INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkèùl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkèùl

Ed Schilders

Schilderij van Adriaan de Lelie (Tilburg 1755 – Amsterdam 1820) De bakker blaast op zijn hoorn ten teken dat het brood klaar is.

 

Een van de aardigste letters in het Tilburgs ABC van Jace van de Ven is de meestal moeilijk te illustreren letter Q. Net als de C, de X, en de Y, maakt de Q officieel geen deel uit van het Tilburgs spellingssysteem, omdat de Q in de uitspraak als K of KW klinkt: katremèèn (quatre-main), kiesj (quiche),  kwaa (qua), Kwierèènstòk (Quirijnstok).

Voor de makers van ABC-boeken zijn de Q en de X altijd de lastigste letters geweest. In het historisch overzicht van dergelijk drukwerk van Jaap ter Linden vinden we bij de Q bijvoorbeeld Quikstaart (kwikstaart) en quade stier (kwade, boze stier).

Juist door dat verschil tussen spelling en uitspraak konden er met deze letters ook taalgrappen gemaakt worden. Wie deftig Tilburgs wil schrijven, schrijft dus geen kwèèke maar quèèke.

De Q is dus een Qkske, een kuukske, een koekje. Hoewel de oe in het Tilburgs meestal een oe blijft, verandert die oe meestal in een kort uitgesproken uu als het woord verkleind wordt: broek – bruukske; stoep – stuupke; snoep – snuupke; bloem – bluumke (ook blumke).

 

Kuukskes-geraaj

Er worden in Tilburgse teksten heel wat kuukskes gegeten, meestal inderdaad bij de koffie of de thee. Hieronder volgt een klein assortiment, of liever, het kuukskes-geraai, zoals Cees Robben het noemt in een kerstverhaal over de reizende kruidenier Jan Tabak, die met paard en wagen over het platteland trekt:

 

 

Hij weet wat er zijn moet en alles heeft z'n vaste plaats, de kiesjes mee bukkum, de stokvis en de scharren, het verpakte winkelgoed, de blikke trommels mee kuukskes-geraai, mèèlemoppen droge en besuikerde, de peperkoek, de beschuit en de snippers, ja zo van alles wat een achteraf wonend mens van alle dag nodig heeft. (Cees Robben – ‘Jan Tabak as kerst-kiendje’, Rooms Leven; ca. 1960)

 

Jan Naaijkens heeft een dergelijke handelaar beschreven in Het dorp van onze jeugd (1999):

(...) Jan ging met zijn huifkar vol koloniale waren en comestibles d'n boer op net als (...) familielid Nardje de Brouwer. Later reed hij met eieren naar stad en dorp, wat hem de betekenisvolle naam Jan Aai bezorgde.

 

Kuukskes en snuupkes

Piet van Beers  heeft het in het gedicht ‘Verhèùze’ over een type winkeltje dat ook al niet meer bestaat:

Hij verkocht hier jonge klaore,

bier, likeure en kejak.

Sjèk, sigrètte èn segaare

Snoep èn kuukskes èn gebak. (CuBra)

Jo van Tilborg vergezelt zijn moeder graag bij een bezoek aan een deftige tante:

Daor viel aaltij wel un kuukske of un snuupke veur men aaf. (Kosset 1)

In de oorlogsjaren was het vaak behelpen, maar columnist Naarus ziet ook de voordelen:

Nood maakt vindingrijk. Zoo bakt ons vrouw teugesworrig kuukskes van haovere mout mee wè van dit en dat erbij: die veul lekkerder zèn ak ze oot van innen bekker op heb. (CuBra)

Een mooie vergelijking vinden we in een weversgedicht van Piet Heerkens

’n Weeverke,

’n aaw krom weeverke,

al op z'n kaoi ketaaw,

die schoof al op z’n bruukske

en bromde-n-in z’n huukske:

’et leeven is geen kuukske… (1938)

 

Bij en in de koffie

De thee die de dichter van het Tilburgs ABC noemt, vinden we ook in een gedicht van Henriëtte Vunderink:

Èn kwaam ik öt school,

ons moeder was daor,

nôot zo ze ne keer es verzaoke.

Ze ha aaltij de teej

meej en kuukske dan klaor,

meej èfkes der haand'

in dere schot zaat ze daor,

om meej mèn en pròtje te maoke.

(2007)

 

Het zal wel niet specifiek Tilburgs zijn dat bij de koffie of thee in principe een koekje hoorde ofwel geprissentêerd werd, maar het ontbreken van een koekje was in ieder geval geen teken van gastvrijheid, wel van misplaatste zuinigheid. Als het koekje ontbrak, dan sprak de Tilburger van een naokende tas kòffie, zeg maar een ‘uitgekleed kopje koffie’. (Verbunt; Van Beek)

Het idee van de gastvrijheid komt mooi tot uiting bij Lodewijk van de Bredevoort:

‘Krèège we vendaog niks bij de koffie’, wir nie al te vriendelek.

‘Och jao, dè zo ik bekaant vergeete zèèn en nog wel naa we ene gast hebbe’. Ze waar zô terug meej un ronde trommel meej mèèle moppen. Onze paa kréég der één gepresenteerd. ‘Vatter mar twee, want gij hèt al zon end moete lôope’, zi Miep, terwèèl ze heur kuukske in derre koffie sopte. (Kosset 2)

 

Op de koffie

Een vrijwel uitgestorven gebruik was het overdag bij elkaar ‘op de koffie komen of gaan’. Die onderbreking van de werkdag was voorbehouden aan buurvrouwen, en in het Tilburgs bestond er een fraai zelfstandig naamwoord voor: een halfèllefke.

Van Beek: Een "half elfke" is het bakske koffie, dat buurvrouwen des morgens om half elf plegen te drinken. (TTP 4-11-1968) Ook in de uitdrukking op ’t halfèllefke gaon (TTP 9-10-1964). A.J.A.C van Delft noemt in 1930 dit ritueel een bakske doen en vermeldt uitdrukkelijk dat het om halfelf in de ochtend gedaan werd. Hij licht het als volgt toe, inclusief de onderwerpen van gesprek:

... dat wil zeggen: zij komt een tas koffie slurpen met een "bestel" en suiker en onderwijl de nieuwtjes der buurtgenoten te releveeren of kwaad van Jan of Piet te stoken. (1-2-1930; Van vroeger dagen 151: Folklore en Ambacht 1)

Een bestèl was volgens Nicolaas Daamen de volksnaam voor ‘groote ronde beschuiten (mastellen)’. (1916) Het WNT verklaart dat het woord afgeleid is van het Franse ‘mesteil’, baksel dat is vervaardigd uit een mengsel van tarwe en rogge. (Lemma Bestel I) Het WBD heeft opgetekend dat bestèl in Tilburg ook gebruikt is voor wittebroodjes ofwel pistooleekes. Dit woord is het Franse pistolet, een langwerpig witbroodje met een hardere korst, vaak een snede in de korst over de lengte, en in de negentiende eeuw gevormd naar het verkleinwoord van pistole, Nederlands pistool.

Mèèlemòppe

In de regel werd er om halfelf een beduidend minder luxe versnapering gepresenteerd.

Lodewijk van de Bredevoort, opgegroeid in de jaren ’30 en ’40 in een groot Tilburgs gezin, schrijft: ‘Allêen bij den irste bak krêegde un kuukske, mistal ene mèèle mop.’ (Kosset 2)

Daarmee zijn we bij het bekendste Tilburgse koffiekoekje van weleer, de meelmop. Tot op zekere hoogte is het een synoniem geworden van ‘koffie’. Frans Verbunt noteerde de uitdrukking komde op de mèèlemòppe?, gezegd tegen een onverwachte bezoeker.

Het werd ook wel een drêûg kuukske (droog koekje) of meriekuukske genoemd. De laatstgenoemde benaming slaat op de nog steeds bestaande Maria-kaakjes van Verkade, maar mèèlmòp is beduidend ouder dan dit specifieke koekje. In hun oorspronkelijke vorm hadden ze inderdaad de vorm van een half bolletje (mop). Op de Tilburgse kermis werden ze vroeger volgens Pierre van Beek ‘met hopen’ aangeboden met stroop als feestelijk ingrediënt, en dus werden ze stroopmòppe genoemd. Daarnaast werd mèèlemòp of  mèèlmöpke gebruikt voor een zeer specifieke toepassing, die door Van Beek als volgt beschreven wordt:

Een specifiek genre op dit gebied vormden "mèle mopkes", die kinderen in

winkels vaak een "haffeltje" (handvol) toekregen. Men had ze in de vorm van kleine

kussentjes, maar ook als ringetjes met gaatjes en allerhande figuren van huisjes,

molentjes tot diertjes toe. De figuurtjes moesten in het gaatje van het ringetje gestoken

worden, waardoor het geheel kon staan. Zo vormden de "mopjes" tegelijkertijd speelgoed. (TTP 36 1-5-1965)

Op het internet zijn de herinneringen aan deze ‘speelgoedkoekjes’ vooral te vinden met het zoekwoord ‘opzetkoekjes’ of ‘opzetkaajkes’.

 

Schèèrkuukske

Een bijzonder koekje was het schèèrkuukske. Van oorsprong wordt daarmee een lekkernij  bedoeld die gebakken is van het laatste, door de bakker bij elkaar geschraapte deeg. Schèère is hier dus scharen, schrapen. Het betreft echter geen koekjesdeeg maar beslag voor pannenkoeken. Het pannenkoekje dat van dit laatste deeg gebakken was, viel kleiner uit dan de rest. Het Standaardnederlands kent in die zin scharkoek.

N. Daamen noteerde in 1916 al dat schairkuukske (= schèèrkuukske) de betekenis gekregen heeft van ‘Het laatste kindje in een gezin.’ Dat is echter geen volledige verklaring. Die vinden we pas bij Pierre van Beek (TTP 13-2-1965):

Men duidt er een ‘nakomertje’ mee aan, een wat laat geboren kind op welks komst niet meer gerekend was. Een eveneens Tilburgs synoniem voor ‘schèrkuukske’ is ‘panschròpsel’ (panschraapsel).

Ook schèèrkiendje was volgens Verbunt in gebruik om nakomertjes aan te duiden.