske

zelfstandig naamwoord

tong

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Den dieje, die zal ók gin blèènen óp zen tóng krèège (zegt weinig)

Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - op de tong - op de tong

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - oover zen tóng kakke (Nicolaas Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - ) - overgeven (ook van dronkenschap)

- WBD III.1.4:ll6 'vuil tong' = vrouw die graag kwaadspreekt

 

tongblaor

zelfstandig naamwoord

- WBD mond- en klauwzeer (bij koeien)

 

tonkèùle

Werkwoord, zwak

Tonkuilen, inkuilen.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): En det de mert van de patrasen, die ge ton kuilde.

 

tönman

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tuinman

Dirk Boutkan (1996)  - 'töman' (blz. 55)

Uitspraak: met tot m geassimileerde n

 

tonpraot

zelfstandig naamwoord

tonpraat

een voordracht die met carnaval gehouden wordt, en waarbij de spreker in een ton staat

- Cees Robben; Hoe vonde menne tonpraot, Nel..? Nou.. veul geklets, mar ’t praotte wel. (19741129)

 

- Cees Robben; detail Prent van de week 29-11-1974

 

Witte gullie dètter in Tilbörg ene Tonpraotakkedeemie is? Wòr ge kunt leere leutere? (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

 

tontje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

toontje

- Cees Robben; èn hij zingt en tóntje lêeger;

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - ieder bóntje hee zen tóntje, ieder èrtje zen kónsèrtje (Nicolaas Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - ) - bonen en erwten veroorzaken namelijk winden

— verkleinwoord van 'tôon', met vocaalkrimping

 

töntje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

hegje, tuintje

Henk van Rijen -gezegde  Nie oover et töntje loere

verkleinwoord van 'tèun', met vocaalkrimping

 

tôog

zelfstandig naamwoord

toonbank, in het bijz. in een café; gewelfd metselwerk

- WBD III.3.1:89 'toog’ = toonbank

- WBD III.3.2:258) tôog, ereboog, triomfboog, straatboog, feestboog, priesterboog = ereboog

- WBD III2.1:68 'toog' = gewelf

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TOOG (scherpe o) zelfstandig naamwoord mannelijk - toonbank in eenen winkel of eene herberg.

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  'toog' zelfstandig naamwoord  - toog

- WNT - TOOG (II) - 11) plaats waar koopwaar uitgestald ligt of getoond wordt; later bepaaldelijk toonbank in een winkel en, minder eigenlijk, buffet (tapkast) in een herberg of café (in Vlaand., Nbrab. en Zeeland)

- Opmerking Wil Sterenborg: Bij jèppe, hierboven, komt ook 'toog' voor. Wat voor mij aanleiding was tot onderzoek. - Van Dale XI- Informant Ad Vinken; geeft onder 1. TOOG 7) tapkast, 'schouwspel' van togen (tonen). - Van Dale Etymologie verwijst naar Gotisch ataugjan < augo 'iets voor ogen brengen’. In - WNT - XVII: 1283 wordt TOONEN vermeld: "Toonen is wsch. reeds in de 16de, doch zeker de 17de eeuw het gewone woord boven den Moerdijk. Terzelfder tijd is het in het brab. en limb. naast het verouderende toogen in gebruik ..." De dubbel oo in de open lettergreep garandeert dat het om een scherplange oo gaat, en de schrijfwijze toog juist is. Niettemin geeft de Woordenlijst van 1865: toog, togen; toog (=toga) togen; toonen; maar toogen komt niet voor (dialect).

 

tôoge

werkwoord, zwak  

tonen, laten zien, duidelijk maken

 

toogpin

zelfstandig naamwoord

- WBD (II:2494) ‘toowchpin' - houten nagel

 

tôoje

werkwoord, zwak  

versieren, opsieren

 

tôom

zelfstandig naamwoord

toom

- WNT - de gezamenlijke terzelfdertijd uitgebroede jongen; broedsel, nest.

- Cees Robben; ’t Is kazzjewêêel die kiep van mèn.../ zô zörgt ze vur de Paose.../ ’t Is de leste van den tôôm.../ En asse lee.... dan staose... (19550312)

► leste

- WBD (Hasselt) - hoofdstel (van het paard), aldaar ook 'trens' genoemd of 'hoofdstèl'; elders: 'hoofdstèl'

- WBD (Hasselt) - troep biggen uit één worp

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TOOM, voor geslacht (Lat. soboles), hoorde ik eene enkele reis gebruiken door iemand die zeide een 'toompje hoenders' voor een koppel. Z.a

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TOOM zelfstandig naamwoord mannelijk - hoofdstel van een peerd

 

tôon, tontje

zelfstandig naamwoord

toon, klank

- WBD (III.3.3:85) toon, klokketôon, klaank = klank van een klok

 

tôone

werkwoord, zwak  

laten zien

- WBD III.4.4.301 'tonen' = gelijken

tôone - tonde - getond

met vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: tont

 

tôontrèèjer

zelfstandig naamwoord

- WBD paard met naar binnen gedraaide hoeven, ook 'têentrèèjer' genoemd

 

toore, torre

zelfstandig naamwoord

toren

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - die ónder de schaoj van den toore woone, die zèn me te fèèn (D.’16)

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - haole ze bij jöllie saoves de toore nòg binne ('72; smalend tegen mensen uit Enschot

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - teege de tooren omhôo zinge (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971) - uiting van waardering voor de kwaliteit van het zangkoor

Dirk Boutkan (1996)  - tórretje; (blz. 51) toore - torretje

- WBD (III.3.3:75) toore, klòkketoore = kerktoren - ik zie zo gèère al die toores

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - toore (krt. 61)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord mannelijk - toren

 

toot

zelfstandig naamwoord

wang

- Van Dale - toot - (gew.) gezicht, gelaat, mond, tuitmond; grimas (vgl. toet)

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "'k zal oe tegen oe tooten kletsen (wangen)"

- WBD III.4.2:34 toot - voorste deel van het gezicht van een dier; ook genoemd: bakkes, wroet, neus of bek

- WBD III.1.1.65 'toot' = gezicht

- WBD III.2.2:103 'tootje' = kus

- WNT - TOOT 12) van een persoon: mond, en vervolgens ook aangezicht

 

tootenbakkes

zelfstandig naamwoord

- N. Daamen (handschrift Tilburgs 1916) -  "ze hee 'n totenbakkes (een gezicht met vooruit stekende tanden)"

 

tôoverbòl, tôoverbölleke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

toverbal, - bol; snoepgoed in de vorm van een bolletje, dat steeds van kleur verandert naarmate het zich langer in de mond bevindt en kleiner wordt. Het snoepen van een toverbal ging daarom gepaard met het voortdurend uit de mond nemen van het snoepje om te zien of en hoe de kleur veranderd was.

- Cees Robben; maakte er een prent van met twee driekoningen die één toverbol hebben (5 januari 1962; Rooms Leven):

 

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - de tôoverbol = Hein Bijvoet (blz. 25)

- Wij moese aatij irst de [Hasseltse] kepèl in èn ’n rôozehuuke bidde vurdèmme vur êen of twee cènte snuupkes mochte kôope. En ik moet zègge, dan smòkte-n-et ok beeter. Et joodevèt, de stroopseldòtjes, de dròpveeters, ’t zuuthout, tôoverbòlle. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

 

tôovere

werkwoord, zwak  

toveren

- tôovere - tôoverde - getôoverd (geen vocaalkrimping)

 

töpke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'tòp', met vocaalkrimping

topje

- Cees Robben; Ziede ’n töpke... [van een boom] (19601007)

 

de Tor

naam van een nog niet nader bekend geworden café

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 05 14 - Dan lee 'ze vadder bij "de Tor" / Aaltij hèèl efkes aon.

 

Turfstekers in de Peel

 

törf

zelfstandig naamwoord

turf

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Had, had haaj gefreete, dan hadde törf gescheete.

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Hak hooj gegeete, dan hak törf gescheete.

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - "n houtje of 'n tùrrefke '

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - as ge en kóltje hèt, wilde en törfke teege ('84) - Geld trouwt graag geld.

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - die een törfke brèngt, kómt en kóltje teege ('50) - Geld trouwt graag geld

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - zak enen törf haole? (Alg. Brab. '87) - gezegd tegen iemand die met de ellebogen op tafel zit te eten.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk (als voorw.naam en als stofnaam) - turf

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TÖRF (uitspr.törref ) zelfstandig naamwoord m., ook als stofnaam: turf.

 

torte raope

koeienmest verzamelen

- Audioregistratie 1978 - …die ging pèrdstront raope, torte raope, zisse dès dan wir Riels, die kwaam van Riel aon! Pèrdstront raope om dere tèùn te bemèste èn ze han dan ok en vèèreke èn en gèèt! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

tòttere
werkwoord, zwak
totteren
- WNT lemma TOTTEREN - knoeierig bezig zijn, prutsen. In het antw. en het vl.-zeeuwsch.
- Cees Robben; Zit toch nie zôô te tottere meejoewaai... (19730729)

 

traajfel
bijvoeglijk naamwoord

Hebreeuws: treefa; jiddisch: treife

niet-geoorloofd; bijvoorbeeld van vlees dat op onjuiste wijze behandeld is

Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “….èn asse dè hadde dan mooge ze der niks van gebrèùke as dè vastzaat. Dan was die nie traajfel! Jè dè noemde zullie traajfel jè, dès en ötdrukking van de Joode!!” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels

► Klik hier voor audiofragment

 

traaw, trouw, trouwe

zelfstandig naamwoord

het trouwen, het getrouwd zijn, het huwelijk

...in den trouw koom et ongeluk aaltij van den kaant van et mansvolk! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939)

...hij ha wel schrik van 't trouwe, dè wel, want ge wit noot, hoe zoo'n frammes d'r eigen nao d'ren trouw ontwikkelt... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939)
Hij ha-g-et al zoo dikkels geheurd, dè 't zachtste lammeke nao den trouw in 'nen draok kan veraandere! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939)

...dan is me de trouw nie vur honderd percent meegevallen. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

traawe

werkwoord, zwak

Pierre van Beek - …vast staat wel, dat zekere Tilburgse Dusée, die een verstokte vrijgezel was - en daarbij een grapjas ook! - de volgende woorden op zijn rekening geschreven ziet. Als er sprake over trouwen was, zei hij steeds: "Ze hebben Onze Lieve Heer gemarteld en gekruisigd mar nog nie laote trouwen!"

 

traktemènt

zelfstandig naamwoord

tractement; meestal het geld dat een man van het weekloon mocht behouden voor zichzelf

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

traon

zelfstandig naamwoord

traan; meervoud 'traone'; verkleinwoord = tròntje, tròntjes

traan

CR van mannen èn jèùn krèèg ik aaltij de traonen in men ôoge.
FVb traone die ge schruwt, hoefde nie te piese
FVb traone èn sneevel geeve gin vlèkke

levertraan

- alleen enkelvoud: traon
CR daor rôok et nor traon

Bont tro'.n , zelfstandig naamwoord mannelijk 'troo'n', traan, vet of olie v. walvissen - troi-n, zelfstandig naamwoord vrouwelijk  'troo'n', traan (oogvocht)
 

traonôoge

zelfstandig naamwoord, meervoudige vorm

traanogen

- WBD traonôoge - (van een paard) troebele ogen, (in de Hasselt) genoemd

- WBD III.1.1:245 'soepogen', 'leepogen' = tranende ogen

 

trap

zelstandig naamwoord

constructie van opeenvolgende treden; traptrede

- WBD III.2.1:71 - trap, tree - trede
- WBD III.1.2:171 -  trap = schop

 

traplirke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van trapleer; laddertje
- WNT - TRAPLEER - hetzelfde als laddertje

 

Trappedoelie

zelfstandig naamwoord, eigennaam

een van de namen voor Zwarte piet; met ►Sjaksjoer was hij een van de strengste helpers van sint Nicolaas

- Òf dèmme meej de roej zon krèège van Sjaksjoer òf Trappedoelie. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

 

trappeere

werkwoord, zwak

betrappen

- WBD III.3.1:351 'trapperen' = betrappen
 

trappistevèèreke

zelfstandig naamwoord

Trappistenvarken

- A.J.A.C van Delft: ‘Iedere rechtgeaarde Tilburgsche wever toch kocht met de "Kauwmèrt" een varken en 't moest geen "trappistevèrke" worden, teneinde omstreeks Allerheiligen buren en bekenden te kunnen laten komen "stuiten". (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 9 maart 1929; Van vroeger dagen 104: Kinderspelen 1)

 

WTT 2012 - Ed Schilders

De door Van Delft genoemde ‘kaawmèrt’ was de maandmarkt in februari. Het gekochte varken werd vetgemest en rond Allerheiligen geslacht. Bij die gelegenheid kwamen de buren ‘stuiten’, dat wil zeggen: het resultaat prijzen. Zie ‘bestèùte’.  ‘Trappistevèrke’ behoorde blijkbaar tot het Tilburgs taaleigen van die tijd, maar verklaringen zijn niet opgetekend. Blijkbaar was het iets wat liever niet moest gebeuren.  Dat vermoeden wordt bevestigd door Van Delfts dialectische aantekening, korte tijd later:  "In het veurjaor koopen wu een vèrreken, een knap vèrreke of een trappistevèrreke, en als ie het goed gedaon hee, dan gaot ie mee Korsmis op de leer en komt de buurt stuiten en 's avonds op de kaoikes." (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 20 april 1929; Van vroeger dagen 110: Tilburgsch dialect.) We mogen aannemen dat een ‘knap vèrreke’ een varken is dat ‘het goed gedaon hee’, namelijk goed vet geworden is en dus veel vlees opbrengt. Een dergelijk varken zou dan het tegengestelde zijn van ‘een trappistevèrreke’, een varken dat het minder goed gedaan heeft, minder vlees opbrengt dan gehoopt was. Wat een varken precies zou opleveren was immers pas na de slacht precies vast te stellen. Het was een onvoorziene meevaller als het geslachte varken een ‘binnevètter’ bleek te zijn, een exemplaar met veel spekvet dat ‘van buiten’ nou eenmaal niet zichtbaar was. Maar daarmee is de naamgeving ‘trappistevèèreke’ niet verklaard. Een vergelijkbare benaming vinden we echter in het tijdschrift De Brabantsche Folklore in een artikel van F. de Ridder over ‘Het H. Geest varken’:

De inrichters van een liefdadigheidsfeest zaten voor eenige jaren te Thienen bijeen en regelden, hoe het diende aangelegd, om het feest te doen gelukken. Vooraf was, als een stelregel, gezet, dat, dewijl het liefdadigheid gold, iever en moeite zouden gegeven worden "gratis pro Deo”. Toch meenden leden van het bestuur, dat sommige arbeid een vergoeding hebben mocht. "Voorzichtig!” zei daarop iemand – “of 't wordt een H. Geestvarken!” Deze uitdrukking komt zelden nog voor in het Hageland. Binst een tijdspanne van vijf en twintig jaar hebben wij ze hoogstens vier à vijfmaal gehoord. Zij wordt gebezigd, om te beduiden, dat iets mislukt is of beter[:] zijn doel niet heeft getroffen.’ (De Brabantsche Folklore;  augustus 1925)

In beide benamingen is de religieuze achtergrond opvallend.

‘Heilige Geestvarkens’ waren varkens die eigendom waren van een liefdadigheidsorganisatie, met name die welke voedsel wilden verstrekken aan armen. (In Nederland vaak ‘Tafel van de Heilige Geest’ genoemd.) Het artikel in Brabantsche Folklore schetst echter een wat cynisch beeld van deze vorm van armenzorg. De auteur presenteert een achttiende-eeuws reglement waarin nauwkeurig omschreven wordt hoe de opbrengst van een dergelijk varken na de slacht verdeeld moest worden. Daaruit blijkt dat verreweg het grootse deel, en de beste delen, ten goede komen aan: meneer pastoor, de koster, de ‘ouden H. Geestmeester’, de ‘jonge Armmeester’, de slachter, en ‘Den officier’ (vertegenwoordiger van het wettelijk gezag). Wat er dan nog overbleef was ‘voor den armen’. Of zulk een althans voor de armen tegenvallende opbrengst wil zeggen dat in Tilburg het beste deel van sommige varkens naar de paters Trappisten op Koningshoeven ging, is daarmee niet vastgesteld. Wel sprak men in Tilburg over ‘het pastoorsstuk’, namelijk een deel, en niet het geringste, dat voor meneer pastoor bestemd was. Zie aldaar en zie lemma krèp.

Ook in Nederland is deze vorm van liefdadigheid in gebruik geweest, en naar het zich laat aanzien ook deze vorm van teleurstelling. J. H. Kruizinga schrijft tenminste: ‘'s Avonds komt de slager terug om het varken in stukken te snijden. Het is nog gewoonte dat deze en gene van de slacht profiteren. De jongste zoon krijgt meestal ,,'t muiske", een stukje vlees dat direct gebraden wordt; burgemeester, dominee, dokter en de armen van het dorp krijgen soms ook hun deel. (In:  Levende Folklore in Nederland en Vlaanderen; 1953)

- Martin de Bruijn – in: Tilburg, stad met een levend verleden (2001):  De leniging van nood - van echte bestrijding van armoede kan zoals we gezien hebben niet gesproken worden - was in Tilburg, zoals ook elders gebruikelijk was, in beginsel in handen van de Tafel van de Heilige Geest, een organisatie die haar wortels had in de Middeleeuwen. Voor Tilburg wordt zij al vermeld in het hertogelijk cijnsregister van 1334.  Deze overal voorkomende instellingen danken hun naam aan de tafel waarvan de uitdelingen aan de armen werden gedaan.

 

Assortiment met travailleurs - foto uit: Commandeur e.a.,Ge waart mar arbeider; 1981

 

traveljeur

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - (textiel; werker (deel van het assortiment) (Fr. travailleur)

- WNT - TRAVAILLEUR - arbeidswals op een textielmachine

 

trèèchter

zelfstandig naamwoord

trechter

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - type 'trechter', met ch (krt. 40)

 

treej

zelfstandig naamwoord

trede

- WBD tri-je (II:976) - treden (van een getouw)

- WBD (II:2795) 'treejer' (mv.) - treden (van een huifkar)

- WBD (III.2.1.71) tree - trede, ook: trap

- WBD (III.1.2.153) 'tred' = stap, schrede

 

treeje

werkwoord, sterk

treden

- WBD aftreeje - land aftreden (on de grootte ervan vast te stellen;

- WBD III.1.2:151 'treden' = met grote stappen lopen'

- WBD III.4.4:292 'treden' = afpassen, ook 'afstappen'

- Dialectenquête 1887 Willems - treeje - trój - getróje

Dirk Boutkan (1996)  - treeje - traad - getreeje

 

treejer

zelfstandig naamwoord

treder

- WBD treejer (II:956) - treder, plank vóór het weefgetouw, waarop de wever loopt.

 

trèèn

zelfstandig naamwoord

trein

- WBD (II:2813) 'tréjnkéér' - treinkar (samengestelde kar)

 

trèffe

werkwoord, sterk

Dirk Boutkan (1996)  - trèffe - tróf - getróffe 

 

trèk

zelfstandig naamwoord

- WBD III.4.4.116 'trek' = tocht

- N. Daamen - Handschrift 1916 - trek 'het trekt hier zoo' (tocht)

 

trèkgat

zelfstandig naamwoord

tochtige opening

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TREKGAT zelfstandig naamwoord o. - plaats waar voortdurend een windtocht gevoeld wordt. Smalle straten langsheen eene kerk zijn doorgaans trekgaten.

- WNT - TREKGAT (II) - Plaats, bijvoorbeeld een steeg; of een straathoek, waar het sterk tocht

 

trèkgèld

zelfstandig naamwoord

- WBD III.3.1:110 'trekgeld',  'inzetgeld, slagengeld' = priem (bedrag dat

uitbetaald wordt aan degene die bij de eerste verkoping het hoogste bod heeft gedaan)

 

trèkke

werkwoord, sterk

trekken, in uiteenlopende betekenissen.

trèkke – trok - getrokke

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TREKKEN, bij v. Dale 28 bett., bij het onov. ww vallen o.a. op: 1) tochten: het trekt hier; 2) inkomen hebben uit rente; 3) winnen: 'n vèrskalf trekken; 4) lijken op; Hij trekt op zijn vader; 5) betrekking hebben op, innerlijke samenhang vertonen; dè trekt nergens op.

op iets, iemand of elkaar lijken

- Cees Robben; Wè trekt ie [het kind] toch op d’n aauwe, war/ Haoreender de weergaoi... (19840217)
- Cees Robben; Ze trekke wel op mekaar (19790907)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TREKKEN OP - trekken naar, gelijken op, Frans ressembler

- WBD III.4.4:301 'trekken' = gelijken, ook 'trekken hebben'

met ontkenning: nergens op slaan, geen gezicht, waardeloos

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 01 21 - Rondwaandelend dur Tilburgs straoten / Krègde soms iets in de gaoten / Dè agge't eventjes bekèkt / As ‘n tang op 'n vèrken trekt. [...op een varken slaat]

- Audioregistratie 1978 - Dè weet ik nòg goed… zuur brôod, jè, meej zuurdêeg gebakke nèt as den Dötser dieje kuch doen, hè! Èn die kènder, hè, en bietje booter derop. Et trok van gin kaante! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - et trèkt eróp as zèèk óp ene riek ('47) - het lijkt nergens op.

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - dè trèkt op niks - dat lijkt nergens op.

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  trèkke ww - trekken; dè trekt nèrreges op.

geld ontvangen voor onderhoud

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - Hij trók van den stillen èèrme.

tochten

- WBD III.4.4:42 'trekkerig weer' = winderig weer, ook 'waaierig'

- Cees Robben; Figuurlijk: Asset thuis waait moete één deur dicht doen... aanders trekket... (19721117)

- WBD III.4.4:116 'trekken’ = tocht

beginnen

- J.M. Van der Donck, ‘Mooi Truike’, in Joh. A. Leopold en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882: Mar vur ie an zun aovendête trok, taastte ie irst in zunnen zaak …

 

trèkmoonieka

zelfstandig naamwoord

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - accordeon, trèkörgel

 

trèkpèèp

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -tochtgat

 

trèkplöster
zelfstandig naamwoord
trekpleister; overdrachtelijk gebruikt voor flirten
- Cees Robben; Des ’n schôôn trekploster daor... (19650129)
 

trèkörgel

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - trekharmohika, trekzak

- WNT - TREKORGEL - Zuid-Nederlands voor (trekharmonica).

 

trèkpòt

zelfstandig naamwoord

- N. Daamen - Handschrift 1916 - trekpot - theepot

 

trèktemènt

zelfstandig naamwoord

traktement

- Kees en Bart, Tilburgsche Post 1922-193? - 'trektement' (passim)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 04 17 - Want ge zult vurlòòpig 'n maond / Gin trèktement mir krègen.

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - et weer is goed, zi den boer, as et trèktemènt ók mar goed was (Si’67)

- WBD III.3.1:138 'traktement' - zakgeld - Haar tractemènt - zakgeld

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord o. - traktement, zakgeld dat een boerenjongen resp. een man van zijn ouders resp. van zijn vrouw voor de zondag krijgt.

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  traktemènt zelfstandig naamwoord  – zakgeld

 

trèmke

zelfstandig naamwoord

verkleinwoord van 'tram', met umlaut

trammetje

- Cees Robben; Jouw tremke (19610929)

 

trèns

zelfstandig naamwoord

- WBD (Hasselt) - hoofdstel (van een paard), aldaar ook 'toom' genoemd of 'hoofdstèl'

- WNT - TRENS (I) - 1) deel van het gareel van een paard

 

trèpke

zelfstandig naamwoord verkleinwoord van 'trap'

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - trapje

 

treure

werkwoord, zwak  

treuren

- WBD III.1.4:267 'treuren' = kniezen

- Dialectenquête 1887 Willems - treure - trurde - getreurd (lange eu)

vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij treurt

 

trewêel, truifel

zelfstandig naamwoord

troffel, kalkscheppertje

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord o.+vr. 'traweel, treweel' - truweel, troffel

- WNT - TRUWEEL, trouweel - De vormen truwel en trouwel wijzen wellicht op aceentverschuiving, welke in het Mnl. geleid heeft tot TRUFEL en later  tot den opvallenden vorm TROFFEL. - Zeker gereedschap van metselaars.

 

triekoow

zelfstandig naamwoord

- WBD tricot (II:889)

- WNT - TRICOT zelfstandig naamwoord bijvoeglijk naamwoord  - 1) als verzamelnaam: gebreide goederen of kleeding; 2) machinaal of met de hand gebreide stof van wol, zijde, katoen of dergelijk materiaal; 3) benaming voor verschillende kleedingstukken, van de genoemde stof vervaardigd

 

triesteg

bijvoeglijk naamwoord

triest, droevig

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'triestig'

- WBD III.1.4:249 'triestig' = bedroefd

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijvoeglijk naamwoord  'tristig' - triestig

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TRISTIG - bedroefd, neerslachtig, treurig.

- WNT - TRIESTIG, TRISTIG

 

trifke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

treefje

- WBD III.2.1:l76 'treefje' = taartenroostertje

 

trip

zelfstandig naamwoord; uit ‘trijp’, namelijk het Franse ‘tripe’
- oorspronkelijk afkeurende of minachtende benaming voor een gierig persoonn
- WNT - – lemma Trijp: Scheldnaam met betrekking tot een valsche, liederlijke of gierige vrouw; loeder, feeks en dergelijke.
- Cees Robben; Des nog ’n aauwverwetse fèèn trip... (19680809) [Dat Robben ‘gierig’ bedoelt mag worden afgeleid uit de prent: de ‘fèèn trip’ laat aan het strand alleen haar blote voeten zien...
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - en fèèn trip - een knappe vrouw [Van Rijen lijkt de prent van Robben niet goed te hebben begrepen.]

- De oorspronkelijke negatieve betekenis en ook het idee van ‘gierigheid’ is volledig verdwenen in een andere prent van Robben om plaats te maken voor ‘kwezelachtigheid’:
- Cees Robben; Die fèèn trip (...) mee d’r prevelementje en durre seklaade.. (19850215)

- WBD III.1.4:87 'fijn trip' = huichelaar

- WNT - TRIP (VII) zie TRIJP 3) - Scheldnaam m.b.t. een valsche, liederlijke of gierige vrouw; loeder, feeks en derg. Z.a.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TRIP zelfstandig naamwoord v. – gierige vrouw: ‘En gierige trip’

 

trits

zelfstandig naamwoord

trits, drietal

Pierre van Beek - dubbele (dòbbele?) trits - iets wat langer duurt dan normaal, bijvoorbeeld Mis met drie heren - mis meej nen dubbelen (dòbbelen) trits

D’16 “dubbelen trits (als iets aan beide zijden meevalt)”

- WNT - onder TRITS: Volgens schuerm. te Antwerpen in de uitdr. ‘dat is dobbel en trits’ of: ‘dobbelen tris’ om aan te duiden dat iets zeer overvloedig is.

 

troef, truufke

zelfstandig naamwoord dim

troef, doorslaggevend element

- Daor ist èèrmoej troef. - Daar heerst doorlopend gebrek.

- rèùtes troef

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
truf, zelfstandig naamwoord mannelijk – troef; 'Den troef is eröt' - de fut is eruit.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TROEF zelfstandig naamwoord m., niet v. - spr. Armoei is daar troef

 

troefel

- WBD (III.2.1:259) troefel = kolenschop (op Korvel)

ook genoemd 'kolenschup’

 

troel, troeleke

zelfstandig naamwoord

vleinaam voor een kind, meisje of vrouw

- Cees Robben; Waor leej m’n schaors, troeleke..? (19580118)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - trul: zie 'trui'; zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'Trui', sulachtige vrouw: 1) een smerige vrouw, 2) een gierige vrouw; vleinaam voor een koe

- WNT - TROEL - In minachtenden of verachtelijken zin of als scheldwoord toegepast op een vrouw ... z.a.

 

troela

zelfstandig naamwoord

tamelijk negatieve kwalificatie van een niet magere vrouw

ietwat sullig vrouwspersoon

wès dè toch en dikke troela!

- WBD III.1.4:35 'troelie' = domme vrouw

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - trula (kaartspelersterm) troela

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  troela zelfstandig naamwoord  - drie azen (kaartterm); onhandige vrouw

- WNT - TROELA = troel

 

trof

verleden tijd van 'trèffe'

trof

 

Foto: Katholieke illustratie ca. 1925

tròg

zelfstandig naamwoord

- WBD varkenstrog, ook 'voejerbak' genoemd

- WBD baktrog waarin bloem bewaard wordt

- WBD dêegtròg , trog - baktrog (kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
tro.ch, zelfstandig naamwoord mannelijk 'troog' - trog , hetz. als 'värkesbak'

 

trok

werkwoordsvorm; persoonsvorm.

trok (verleden tijd van trèkke); tochtte, leek

DAN- Dialectenquête 1887 Willems - hij trók et pèèrd òn zene stèrt

 

tròllie

zelfstandig naamwoord

tralie, in het bijzonder voor een raam in een gevangeniscel

- Dè hoeft toch nie hil Tilburg te weete, dè ik aachter de tròllies hèb gezeete…? (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- WBD III.2.1:49 - tralie = tralie

 

trom, tromke

zelfstandig naamwoord

trom, slaginstrument

Hij heej al zolang op en trom gestaon

DAN- Dialectenquête 1887 Willems - ik kòcht vur de klèène en tróm, trómke

- WBD (III.3.2:331) trom = trom; ook: trommel

 

tromdraoger

zelfstandig naamwoord

tromdrager – degene die in de harmonie de grote trom slaat

- Interview met de heer De Kok (1978) – Orfeejus [het tilburgs harmonieorkest Orpheus] dè was, dè was… Die êene die teege mèn ôom moes zègge die was daor tromdraoger! Die is nouw ok dôod!

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

 

trommeltje, trommelke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

trommeltje

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - het plur. suffix -tje komt voor naast -ke (blz. 121)

 

tròntje

traantje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'traon', met vocaalkrimping

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ge zult oe tròntjes nòg hard nôodeg hèbbe – Hier moet je niet om huilen, er zullen nog ergere dingen gebeuren

 

trôon, trontje

zelfstandig naamwoord

troon

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - TROON – zelfstandig naamwoord m., verkleinwoord. trunke

 

troppiekal

- Henk van Rijswijk  - Tropical: Fijne kamgaren stof in platbinding geweven. Kaal geschoren. Zeer geschikt voor dames- en herenkleding te gebruiken in de tropen.

(Herinneringen aan zijn opleiding aan de Hogere Textielschool - 1 september 1950 tot en met juli 1954), ►henkvanrijswijk/textielschool.htm
- J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) Tropical: Zwaar drill-weefsel voor werkmans- en sporthemden, met geweven dessin. Ook; grijs gemeïeerd kamgaren weefsel in keper binding voor heerencostumes.
- WNT - – lemma Tropical -1967 - zelfstandig naamwoord onzijdig; en bijvoeglijk naamwoord Een blijkbaar aan het eng. ontleende ben. voor twee soorten van weefsels; (door DE VOOYS uit ndl. advert. opgeteekend in 1914; N. Tg. 8, 237); 1. Dunne kamgaren stof voor heerenkostuums. In de voorlaatste aanh. gebezigd als bijvoeglijk naamwoord
 

tros, truske

zelfstandig naamwoord

tros

As ons taante Sjaan waar gewist, kréég ik dan nog un truske drèùve of enne banaan. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WBD trós, truske, kèùf of 'kuif' - haren tussen de horens van een koe

 

tròske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  betaalmiddel tijdens manifestatie Tilburg Culinair

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  'tròskesmenuu' - speciaal menu tijdens manifestatie Tilburg Culinair

 

trost

zelfstandig naamwoord

troost

 

trostprèès

zelfstandig naamwoord

troostprijs

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben - “Dè zèn zeker de trôstprèze!” (10-02-1963)

 

trouw

zelfstandig naamwoord

het huwelijk, de trouw

In et begien van hullië trouw, had et daor hillemol nie op geleken, desse veul kiendjes zon krèège... (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

trouwe

werkwoord, zwak  

trouwen

- De Wijs; Zij is aaltij haontje de veurste gewist, echt bèdehaand; ze vree mee d’ur zistien al thuîs en mee ’t trouwen mos ze ôk hard lôope… (10-03-1967)

- Pierre van Beek - "Trouwen breekt de huur." Dit houdt verband met de goede gewoonte, die in onze streek nog op de landbouwdorpen bestaat, om de dienstbode en de inwonende boerenknecht voor een vol jaar te huren in mei. Ook het inhuren geschiedt voor een vol jaar. Alleen als er een huwelijk tussen komt, wordt de termijn met wederzijds goedvinden verbroken. (Nwe. Tilb. Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'traawe'

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - zó gaa as ge kaod genoeg gedaon hèt, lot O.L.H, oe trouwe (Nicolaas Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - ) - Met het huwelijk eindigt het vrije leven.

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - de irste trouwde öt geneegenhèd, de twidde öt verleegenhèd (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971) - een weduwe of weduwnaar moet wegens omstandigheden vaak trouwen.

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - aster en vrouw getrouwd òf en pèrd gekòcht wòrdt, moete der nie tusse koome (Kn'50) - met tussenkomst is geen eer te behalen

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - as ge gaot trouwe, moete begiene meej en aaw vrouw èn en jong vèèreke, aanders boerde oover de start (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - ... anders ga je financieel te gronde

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'Hè-s meej unne smalle ring getraawd - hij neemt het huwelijk niet zo net

- WBD III.2.2:85 'trouwerij', 'trouwpartij' = huwelijk

 

trubbel

zelfstandig naamwoord

trubbel

van het Engelse trouble

- 2019 – gedoe, onrustig persoon (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980.  Voor de volledige lijst Klik hier)

 

trug

bijwoord 

terug

Dan kènd oewèège nie mir terug.

- Cees Robben; en wèltje 'trug';

Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - terugkère - terugkeeren

DAN- Dialectenquête 1887 Willems - hij kan nie vórt òf trug

Dirk Boutkan (1996)  - 'stuurt em er mar mee t(e)rug' (zin 100, blz. 99)

- Rijmt op 'vlug'; de sjwa is volledig geabsorbeerd.

Weijnen (De oorzaken in de taalgesch. blz. 13) ‘truch’als zinsdeel, tegenover ‘truuguup' als zinwoord.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TRUG bijwoord  - samentrekking van 'terug'

 

trugkoome

werkwoord, sterk

terugkomen

DAN- Dialectenquête 1887 Willems - de zwòleme zulle vórt gaaw trugkoome

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - 'et kómt vanzèf trug', zi den boer, èn hij gaaf zen vèèrkes spèk ('72)

- trugkoome - kwaam trug - truggekoome

 

trugkoomes

bijwoord  

op de terugweg

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'Heengòns èn trugkoomes waar ut wèl un uur lôope.

 

truifel, trewêel

zelfstandig naamwoord

troffel, kalkscheppertje

- WNT - TROFFEL (I) - TROEFEL, TRUF(F)EL - wisselvorm van TRUWEEL. Blijkbaar is TRUFEL de oudste vorm.

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - troffel - graanschop, metselaarsschep

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  'trèèfel' zelfstandig naamwoord  - truweel

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk truffel, hetz. als maar minder gebr. dan 'truifel’ en 'traweel'; zelfstandig naamwoord  vr-' truifel ', 'treufel' - troffel

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TROEFEL zelfstandig naamwoord v. - groote,kromme ijzeren schop, voorzien van een langen steel,

dienende om steenkolen, assche, aarde, kalk, steengruis enz. te scheppen

 

trul

zelfstandig naamwoord

- Informant Toine Raaijmakers - lodderige mond (met dikke, slappe lippen), openstaand

- Gezegde: - Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - Hul oover trul - hals over kop

- WBD III.1.1:100 'open trul' mond (spotnaam)

Bosch trul - mond

- WNT - TRUL (II) - 6) benaming voor een kind: a) dik kind; b) troetelnaam voor een kind, troel.

 

trulleke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

kindje, tongetje

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "trulleke - 'n klein kindeke, ook zegt men wel 'steekt oe trulleke eens uit’ (tongetje)"

- WBD III.1.1:100 'trulleke' = mond (spotnaam)

Hees trulleke (V:60)

- WNT - TRUL (II) - 6) benaming voor een kind; a) dik kind; b) troetelnaam voor een kind, troel

 

truske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

trosje

en truske drèùve

- WBD truske, tros, kèùf of 'kuif' - haren tussen de horens van een koe

- WBD III.2.3:151 'troske' = tros vruchten, ook 'trossel'

verkleinwoord van 'tros', met umlaut

 

trussel

zelfstandig naamwoord

tròs, ris, rist: twee of meer vruchten aaneen

- WBD III.2.3:151 'trossel', 'troske' - tros vruchten

— contaminatie van 'tros' en 'bussel'?

- WNT - TROS, trosse, trots, tors, torts, trousse, TRUS(SE) – verzameling vruchten of bloemen die op een bepaalde wijze aan één tak of stengel groeien.

 

trut

zelfstandig naamwoord

- WBD III.1.4:35 'trut', 'truttebees' = domme vrouw

- WBD III.1.4:152 'trut' = domme trage vrouw

 

truttenbòl

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  flauwerd

- Stadsnieuws - Dieje truttenbòl moet naa aatij alles verraoje - die flauwerd ... (090809)

- WNT - TRUTTEBEL – hetzelfde als TRUT

 

truufke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

troefje

verkleinwoord van 'troef', met umlaut

 

truug

tussenwerpsel

- WBD achteruit! (voermansterm om een paard te doen achteruitgaan)

- WBD truugóp – achteruit! (idem)

- WBD huuptruug, (Hasselt ook:) 'truughuup' - achteruit: (idem)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TERUG (uitspr. trüch)

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  truughuup tsw - achteruit! (voermansterm)

Weijnen (De oorzaken in de taalgeschiedenis, blz. 13) 'truch’ als zinsdeel, tegenover 'truughuup' als zinwoord.

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TRUUGHUUP - terug! hup! kreet waarmee een paard wordt aangespoord de kar achteruit te duwen; ook toegepast op andere achterwaartse bewegingen, veelal van plotselinge en onvrijwillige aard.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijw. (voermanstaal) 'terug' - achteruit!

 

truur

zelfstandig naamwoord

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "hij was in der truur (zatjes)"

 

truure

werkwoord, zwak 

treuren

- WNT - TREUREN, trueren, truren. TRUEREN wordt na het eerste kwart der 17e eeuw verdrongen door TREUREN, welke laatste vorm verkozen werd in  de Statenbijbel, z.a.

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - en kèènd moet aaltij truuren of muuren ('71) dient altijd bezig te zijn

 

tuf

- WBD III.1.1:189 'tuf' = speeksel

 

tuije

werkwoord, zwak

tuien

- Jaon van Harrie van de boere Bet, Nieuwe Tilburgse Courant - 2 februari 1950: ‘Ik weet nog dè 't geitepark 'n waai was mee waai- en boterblumkes. De omwonende meense teuide de geite op die waai, daarom de naom geitepark.’

 

Boerin tuiert de geiten

 

tuijer

zelfstandig naamwoord

 

Typoscript van een brief van A.C. Hoogendoorn aan Pierre van Beek - 1965

 

- WBD tuiertouw (touw of ketting waarmee de koe of de geit aan de tuierpaal getuierd is)

- WBD ooks 'teurtouw' en 'tou'

- WBD tèùr (Hasselt) - deel van een weide dat een aan een paal vastgebonden koe of geit kan afgrazen

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  komde van oewen tuier aaf? (kom je van huis?)

- WNT - TUIER - 1) IJzeren of houten paal ...; 2) touw om vee vast te zetten; 4) af te grazen deel v. weide of anderen grond; ...

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TUIER zelfstandig naamwoord mannelijk - bij landb. bindtouw, zeel, om het vee te binden

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TUIER mannelijk - rondgang van een getuierd schaap of paard: hij heej z'ne tuier aaf - hij is klaar met zijn rondgang, heeft de hele familie bezocht.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk 'tuier' 1) bindmiddel van een koe; 2) ruimte die zo’n tuier het dier toelaat.

 

tuijere

werkwoord, zwak

- A.J.A.C. van Delft - Een geit wordt "op de tuyer gezet". Dit is zij wordt aan een touw, verbonden aan een paaltje, op een stukje grasland te grazen gezet. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

Pierre van Beek - de koej tuijere - de koe langs de berm laten grazen onder toezicht van een begeleider

- WBD (Hasselt) tèùre (vastmaken v. rundvee en geiten aan een paal om te grazen)

- tuijere - tuijerde - getuijerd

- Audioregistratie 1978 - Int nòjaor moeste ze tuijere, daor zaat dan de, de mèèd, de dienstboode bij, de mèèd zin wij vruuger. Die laag dòr bè te braaje èn die moes aaf èn toe die starte vort slaon! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- WBD vaasttuiere - vastmaken v. rundvee en geiten aan een paal

- WNT - TUIEREN - vee vastzetten ...; (bij uitbr.) in 't alg.: vastbinden

- frequentatief van ndl. 'tuien' (vastbinden van bijvoorbeeld een koe)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TUIEREN - bij landb. Het vee in de weide met een touw vastleggen.

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TUIJEREN- het opstallen van het vee tegen den winter? alg. beteekenis 'binden'. Oorsprong wsch. Angels. 'tian', vincire, ligare. Z.a.

K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - TUIJEREN: de beesten aan een paal in de weide vast binden ten einde zij niet meer zoude kunnen eten, dan zo ver het touw toelaat. Z.a.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw.ww.tr. 'tuieren' - een koe of geit met een zeel als anderszins aan een paal in de wei vastmaken, zodat ... z.a.

 

tuijerslag
zelfstandig naamwoord
tuierslag; van tuijer, tuijeren; een geit of koe met een touw aan een paal vastbinden; de lengte van het touw bepaalt de oppervlakte die het dier kan afgrazen.
- Cees Robben; Ze stao aon d’ren liste tuirslag (19791116) [Ze is op sterven na dood]
 

tuk

zelfstandig naamwoord

karaktertrek

ene kaoje tuk = een slechte karaktertrek

...'n Keend waor 'ne goeie tuk in zit en dè aaltij 't goei veurbeeld van z'n aawe lui veur oogen hee... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940)

- WBD goeje tuk, goejjen tuk - goede afstamming, gezegd van een koe, ook genoemd: goejen aord, goejen kòmaaf

- Cees Robben; [over een vrouw] D’r zaat unne vulste goeie tuk in. (19740510)

- WBD (III.2.1:389) tuk = middagdutje

- WBD (III.2.1:391) een tukje doen, een toertje doen, vijf vatten, zijn ogen eventjes overschieten - een (middag)dutje doen

- WBD III.1.4:64 'tuk' = karakter

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tuk zelfstandig naamwoord  - aard, trek

Verh TUK m - erfelyk trekje, meestal ongunstig: 'ne kaoje tuk' - een slechte eigenschap.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk 'tuk' - trek: in eenen tuk - in één trek, zonder onderbreken; goed/slecht van tuk: van koeien gezegd en bij uitbr. van mensen.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - 1958. Het - WNT - ziet er terecht een afleiding in van tukken en dit is identiek met Duits zucken 'trekken'.

- WNT - TUK - (I), 6) aangeboren eigenschappen, aard, inborst, natuur

 

tukke

werkwoord, zwak  

- WBD III.4.4:200 'tukken' = machten’ (ongeveer: aarzelen)

 

tulaand

zelfstandig naamwoord

- WBD (Hasselt) land (nl. teelland)

- WNT - TEELLAND - In collectieven zint grond,geschikt of bestemd voor het telen van gewassen; stuk land daarvoor

 

tult

teelt

2e + 5e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'teule', met vocaalkrimping

 

tunde

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - toonde

verleden tijd van 'teune’

 

tungske, tungeske

zelfstandig naamwoord

tongetje

verkleinwoord van 'tong', met umlaut

- Piet Heerkens, uit: De Kinkenduut, ‘De worrend’, 1941 - Weinig harsens denke klaor,/ weinig tungskes praote waor...

- Pierre van Beek - "'t Is er een met stroop op d'r tongske." Zij is een mooipraatster. (Nwe. Tilb. Courant; Uit Tilburgs folklore; 18 juli 1958)

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939 - Alleen as et er op aonkwaam, dan kon ze d'r tungske nog ruure, dè-t-er de vonken afvlogen.

- Cees Robben; –Ruurt oe tungske op ’n aander (19600116)
- Cees Robben; Ge zult mèèn tungske nie schappen.. (19650402)

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Hij stikt zen tungesken al nòr bèùte – Als de nood van achter zo groot is…

- WBD III.1.2:103 ‘tongetje’ = tong

 

tunneke

zelfstandig naamwoord, dim

tonnetje

Dirk Boutkan (1996)  - tunneke (blz. 32)

verkleinwoord van 'ton', met umlaut

 

tunt

werkwoordsvorm; persoonsvorm.

de indruk geven (tonen, doch passief)

M Hij tunt wèl fèfteg. - Hij wekt de indruk wel vijftig jaar te zijn.

- teune - tunde - getund

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TOONEN, vroeger ook voor 'vertoonen'. Z.a.

 

Sint Tunnes, Tunnis

eigennaam

Sint Antonius, Antonius abt, of Antonius de heremiet, die bekend staat als patroon tegen ziekten van het varken

 

 

- Pierre van Beek - Van een losbol zegt men: "Dit is als 't varken van St. Teunis". - De verklaring zou zijn, dat enige varkens, die aan de H. Antonius toebehoorden, vrij langs de straten rondliepen. (Nwe. Tilb. Courant; Onze folklore afl. 4; 19 maart 1959) [Van Beek bedoelt de varkens die aan Antonius abt waren toegewijd, en die vrij op straat en in het veld mochten scharrelen; wat zij opbrachten, in vlees of geld, was bestemd voor de armen.]

- Dr. Jos Schrijnen – Nederlandsche volkskunde, deel 1, 1915 -  Antoniussabt (17 Jan.) behoort in België tot de meest populaire heiligen. (...) Zijn attribuut is het varken, omdat de duivel in varkensgedaante hem bekoorde. Vandaar, dat de heilige naderhand algemeen als patroon van het vee werd beschouwd, en als zoodanig door boeren, vleeschhouwers en spekslagers vereerd. In de Middeleeuwen hadden de Sint Antoniusgilden het recht, een zwijn, dat als herkenningsteeken een klokje aan den hals droeg, overal vrij te laten weiden; zelfs in de steden zag men dit Antoniuszwijn ongehinderd rondloopen. In België, de Rijnprovincie en, tot voor eenige jaren, in Limburg (Vaals, Hoensbroek, enz.) wordt den 17en Januari varkensvleesch geofferd en na de kerkelijke diensten onder de armen verdeeld.

 

De verzoeking van de Heilige Antonius – Hieronymus Bosch; ca. 1468 (Prado, Madrid)

 

Idem: detail 

 

 – Antonius abt werd in Riel vereerd; zijn cultus is nog steeds levendig (2012) in Loon op Zand. Ook Chaam, waar hij vooral als ‘pestheilige’ [Antoniusvuur = pest] werd vereerd, was voor Tilburgers een Antonius-bedevaart.

- Gerard Rooijakkers - Soms kruisten ook dieren met een positieve magische connotatie het pad van mensen, zoals te Oirschot gebeurde, waar omstreeks 1557 op voorspraak van de heilige Antonius Abt de pest ophield. Toen daar een lijk naar de kerk werd gebracht verscheen bij het sterfhuis een wit paard, zonder dat iemand wist waar het vandaan kwam. In dat huis vielen daarna geen pestslachtoffers meer, en nadat de ziekte overal geweken was heeft men het paard niet meer gezien. (Gerard Rooijakkers, Eer en schande; 1995.)

- Lowie van Dorrus Misters - In Riel werd op de feestdag van St. Antonius Abt [17 januari] meel gewijd en gingen varkenshouders met een builtje meel daarheen. Het meel werd na de wijding met kleine beetjes onder de "slobber" voor de varkens gemengd. (Nieuwe Tilburgse Courant - vrijdag 5 december 1952, Uit onze folklore 19. Oude gebruiken en de Beekse doornboom.)

- Ronald Peeters - Eind zestiende begin zeventiende eeuw heersten er in Tilburg diverse pestepidemieën. Nabestaanden of familie van de overledenen ondernamen in 1602, 1625, 1626 en 1628 bedevaarten naar Boxtel en in 1587 naar Chaam (St. Antonius Abt, een pestheilige) uit dankbaarheid dat zij de ziekte hadden overleefd. (In: Godsvrucht en deugdzaamheid; 1997)

- J. B. Berns, Namen voor ziekten van het vee (1983) - De populairste heilige gedurende de Middeleeuwen was Sint Antonius Abt, feestdag 17 januari. Hij werd aangeroepen tegen het vuur, waaronder men "ignis sacer" heeft te verstaan in de eerste plaats en wel in de dubbele betekenis, te weten "erysipelas" en "gangreen" (Wickersheimer 1960); vervolgens alle ziekten die met vuur benoemd werden, zoals miltvuur en ook vlekziekte. Volgens Kluge wordt in het Duitse taalgebied Antoniusfeuer in de 17de eeuw door Rose verdrongen (s.v. Rose); De Cock zegt, dat in Nederland Sint Antoniusvuur thans alleen nog in gebruik is als benaming voor een varkensziekte (De Cock 1891, 249 en 256). Goossenaerts geeft sinttunnisvier, "roodvonk der zwijnen" en Corn.-Vervl.-A.: Sint-Teunisvier, "idem" en ook "huiduitslag". Wouters (1966, 119 vv.) geeft een uitgebreide lijst van plaatsen waar men Antonius aanroept en bij welke veeziekten in het bijzonder zijn hulp wordt gevraagd. Van Haver (1964) is met betrekking tot ziekten van dieren minder gedetailleerd; hij spreekt van "tegen buikpijn en andere dierkwalen" (nr. 584, 621, 623 en 624) en van "behekst vee" (nr. 1020, 1021).

 

turf

zelfstandig naamwoord

turf

- Pierre van Beek - "Er diende nog wel een turf in de kachel", er moet nog 'n schepje bij.  (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

 

turk, törk

zelfstandig naamwoord

spotnaam

inwoner van het stadsdeel Goirke, meer in het algemeen ook inwoner van het noordelijk deel van Tilburg (‘boven de lijn’ of ‘aon geene kaant’); de benaming is waarschijnlijk gebaseerd op het vaak donkere voorkomen van de arbeiders in de textielfabrieken. Tilburgers bezuiden de spoorlijn werden ‘kaaibuuters’ genoemd.
- Cees Robben; “Isser dè eene van ’t Gurke Tonia...?” “Nee hörre... d’r wordt bij ons ginne Turk vermist...” (19560303)
- Lèst han ze teege Stekelenburg gezeej dèttie te veul op et gemintehèùs zaat. Hij moes es meej de meense in de stad kènnes gòn maoke. Ze han en afspraok vur em gemòkt bè de Turke. Naa, tweej uurkes laoter wier er gebèld op et gemintehèùs: et wèèksèntrum van et Gurke òn de lijn. Òf den burgemister al onderweege waar? Iè, die waar allang vertrokke. Et ènde van et lieke waar dèsse den burgemister opgescharreld hèbben in de moskeej. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 1997)
- Vruuger waar dè aanders. Toen hamme hier meschient wel Törke, mar die waare gewoon gebooren op et Gurke. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2000)
 

turkelaand

zelfstandig naamwoord

het noordelijk deel van Tilburg; benoorden de spoorlijn

- A.J.A.C. van Delft - "Wat een ferm kindje ligt daar in de wieg", zei ik. "Ja, ja," was 't antwoord "en 't is er eene van half om half! De vrouw komt uit 't Turkenland en ik ben van de stad." Hiermede werd bedoeld, dat het ouderpaar onderscheidenlijk van benoorden en bezuiden de spoorlijn afkomstig is. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

 

turkslèèr

stofnaam

Turks leer

- En de zij je petjes, de blauwe toekielen en de turkschleeren broek heuren er van eiges bij. ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door ‘W.v.M.’ = Willem van Mook.

 

tusse

voorzetsel  

tussen

- Cees Robben; hij zaat as enen eezel tusse twee bèèrge hooj;

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - dertusse geschoove zèèn as Pónsieus Pielaatus int kreedoo (R'75)

- WBD III.4.4:240 'tussen licht en donker = schemering; 240: 'tussen de grauwe en de blauwe' = schemering
 

tussejas

zelfstandig naamwoord

- WBD III.1.3:33 'tussenjas' = Lichte herenoverjas; ook 'miezezon’

 

tussenbaaje

bijwoord  

tussenbeide, nu en dan

- Als gevolg van regressieve assimilatie klinkt de n als mannelijk

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'tussenbaaje'

- Cees Robben; Niemand die kwaam tusse-baaie... (19810515)

- Stadsnieuws - Kunde dees tussenbaaje ok nie èfkes doen? - ... ondertussen ... (050709)

- WBD III.1.4:337 'tussenbeide komen' = ingrijpen

- WNT - TUSSCHENBEIJE

 

tussenöt

bijwoord  

tussenuit

meestal gebruikt met een werkwoord dat 'weglopen', 'wegrennen' betekent; en waarschijnlijk daarmee een beeld ter vergelijking met het oudere gezegde over een paard dat op hol slaat; met name in samenstellingen met 'pèère'.

- der tussenöt naaje - ervandoor gaan

- WBD er tussenöt gaon - op hol slaan (van een paard), ook genoemd 'óp hòl slaon'

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'Toen ie de pliessie zaag, pèèrde-n-ie urtussenööt.

- Vruuger wonde ik nòg saome meej ons Deborah. Mar die isser meej Dethlef òp 't Hôog tussenötgepèèrd. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  'r tussenöt naaje - ervandoor gaan

 

tut

interjectie

- N. Daamen (handschrift Tilburgs 1916) -  "tut gij (loop heen, enz.)"

zelfstandig naamwoord

- WBD III.1.4:35 'tut' = domme vrouw

- Bosch tut - fopspeen; domme vrouw

werkwoord

- WBD III.2.2:22 'tutten' = spenen; 24 'tut' = speen, ook 'frut'; 25 'tut' = fopspeen; ook 'tutter', 'tutje

 

tutta
vriendelijke scheldnaam voor een vrouw; vergelijk ‘tut’ en ‘tuthola’
- Cees Robben; (19820924)
 

tut-tut

1. zelfstandig naamwoord (!)

alle vindplaatsen met 'geen', en dus in de betekenis: 'het is niet niks', dat wil zeggen: 'het is een grote opgave om...'

...et was ginnen tut-tut om mee zooiets te begiene. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)
"Dè-d-is geenen tut-tut, man!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 5; Nieuwe Tilburgsche Courant 29-10-1938)
..."'t is toch geenen tut-tut om zóó'n lang gedicht in mekaar te draaien...” (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 9; Nieuwe Tilburgsche Courant 26-11-1938)
...Een en tachtig jaar, 't is geenen tut-tut, ik wil 't er veur doen! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939)

De Baokelsche kerk stond

te dicht bij de straot;

"'n fout van den dommen

pastoor", waar de praot.

't Waar geenen tut-tut om

'n nuuwe te bouwe; (Piet Heerkens; uit ‘Vertesselkes, ‘De kerk verdouwd’, 1944)
2. tussenwerpsel

- WNT - TUT, tuttut - (v) tussenwerpsel - 1) uitroep als uiting van verwerping, afkeuring, misnoegen, ongeduld en derg. 2) uitroep om aan te sporen tot matiging, kalmte, dan wel om te sussen; 3) uitroep van verbazing

- Cees Robben; Tut-tut, Siebil.. (19570803)

 

tutter

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek - Een fopspeen noemt men in Tilburg "een tuitter" of een "frut" of "een tutter". Overdrachtelijk zegt men van iemand, die zich aan drank te buiten gaat, dat "hij flink tuttert". (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

 

tuttere

werkwoord, zwak 

duimzuigen

- WBD III.2.2:22 'tetteren' = gezoogd worden

- WBD III.2.2:23 'tutterfles' = zuigfles; ook 'tutfles', 'tutter'

- WBD III.2.2:23 'tutter' = speen

- tuttere - tutterde - getutterd

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TUTTEREN, ook TEUTEREN - zuigen (van kleine kinderen); zuipen, overdadig drinken.

Bosch tuttere - drinken; zuigen op een fopspeen; duimen

- WNT - TUTTEREN (I) - 1) zuigen, in 't bijz. van kinderen; 2) (- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - en Ned.

Limburg) bep. zuipen

 

tuul

zelfstandig naamwoord - stofnaam (textiel)

tule

- WBD II.4. p. 891 – „Doorzichtig garenweefsel met fijne mazen, met of zonder patroon" (Van Dale, tule). J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) zegt bij „tule- of gordijnweefsel": „Bij dit soort weefsel hebben de draden ten opzichte van elkaar een schuin verloop. Tule glasgordijnstof heeft het uiterlijk van een honingraat. Bobbinnetgoed"
tule: het type tuul, K 183 (= Tilburg) ,
- WNT - – lemma Tule I – 1974 - — TULLE —, zelfstandig naamwoord vrouwelijk (in Vl.-België m., door BAL [1899] echter als vrouwelijk vermeld; als stofnaam is het thans soms onz.: Ontleening van Frans (point de) tulle. De oudste bewijsplaats in het Frans dateert van 1765, de vroegste gegevens omtrent de fabricage ”von feinem gewebe für spitzen usw. in Tulle” van 1698. 1. Naam voor zeker netvormig fijn weefsel van zijde, katoen of daarop gelijkende kunstvezels, hetzij met de hand (bij zekere soorten van kant), hetzij machinaal vervaardigd. NEMNICH, Holl. Waaren-Lex. [1821]. 2. Als ben. voor elk van de versch. soorten van tule.

 

tuureluut

zelfstandig naamwoord

Ill. Naumann

Dossier Leeuwerik (tuureluut) - Brabantse namen, dialectkaarten, afbeeldingen - citaten

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - kuifleeuwerik, tuureluur (tringa totanus)

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "tuureluut - groote vogel in de hei (zie kulder)"

- Cees Robben; Ik heurde van d’n tuureluut/ van takkeling en waol (19600708)
- Cees Robben; [de ene vogeltjesprutter tegen de andere:] Ik heb hier niks hangen as unne tuureluut... Mar doar binne hek nog ’n kwèèk zitte mee drie jong... (19710723)

- WBD III.4.1:164 'tureluut' - leeuwerik (Galerida cristata)

- WBD III.4.1:222 'Tureluut' - wulp (Numenius arquata), ook: 'wulp', 'kuilder'

Ghijsen (Wdb. Zeeuwse dial.): tuureluut

WP-enc. dierenrijk: kuifleeuwerik = galerida cristata

- WNT - TURELUUR (I)-3) benaming voor zekere soorten van vogels, z.a.

 

tuut

zelfstandig naamwoord

1. politieagent

- WBD III.3.1:345 'tuut' = politieagent

- WNT - TUUT (I) in enkele westnederl. steden, m.n. Utrecht, benaming voor politieagent, smeris

2. fietsband (tuub, tuup; van Frans: tube)

lekke tuut - lekke band (van een fiets)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  tuut, tuup - fietsband

3. tuit, puntzak

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  ene tuut friet

4. voetbal van leder

- Informant Ad Vinken; ene lèère tuut - een leren voetbal

Ons Jaoneke ha dieje lèère tuut gewonnen, et waar den hoofdprèès van un loterij. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

Enne grôote gezette vent meej ene pens van de grôotste maot lèère tuut… (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
5. mond, beter: tiet

- Een "tuut" of "tuter" is een fopspeen. Zoo'n fopspeen wordt ook op de zuigflesch gezet, en als de kleine goed drinkt, zegt moeder: "Hij tutert goed." In overdrachtelijken zin is men dit ook op volwassenen gaan toepassen, die nogal eens misbruik van sterken drank maken of die regelmatig heel wat borreltjes gebruiken; dan zegt men ook: "Hij tutert goed." (A.J.A.C. van Delft; uit: de rubriek ‘Van vroeger dagen’ # 118: ‘Naar beschaafder spraak’, Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 8 juni 1929)- WBD III.1.1:99 'tuut' = mond (spotnaam)

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TUUT v - tuit, iets om aan te tutteren.

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  tuut zelfstandig naamwoord  - speen

6. bijnaam

Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - de tuut - bijnaam van veel Tuerlingsen/ Teurlingsen (blz. 77)

 

tuute

werkwoord, zwak  

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - toeteren, jengelen

- WNT - TUTEN nevenvorm van toeten en tuiten

 

tuuter

zelfstandig naamwoord

toeter, toethoorn, claxon

 

tuutere

werkwoord, zwak  

- tuutere - tuuterde - getuuterd

- steeds korte uu

- Wellicht een frequentatieve onomatopee.

- A.J.A.C. van Delft - "Hij tutert goed" beteekent: hij drinkt nogal veel. ('t Schijnt ontleend te zijn aan 'n "tuter" of 'n "tuut", dat de Tilburgsche benaming voor een fopspeen is. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

- A.J.A.C. van Delft - Een "tuut" of "tuter" is een fopspeen. Zoo'n fopspeen wordt ook op de zuigflesch gezet, en als de kleine goed drinkt, zegt moeder: "Hij tutert goed." In overdrachtelijken zin is men dit ook op volwassenen gaan toepassen, die nogal eens misbruik van sterken drank maken of die regelmatig heel wat borreltjes gebruiken; dan zegt men ook: "Hij tutert goed." (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929)

Lopte 's aovends bij 't nor huis gaon Sjarels [=de veldwachter] 'ns tegen 't lijf en ie zee, dè-'t net lekt of ge nog al goed getuterd hed, dan zegde mar, dè ge krek oeë teen stotte tegen 'nen utstekenden kaai en 't is lang vur mekare. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 4; 2-11-1929)
D'r wier goed bij getuuterd dieën aovond... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 20-5-1939 – 17-6-1939)

Pierre van Beek - drinken van een baby; rijkelijk veel alcoholica tot zich nemen

Pierre van Beek - hij tuutert goed - hij (de baby) drinkt goed

- Cees Robben; Hij tuutert en hij doe mar aon... (19600226)
- Cees Robben; vrouw over haar man: Hij tuutert gèère moeder... (19660610)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TUTTEREN, ook TEUTEREN - zuigen (kinderen); overdadig drinken, zuipen

- WNT - kent het woord niet, evenmin als De Jager.

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TUTEREN onov.ww - zuigen, tutteren, lebberen: op z'nen dö:m tuteren.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zwak werkwoord intransitief  'tuteren' - 1) geringschattende benaming voor het spelen op een of ander instrument; 2) (v. vogeltjes) fluiten, kwinkeleren.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TEUTEREN - zuigen van kinderen, ook TUTTEREN

- WNT - TUTTEREN - 1) zuigen, drinken (v. kind); 2) (- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - N-Limb.: zuipen

 

tuuterke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

toetertje, speelgoed-blaasinstrument

Pierre van Beek - tuuterke (kregen de kinderen met de kermis) (Tilburgse Taaklplastiek 128)

 

twaalf

telwoord

twaalf [zonder svarabhaktivocaal omdat die binnen de eerste syllabe blijft]

in de uitdrukking twaalf gooien (met twee dobbelstenen); geluk hebben

Die is wèl getrouwd! Mee 'n dochter van Door de Vries en dè wit-ie-zelf ook, want ie hee twaalf gegooid hurre! Krimmeneel wen vrammes is dè! (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 4; 2-11-1929)

Pierre van Beek –…iemand die "twaalf gegooid" heeft, want wanneer de volksmond dit oordeel uitspreekt, kan de betrokkene zich allesbehalve gelukkig prijzen met de andere helft van zijn trouwboekje. (Tilburgse taalplastiek 10 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 8 april 1950)

- De Wijs; (op straat gehoord, de ene vrouw tegen de ander over ’n passerend vrouw: ) ’t is ’n struise vrouw, ik geleuf wèl dettie er twaalef mee gegooid hee (13-07-1966)

WTT 2012: een opmerkelijke vindplaats beweert echter het tegendeel:
- A.J.A.C. van Delft - "Hij heeft twaalf gegooid." Dit is: Hij heeft het (met zijn vrouw) niet getroffen. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

 

twaalfde

telwoord

twaalfde [zonder svarabhaktivocaal omdat die binnen de eerste syllabe blijft]

 

twalsereej, tòlsereej

zelfstandig naamwoord

Verbastering van Franse 'toile cirée' = met was bestreken doek

wasdoek, veelal gebruikt als tafelzeil

- …dè de kasteleins, inplaots van d'ren twalsiree te buunen, zaand

zouwen strooien en dè ze, ook de bedienden en de muzikaanten d’r eigen zouwen verkleejen as boerkens uit de haai. ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door ‘W.v.M.’ = Willem van Mook. (Zand was in vroeger tijd de ‘vloerbedekking’ van kroegen.)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -  dwalseree

 

twaolf

telwoord

twaalf

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'de klok slao' twaolf'

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - twaolf aajer èn dartien köökes - een buitenkansje

- Dialectenquête 1887 Willems - twalef

 

twèèg

zelfstandig naamwoord

boomknop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen

jonge tak

- WBD III.4.3:127 twèèg - wilgenteen; ook genoemd: wis, baand, teen, sliet

- WBD III.4.3:70 twèèg - knop waaruit een twijg groeit; ook genoemd: loot

- WBD III.4.3:75 twèèg - twijg, jonge tak; ook genoemd: wis, tak, takje, teen, rijs of scheut

 

tweej

telwoord

twee

DAN- Dialectenquête 1887 Willems - de tweej dötsers kwaame nòr bèùte

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'T-waar dik aon meej die tweej' - ze konden het goed met elkaar vinden

 

tweejfèfteg

telwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - rijksdaalder, 'rèksdòlder’

 

tweejzak

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - iemand die praat met twee monden

 

twèène

werkwoord, zwak 

- WBD twijnen: het in elkaar draaien van hennepvezels tot een draad (II:699)

— twèène - twènde - getwènd

(ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij twènt)

 

twèffel

zelfstandig naamwoord

twijfel

 

twèffele

werkwoord, zwak  

twijfelen

- WBD III.1.4:53 'twijfelen' = aarzelen

- twèffele - twèffelde - getwèffeld

- Cees Robben; ...’n vlinderke tweffelend hangen... (19590822)
- Cees Robben; En keert de rust al tweffelend/ in ’t vredig huisgezin... (19650507)
 

twènner

zelfstandig naamwoord

twijnder

- WBD twènner (II:935) - twerner, twijner

 

twènter

zelfstandig naamwoord

- WBD paard van anderhalf jaar oud, ook 'jòrling' genoemd

- WNT - TWENTER (I) - zelfstandig naamwoord 1) dier, inz. paard of rund dat twee jaar oud is; 2) (driejarige) koe die haar tweede kalf krijgt

 

twidde

telwoord

tweede

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - twidde rang

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - dès nòg en twidde = dat valt nog te bezien

zacht van hart en mild van tong...

et irste is heel curieus,

et twidde meer miraculeus... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘D’aawe lijster’, 1941)

- Cees Robben; den twidde waoge... (19751701)

...ons laand euwig de twidde... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Twiddes)

- Dialectenquête 1887 Willems - twidde

- WBD III.2.2:74 'tweede moeder' = stiefmoeder

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
telw. 'tweedes' - tweede: 'den tweedese', 'de twéedese laog'

 

twidderaande, twidderaand

bijvoeglijk naamwoord

tweeërhande, tweeërlei

- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - twidderhaande

- Cees Robben; Kekkis Merie... Twidderaande sôôrt kès... (19540313)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 07 24 - Ge hèt hier, net as overal, / Ok twidderaande straoten / Straoten waor ge op fietsen kunt / En straoten vol mee gaoten.

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - daor leej twidderaande kèès; tunnekeskèès èn kemèènekèès - daar liggen twee soorten kaas: tonnetjeskaas en komijne

 

twiddehaans

bijvoeglijk naamwoord

tweedehands

- Henriëtte Vunderink; Tilbörg; k Zal van oe blèève haawe, 2007 -

Mar we zèn wèl frêet op onze Willem tweej.
Hij is twiddehaans, mar dè kan ons niks verschille,
want in Den Haag zon zum toch niemir wille,
ons Heuvels pronkstuk,
èn wij doent er gèère meej.

- Dus ik bèl Fred van Boesschoten op meej de tillefoon, want die heej nòg ene tèèd in twiddehaans kleding gedaon.  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Ik zèg: 'Witte wè gij moet doen', zèggik. 'Gij moet es meej mèn meejgaon naor Fred van Boesschoten, die doe in twiddehaans waoges  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

twiddes, twids

telwoord

als tweede; te laat; ten tweede

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Gij komt twiddes (je had er eerder moeten zijn); je komt te laat (vist achter het net)

Zoo kwaam 't dan dè Jantje [de baanrenner Jan Pijnenburg] en den Bras [en zijn koppelgenoot Braspennincx] - al waren ze in 't geheel twiddes - toch de recordhawers van den 144-minuten koppelwedstrijd geworden zèn... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929)

- WNT - TWEEDE(N)S, tweeders, twee(d)s(t) - ten tweede, in de tweede plaats; (als) de tweede, in het bijz. bij kinderspelen

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TWEEDENS (twiddes) bijwoord - te laat, speciaal gezegd in het geval dat aan op tijd komen enig profijt verbonden is, meestal in verbinding met 'komen': hij  kwaam(p) twiddes.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - telw. 'tweedes' - tweede (ook attributief.)

- Jan Naaijkens,  Dè's Biks (1992) -  twiddes tw - tweede

 

twiet

zelfstandig naamwoord - stofnaam (textiel)

- Henk van Rijswijk  - Tweed: wollen strijkgaren stof met een ruwe optiek in plat- of gelijkzijdige keperbinding of visgraatkeperbinding. Weinig of niet gevold. Gebruikt voor damesmantels en lichte overjassen. Harris tweed: als tweed maar dan met specifieke ruitpatronen.

(Herinneringen aan zijn opleiding aan de Hogere Textielschool - 1 september 1950 tot en met juli 1954), ►http://www.cubra.nl/auteurs/henkvanrijswijk/textielschool.htm
- WNT - – lemma Tweed – 1979 - zelfstandig naamwoord onz., soms de-woord, mv. -s. Ontleening van eng. tweed (sinds 1847); evenzoo bijvoorbeeld in hd., en Frans Het eerst aangetroffen in 1908; de ontleening heeft wsch. reeds vroeger plaatsgehad... – Zekere, in bepaalde bindingen geweven kleedingstof, min of meer oneffen, soms genopt, waarin minstens twee verschillende kleuren zichtbaar zijn. — De cheviotwol is altijd ruw en in keperweefsel, dat zich dan eens in grove, dan eens in fijne diagonaalstrepen vertoont … In plaats van cheviot spreekt men vaak van serge of tweed, V. WESSEM, Kostuumn. 10 [1908].
 

Schilderij - Salomon de Bray - 17de eeuw

 

twilling

zelfstandig naamwoord

tweeling

- Cees Robben; 'Jaon hee un twilling gekregen'

Meej zon kaante tweeling-pètje/ wè motte daor naa toch meej doen. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Behaa-haandel...)

 

twisje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

twistje

vD aantal ineendraaiingen van getwijnd garen per lengte-eenheid

- WBD twisje (II:1012) onregelmatigheid aan een draad

- WNT - TWIST (II) als weversterm gewestelijk - 1) variabel aantal opeenvolgende nog niet verweven kettingdraden op een weefgetouw, als eenheid gezien; 2) uit een aantal vezels gesponnen draad; 3) lengtemaat voor gesponnen draad; enz.


Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home